Nicolaas Beets.
Kinderplicht
in mobilisatietijd.
r,.9*,rt~. KPit HI.'! (Tori l/i. /iy», warif /tl i«
ase nop amor zevc/j, z<; mmpt wcl, <i«< hot
van dat gehakt maar een grapje is geweest.
Zoo juist zag ik een onzer nieuwe vrien
den, met aan elke hand een kind, de straat
op en neer wandelen. En praten dat ze
deden. Mijn dochtertje en al haar kameraad
jes hopen vurig, dat de vacantie nog extra
verlengd wordt. Maar: dat zal wel niet, want
in h u n school liggen geen soldaten.
En zoo probeeren groot en klein hier alles
te doen om van de situatie te maken, wat er
van te maken is. En waar kunnen onze jon
gens beter afleiding vinden, afleiding van
hun vaak sombere gedachten, dan in het
vroolijk spelen met de kinderen uit de straat,
die, en dat is de zegen van hun leeftijd, de
zen ernst als spel opvatten.
Denkt ieder hier nu zoo over? Wel neen:
mijn vrouw sprak een juffrouw in den
groentenwinkel. Ze zei: „gelukkig dat mijn
kinderen nog een paar maanden de stad uit
zijn voor hun gezondheid. Anders spelen ze
maar in de straat. En nu met die soldaten
leeren ze er allerlei kwaads."
Kijk: dat is nu al dadelijk wantrouwen
zaaien. Wantrouwen in mede-Nederlanders,
die juist als we ze z e 1 f als medemenschen
behandelen, en beschouwen, heusch in hun
veld-groene tuniek niet anders zijn dan in
hun burgerpakje. Als er ruwe woorden val
len, als er onbehoorlijke dingen gaan gebeu
ren welnu, dan zijn wij ouders er vlak bij,
en dan kunnen we nog alle maatregelen
nmen, die we wenschelijk achten. Maar van
De schrijver van de „Camera Obscura".
Tot de populairste namen in onze Neder-
landsche letterkunde behoort ontegenzegge
lijk die van Nicolaas Beets, den schrijver
van de „damera Obscura".
Op 13 September is het 125 jaar geleden
dat deze dichter, schrijver, predikant, hoog
leeraar te Haarlem geboren webd.
Reedis tijdens zijn studietijd te Leiden,
werd zijn eerste groote gedicht door den
uitgever Immerzeel aangenomen.
Beets schrijft er o.a. het volgende over:
„Over een paar maanden word ik 20 jaar;
mijne eerzucht want waartoe 'het ont
veinsd? i prikkelt mij nog vóór Üien tijd
een dichtstuk in de wereld te hebben, dat
misschien «enigen opgang zou kunnen ma
ken, mijn poëtische carrière in het groot
te hebben geopend."
De eerste wensch van den dichter wérd
niet vervuld, want het werd 14 October
1834, voordat „José, een Spaansch verhaal",
geheel gereed was. 'Het genoot een over het
algemeen zeer goéde ontvangst en werd later
gevolgd door „Kuser", „Guy de Vlaming"
en „Ada", welke kunnen worden beschouwd
als goede Voorbeelden van de romantiek in
het Nederland van dien tijd. Het succes
spoorde hem aan om zijn productiviteit te
iw kiiKler hurtori «f«» nuggostlo t>ron
(fcn (Int salriutvn ruwe, nare kerels zijn, is
onjuist, ja. onchristelijk. En het doet me een
groot genoegen in deze dagen het tegendeel
te hebben ervaren. De soldaten in onze
straat gehuisvest, zijn beste jongens, echte
kameraden van hun kleine makkertjes, die
in normale tijden op de schoolbanken zitten,
in de lokalen waar nu de stroozakken liggen.
En we kunnen onze kinderen niet
beter méé laten leven met land en volk,
dan door hen toe te staan, zoover geoorloofd,
ongedwongen met de nieuwe vrienden om te
gaan.
