v
DE ZEEUW
EED EEUW RAILVERKEER IN NEDERLAND
met zilveren randen.
TWEEDE BLAD
De nieuwe Opperbevelhebber
van Land- en Zeemacht.
De vrouwen, die achterbleven.
RAAYMAKERS
Binnenland.
Wat er deze week voorviel.
72 te Rotterdam
den
ïmlssaris.
F E U I L L E T O N
Van Karos en Diligence tot Diesel.
Het pad der spoorwegen ging niet over rozen.
Merkwaardige vooroordeelen.
N OP ZOOM
at 42a - Tel, 728
s van 10—4 uur.
kleine gebitjes f2.—
n). 2 jaat gatantle,
sur en pedicure. Meer
ierd komen niet terug
ERGEN OP ZOOM
en teler mede-onder-
orzlening.
cing tot het kracht-
s de veehouder thans
gebonden. Deze nor
kennis gebracht van
len door uitreiking
laire ter gelegenheid
arisatie.
d hiervan kan iedere
berekenen, hoeveel
gedurende de maand
19 aan zijn veestapel
•en. Men zorge er in
ng voor, dat deze nor
en overschreden. Het-
nouder in September
dan volgens de nor-
i is, zal op zijn toewij-
er voor de volgende
ndering worden ge-
n veehouder kracht-
lopen, dan zijn daar-
ïen en geleide-biljet-
ar bij de plaatselijke
waarvan de namen
eeds in de dagbladen
3rd. Mochten genoem-
biljetten aldaar nog
aar zijn, dan wende
den Plaatselijken Bu-
Jistrictssecretaris).
ïeid bestelde kracht-
;etrokken van hetgeen
gedurende de maand
gens de normen mag
laten vermalen van
3 producten tot vee
gen veestapel is, met
ran tarwe, voorloopig
maand September nog
lits in normale hoe-
et vervoer hiervan
de loonmalerij (mole-
chter gedekt zijn door
svijs. Voor het vervoer
lenaar geldt vervoer-
Xl en voor het vervoer
molenaar naar het
:n teler vervoerbewijs
rbewijzen worden uit
plaatselij ke secretaris
verkrijgbaar wende
Plaatselijke Bureau-
rictssecretarissen
>uwde tarwe, welke
(zinsbehoefte in loon
;n, mag eveneens op
ijzen X en IJ naar en
iaar worden vervoerd,
"liervan geschiedt in
en dan, wanneer de
op zijn inventarisa-
ïeeft verklaard geen
len maken van distri-
Bovendien mag het
betrekking hebben
len tarwe voor nor
inlichtingen wende
en Districtssecretaris.
I
(Éi) »r
L-
sleets
VAN
ZATERDAG 2 SEPT. 1939, Nr 284.
De man, op wien in deze dagen een
ontzaglijke verantwoordelijkheid drukt,
die in laatste instantie over alle zaken,
de defensie betreffende heeft te beslis
sen, is de onlangs benoemde Oppelbevel-
hebber van Land- en Zeemacht, Zijne
Excellentie Generaal I. H. Reynders.
Het is van het allergrootste belang,
dat ons gemobiliseerde leger, en ook ons
volk weet, aan wien zijn hoogste belan
gen in deze moeilijke dagen naast de
regeering zijn toevertrouwd. Wij waren
zoo gelukkig, een zijner persoonlijke
vrienden, sinds generaal Reynders in
1896 als cadet aan de K. M. A. kwam,
bereid te vinden, ons iets over den per
soon van den generaal te vertellen. Aan
dit gesprek ontleenen wij de volgende
gegevens.
Generaal Reynders, die de functie be
kleedt, welke in Nederland alleen bestaat
wanneer het leger op voet van oorlog
staat, en die tijdens den wereldoorlog
van 19141918 door Generaal Snijders
werd bekleed, heeft een enorme verdien
ste ten opzichte van onze verdediging.
Vooral toen hij in 1934 optrad als Chef
van den Generalen Staf, begon voor hem
een tijdperk van groote activiteit.
