Rondgang door den Dam-doolhof.
fc.
fsl
g-S^^
s
oj
"S 8l h I
S|
q2
a s
s a
Wenken op technisch gebied.
DE BAKKER VAR HOLSBERG
3
Da Co sta.
Q
s
s
(J
E -o
z
0) u
O
83 -*-•
M
•- J
3 t
11
te
-<r
T
T3
TJ
O
c
83
be
c
i
O
c
u
O
X
3
83
J*
O
lm
O
«-->
c
es
u*
3
u
3
«O
O
-—1
0>
JU
CO
0.
Q
O
O
Q
cd h 2
M O
GJ o
CJ m
aj W
■Sojg?
73 - o c
e 2 K
t-1 eS S?
wS.s
Q*© -
OtJ t3
N t5
CD U
C a)
•*H -*->
CO
cd *B
.s
s
boü
CO _4_> »=H CD
5- 2
2 O.B-S
>3
■g S
<D C
u*
is s
CD <D >-i
ö-SH
5 .2
'O Q)+J
3T?
'3 T!
•3 co
a
o wj
©1:
CD
A
rS'Ö
-4->
CO
s
2 a
-*-» B
B cd
a
*0 TJ
B
2"S
O 02
g g
CO
^3 B
CD
8-2 S
-*-> CD B
O ftl)
•05*3
og
•8 8
T! <D
S
CO
B
O
'd B 0
•S «3 c
iS O 02
c "O - *-
3 S S g m
§SSnfi«
SO-gS""--1
X?
CD
-> B cd r
m -S O 60
,B
u r
„OB
o cd o a>
Q« tt)
Pec uO
jjdooo®
T3 bee/2 aa -*-> 15
S 2 si
-2
S
o •»-*
s^.s
g-o S
a-ü
iS
T3 co
■2 2
.2- a
.Q 60 si
O c
t»- o
J3 ft g
o
O "+->
o«S
T) :S
->- "7s 3 2
.S e <u a
fi o jl t) ffl
en 02 en *j>
M -2 -
3
biD +J n
co n
+-> ±f C
<d v? --j
o Q -»-> -*-»
ÏH cd .tS HH
te 'O
cd
13
#02
B
O
CD
rB 02
13
2f
O
B cd
rS
ai bo'0
to
B
cd b
O
"o 11
- cd
a
en
o <d cd
o? g
t
s o co
n 2 a
a>
2J 2 aj
13 rQ
ri*j cd
o 12
b>
s
aj g
J3
g 0)
T3 'O
C
2 >-
tl O
CJ O
"O
A'S R
aj cd aj >a
rC <u <w
<u aj Jj
Cfl 3
g
,£2 cd B3 13
13 O B
o cd cd
p-,a
«Jj 8-2
8=3
13 cd
£2n deze idylle is werkelijkheid!
Midden in een wereld van onrust en oor-
Jogsgerucht. Van „toornigheidstempeesten"
die de geesten ontroeren. Welk een sym
bool. Welk een ontzaglijke verantwoorde
lijkheid voor ons geheele volk!
In liefde en toegenegenheid des harten
dienen wij allen aan deze stem niet onge
hoorzaam te worden.
Een land van „vreedzame" bewoners, die
met rust gelaten willen worden en daar-
o m hun neutraliteit angstvallig bewaren,
kan het summum van kleinheid en huisbak
kenheid zijn.
Maar als wij „vreedzame" opvatten in
den zin zooals de Staten-vertaling 't woord
bezigt, dan wordt het een land van actieve
daadkrachtige menschen, van vrede-stich-
ters en vrede-bewaarders, van ware „vreed-
zamen" in den hoogsten en heiligsten zin
des woords, van hen die door den Heiland
„zalig" werden genoemd.
Vrede is in den Bijbel nooit een passief
begrip. Het is niet een tegenstelling met
strijd in dezen zin, dat strijd beweging, ac
tiviteit, worsteling; vrede, rust, passiviteit,
slaap zou zijn. De vrede des harten is een
beleven meer dan een toestand. Hij
is levendig, wijd en ver als de zee die ons
land omspoelt. Deze vrede des harten is
diep en onpeilbaar als het blauw des he
mels op een klaren zomerdag. Hij is boven
al als de zon: sterk en manlijk, leven-wek
kend en versterkend. Hij maakt het zieke
gezond, hij maakt het duister licht.
Deze vrede verheft het neergeslagene.
