Rondgang door den Dam-doolhof. fc. fsl g-S^^ s oj "S 8l h I S| q2 a s s a Wenken op technisch gebied. DE BAKKER VAR HOLSBERG 3 Da Co sta. Q s s (J E -o z 0) u O 83 -*-• M •- J 3 t 11 te -<r T T3 TJ O c 83 be c i O c u O X 3 83 J* O lm O «--> c es u* 3 u 3 «O O -—1 0> JU CO 0. Q O O Q cd h 2 M O GJ o CJ m aj W ■Sojg? 73 - o c e 2 K t-1 eS S? wS.s Q*© - OtJ t3 N t5 CD U C a) •*H -*-> CO cd *B .s s boü CO _4_> »=H CD 5- 2 2 O.B-S >3 ■g S <D C u* is s CD <D >-i ö-SH 5 .2 'O Q)+J 3T? '3 T! •3 co a o wj ©1: CD A rS'Ö -4-> CO s 2 a -*-» B B cd a *0 TJ B 2"S O 02 g g CO ^3 B CD 8-2 S -*-> CD B O ftl) •05*3 og •8 8 T! <D S CO B O 'd B 0 •S «3 c iS O 02 c "O - *- 3 S S g m §SSnfi« SO-gS""--1 X? CD -> B cd r m -S O 60 ,B u r „OB o cd o a> Q« tt) Pec uO jjdooo® T3 bee/2 aa -*-> 15 S 2 si -2 S o •»-* s^.s g-o S a-ü iS T3 co ■2 2 .2- a .Q 60 si O c t»- o J3 ft g o O "+-> o«S T) :S ->- "7s 3 2 .S e <u a fi o jl t) ffl en 02 en *j> M -2 - 3 biD +J n co n +-> ±f C <d v? --j o Q -»-> -*-» ÏH cd .tS HH te 'O cd 13 #02 B O CD rB 02 13 2f O B cd rS ai bo'0 to B cd b O "o 11 - cd a en o <d cd o? g t s o co n 2 a a> 2J 2 aj 13 rQ ri*j cd o 12 b> s aj g J3 g 0) T3 'O C 2 >- tl O CJ O "O A'S R aj cd aj >a rC <u <w <u aj Jj Cfl 3 g ,£2 cd B3 13 13 O B o cd cd p-,a «Jj 8-2 8=3 13 cd £2n deze idylle is werkelijkheid! Midden in een wereld van onrust en oor- Jogsgerucht. Van „toornigheidstempeesten" die de geesten ontroeren. Welk een sym bool. Welk een ontzaglijke verantwoorde lijkheid voor ons geheele volk! In liefde en toegenegenheid des harten dienen wij allen aan deze stem niet onge hoorzaam te worden. Een land van „vreedzame" bewoners, die met rust gelaten willen worden en daar- o m hun neutraliteit angstvallig bewaren, kan het summum van kleinheid en huisbak kenheid zijn. Maar als wij „vreedzame" opvatten in den zin zooals de Staten-vertaling 't woord bezigt, dan wordt het een land van actieve daadkrachtige menschen, van vrede-stich- ters en vrede-bewaarders, van ware „vreed- zamen" in den hoogsten en heiligsten zin des woords, van hen die door den Heiland „zalig" werden genoemd. Vrede is in den Bijbel nooit een passief begrip. Het is niet een tegenstelling met strijd in dezen zin, dat strijd beweging, ac tiviteit, worsteling; vrede, rust, passiviteit, slaap zou zijn. De vrede des harten is een beleven meer dan een toestand. Hij is levendig, wijd en ver als de zee die ons land omspoelt. Deze vrede des harten is diep en onpeilbaar als het blauw des he mels op een klaren zomerdag. Hij is boven al als de zon: sterk en manlijk, leven-wek kend en versterkend. Hij maakt het zieke gezond, hij maakt het duister licht. Deze vrede verheft het neergeslagene. Deze vrede is als de afgebeden regen, een zomernacht, neerdalend op de van droogte gespleten aarde. heeft Zijne Koninklijke Hoogheid verklaard, dat in het Koninklijk Paleis, ge legen aan den Amsterdamschen straatweg, nummer één, binnen deze gemeente, eene dochter is geboren, genaamd: Irene, Emma, Elisabeth," zoo staat in de geboorte-acte. Toen ik de naam las, kwam een beeld in me op, uit mijn kinderjaren. We woonden toen nog in het huis op de Turfkade te Goes. In de voorkamer, die als ontvangkamer werd gebruikt, hing een zéér ouderwetsch en misschien wel leelijk plaatje. Een prent in smalle witte lijst. Waar het later is gebleven, weet ik niet. Misschien is bij een verhuizing het glas gebroken en het heele ding toen maar weg gegooid. Veel ging er niet mee verloren! En toch welk een bekoring is er voor mij, als kind van dit plaatje uitgegaan! Welk een wereld van geluk, van hoogge stemde, innige