is 1*1 S I «B-ET SIS* Verkeerde diagnose. Waardoor is roode wijn rood? Legpuzzle. ~fl I Pi sir Is- tfl SI Zaterdag 19 Augustus 1939 53e Jaar gang No. 47 Voor den Zondag. Wees een zegen. 1 ïtHF oS^g-gs" S fcr-lë w C 5f CD CD *0 B pj ,2ii 0 4 P P t£ M- p- 4 2* co tjr 9 "SS'LiQa cd tü r ogo os» rpo® ag- BW0 S-tD O O I Q P 'a^g e oxg.0 9a Qh Q p p 5 paP g CO gSig- td^po «8 8* b 00 ca pO1^ MCOtdÖi co g O ®g? w Og crq "f< 3 <8 5 a 3§3n 2.2 J 5 B War" o« J+ O F to HMH. I"1 ffi* MOjK o 3 w d g W (D awd p CD S 2<J CO CP O p 1 >v P W !>?gb PTTTq 5" °P a po Ntrq CD O S° 3O»B "O 2 «tflag, "2®2 i5 CI- B töy!^ös os-w® a >b ®w asQop p p 3 O l_ p «dogs O (t P p Hp O uiZ-Xf g crq Q^® M M N h* Js3 P 1 (TO or m™ co cn PiïT nn Co <j CD B 8 M Q-^ O CD - fe w 0» 3 3 a» Ê.N B CD CD cp B B 2- cj P m cd 2 H S P CD I CD P CD <J »"k 'TO S O m crq o £- ,JC !-i Oq.^3 pi P^ t>^£ 8 S* 2- O - CD 3 -P F CD CD P P- Co 2# OQ gïü H B g£ g"<§ p as o e--S8 g< B ~b§ 4 g 3 s.-S: S TJE P y S 10 p CD h— cd" cd" H CD 02 B CD y g:® CP s* a y P*£. CD CD Jd" "s s CD GO S B 2- E° fa® P P CD P 02 Oq N p H-»- p a B s? CD B I Even trok hij zijn voet terug toen hij hem in het koude water stak; brrr, wat was dat koud ineens, maar toen zette hij allebei zijn beenen er in en plonste dwars door de sloot naar den overkant Waar hij allemaal wel in trapte? Nou, modder, steenen, er lag vast wel van alles in, maar daar gaf hij niets om, hij kwam er wel. En 't was fijn ook. Hij frisch- te er heelemaal van op. Alleen maar jammer, dat het nog regende en dat hij zoo'n dorst had; als dat er niet was, dan wist hij het wel, dan bleef hij hier nog een poosje. Druipnat van zijn hoofd tot zijn bloote voeten, want de kousen had hij maar in zijn zak laten zitten, kwam Gert eindelijk thuis en juist toen hij bij het hek was, brak de lucht. De regenwolken dreven weg en het diepblauw kwam te voorschijn en de zon zette al les weer in kleur en gloed. Dat was ook wat! Gert keek nog even achter om voor hij de deur inging. Hij had het gevoel of de zon een loopje met hem nam, door te gaan schijnen, juist nu hij naar binnen moest. Nu had hij er niets meer aan, want hij was toch nat tot op zijn hemd. De bijzonder fraaie zilveren doopvont in de Nieuwe Kerk op den Dam te Amsterdam, waar H. K. H. Prinses Irene in September a.s. gedoopt zal worden. Onwillekeurig keek Gert op van zijn boek toen hij buiten het gerucht van een auto hoorde. Maar toen hij zag welke auto het was, trok hij als de wind zijn beenen op uit de dakgoot in de vensterbank, stak ze een voor een door het smalle raampje en rolde toen languit op zijn bed. Zou Klazientje er ook in zitten? En de mevrouw en dat andere meisje? En zouden ze het komen zeggen van de bloemen? Ja, dat kwamen ze doen. Klazientje had natuurlijk gezegd dat de papavers van hem waren, misschien had hij niet alles goed verstaan vanmiddag, maar daarom kwamen ze nu natuurlijk hier. Hij krabbelde alweer overeind, kroop toen op zijn knieën naar het raam en stak voorzichtig zijn hoofd er een klein eindje door. Ze hoefden hem hier niet te zien. En ze zagen hem ook niet, want er was niemand om naar hem te kijken. De mijnheer zat alleen in de auto. Hij bracht de wagen juist voor het hek tot stilstand en lette er niet op of daar bo ven uit het 'dakraam ook een jongen hing. Maar Gert gaf het niet op. Het kon toch wel, dat hij het kwam zeg gen van de papavers. Hoe het gaan zou, dat kon Gert niet zoo gauw bedenken, maar het kon, en in gedachten hield hij koppig vast. Even later was er beneden gepraat. Waar het over ging, dat kon Gert boven niet ver staan, daarvoor ging het te zacht. Zou hij? Nee, hij deed het nietals ze hem noodig hadden zouden ze hem wel roepen. Maar er werd niet geroepen, en een paar minuten later zag Bert de auto weer weg rijden. Toen kon