Dr Colijn was toen Minister van De
fensie ad interim. De Chef van den Ge
neralen Staf is niet iemand, die voor het
voetlicht treedt, al komen bij hem alle
draden samen in vredestijd.
Toen Generaal Reynders tot deze hoo-
ge functie werd geroepen, is hij onmid
dellijk begonnen met het organiseeren
van een permanente grensbewaking. Op
dat moment hadden wij in September
practisch geen man onder de wapenen.
In October kwam de nieuwe lichting op,
die pas tegen Januari kon worden geoe
fend. Generaal Snijders, die ook vroeger
nimmer een blad voor den mond had ge
nomen, en tegenover iedereen, ook bijv.
tegen de militaire attache's van vreem
de mogendheden voor zijn meening uit
kwam en die ongezouten wist te zeggen,
zag in, dat deze toestand op zeker mo
ment rampzalige gevolgen voor onze on
afhankelijkheid zou kunnen hebben, en,
gesteund door Minister Colijn en even
eens door Minister Van Dijk, kreeg hij
zijn zin.
Zoo'n man hadden wij noodig, toen de
internationale toestand veroorzaakte,
dat overal om ons heen de bewapening
werd opgevoerd; zoo'n man hebben wij
gelukkig nu op de hoogste plaats van de
legerleiding, nu onze onafhankelijkheid
met alle macht moet worden verdedigd.
Zijn Excellentie Reynders heeft een zeer
helderen blik op ingewikkelde kwesties;
hij houdt er niet van lang over een op
lossing te doen, hij hakt knoopen door,
en naderhand blijkt dan altijd, dat zijn
beslissing de juiste was.
Hij heeft nimmer naar de gunst van
wie ook gestreefd. Er is een zekere over
eenkomst in dit opzicht met wijlen Ge
neraal Snijders, maar toch is er ook een
groot onderscheid tusschen deze twee
mannen van karakterGeneraal Snijders
was stroef, bij het stugge af, een man
van staal en ijzer. Bekijk zijn portretten,
ze zijn vrijwel alle precies eender, op zijn
gelaatstrekken leest ge nimmer zijn ge
moedstoestand. Generaal Reynders daar
entegen is in de eerste plaats de vlotte
militair, wiens stemming gemakkelijker
te peilen is, hij is bewegelijker, minder
gesloten, maar niettemin als Snijders een
man van een sterk karakter en een on
buigzame wilskracht.
Zooals gezegd, vond hij een krachtigen
steun in Dr Colijn bij de uitvoering van
zijn plannen. Zij kunnen buitenge
woon goed met elkaar overweg, deze
twee. Al heeft dan de huidige opper
bevelhebber meermalen moeten bedan
ken voor de zware sigaren van Dr Co
lijn, want in het rooken is hij zeer matig.
Gedachten over onze defensie zijn er tus
schen beiden meer uitgewisseld dan si
garen.
Naar het Engelsch van
EMMA JANE WOBBOISE,
93.) iQ
Hagar had deze kamers voor ons ge
huurd en er de meubelen geplaatst, die wij
van Elmwood daarheen hadden gezonden.
Ik maakte eenige veranderingen, die ik
mij verbeeldde dat verbeteringen waren,
en mijn oom 'hing en verhing de schilde
rijen, totdat wij eindelijk besloten, dat
onze kleine bezittingen zich nu zoo voor-
deelig mogelijk vertoonden. Ik wenschte
alleen maar, dat ik eenig geld mocht be
steden voor nieuwe verf en een goedkoop,
frisch behangsel; want in de slaapkamers
was het papier zwartachtig donkerbruin
gekleurd en het behangsel der zitkamer
was afschuwelijk om aan te zien. Doch wij
hadden onze eigen tapijten en gordijnen
en zoodoende zagen onze kamers er waar
lijk tamelijk vroolijk en gezellig uit.