Deze vrede is als de afgebeden regen, een
zomernacht, neerdalend op de van droogte
gespleten aarde.
heeft Zijne Koninklijke Hoogheid
verklaard, dat in het Koninklijk Paleis, ge
legen aan den Amsterdamschen straatweg,
nummer één, binnen deze gemeente, eene
dochter is geboren, genaamd:
Irene, Emma, Elisabeth,"
zoo staat in de geboorte-acte.
Toen ik de naam las, kwam een beeld in
me op, uit mijn kinderjaren.
We woonden toen nog in het huis op de
Turfkade te Goes.
In de voorkamer, die als ontvangkamer
werd gebruikt, hing een zéér ouderwetsch
en misschien wel leelijk plaatje. Een prent
in smalle witte lijst.
Waar het later is gebleven, weet ik niet.
Misschien is bij een verhuizing het glas
gebroken en het heele ding toen maar weg
gegooid. Veel ging er niet mee verloren!
En toch welk een bekoring is er voor
mij, als kind van dit plaatje uitgegaan!
Welk een wereld van geluk, van hoogge
stemde, innige zaligheid, van „vrede die alle
verstand te boven gaat", tooverde deze
ouderwetsche prent mij voor oogen.
Het was een klein kind, met bloote voe
ten in een wit hempje. Het kind keek recht
naar den toeschouwer, en nóg herinner ik
me de gelukzalige oogen, de schoone en
gelachtige lokken, die krulden om het lieve
hoofd. Vlak naast het kind liep „zoomaar"
een leeuw, een echte groote leeuw. En het
blootvoetige knaapje hield zonder angst eeD
arm geslagen om den kop van het wilde
dier.
In de andere hand droeg het als een
kleine vlag een wuivende palmtak. En zie
links kroop een luipaard aanmaar niet
„boosaardig", doch teeder kopjes-gevend
als een groote, goedige poes. Ik meen me
ook nog andere dieren te herinneren, die
op het plaatje voorkwamen. Maar ze zijn
vaag en zeer onduidelijk geworden. Was er
ook nog niet een lam bij? Ik weet het niet
meer.
Maar één beeld zie ik het best, het dui
delijkst. En bij de herinnering komt wéér
boven dat warme kindergevoel, dat lief-
teedere enthousiasme, dat groot-heerlijke
geluksgevoel, alsof men vleugels had ge
kregen.
Het is het beeld van het onschuldig kind
met den „hemelschen" blik der oogen en
den waaiende palmtak in het opgeheven
handje.
En ik weet heel zeker, dat ik toen de be-
teekenis diep-innig beleefde, want ik wist
wat de voorstelling verbeeldde, al kan ik
xn«i niet meer te binnen brengen wie me
eeiis de uitleg gaf.
De lezer heeft het al wel begrepen. Het
was een illustratie bij Jesaja 11 vers 6„En
de wolf zal met het lam verkeeren, en de
luipaard bij den geitenhok nederliggen, en
het kalf en de jonge leeuw en het mestvee
te zamen en een klein jongsken zal ze drij
ven
Zoo is óók de naam Irene, dat is Vrede,
een heenwijzing naar dit kleine jongske uit
Jesaja's profetie.
De naam Irene is een bede: een bede om
vrede, voor u, voor mij, voor ons volk, voor
de wereld.
En wij gelooven in dien Vrede, waarom
wij God smeeken. Omdat wij instemmen met
de laatste regels van Dirk Camphuysens
„lof des vredes":
„Want daar de liefde heer is
En onvree nimmermeer is,
Zal 't leven altijd duren
(Zo zal 't de Heer besturen),
De zegen nooit versterven,
Maar eeuwig daar aan erven:
't Woord van God zelfs gesproken
Blijft vast en onverbroken."
P. W. J. S.
PLAATSTROOMMETING AAN EIND-
LAMPEN.
Om te kunnen constateeren in welken toe
stand een eindlamp verkeert, zijn enkele
spannings- en stroommetingen noodig. Al
lereerst dient natuurlijk te worden vastge
steld of de verschillende voedings-spannin-
gen de vereischte waarde bezitten. Zoo mag
de gloeispanning nóch te hoog, nóch te laag
zijn, terwijl de plaat- en schermroosterspan-
ning hoogstens de voor het lamptype voor
geschreven waarde mag bereiken, bij lam
pen met automatisch verkregen neg. roos-
terspanning vermeerderd met de n.rsp. die
bij de aangelegde plaat- en schermrooster-
spanning behoort. Vindt men een sterk af
wijkende spanning dan wijst dat nog niet
direct op een fout in het voedingsdeel van
het toestel of den versterker. Het is n.l.
zeer goed mogelijk dat de door de eindlamp
opgenomen stroom belangrijk van de nor
male waarde afwijkt en daar deze lamp ge-
woonlijk het leeuwendeel van de totale
plaatstroom consumeert, is de plaatspan
ning vrij sterk afhankelijk van de instel
ling van de eindlamp.