hij het niet langer uithouden. Hij rolde haast van het bed en vloog op zijn kousen de trap af, regelrecht de keu ken in. „En wat heeft hij gezegd?" Even keek Vader Gert verbaasd aan. Toen begreep hij Ihet. „Hij kwam de groeten brengen van Kla zientje en vragen hoe het met moeder ging." „Ooh." Éten oogenblik nog keek Gert in spanning naar Vader, maar toen hij niet verder ging begreep hij dat de mijnheer niets van de bloemen gezegd had anders zou Vader hem dat wel vertellen. „En.eh.." Gert was een beetje ver ward, wist niet zoo gauw wat hij nu moest zeggen, Vader mocht er niets van merken, „hoe is het met Klazientje?" „Best hoor. Maar moet je hooren, ze noe men haar daar Ina." Vader had er geen erg in dat Gert maar zoo weinig verbaasd keek toen hij dat hoorde en ging verder, „ze heeft het daar goed naar haar zin, met dat andere meisje heeft ze het er al over gehad om daar maar voor goed te blijven." „Voorgoed?" Geschrokken keek Gert naar Vader die dat maar zoo heel gewoon zei. „D'aar hoef je niet van te schrikken" lachte hij toen, „je zal zien, ze zal gauw ge noeg naar huis verlangen, en als ze weer thuis kan komen zal ze wat blij zijn". Gert zei er niets van; als Vader eens alles wist van vanmiddag dan zou hij nu niet zoo praten. „Vindt u het niet raar dat ze haar Ina noe men?" zei hij toen, om toch maar iets te zeg gen. „Och dat is echt iets voor die menschen, die hebben altijd van die malle kuren, en Kla zientje zal het natuur lijk wel leuk vinden, al die meisjes moeten tegenwoordig immers een anderen naam heb ben. Maar als ze thuis komt is ze weer ge woon Klazientje en dat blijft ze ook." Gert zei niets meer en ging even later stil naar buiten. Er waren zooveel ge dachten in zijn hoofd, maar hij kon het niet allemaal begrijpen van Klazientje. Ze had hem gezien vanmiddag, hij wist het toch eigenlijk wel zeker, en toch deed ze net of ze hem niet kende. En nu nog dat ze daar voor goed wilde blijven. Va der geloofde het niet, die lachte er maar een beetje om, maar als hij eens alles wist? Zou hij het tegen liem gaan zeggen? Nee, dat toch maar niet, be sloot hij toen meteen. Hij kwam in zijn eigen tuintje terecht. Et- waren weer een paar papavers uitgekomen die nu stonden te gloeien in de lage avond zon, tusschen het matgroen van de zachte bladeren waaraan hier en daar nog wat re gendruppels glansden. „Nou, hoe gaat het met de jicht, mijnheer Peterman „Ja, dat is een gekke geschiedenis." „Hoe zoo?" „De dokter had mij verklaard, dat ik mij minstens drie maanden van mijn zaak moest terugtrekken, als ik mijn jicht kwijt wilde worden. Die diagnose is echter ver keerd uitgevallen. Wat ik kwijt ben is mijn zaak en de jicht heb ik behouden!" Die vraag lijkt misschien al te eenvoudig. Roode wijn wordt immers geperst uit blau we en roode druiven en bijgevolg krijgt hij een roode kleur. Zoo meenen inderdaad velen en toch is de zaak even anders. De zaak is n.l., dat blauwe druiven ook witten wijn kunnen geven. Hieruit volgt, dat het heelemaal niet zoo vanzelfsprekend is, dat uit blauwe druiven roode wijn geperst wordt. Wie een aantal blauwe druiven uitperst krijgt een even hel dere vloeistof als wie sap van witte druiven heeft. De oorzaak van de roode kleur van den wijn ligt in de bereidingswijze. Wanneer de druiven geoogst zijn, gaan zij naar den druivenmolen en eerst dan naar de wijnpers. Terwijl voor witten wijn het transport van den molen naar de pers on middellijk plaats heeft, blijft de massa voor rooden wijn een dag of vier, vijf in een kuip staan. Gedurende dien tijd wordt de kleur van de schillen afgegeven aan het druivensap. Uit witte druiven kan dus alleen maar witte wijn ontstaan, doch uit blauwe drui ven kan men zoowel witten als rooden wijn verkrijgen. De kleurstof bevindt zich oor spronkelijk niet