Zoodra wij „werkelijk op orde" waren,
Niet velen zullen hebben opgemerkt,
dat er een verschil is geweest in de be
noeming van den Opperbevelhebber nu
en in 1914. Werd generaal Snijders be
noemd op voordracht van de Ministers
van Oorlog en Marine, thans werd de
Opperbevelhebber voorgedragen door
den Raad van Ministers, hetgeen onge
twijfeld aan zyn gezag ten goede komt,
nu de geheele regeering achter deze be
noeming staat.
Zoo'n benoeming is trouwens een zaak
van groot vertrouwen.
De taak van den opperbevelheb
ber van Land- en Zeemacht, hem door de
regeering op de schouders gelegd, is te
waken tegen schending van onze onzij
digheid. Mocht op een bepaalde plaats
aan onze grenzen een dergelijke schen
ding plaats vinden of te vreezen zijn, dan
zal, indien de Opperbevelhebber het
noodzakeiyk acht, aan die grens het ge
heele Veldleger samen te trekken, de
Minister daarin wel geraadpleegd wor
den, maar het is ondenkbaar, dat deze
zich tegen een dergeljjken maatregel zou
verzetten, en dus zou ingrijpen in de ver
antwoordelijkheid van den man, die deze
dragen moet.
Zoo staat het dan wel vast, dat het
Opperbevel is toevertrouwd aan den
beste onzer officieren, die het volle ver
trouwen heeft van het leger en van de
regeering, en die dat bij nadere kennis
making ongetwijfeld ook in breede krin
gen van ons volk zal winnen. Iemand met
een schitterenden staat van dienst, die
op 55-jarigen leeftijd reeds den hoogsten
militairen post bekleedde, die in vredes
tijd te bereiken is, die van Chef van den
Generalen Staf, thans Opperbevelhebber
van 't mee door hem opgebouwde leger.
Niet alleen Zijne Excellentie zelf, ook ons
volk kan gelukgewenscht worden met
deze benoeming.
(Nadruk verboden.)
Twee woordjes: Algeheele mobili
satie en ons land was in rep en roer.
We waren er al zoo lang op voorbe
reid.
En nu kwam het bericht, kort en dui
delijk. Verkeerde uitleg was onmogelijk
en toch, we konden het haast niet geloo-
ven.
Onze mannen weg, onze verloofden,
onze zoons, onze broers, allen weg!
Duizenden zijn er gegaan, eerst bij de
voormobilisatie en nu bij de algeheele
mobilisatie. Ieder met zijn eigen per
soonlijke moeiten en zorgen, en
ieder laat de zijnen achter met hun kom
mer en angst.
Te midden van al deze onrust kwam
heel stil en vredig de avond. In zware
roerloosheid stonden buiten de boomen
in hun late zomerpracht.
De radio werd aangezet, en meteen
was er dat sterke blijde gevoel, we dra
gen dit niet alleen, niet als eenling,
maar als volk, het Nederlandsche volk.
Rust mijn ziel, uw God is Koning.
Dat gaf zekerheid en vol vertrouwen
luisterden we een oogenblik later naar
de bemoedigende boodschap van de Ko
ningin.
Hoe begreep zij ons. Hoe leeefde Zij
zich in, in de moeiten en zorgen van hen,
die zouden gaan en van hen, die achter
moesten blijven.
Als een Moeder sprak zij tot ons allen,
ouden en jongen, mannen en vrouwen,
en wij wéten: als een Moeder zal zij al
den nood van haar kinderen en haar volk
in gebed neerleggen voor Gods troon.
Het werd een vreemde avond. De stem
ming was gedrukt en hier en daar ge
wild luidruchtig, maar voor hen, die ge-
looven, bleef de blijde zekerheid: „Uw
God is Koning, h e e 1 de wereld Zijn ge
bied".
Wat kwam er weinig van slapen dien
nacht.