Het meten van de plaatstroom verschaft
zekerheid omtrent de juiste instelling. Bij
een bepaald schermrooster- en plaatspan
ning behoort een plaatstroom, waarvan de
waarde is af te leiden uit de karakteristie
ken of gegevens van de lamp.
Om dezen stroom te kunnen meten scha
kelt men een milli-ampère-meter in de
plaatleiding, vóór of achter den luidspre
ker. Het is dus noodig, deze leiding ergens
even te onderbreken. Er bestaat echter een
andere methode, die ons vooral voor ser
vice menschen van belang lijkt, omdat daarbij
geen enkele draad behoeft te worden losge
maakt. Vereischt wordt dat men een goede
meter gebruikt, waaraan dus voor stroom
metingen shunts met zeer lagen weerstand
parallel geschakeld worden. Men verbindt
den meter dan over de luidsprekeraanslui
tingen, terwijl het toestel normaal is inge
schakeld. Het gevolg is, dat de luidspreker
wordt kortgesloten en dat practisch de ge
heele plaatstroom door den meter vloeit,
omdat de weerstand van deze plus de shunt
uiterst klein is, vergeleken met den gelijk
stroomweerstand van den luidspreker. Hoe
grooter deze verhouding is, des te nauw
keuriger is de meting, doch in alle practisch
voorkomende gevallen is de nauwkeurig
heid voldoende.
Blijkt de plaatstroom bij meting te laag
onder normale of iets te hooge plaat- en
schermroosterspanning dan kan dat een
gevolg zijn van gebrek aan emissie, of de
n. rsp. is te hoog (te groote kathodeweer
stand). Daarentegen ontstaat een te hooge
plaatstroom door een tekort aan n. rsp.,
veroorzaakt door: een te kleine kathode
weerstand, een kortgesloten electrol. con
densator over deze weerstand, een onder
broken roosterkring of een te groote roos-
terlekweerstand, z.g. omgekeerde rooster-
stroom (een lampdefect), sluiting tusschen
kathode en gloeidraad of tusschen andere
electroden in de lamp.
De n. rsp. kan men meten aan de katho
deweerstand, mits de weerstand van de
meter zeer groot is t.o.v. die weerstand.
Omgekeerde roosterstroom is vast te stel
len door de roosterkring van de lamp kort
te sluiten (transformatorsecundaire of lek-
weerstand). De plaatstroom mag dan hoog
stens enkele m.a. dalen, hoe minder, hoe
beter.
Men houde er rekening mede, dat bij een
direct verhitte lamp de weerstand tusschen
de middenaftakking van de gloeistroom-
wikkeling en aarde precies dezelfde rol ver
vult als de kathodeweerstand van een in
direct verhitte lamp.
Vragen.
J. R. te M. In September zullen de nieu
we toestellen wel weer verschijnen. Als u
dus zoolang wilt wachten, kimt u dat beter
doen.
N. H. te B. De gasbuis als aardbuis te
gebruiken zouden wij u niet aanraden. Daar
deze buizen meestal niet geïsoleerd aan el
kaar verbonden worden, zal de aarding
nooit goed zijn. Waterleidingbuis is beter;
maar waarom maakt u niet een aparte buis
(van ea. 1.50 m) in de grond, waaraan u
de aarde van het toestel verbindt.
20.) o—
0 Harm, wat gaat de jongen doen!
gilde Tine. Hij komt niet terug. Hat heb je
er nu van.
i Zwijg jij. Jij bent ook de schuld, dat
die jongen zoo is! Zeg op, hoe komt hij aan
dat geld? Jij weet het.
Ik weet het ook niet, schreide Tine.
0, ik daóht, dat hij het soms van jou
had! We zullen het wel uitvisschen, wacht
maar.
Dan viel zijn oog op de bevende, bleeke
Mieke, zijn oogappel.
Stil maar kind. Het is al afgeloopen,
hoor. Ik was woest op dien kwajongen, die
het bloed van onder mijn nagels haalt. Maar
't is nu al over. Ik spreek hem nog wel na
der.
1 Hij komt niet meer terug, snikte Tine.
'Ja, dat kim je begrijpen! Waar zou
hij heen moeten? Let maar eens op, met
hangende pootjes zie je hem vanavond ver
schijnen. Maar ik zeg geen woord meer te
gen hem vanarond. Ik wil mijn Zaterdag
avond niet bedorven hebben door zoo'n
kwajongen.