De tucht en orde, die kennelijk heerschen
onder onze jongens, ieder kan er zich hier
van overtuigen, zijn waarborg genoeg, dat
den kinderen niets slechts wordt geleerd.
En omgekeerd: Het kind juist, in zijn open
heid en eerlijkheid zal opvoedend en opbeu
rend werken op hen die onder de wapenen
zijn. Hier is voor onze kinderen een onbe
wuste taak.
P. W. J. S.
Er is nietswat de menschen liever wil
len behouden en wat zij toch minder ont
zien dan hun eigen leven.
(La Bruyère.)
verhoogen; doch onder het vele werk, dat
uit zijn handen kwam, was veel, dat slechts
zeer matig kon worden genoemd.
Hoewel Beets als theoloog een goedé repu
tatie gen'oot, kan men toch zeggen, dat hij
zijn grootste bekendheid onder ihet geheele
Niederianldsehe voïk heeft verworven met
zijn „Camera Obscura", in 1839 verschenen
en naderhand verschillende malen bijge
werkt en vergroot, onder den schuilnaam
van Hildebrand. Deze treffende teekeningen
van Nederlandsche personen en toestanden
trokken onmiddellijk allerwegen de aan
dacht. Wie kient niet figuren als „Een on
aangenaam mensch in den Haarlemmer
Hout", „Een oude kennis", „Hollandsche
jongens"? Wie herinnert zich niet Keesje,
het diakenhuismannetje, dat het „onder zijn
hemmetje" had? Onverdeelden bijval vond
het 'boek overigens niet bij de toenmalige
critiek. Men verweet 'den schrijver o.a. „lust
om het dagelijksche leven te copieeren" (1).
Meer verdiend was het verwijt van „opdrin
gerige zelfgenoegzaamheid". Volgens den
Doopsgezinden predikant A. Loosjes zagen
de 'Haarlemmers er een „persiflage van
hunne 'burgerlijkheid in, ja, soms van be
paalde personen, waarvoor „zoo'n jong-
mensch" zich had behooren te wachten".
Het is 'begrijpelijk dat men in een kleine
stad als Haarlem spoedig voor elk type een
stadgenoot wist aan te wijzen, ook al had
'Hildebrand dit niet bedoeld. Doch ondanks
dit alles dient te worden eikend, dat de
„Camera Obscura" onder de letterkundige
voortbrengselen van dien tijd een eigen en
zeer bijzondere plaats inneemt; en tot op
DE BAKKER VAN HOLSBEKG
23) o
Hij vertelde van den Heiland van zonda
ren. Hij richtte alleen het woord tot Mieke,
deed, alsof 'Harm en Tine er niet waren.
Maar deze luisterden. En zij vonden het
vreemd, dat Mieke, die in dagen zoo goed als
niet gesproken had, thans glimlachend en
gelukkig luisterde en praatte, beleed haar
geloof, al voelden vader en moeder dat niet
zoo aan. Tine vond Mieke zelfs heel vreemd
doen. Och, zij was altijd een „buitenbeener"
geweest, met haar rare vragen en wonder
lijke kuren. Dai die dominé zich daarmee nu
inliet. Rare lui, hoor, die dominé's. Je kon
er niet bij. Was dat nu mannenwerk? Bij
zoo'n bed zitten en wat praten. Natuurlijk
kwam Mieke goed terecht, als ze stierf. Dat
kwamen alle menschen, die goed oppasten.
Opeens spitste zij de ooren.
Als de Heere mij wegneemt, is het goed.
Maar ik zou zoo graag nog blijven leven.
Dat kan ik begrijpen, Mieke. We willen
niet graag sterven. De dood is ook zulk een
verschrikking. Maar als Jezus bij ons is, be
hoeven wij niet bang te zijn, als de dood
komt.
Dat ben ik ook niet, dominé. Maar
voor vader en moeder
Harm pinkte een traan weg. En Tine keek
strak voor zich heen.