In de nachtelijke stilte en donkerheid
komen zoo honderden gedachten op ons
afstormen, overal zien we gevaren en de
gedachten dwarrelen door ons hoofd zon
der dat de slaap rust kan brengen. En
dien nacht bleef wel heel sterk de zorg
om hen die moesten gaan, den slaap ver
drijven
Hierin zijn we allen één, of we rijk zijn
of arm, in een aanzienlijk of een nederig
huis wonen, we moeten hen afstaan die
ons het liefst zijn, aan wie we ons met
zulke innige en teere banden verbonden
'weten, die we denken niet te kunnen mis
sen. En voor hoe lang zal het zijn? En
waarvoor?
Zal het dreigend oorlogsgevaar los
barsten? Zal het ook over onze grenzen
komen
We weten het niet.
God alleen weet het.
Hij is Koning, heel de wereld Zijn ge
bied.
We slapen toch in en als de wekker
ons dringend ratelend wekt moeten we
ons even realiseeren wat er is en een
oogenblik overwinnen het onverbidde
lijke: Mobilisatie!
De warmte hangt nog in huis en toch
lijkt het huiverig.
Er wordt weinig gesproken.
Voor het laatst deelen we samen het
brood.
Voor het laatst doen we ons gemeen
schappelijk gebed.
We bidden om Gods zegen voor hen
die gaan, voor hen die achterblijven en
voor heel ons volk.
besloot ik met ijver te gaan werken. Hoe
meer ik nadacht, des te meer werd ik er
van overtuigd, dat mijn teekeningen wel
eenig geld zouden opbrengen. Schilderen
was mijn lievelingsvak; ik kon mij uren
lang bezighouden met schetsen of teeke
nen, en „iedereen" beweerde, dat mijn
bloemen, zoowel als mijn koppen met krijt
heteekend, uitstekend waren, doch dat
mijn landschappen in waterverf „meester
lijk" waren vervaardigd. Helaas! „ieder
een's" lof is dikwijls even valsch en onge
grond als „iedereen's" blaam onbarmhar
tig is.
Mijn oom moedigde dit denkbeeld zeer
aan en wij kozen samen uit mijn verzame
ling een paar Italiaansche landschappen,
met waterverf geteekend, die ik buitens
lands had vervaardigd, onder de leiding
van een uitstekenden meester, en die altijd
verklaard werden zonder eenige fout te
wezen, zoowel wa.t de teekening als de
kleuren betrof. Toen ik ze opnieuw be
zichtigde, gevoelde ik zeer veel spijt bij
het denkbeeld ze te moeten missen, het
geen wellicht niemand zal kunnen begrij
pen, die niet zelf een eerstbeginnende is.
Vroeger was mijn plan geweest om ze in
Buiten trekken de nevelen op.
Een zacht morgenrood glanst in het
Oosten.
Ongewoon klinken de vele voetstappen
in het vroege morgenuur.
Een korte groet wordt gewisseld.
Bij het station is het levendiger.
Er is geroep en gepraat, een enkele
lach klinkt op.
Maar wat verbergt zich veell achter
dien lach, diep in het hart?
De gezichten zijn strak en ernstig, als
angstvallig verborgen houdend wat
daar achter leeft.
Het afscheid komt. Wat is dat zwaar!
Ouders brengen hun zonen weg, kun
kinderen, waarvan sommigen nog nooit
het soldatenleven hebben meegemaakt.
En nu? De werkelijkheid. Jonge vrou
wen hun echtgenoot, die zij niet kunnen
missen en tusschen hen blijft de vraag:
„Voor hoe lang? Waarvoor?" Zij moe
ten allemaal afstaan, offeren.
Rust mijn ziel, uw God is Koning!
By dit afscheid zijn we allen weer één.
De armen en de rijken, allen komen met
eenzelfde doel.
En wij vrouwen, armen en rijken, blij
ven achter met éénzelfde leed.
Maar, met een gemeenschappelijk
leed!
Door een mist van tranen zien we den
trein vertrekken, met overal voor de ra
men de groene en de blauwe uniformen.
Ouders brengen hun zonen weg, hun
Armen zwaaien en wij wuiven terug,
of onbekenden, die klaar staan de vrij
heid van ons land en volk te verdedigen.