zaligheid, van „vrede die alle verstand te boven gaat", tooverde deze ouderwetsche prent mij voor oogen. Het was een klein kind, met bloote voe ten in een wit hempje. Het kind keek recht naar den toeschouwer, en nóg herinner ik me de gelukzalige oogen, de schoone en gelachtige lokken, die krulden om het lieve hoofd. Vlak naast het kind liep „zoomaar" een leeuw, een echte groote leeuw. En het blootvoetige knaapje hield zonder angst eeD arm geslagen om den kop van het wilde dier. In de andere hand droeg het als een kleine vlag een wuivende palmtak. En zie links kroop een luipaard aanmaar niet „boosaardig", doch teeder kopjes-gevend als een groote, goedige poes. Ik meen me ook nog andere dieren te herinneren, die op het plaatje voorkwamen. Maar ze zijn vaag en zeer onduidelijk geworden. Was er ook nog niet een lam bij? Ik weet het niet meer. Maar één beeld zie ik het best, het dui delijkst. En bij de herinnering komt wéér boven dat warme kindergevoel, dat lief- teedere enthousiasme, dat groot-heerlijke geluksgevoel, alsof men vleugels had ge kregen. Het is het beeld van het onschuldig kind met den „hemelschen" blik der oogen en den waaiende palmtak in het opgeheven handje. En ik weet heel zeker, dat ik toen de be- teekenis diep-innig beleefde, want ik wist wat de voorstelling verbeeldde, al kan ik xn«i niet meer te binnen brengen wie me eeiis de uitleg gaf. De lezer heeft het al wel begrepen. Het was een illustratie bij Jesaja 11 vers 6„En de wolf zal met het lam verkeeren, en de luipaard bij den geitenhok nederliggen, en het kalf en de jonge leeuw en het mestvee te zamen en een klein jongsken zal ze drij ven Zoo is óók de naam Irene, dat is Vrede, een heenwijzing naar dit kleine jongske uit Jesaja's profetie. De naam Irene is een bede: een bede om vrede, voor u, voor mij, voor ons volk, voor de wereld. En wij gelooven in dien Vrede, waarom wij God smeeken. Omdat wij instemmen met de laatste regels van Dirk Camphuysens „lof des vredes": „Want daar de liefde heer is En onvree nimmermeer is, Zal 't leven altijd duren (Zo zal 't de Heer besturen), De zegen nooit versterven, Maar eeuwig daar aan erven: 't Woord van God zelfs gesproken Blijft vast en onverbroken." P. W. J. S. PLAATSTROOMMETING AAN EIND- LAMPEN. Om te kunnen constateeren in welken toe stand een eindlamp verkeert, zijn enkele spannings- en stroommetingen noodig. Al lereerst dient natuurlijk te worden vastge steld of de verschillende voedings-spannin- gen de vereischte waarde bezitten. Zoo mag de gloeispanning nóch te hoog, nóch te laag zijn, terwijl de plaat- en schermroosterspan- ning hoogstens de voor het lamptype voor geschreven waarde mag bereiken, bij lam pen met automatisch verkregen neg. roos- terspanning vermeerderd met de n.rsp. die bij de aangelegde plaat- en schermrooster- spanning behoort. Vindt men een sterk af wijkende spanning dan wijst dat nog niet direct op een fout in het voedingsdeel van het toestel of den versterker. Het is n.l. zeer goed mogelijk dat de door de eindlamp opgenomen stroom belangrijk van de nor male waarde afwijkt en daar deze lamp ge- woonlijk het leeuwendeel van de totale plaatstroom consumeert, is de plaatspan ning vrij sterk afhankelijk van de instel ling van de eindlamp. Het meten van de plaatstroom verschaft zekerheid omtrent de juiste instelling. Bij een bepaald schermrooster- en plaatspan ning behoort een plaatstroom, waarvan de waarde is af te leiden uit de karakteristie ken of gegevens van de lamp. Om dezen stroom te kunnen meten scha kelt men een milli-ampère-meter in de plaatleiding, vóór of achter den