in het sap, maar in de schillen. Welke dieren kan je hiervan maken? Je ziet hier verschillende stukjes door el kaar gestrooid. Knip ze eens allemaal uit en probeer ze dan aan elkaar te leggen. Ze stellen groote dieren voor. Tïlb gfg t-j. CD o &2L <D «2.8; p CD CD P P- O CD CD Orq s CD CD *-i V P- O hj CD P- CD P O P P 8 p- CL, O P 2. P- CD 4 I ffl 4 -ö 2L 2-B o s» P o, tr N CD CD*«S:<<1 H - P o s,p S S g-'S. B te h—CD I CD - 3 "d> o CD 3 I— J crq O oq B: o S Nl W B 1-n i"« IU 5*. O'oq - s a S NN?S o W gSSgS g O B i 02 I TTJT- p 5 S CD 3* 3 ifg 8. ~p P B B »-»• P et- CO C £- cr CD CD O 3 ca 3 a <- P rws <1 «•So p X 2 i c-f- CD cö 3* 3: V B ct-fe CD 3 N PB 3 B E' 0< C K* 3 M Cf 0*3 (M 3. -8 H® 3 S"» CD c 3. 3 go&a 3 "H g* OP p 3 P CD !^T~- g P CD c-t- i CD CTQ 2 3- B.g CD »3a, - g p H» CO CD B CD P« O CD co B S° CD 3 3 2Lb CD »- - 2 co B GD O n- -W O CD 2L B B P CD CD P B B -i p B P u a Ps P O, ÖtÖiBLAD EEUW LEVEN EN DOOD. Dezen wel een reuke des doods ten doode, maar genen een reuke des le vens ten leven. 1 Cor. 2 16. In den tempel te Jeruzalem, toen het Hei lige Kindeke den Heere werd voorgesteld, heeft met den ouden Simeon een treffende ontmoeting plaats gehad. En Simeon heeft daarbij dit merkwaar dige en veelzeggende woord gesproken: Zie deze wordt gezet tot een val en opstanding van velen in Israël en tot een teeken dat we dersproken zal worden. Dit woord houdt in dat de komst van Christus Jezus in de wereld een dubbele uitwerking zou hebben, dat het niet alleen een komst tot behoudenis der geloovigen, maar ook een komst tot verwerping der on- geloovigen zou zijn. De verschijning van den Christus Gods in het midden van de wereld, zou de gedachten van veler harten openhaar maken. Wie voor Christus de keuze doet zal ge nade voor genade ontvangen. Maar wie tegen Christus zijn gedachte laat staan zal te meerder en te zwaarder oordeel ontvangen. Van de prediking van den Christus Gods gaat tweeërlei werking uit: leven en dood. Waar Christus gepredikt wordt, daar zul len er opstaan tot het eeuwige leven, maar daar zullen er ook vallen in den eeuwigen dood. Deze wordt gezet tot een val en tot een opstanding. Een ieder die gelooft het heil- en troost rijk woord des Evangelies ontvangt in Christus zijn opstanding uit den geestelij ken dood, maar een ieder die weigert te hooren naar de woorden des levens, zal zijn schuld vermeerderen. Merkwaardig is dat de Apostel met het oog op de getrouwe prediking waarvan een dubbele werking uitgaat, spreekt van een reuke des doods ten doode en van een reu ke des levens ten leven. Bij het lezen hiervan kunnen wij denken aan de offeranden die onder het Oude Tes tament gebracht werden. De reukoffers verspreidden door de Tem pelzalen een geur die door iederen tempel bezoeker werd waargenomen en die hen wat had te zeggen. En zoo nu gaat er ook van de Christus prediking een reuke uit. Maar de uitwer king is verschillend. Aangenaam en welge vallig waar Gods barmhartigheid wordt geopenbaard in degenen die zalig worden. Treurig en schrikkelijk waar Gods recht vaardigheid openbaar wordt in degenen die verloren gaan. Voor een ieder die onder het Evangelie leeft komt daarom de groote vraag, wat zij met de prediking van dat Evangelie doen. Hoe zij staan ten opzichte van den Christus. Zij die het Woord Gods met een geloovig hart aannemen, die begeerig luisteren naar de klanken van het heiligdom, worden ge waar de reuke des levens ten leven. Een reuk die verkwikt en der ziele het leven geeft. Het is een aangrijpende gedachte, dat er van de verkondiging van het Evangelie ook een reuke des doods uitgaat, die het oordeel verzwaart. Maar het stemt tot lof en aanbidding dat van de dwaasheid der prediking ook uit gaat de reuke des levens ten leven. Ik zag rechtvaardigen en vromen, door