We zullen het den Heere vragen, Mieke.
Hij is machtig, om je beter te maken. Maar
y <3?
aie. jus**-
den huidigen Vlag behoort dit boek tot die
werken, welke nagenoeg iedere beschaafde
Nederlander heeft gelezen.
Beets Was een irenisch aangelegd man,
braaf en achtenswaardig.
Dat hij echter ook wel scherp uit den
hoek kon komen, blijkt niet alleen uit zijn
optreden tegen Groen van Prinsterer, met
wiens schoolpolitiek hij zich niet kon ver
eenigen, maar ook uit een passage uit een
van zijn brieven aan Potgieter. Daarin valt
hij aldus uit: „De schoft in de Letteroefe
ningen '(een letterkundig tijdschrift, Red.),
die het poogt mijn karakter onder verden
king te brengen en mijn zedelijkheid in
twijfel te trekken, door mij zooveel mogelijk
met Byron te vergelijken, is weer een van
die lage schurken onzer litteratuur, op den
mesthoop géboren, zander opvoeding, zonder
beschaving, Zonder iets 'dan schijnheiligheid
en lust tot schadenIk doorzie den lee-
lijkert: 'hij weet dat ik een lievelingsdiiscipel
ben van v. d. Palm, zijn huisvriend meer
dan eenig ander Ijongmensch; nu wil hij
hem zijdelings verwijten met zoo'n Byron-
niaan te doen te hebben. Ontmoet ik het
kreng ooit, dan zal ik hem met mijn hand
schoen in het. gezicht slaan, en outragee-
ren." Dat kan er nogal mee door zelfs
aannemende dat zijn verontwaardiging op
goede gronden berustte.
Ln dien zelfden brief zien wij! ook, dat
Heets een geweldigen hekel had aan de
Duitschers, want in een P.S. heet het: „Als
gij eens weer een Buitsche phrase in een
brief mengt, schrijf ze dan met Italiaan-
sche letters, bid ik u. Ik haat dat dieven-
schrift, vooral omdat
ik het niet lezen kan.
Weet gij niet, dat ik
een oooverwinnelijken
afkeer van alle moge
lijke 'Moffen heb?"
(Nicolaas Beets is
ontegenzeggelijk een
veelzijdig ontwikkeld,
kundig man geweest,
die onuitwijsohbare spe
ren heeft nagelaten,
met name in onze Ne
derlandsche litteratuur.
Hij werd tot in h'oogen
ouderdom gespaard. Op
89-jarigen leeftijd, den
18 Maart 1903, ont
sliep hij na een ziek
bed van drie weken;
doch zijn naam zal als
schrijver van de „Ca
mera Obscura" onder
ons volk blijven voort
leven.
^5;
j«» wout liet, 1»<S, onze worden niot
altijd verhoord, lang niot altijd. Mnsschion
wil de lieere jou tot Zich nemen. l£n dan zal
Hij wel voor vader en moeder zorgen, hoor.
Dominé Zelleven bad, als een kind. Hij
smeekte om genezing. „Heere, dit meisje
kan nog zoo tot een zegen gesteld worden.
Red haar uit de kaken des doods, als dit
verlangen overeen komt met Uw heiligen
wil. Eh zoo niet, 'Heere, neem haar dan tot
U, veilig in Jezus' armen. En wil Gij dan
zijn met deze beroefde ouders. Geef hun te
verstaan, Heere, dat Gij hier werkt ook aan
hun ziel. Wijweten niet, wat te bidden. Wij
weten niet, wat goed is hier. Gij alleen weet
het. Uw wil geschiede, Heere. Maar als het
kan, geeft hier nog genezing."
Zijn herderlijke taak was volbracht. Do
miné Zelleven maakte geen praatjes meer.