luidspre ker. Het is dus noodig, deze leiding ergens even te onderbreken. Er bestaat echter een andere methode, die ons vooral voor ser vice menschen van belang lijkt, omdat daarbij geen enkele draad behoeft te worden losge maakt. Vereischt wordt dat men een goede meter gebruikt, waaraan dus voor stroom metingen shunts met zeer lagen weerstand parallel geschakeld worden. Men verbindt den meter dan over de luidsprekeraanslui tingen, terwijl het toestel normaal is inge schakeld. Het gevolg is, dat de luidspreker wordt kortgesloten en dat practisch de ge heele plaatstroom door den meter vloeit, omdat de weerstand van deze plus de shunt uiterst klein is, vergeleken met den gelijk stroomweerstand van den luidspreker. Hoe grooter deze verhouding is, des te nauw keuriger is de meting, doch in alle practisch voorkomende gevallen is de nauwkeurig heid voldoende. Blijkt de plaatstroom bij meting te laag onder normale of iets te hooge plaat- en schermroosterspanning dan kan dat een gevolg zijn van gebrek aan emissie, of de n. rsp. is te hoog (te groote kathodeweer stand). Daarentegen ontstaat een te hooge plaatstroom door een tekort aan n. rsp., veroorzaakt door: een te kleine kathode weerstand, een kortgesloten electrol. con densator over deze weerstand, een onder broken roosterkring of een te groote roos- terlekweerstand, z.g. omgekeerde rooster- stroom (een lampdefect), sluiting tusschen kathode en gloeidraad of tusschen andere electroden in de lamp. De n. rsp. kan men meten aan de katho deweerstand, mits de weerstand van de meter zeer groot is t.o.v. die weerstand. Omgekeerde roosterstroom is vast te stel len door de roosterkring van de lamp kort te sluiten (transformatorsecundaire of lek- weerstand). De plaatstroom mag dan hoog stens enkele m.a. dalen, hoe minder, hoe beter. Men houde er rekening mede, dat bij een direct verhitte lamp de weerstand tusschen de middenaftakking van de gloeistroom- wikkeling en aarde precies dezelfde rol ver vult als de kathodeweerstand van een in direct verhitte lamp. Vragen. J. R. te M. In September zullen de nieu we toestellen wel weer verschijnen. Als u dus zoolang wilt wachten, kimt u dat beter doen. N. H. te B. De gasbuis als aardbuis te gebruiken zouden wij u niet aanraden. Daar deze buizen meestal niet geïsoleerd aan el kaar verbonden worden, zal de aarding nooit goed zijn. Waterleidingbuis is beter; maar waarom maakt u niet een aparte buis (van ea. 1.50 m) in de grond, waaraan u de aarde van het toestel verbindt. 20.) o— 0 Harm, wat gaat de jongen doen! gilde Tine. Hij komt niet terug. Hat heb je er nu van. i Zwijg jij. Jij bent ook de schuld, dat die jongen zoo is! Zeg op, hoe komt hij aan dat geld? Jij weet het. Ik weet het ook niet, schreide Tine. 0, ik daóht, dat hij het soms van jou had! We zullen het wel uitvisschen, wacht maar. Dan viel zijn oog op de bevende, bleeke Mieke, zijn oogappel. Stil maar kind. Het is al afgeloopen, hoor. Ik was woest op dien kwajongen, die het bloed van onder mijn nagels haalt. Maar 't is nu al over. Ik spreek hem nog wel na der. 1 Hij komt niet meer terug, snikte Tine. 'Ja, dat kim je begrijpen! Waar zou hij heen moeten? Let maar eens op, met hangende pootjes zie je hem vanavond ver schijnen. Maar ik zeg geen woord meer te gen hem vanarond. Ik wil mijn Zaterdag avond niet bedorven hebben door zoo'n kwajongen. De Zaterdagavond was al bedorven. Er werd zoo goed als geen woord meer gewis seld en Tine was blij, als er klanten kwa men. Opzettelijk treuzelde zij dan wat, om niet naar binnen te behoeven. Daar zat Harm met een stuursoh gezicht de boeken hij te werken. En Mieke en Berend durfden niets zeggen. Om elf uur sloop Aldert in huis, om on middellijk naar boven, naar bed te gaan. XI. In de klauwen van den dood. Toen Harm dien morgen de bakkerij be trad om zijn dageüjksoh werk te beginnen, keek Berend hem min of meer angstig aan. Zelfs Aldert was stil en deed zijn werk zon der praatjes en mopperen. Dat was al een paar dagen zoo. 