leed op leed gedrukt, het water tot de lippen komen het dierbaarst hun ontrukt. Beklaagd, gekweld door die hen haatten, gelasterd en bespot, van hun voornaamsten vriend verlaten: maar nimmer van hun God! Beets. Het was een korte, maar veelzeggende marschorder, die Abraham meekreeg op zijn weg naar een hem onbekende toekomst. Toen hij op Gods bevel vertrok uit zijn land en maagschap en zijns vaders huis, ge werd hem alleen de opdracht: tot een zegen te zijn. „Wees een zegen." Dat is precies het omgekeerde van wat de egoïst beoogt, die altijd tracht den naas te met wat hij is en heeft aan zichzelf dienstbaar te maken, die bij alles wat hij doet, zichzelf op het oog heeft en bij wie het ego het doel is van alle handelin gen. „Wees een zegen." Wat zou de wereld er anders uitzien als dit woord werd de levensregel van alle Christusbelijders. De ouders een zegen voor de kinderen en de kinderen voor de ouders. De patroon een zegen voor zijn onderge schikten. De arbeider een zegen voor zijn patroon. De Overheid een zegen voor het volk en de onderdanen voor de Overheid. „Wees een zegen!" Aan die opdracht kunnen wij allen voldoen door gehoorzaam te luisteren naar het Woord van God. TOEGEPASTE ZIELKUNDE. Psycho-teehn iek.) In de vorige artikelen over dit onderwerp heb ik uit de vele voorbeelden enkele geko zen om te doen zien, dat de moderne toe gepaste zielkunde haar vóórgeschiedenis heeft. We naderen nu meer onze tijd, en dit ar tikel wordt het laatste historische. De vol gende maal hoop ik dan de psycho-techniek van vandaag uitvoerig te gaan behandelen. Vóórdat de psychologie werd toegelaten om het beslissende woord te spreken in be drijfsleven en Leroepsvragen, had de Ame- rikaansche ingenieur Taylor reeds pogingen aangewend om het vraagstuk „hoe verkrij gen we in de fabriek een zoo hoog mogelijk arbeidsrendement", op te lossen. Prof. van Ginneken omschrijft de middelen om tot het begeerde doel te komen, als volgt: a. De verdeeling van den arbeid in klei nere deelwerkingen wordt op de uitsterste spits gedreven. b. voor elk van die kleinste deelbewer kingen wordt naar de doelmatigste combi natie van geschikte werktuigen en rappe menschelijke bewegingen gezocht; c. voor elk van die bewegingen worden proefondervindelijk de meest geschikte ar beiders uitgekozen". Mr A. H. Colijn heeft over dit Taylor- systeem een zeer belangrijk boek geschreven. Aan dit werk ontleende ik de meeste ge gevens voor dit artikel. De productie van den enkeling is gemid deld slechts of V3 van wat ze kon en daarom ook moest zijn. Dit onnoodige ener gieverlies is Taylor een doorn in het vleesch. Waaraan nu is dit geringe arbeidsresul- taat toe te schrijven? De oorzaken hiervan zijn tweeërlei, zoo zegt hij: le. onwetendheid omtrent de meest eco nomische wijze om een zekeren arbeid te verrichten; 2e. opzettelijke inperking der productie van de zijde der arbeiders. Niet alleen het natuurlijk luieren trekt hier de aandacht, maar ook het systema tisch luieren, het „soldiering", het „lijn trekken", deze demoraliseerende politiek, die onder arbeiders soms als hoogere politiek beoefend is geworden. Aan dit systematisch luieren, een gevolg van onderlinge afspraak, wordt een be staansmogelijkheid geschonken: a. omdat de huidige systemen van beheer zóó gebrekkig zijn, dat ze arbeiders wel noodzaken om „lijn te trekken"; b. omdat het beheer absoluut niet weet, in welken tijd een arbeid af kan gemaakt worden. De laatste bevordert ook ten zeerste het natuurlijke luieren, waartoe elk mensch min of meer neiging heeft. Eerst als de wetenschap niet alleen op de techniek, maar ook op den menschelijken arbeid toegepast wordt; als die arbeid even als die der machines tevoren nauwkeurig

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1939 | | pagina 7