Hij zou het ook niet kunnen. Zijn gemoed
was vol. Hier ging, als de dood een einde
maakte aan deze ziekte, een jong meisje,
tot voor eenige jaren geheel onkundig van
den weg des Heils, blijmoedig den hemel ln.
Met een rotsvast geloof in den Heiland van
zondaren. In vol vertrouwen op Gods belof
ten. Met een zekerheid, die tot beschaming
en jaloerschheid verwekte.
i Nu Mieke, ik wil hopen en bidden, dat
God ons gebed verhoort. Maar als dat niet
zoo is en Jezus komt je halen vandaag of
vannacht, dan hoop ik je eenmaal weer te
zien daar, waai geen zonde en dus ook geen
pijn meer is. De Heeie zij met je, kind, als
je door de doodsrivier moet.
Harm kreunde. En Tine wist niet, hoe zij
het had. Zij was ontroerd. Er zat toch wel
iets in! Maar wat? Hoe was het toch moge
lijk, dat die Mieke maar lag te glimlachen
Dienzelfden avond rende Tine de trap af.
Zij was even naar beneden geweest, om te-
rugkeerend Mieke roerloos in bed te vinden.
Toch was het meisje nog niet dood. Duide
lijk zag zij haar ademhalen. Maar 'twas
toch niet in orde, meende zij.
Berend, onmiddellijk naar den dokter,
riep zij. Mieke
Berend was al opgesprongen, verschrikt.
Even later ijlde hij weg, terwijl Harm en
Tine weer terug liepen naar boven.
't Is vreemd, moest ook Harm beken
nen. Zóó heeft ze nog niet gelegen. Geheel
buiten kennis, geloof ik.
D'at is de dood, zei Tine.
Ondanks zichzelf huiverde zij bij die
woorden.
Dokter Allersma dacht niet anders, of hij
zou bij een sterfbed staan, toen Berend hem
kwam halen.
Maar stom van verbazing stond hij bij het
ledikant, waarop Mieke lag uitgestrekt. Be
rend had de stoute schoenen aangetrokken
Vrijdag heeft de kalender 1 September
aangewezen, dus zal ik mij aan mijn af
spraak houden weer een briefje aan jullie
te schrijven.
Wat is de maand Augustusblij begon
nen toen wij hoorden dat er in het Paleis
Soestdijk een Prinsesje geboren was.
Vinden jullie het niet heerlijk voor Prin
ses Beatrix dat ze nu zoo'n lief klein zusje
gekregen heeft?
Dat ze er zelf blij mee is geweest bewijst
wel de foto waar ze naast haar Vader zoo
nieuwsgierig kijkt naar het kleine zusje in
de wieg, en het handje zoo stevig in haar
eigen knuistje houdt.
En de blijdschap blijft als we denken aan
het vroolijke witte paleis waarin nu al
twee prinsesjes wonen.
Daarna kwamen de vacantiedagen vol
stralende zonneschijn. Wat hebben jullie
kunnen genieten van je vrijheid! Het zal
vast niet meevallen om nu met dit mooie
weer in de schoolbanken te moeten zitten.
Een blij begin hadden we deze maand,
maar triest was het einde, al vierden we
de laatste Augustusdag, zooals wij nog
altijd gedaan hebben, de verjaardag van
onze geliefde Koningin.
Het was wel heel anders dan andere ja
ren.
CI> WUH mo«go\<K>i)®nAhlwrt YAooI oJivoracAiil
lig benodon
Waarom roepen jullie mij? vroeg do
dokter.
Wat een vraag 1 Was-ie nou niet goed
wijs!
i Ze sterft, zei Tine. Diat ziet u toch?
i Neen, dat zie ik juist niet. Ik zie heel
wat anders. Ze is in een vasten slaap
gevallen, zooals zij in weken niet ge
slapen heeft. Dat kan haar redding beteeke-
nen.
Hij fluisterde. Harm keek hem als ver
dwaasd aan.
Dokter, is het waar?