'tWas bepaald een rust, dat er in de bakkerij tusschen vader en zoon geen woorden vielen. Maar niemand merkte dat op, want allen waren vervuld van die een© gedachte: Mieke! Hoe is het, vader? 't Was Berend, die het vroeg. Zooals altijd de laatste morgens. Aldert hoorde het dan vanzelf wel. Nog net eender, 't Weet niet, 'k weet niet. Zijn stem klonk somber. Het was Harm aan te zien, dat hij leed. Stil ging hij aan zijn werk. Altijd was hij het eerst present, Uit een artikel van Prof. P. A. Diepen horst in „Antirevolutionaire Staatkunde" over: ,JDr Schaepman in do Politiek": Tot nationale bewustwording zocht hij (Dr Schaepman) de Boomsch Katholieken op te voeden. Belangrijk element in die opvoeding was voor hem de saamwerking te bevorderen met de protestantsche geloovige groepen. Hij was scherp overtuigd van de diepere princi- piëele gemeenschap der Ohristelijke partijen; degelijke protestantsche spijze bekoorde hem meer dan humanistische liflafjes. Als hij D e G n e S t e t in beeld brengt is de slotsom van zijn schets: „Een lievelingsdichter, geen koningszan ger. Niet bij het crayon van D© Génestet moet het jonge Nederland gaan staan en peinzen wat het worden zal. Plaats het lie ver voor de breede koppen en de krachtige figuren op het doek van Vondel of de kartons van De Oosta". Geldt hetzelfde ook niet van velen onzer protestantsoh Christelijke dichters van dezen tijd? Da Costa is ouderwetsch. Ja, maar wie kan bij 't lezen van vele dichterlijke voortbreng selen van nu niet terug verlangen naar de stoere, krachtige, zij' 't dan soms wat gezwol len taal van den Ghristen-didhter bij uitne mendheid: Isaac da Gosta. des morgens. Dan moest Aldert verschijnen, maar die was steeds te laat. Berend was hem vóór. Doch de laatste morgens was Be rend het eerst in de bakkerij. Dan verscheen Aldert. Op het laatst 'kwam Harm zelf. Om te bespeuren, dat die kwieke Berend reeds heel wat werk had verzet. Natuurlijk was dat Berend. Aldert kon zelfstandig nog heel weinig doen, hoewel hij ouder was dan Be rend. Het gaf bijna eiken morgen herrie in de bakkerij!, als Aldert te laat kwam en zijn werk niet deed. Er vielen de laatste mor gens geen woorden. Het eerste deel van den nacht was Harm wakende, zittende bij het bed van Mieke. Het tweede deel van den nacht waakte Tine. Daardoor kwam het, dat Harm later dan zijn gewoonte was aan het werk ging. Mieke was niet best. In Holsberg wist men het reeds: Mieke van den bakker zal het niet lang meer maken. Men beweerde, dat dokter Allersma zich in dien geest had uitgelaten. Het was een praatje. Men distilleerde het uit zijn bedenkelijken blik, als men hem er naar vroeg en uit zijn sombere woorden. Maar in zorg zat hij over het meisje. Tegen zijn gewoonte bij hem zouden alle patiënten beter worden; waarom ze te verontrusten't is al mooi genoeg, als de dood komt had hij' ernstig met Harm en Tine gepraat. Altijd een zwak kind geweest. Ik heb gezegd: het komt in orde met haar, als zij ouder wordt. En dat zeg ik nog. Maardan moet zij deze ziekte over leven. Zóó staan de zaken. Nu weet je het. En op een angstige vraag van Harm: Ik zeg niets. Dit is een gevaarlijk ge val. In vijf en negentig van de honderd ge valle sterft de patiënt, dat is vast. Maar zij' kan tot die vijf behooren. En dan is zij gered. Dan wordt zij in plaats van een zwakke, een sterke meid. Dat lijkt jullie vreemd toe, maar het is de waarheid. Maar of zij het haalt? Ik help het jullie wenschen. Harm had er een anderen dokter bij wil len hebben. Goed, zei dokter Allersma. 