Wat was de terugkomst in huis moei
lijk.
In de huiskamer wachtte de rommelig
geworden ontbijttafel. In de slaapkamer
burgerkleeren en andere dingen die we
op kunnen gaan ruimen. Voor hoe lang?
Onze handen staan dien morgen ver
keerd om het gewone huiswerk te doen
dat wacht.
Bij sommigen zijn er thuis nog meer
die zorg en liefde noodig hebben, maar
er zijn ook vrouwen, die in een leeg huis
terugkeeren, waar niemand hen wacht.
Er zijn er ook die thuiskomen en dan
aanvaarden moeten de taak in de zaak,
die voor sommigen haast te zwaar is.
Er gaan weer treinen voorbij. Er gaan
weer mannen naar de grens weggerukt
uit hun werk.
Zij rijden door het warme, zonnige zo
merland.
Door de boomgaarden, waar de boo
men rijke vruchten dragen. Door de ak
kers, waar de schoven aan hoopen staan.
Er rijden weer treinen voorbij.
Treinen vol mannen, die allen iets liefs
achter moeten laten.
En onze gebeden en teere gedachten
vergezellen hen, die trekken te velde,
niet om andere volken te bestrijden maar
om zich te stellen onder de strijdbanier,
en als het moet te verdedigen
land en vrouw en kind.
DE THUISREIS VAN DE
„JOHAN DE WITT".
De N.V. Stoomvaart-Mij. „Nederland"
deelt mede, dat het s.s. „Johan de Witt",
dat 3 Sept. a.s. te Port Said wordt ver
wacht, Genua, Ville France, Algiers en
Southampton niet zal aandoen, en van
Port Said rechtstreeks naar Amsterdam
zal komen.
Londen in een fraaie lijst te laten zetten,
en in het salon te Elmwood op te hangen.
Nu was ik genoodzaakt ze te verkoopen,
aan wie er eenig geld voor bood.
„Wat dunkt u, oom, dat ik daarvoor
kan vragen?" zeide ik, toen wij, samen be^
raadslaagden, op den ochtend van mijn
tocht naar het West-End. „Zouden vijf
guintjes te veel zijn?"
„Vijf guintjes sleöhts, mijn Chrystie?
Wel, zij zijn bepaald vijf en twintig waard.
Welke Meuren! welke toon! welk perspec
tief! welke fraaie lijnen! Het is waarlijk
jammer, dat gij ze wilt verkoopen".
„Niemand zal mij1 vijf en twintig guin-
jes geven, daarvan ben ik overtuigd; een
kunstenares zonder naam moet geen hoo-
g© prijzen willen bedingen. Ik moet met
de onderste sport der ladder beginnen,
oom; en wanneer ik slechts een paar pond
in handen krijg, om in onze dagelijksohe
behoeften te voorzien, dan zal ik zeer te
vreden zijn. Indien ik maar eens een be
gin heb gemaakt, dan 'twijfel ik niet, of ik
zal wel vooruit komen. Doch ik moet spoe
dig eenig geld ontvangen, onze fondsen
verminderen steeds, en het zou vreeselijk
zijn onze laatste guinje te moeten uitge-
Beangstigend zijn de gebeurtenissen,
die elkaar de laatste dagen in een snel
tempo opvolgen. De hoop, die er in het
midden van de week was, dat het geluk
ken zou tot onderhandelingen te komen
en op die wjjze den vrede te bewaren, is
helaas niet in vervulling gegaan. Het is
te vreezen, dat nu weer een zee van ellen
de over de wereld zal gaan, dat de cata
strofe is ontketend en dat cultuur en be
schaving van vele eeuwen aan vernieti
ging worden blootgesteld. Het is om van
te duizelen, als men poogt zich dit alles
te realiseeren. De berichten komen in
zóó'n overweldigend aantal op ons aan
stormen, dat we ze niet alle kunnen ver
werken.