Natuurlijk. Anders zou ik net niet zeg
gen! Dokter Allersma was weer van zijn
verbazing bekomen.
Hij boog zich over Mieke en mompelde:
Onverklaarbaar. Eh dan: het kan nog
in orde komen, menschen. Maar reken er
niet te vast op, hoor. Eh nu allen naar be
neden. Het moet hier doodstil zijn. Laat
haar slapen, al was het uren.
Zij verdwenen bijna geluidloos.
Dat is gebedsverhooring, dacht Be
rend, maar hij zei niets.
Beneden gaf de dokter nog enkele wen
ken. Heel stil en voorzichtig moest er zoo
nu en dan eens gekeken worden. Deze slaap
kon lang duren. Die kon de dokter was
weer zoo openhartig mogelijk, geheel tegen
zijn gewoonte - ook overgaan in een doods
slaap, al geloofde hij dat niet. Maar ze
moesten op alles voorbereid zijn.
De avond ging voorbij. En de nacht ver
streek. Eerst zat Harm bij het bed, toen
Tine. Maar Mieke ontwaakte niet. Pas toen
het morgenlicht gloorde.
XII.
Aldert in het middelpunt.
Klaas was op bezoek. Dat gebeurde niet
te vaak, doch zoo nu en dan kwamen de
broers met hun vrouwen bij elkaar. Harm
en Tine gingen dan naar Laagheuvel, naar
de smederij; Klaas en zijn vrouw, zij heette
Janna, kwamen naar Holsberg. Er werd
altijd een heel dagje van gemaakt.
Nu was Klaas op bezoek. En Janna had
het druk met Tine, toen de mannen in de
bakkerij aan het praten waren.
Harm werkte dien dag niet meer. Berend
en Aldert waren met de karren op stap. Als
zij terugkwamen, hadden zij de bakkerij op
te ruimen. De vrouwen zaten in de kamer
en Mieke zou zooveel mogelijk voor den
winkel zorgen. Dokter Allersma had gelijk
gekregen: nu zij de ziekte, die haar aan
den rand van het graf had gebracht, te bo
ven gekomen was, werd zij met den dag,
om zoo te zeggen, sterker. Tante Janna en
Nu geen vroolijke kinderoptochten langs
de straten en muziek van de torens; maar,
al is er niet uitbundig feest gevierd, we
waren toch even blij dat onze Koningin
weer Haar verjaardag mocht vieren.
Vooral nu we Haar stem weer pas ge
hoord hebben, zoo heel gewoon in onze
eigen kamer.
Wat is er een spanning geweest de laat
ste weken.
Eerst de voormobilisatie en toen, al
spoedig daarop de groote mobilisatie.
Wat hebben we er veel zien gaan, al die
soldaten die op hun post moesten zijn als
de vijand mocht naderen.
De jongens vinden het vaak wel mooi,
en meer dan eens hoor je een jongen zeg
gen, laat ze er maar opslaan, laat het maar
oorlog worden.
Jongens die dat doen, weten niet wat ze
zeggen. Ze hebben er nooit over nagedacht.
En dat moeten ze toch wel doen, want met
hun wensch laat het maar oorlog worden,
zouden ze dood en verminking willen voor
duizenden en nog eens duizenden mannen,
vrouwen en kinderen.
Mannen, op wie de zonen in dat vreemde
land net zoo trotsch zijn als jullie op je
eigen vader; moeders, die de kinderen daar
net zoo lief hebben als jullie je moeder en
broertjes en zusjes die net zoo trouw voor
elkaar opkomen als jullie het doen.
De kinderen in Duitschland en Polen en
nog andere landen hebben him vader af
maar eens. Ja, zij was het echt. Z.el£ voelde
zij zich sterker worden. En op haar wangen
kwam kleur. Op het dorp was men er ook
verbaasd over.
Tine zag er bezorgd uit en klaagde Janna
haar nood.