'kNeem je dat niet kwalijk hoor. Ik zal een specia list uit Amsterdam telegrafeeren. Alleen tot jullie geruststelling. Want noodig is het niet. Hij zal precies hetzelfde zeggen als ik. Zoo was het uitgekomen. Dezelfde bood schap. Zij moesten precies de aanwijzingen van den dokter volgen. Die zag liet geval goed in. Nu, toen waren ze uitgepraat. En de dagen en nachten verliepen. Mieke was hard ziek. Buiten kennis soms. En als ze bij kennis was, plaagde haar de pijn. Ze haalt het niet, steunde Harm. Hij leed ontzettend; deed zijn werk zon der de gedachten er bij te hebben. Zijn oog appel was zwaar ziek. Zou hij haar moeten missen? Het was niet te dragen. In haar plaats wilde hij wel ziek zijn. Om tien uur ging Aldert met een wagen brood de deur uit. Een half uur later volg de Berend dan, een andere richting van het dorp. Opzettelijk treuzelde hij nu. Want de dokter was juist gekomen en hij wilde nu wachten. Al wist hij, dat er niet veel, of liever niets te vertellen viel. Zij' haalt het niet, zegt de dokter. Harm, naar beneden gekomen en de werkplaats betredend, stootte deze woor den er uit, zonder dat Berend iets had ge vraagd. En Berend sloop weg, achter de kar met brood en bezocht geheel werktuigelijk de klanten, die allen vroegen naar Mieke. Het was, om er wanhopig onder te worden. Niet best, antwoordde hij steriotiep. En dan wilde men verder vragen en nog meer weten, maar hij verdween zoo spoedig mogelijk. En dan piekerde hij achter zijn broodkar. Waarom moest dat nu Mieke zijn? Al dert was kerngezond en ijzersterk, ondanks zijn „halven bochel" een uitdrukking van de dorpsmenschen en die werd maar niet ziek. Hij maakte zijn vader en moeder en hem het leven meer dan zuur. Het was in de bakkerij vaak een leven, dat hooren en zien verging: als vader hem uitkafferde over zijn luiheid en onattentheid. Berend zou het liefst zien, dat Aldert verdween. Dan was het afgeloopen. Er groeide toch nooit een goede bakker uit hem. Nou, die wannut werd niet ziek en Mieke, van wie nu letterlijk iedereen hield, die zoo zacht was als een lam, die ging misschien, bijna zeker, wel sterven. Waarom moest dat nu? Omdat God dat zoo wil, Berend. En Hij weet alleen wat goed is. En voor Mieke is het een uitkomst. Want zij weet, waar zij heengaat. Dat weet jij ook Gek! Net, of iemand hem dat zei. En hij passeerde op den weg niemand. Ik zeg het tot mijzelf, dacht hij. Maar 'tis de waarheid. Juist, links van den weg, kwam hij het gebouwtje voorbij, waar hij en Mieke en an deren vernamen, wat hij zooeven tot zich zelf had gezegd. Met ijzeren volharding had de Evangeli satiecommissie van Zaandam zich blijven bemoeien met Holsberg. Elke veertien da gen, daarna elke week, verscheen het zang koor, vergezeld van een der predikanten, die sprak op de open plek bij Jeronimus. En steeds kwamen er meer menschen luisteren, al bleef de tegenstand dan ook niet uit. Er werd vasten voet verkregen. Het jammere was alleen, dat de herfst met zijn ruwe vlagen kwam. En de winter. Van spreken in de open lucht was geen sprake meer. Toen werd besloten tot het voorjaar toe elke week een strooibiljet te verspreiden. Om het contact te onderhouden. En zoo nu en dan kwamen er twee uit Zaandam op het dorp en bezochten de menschen, van wie