Duitschland, of juister gezegd, het
groepje nationaal-socialistische macht
hebbers, acht zijn jongste voorstellen als
verworpen en slaat er nu op in. Vlieg
tuigen hebben reeds Poolsche stedep
aangevallen en de bommen sloegen ook_
reeds burgers aan stukken. Dit is ge
schied zonder een ultimatum of oorlogs
verklaring. Het Japansche voorbeeld te
genover China vindt blijkbaar navolging.
Het opperbevel van de Duitsche weer
macht heeft zelf officieel medegedeeld,
dat „de troepen van het Duitsche leger
gistermorgen over alle Duitsch-Poolsche
grenzen tot den tegenaanval zijn overge
gaan".
Daarmee is de oorlogsdaad gesteld.
Verder is het alles mobilisatie wat de
klok slaat. Engeland, Frankrijk, België,
Zwitserland, Nederland e.a. riepen de
dienstplichtigen op. Men doet weinig an
ders dan militaire maatregelen nemen,
om op alle gebeurlijkheden voorbereid
te zijn. Zelfs is men hier en daar (te Pa
rijs en Londen b.v.) begonnen met het
transporteeren van kinderen naar veili
ger plaatsen.
Eenige dagen lang hebben Engeland
en Duitschland den inhoud van de vele
over en weer gewisselde nota's geheim
gehouden, maar gistermorgen vroeg is
Hitier er toe overgegaan zijn eischen te
publiceeren, eischen, die Polen blijkbaar
voor kennisgeving aannam, omdat ze
waarschijnlijk onaanvaardbaar waren.
Nadat we dagenlang geschommeld heb
ben tusschen optimisme en pessimisme,
weten we dan nu, helaas, dat de strijd is
ontbrand en dat Europa is gekomen in
een impasse, die vrijwel hopeloos moet
worden geacht.
Hitier heeft het aangedurft het op een
oorlog te laten aankomen, al weet hij,
dat tegenover het „succes" te Moscou
behaald, staat de woede van Japan, de
afwending van Spanje van Duitschland,
de afwijzing door Hongarije en de bittere
teleurstelling van Italië en van een deel
van de Duitsche bevolking zelf.
Het is wel heel moeilijk iets over den
vermoedelijken uitslag te voorspellen.
De Polen mogen al niet tegen het
Derde Rijk opgewassen zijn, ze verkeeren
toch in heel wat gunstiger situatie dan
het vorig jaar de Tsjecho-Slowaken, die
slechts aarzelende bondgenooten achter
zich wisten.
Het is Duitschland duidelijk, dat een
opmarsch in Polen Europeesche oorlog
beteekent. Mocht daaromtrent nog een
minieme twijfel bestaan hebben, dan is
deze na de redevoeringen van Chamber
lain en Halifax wel volkomen wegge
vaagd.
Gisteren werden nog geen berichten
ontvangen, dat de Poolsche legers zich
te weer stellenmaar elk moment kan de
mededeeling komen, dat Polen zich met
alle tot zijn beschikking staande midde
len tegen het Duitsche binnenrukken op
zijn grondgebied verzet.
En dan richt zich het ook naar Lon
den.
Het schijnt, dat de Poolsche gezant te
Londen reeds gistermiddag bij een be
zoek aan lord Halifax een beroep op het
Britsch-Poolsche verdrag heeft gedaan.
In een rede van Hitier kwam een zeer
merkwaardige passage voor over Italië.
Zal Rome in het huidige gewapende con
flict neutraal blijven? Zal dat echter ook
het geval zijn, als de Europeesche oorlog
eenmaal begonnen is?
Helaas heeft het aanbod van goede
diensten van H. M. Koningin Wilhel-
mina en Z. M. Koning Leopold, dat zulk
een goede ontvangst had, geen resultaat
gehad.
Zeer waarschijnlijk staan ons bange
tijden te wachten, gebeurtenissen, die we
reeds lang vreesden en zagen aankomen.