Och, ik wil niet zeggen, dat Aldert
zoo'n brave jongen is. Ver van dat. Maar
Harm heeft hem altijd verkeerd aangepakt,
dat is de zaak. Harm is te driftig. Hij kaf
fert den jongen onmiddellijk uit en slaat er
op. Toen Aldert klein was, ging dat wel,
maar nu slaat Aldert terug
Watblief? Janna was stomverbaasd.
Neen, Aldert van Harm was geen heilig
boontje, van haar Aldert had zij er genoeg
van gehoord. Maar dit, neen, dit was sterk!
Slaat hij terug?
Ja, dat is toch verschrikkelijk! Dat
gaat toch niet.
't Is Harm z'n eigen schuld. Hij is al
tijd te hard geweest tegen den jongen. En
nu zitten we met de gebakken peren.
Janna zei er niet veel van. Zij wist zeer
goed, dat Tine, als Harm te hard was ge
weest, zich in elk geval veel te zwak had be
toond. En Harm wilde zij niet afvallen.
Haar zwager kon een potje bij haar breken.
En bij zijn broer ook. Harm was een recht
schapen kerel. En Aldert deugde niet, afge-
loopen.
Ja, mensch, je kunt wat beleven met
je kinderen. Gelukkig gaat het met die van
ons goed. Maar je kunt maar zóó wat heb
ben, zeg ik maar. Je mag dankbaar zijn, dat
Mieke zoo goed is. Ik sta versteld van dat
kind.
- Ja, zij is best nu. De dokter heeft ge
lijk gehad. Maar een rare blijft ze. Zij is be
ter geworden van dat bidden, zegt ze. '"V!an
dien dominé, je weet wel. Larie natuurlijk.
De dokter heeft het wel altijd gezegd. Het
komt in orde met haar, als ze ouder wordt.
Die ziekte had hij ook gauw onder de knie,
dat is zeker. Een knappe dokter, die Al
lersma..
Als Mieke dat denkt, laat ze dat den
ken. We leven in een vrij land, mensch. Je
moet maar denken: vrijheid, blijheid. Be
rend is immers net zoo? Of wordt die ver
standiger
- Welnee, mensch. Eén pot nat, die
twee. 'k Wou, dat ze niet meer naar die
kerk gingen. Op het dorp praat men er
over. Maar ja, ga ze dat nou eens verbie
den Krijg je daar ook weer herrie mee. Met
Aldert is het al mooi genoeg. En Harm wil
maar niet luisteren.
s (Wordt vervolgd.)
moeten staan met haast wel de volle zeker
heid, hij gaat naar den oorlog. Bij hun is
niet de mogelijkheid, wij zullen er mis
schien buiten blijven.
En wat nu jullie kinderplicht is in mo
bilisatietijd?
Als je even nadenkt zal je het zelf wel
weten.
Te midden van al het groote gebeuren
moet jullie maar heel gewoon thuis blij
ven en sommigen merken er niet meer van
dan dat vader weg is of je groote broer.
Het is dan misschien wel een beetje stil
of saai thuis, en Moeder kijkt ook niet zoo
vroolijk als gewoonlijk.
Het kan ook dat er bij je thuis niets
veranderd is omdat er niemand weg hoefde.
Toch is er voor allen een plicht.
Als Vader weg is flink je best doen
thuis, gehoorzaam zijn en zorgen dat Moe
der zoo min mogelijk last van je heeft,
maar juist heel veel plezier.
Er zijn ook nog wel anderen die je hel
pen kunt met een keinigheid, al is het eens
een boodschap te doen voor iemand die nu
zelf niet gemakkelijk weg kan.
Ik zou wel een heeleboel op kunnen noe
men, wat je allemaal kunt doen, maar
dan zou de brief veel te lang worden.
Jullie denkt er maar eens over na en
ieder zal dat dan zelf het best weten wat
je „kinderplicht is in mobilisatietijd".
TANTE DOLLIE.