zij wis ten, dat er begeerige harten waren naar het Woord des Levens. Sterker werd de band. Voorjaar en zomer stonden weer toe, dat de samenkomsten voortgang konden hebben. Nog verliepen er een herfst en een winter. Maar toen was het Huisman weer, die in de vergadering van de commissie een voorstel deed. Er moesten des winters ook samen komsten zijn. Hij had gepraat met Jero nimus, die bereid was tegen goed geld zijn schuur af te staan, 't Was een heele uit gaaf, maar dat dorp mocht niet aan zijn lot worden overgelaten des winters. Hier was een taak. En men zag, hoe God zegen de. Het werd een heen en weer praten, een wikken en wegen, een uitstel. Maar Huis man hield vol. Met het uiteindelijk resultaat dat het een winter zou geprobeerd worden. Die winter werd er twee. Er was een in tense belangstelling. En toen hadden de predikanten de gemeente tjijeen geroepen, zonder te zeggen, wat het doel was. En daar had dominé ZeUeven verteld van het ge zegende werk in Holsberg, dat nog veel be ter moest georganiseerd worden. Die koude schuur was niet geschikt. Het was behel pen, omdat er niet anders was. Maar er moest iets anders komen. Een steenen ge bouwtje, waar elke week vergaderd kon worden. Dat ook dienen kon, om knapen en meisjes te bergen, die bezig gehouden moes ten worden met allerlei huisvlijt, terwijl on derwijl het Evangelie werd gebracht. Onder redactie van Jur. Schroder, Sta dionstraat 29, Amsterdam-Z. Alles deze ru briek betreffende te richten aan dit adres. Onze Problemen. (Slot.) Met de bespreking van probleem nr 5 zijn wij aan het einde van de beschouwingen over de geplaatste vraagstukken. In de vol gende rubriek rest dan nog de uitslag en dan is de weg vrij voor nieuwe opgaven. Probleem nr 5 is van den heer L. Ander son, Almelo. Deze heer woonde voorheen te Goes en volgt nog trouw onze rubriek. Wij maakten er reeds melding van, dat de heer A. een zeer goede kans maakte op den titel van Oostelijk Kampioen en het doet ons ge noegen, dat het onzen damvriend Anderson inderdaad gelukt is beslag te leggen op de zen titel. Waar spelers als Mantel, Hoog stede, Jurg, e.a. hebben deelgenomen, is het een buitengewone prestatie geweest van den heer Anderson, waarvoor wij hem onze welgemeende gelukwenschen aanbieden. De heer A. zegde ons toe fragmenten uit den strijd om den Oostelijken Kampioenstitel voor deze rubriek te zenden en met belang stelling zien wij en zeer zeker alle vol gers van deze rubriek de beschouwingen van den heer A. tegemoet. En nu probleem 5. De auteur zelf noemt het probleem een probleempje en veronder stelde, dat het voor beginners een leerzame oefening zou zijn het op te lossen. Deze be scheidenheid siert den componist, maar wij zijn van meening dat die bescheidenheid wel wat ver doorgevoerd is. O.i. is probleem 5 wel wat meer. Dat bleek ook uit de brie ven van onze oplossers. Mèt ons zijn deze "van meening, dat probleem 5 inderdaad een tamelijk lastig op te lossen vraagstuk is. Elk probleem is tenslotte te vinden. Als men maar tijd en lust ennatuurlijk wat damkennis heeft. Zoo is het ook met pro bleem 5, maar wij gelooven, dat het toch niet meevalt om nr 5 op te lossen zonder de schijven aan te raken. Men ga dit nog eens na. De stand was lf> 47 48 49 50 Stand Zwart: 11 schijven op: 2, 5, 7/9, 16, 18, 20, 23, 24 en 30. Stand Wit: 11 schijven op: 21, 27, 31, 37, 38, 40, 43, 44, 47, 49 en 50. Wit speelt en wint! En de oplossing is: Wit: 1. 27—22 2. 5045 3. 47—41 4. 43—39 5. 39X19 Zwart: 18X36 A 16X27 36X47 47X33 B 24X13

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1939 | | pagina 8