Ook ons land, dat zijn strikte onzijdig
heid wil bewaren, moet groote offers
brengen. Vele duizenden zjjn Dinsdag on
der de wapenen geroepen en groote uit
gaven moeten worden gedaan. Als het
daarbij blijven mag hoe zwaar dit al
les voor velen ook is mogen we nog
buitengewoon dankbaar zijn. God beware
in Zijn rijke genade ons land er voor
in de oorlogslawine meegesleept te wor
den.
Eensgezind schaart ons volk zich rond
om den troon van onze beminde Vorstin,
die deze week haar 59-sten jaardag on
der dreigende omstandigheden vierde en
Koningin en onderdanen vereenigen zich
in gebed tot onzen God, dat Hij ons ge
nadig zij.
Omstreeks 1830 zwoer men bij dili
gence en trekschuit. Dat was ook eigen
lijk niets bijzonders; het lag zelfs zeer
voor de hand. Nederland, met zijn grond
ontwoekerd aan de baren, zooals een
dichter het eens uitdrukte, had de be
schikking over zooveel natuurlijke en
kunstmatige waterwegen, dat de Hol
landers, die een eeuw geleden niet zoo
veel haast hadden als wij tempo-twintig-
ste-eeuwers, zeer tevreden waren met
hun trekschuit. Wanneer men reisde van
Terneuzen naar Delfzijl moest men daar
toch een dag of twee, drie voor rekenen.
Behalve de trekschuit met haar genoeg
lijke roef was er de diligence, hèt „snel
le vervoermiddel" uit die dagen. Men
stelle zich van een reis per diligence,
honderd jaar geleden, vooral niet al te
veel voor. Het was een heele onderne
ven. Wlat dunkt u oom, indien ik tien pond
vroeg?"
„Wel, mijn kind, 'het is misschien ver
standiger om geen hoogen prijs te vragen;
doch ze te verkoopen voor tien pond lijkt
mij; niet veel beter toe dan ze weg te wer
pen. M'aar in onze omstandigheden zijn
tien pond waarlijk niet te versmaden; en
wie weet, hij; die deze 'koopt, zal misschien
geneigd zijn om de andere ook te koopen.
Gij hebt immers nog verscheidene andere
in uw bezit?"
„O1 ja, verschillende; maar geen meer
zoo goed, of van zooveel kunstwaarde als
deze".
„Wil ik met u meegaan?"
„Ik geloof, dat ik liever alleen ga, oom;
wellicht heb ik onaangename ontmoetin
gen, en het is heter, dat ik die alleen het
hoofd bied".
„Bes te meer reden- voor mij, om u te
vergezellen. Veronderstel dat men u met
onheusohheid behandelde?"
„Ik stel me niet anders voor, dan dat
men mij met een zekere lompheid zal be
jegenen. Men zal mij ongetwijfeld zeggen,
dat mijn teekeningen prullen zijn, dat het
perspectief geheel verkeerd en het teeke
nen volstrekt mijn vak niet is. Ik zal mij
dat geenszins aantrekken, indien ik ein
delijk maar een kooper vind".
„Die soort van lompheid vrees ik niet
voor u. Maar een mooi jong meisje be
hoort niet alleen door Londen te gaan,
tante Judit zou zooiets nooit hebben toe
gestaan".
„Maar oom, ik zie zooveel jonge meis
jes, even jong als ik ben, en zeker beval-
liger, die gansch alleen wandelen".
„Zeer waar, maar gij zijt een jonge
dame. Behoeftige meisjes zijn natuurlijk
Wel genoodzaakt om alleen te gaan, zelfs
in Londen; maar gij zijt een andere le
venswijze gewond. En stel u eens voor
verbeeld u eens, dat gij' iemand ontmoet,
dien wij vroeger gekend hadden, wat zon
men dan wel denken?"
„Ik zou er mij al zeer weinig over be
kommeren. Oom, laten wij ons toch niet
belachelijk aanstellen. Mijn positie is niet
langer die van miss Tyndale van Elm
wood; ik ben nu, wat ik geweest zou zijn
indien gij' mij niet had aangenomen; want
mijn eigen vader liet mij niets na".
(Wordt vervolgd.)