De Zaterdagavond was al bedorven. Er
werd zoo goed als geen woord meer gewis
seld en Tine was blij, als er klanten kwa
men. Opzettelijk treuzelde zij dan wat, om
niet naar binnen te behoeven. Daar zat Harm
met een stuursoh gezicht de boeken hij te
werken. En Mieke en Berend durfden niets
zeggen.
Om elf uur sloop Aldert in huis, om on
middellijk naar boven, naar bed te gaan.
XI.
In de klauwen van den dood.
Toen Harm dien morgen de bakkerij be
trad om zijn dageüjksoh werk te beginnen,
keek Berend hem min of meer angstig aan.
Zelfs Aldert was stil en deed zijn werk zon
der praatjes en mopperen. Dat was al een
paar dagen zoo. 'tWas bepaald een rust,
dat er in de bakkerij tusschen vader en zoon
geen woorden vielen. Maar niemand merkte
dat op, want allen waren vervuld van die
een© gedachte: Mieke!
Hoe is het, vader?
't Was Berend, die het vroeg. Zooals altijd
de laatste morgens. Aldert hoorde het dan
vanzelf wel.
Nog net eender, 't Weet niet, 'k weet
niet.
Zijn stem klonk somber. Het was Harm
aan te zien, dat hij leed. Stil ging hij aan
zijn werk. Altijd was hij het eerst present,
Uit een artikel van Prof. P. A. Diepen
horst in „Antirevolutionaire Staatkunde"
over: ,JDr Schaepman in do Politiek":
Tot nationale bewustwording zocht hij (Dr
Schaepman) de Boomsch Katholieken op te
voeden. Belangrijk element in die opvoeding
was voor hem de saamwerking te bevorderen
met de protestantsche geloovige groepen. Hij
was scherp overtuigd van de diepere princi-
piëele gemeenschap der Ohristelijke partijen;
degelijke protestantsche spijze bekoorde hem
meer dan humanistische liflafjes.
Als hij D e G n e S t e t in beeld brengt is
de slotsom van zijn schets:
„Een lievelingsdichter, geen koningszan
ger. Niet bij het crayon van D© Génestet
moet het jonge Nederland gaan staan en
peinzen wat het worden zal. Plaats het lie
ver voor de breede koppen en de krachtige
figuren op het doek van Vondel of de kartons
van De Oosta".
Geldt hetzelfde ook niet van velen onzer
protestantsoh Christelijke dichters van dezen
tijd?
Da Costa is ouderwetsch. Ja, maar wie kan
bij 't lezen van vele dichterlijke voortbreng
selen van nu niet terug verlangen naar de
stoere, krachtige, zij' 't dan soms wat gezwol
len taal van den Ghristen-didhter bij uitne
mendheid: Isaac da Gosta.
des morgens. Dan moest Aldert verschijnen,
maar die was steeds te laat. Berend was
hem vóór. Doch de laatste morgens was Be
rend het eerst in de bakkerij. Dan verscheen
Aldert. Op het laatst 'kwam Harm zelf. Om
te bespeuren, dat die kwieke Berend reeds
heel wat werk had verzet. Natuurlijk was
dat Berend. Aldert kon zelfstandig nog heel
weinig doen, hoewel hij ouder was dan Be
rend. Het gaf bijna eiken morgen herrie in
de bakkerij!, als Aldert te laat kwam en zijn
werk niet deed. Er vielen de laatste mor
gens geen woorden. Het eerste deel van den
nacht was Harm wakende, zittende bij het
bed van Mieke. Het tweede deel van den
nacht waakte Tine. Daardoor kwam het, dat
Harm later dan zijn gewoonte was aan het
werk ging.
Mieke was niet best. In Holsberg wist men
het reeds: Mieke van den bakker zal het niet
lang meer maken. Men beweerde, dat dokter
Allersma zich in dien geest had uitgelaten.
Het was een praatje. Men distilleerde het
uit zijn bedenkelijken blik, als men hem er
naar vroeg en uit zijn sombere woorden.
Maar in zorg zat hij over het meisje.
Tegen zijn gewoonte bij hem zouden
alle patiënten beter worden; waarom ze te
verontrusten't is al mooi genoeg, als de
dood komt had hij' ernstig met Harm en
Tine gepraat.
Altijd een zwak kind geweest. Ik
heb gezegd: het komt in orde met haar,
als zij ouder wordt. En dat zeg ik nog.
Maardan moet zij deze ziekte over
leven. Zóó staan de zaken. Nu weet je het.
En op een angstige vraag van Harm:
Ik zeg niets. Dit is een gevaarlijk ge
val. In vijf en negentig van de honderd ge
valle sterft de patiënt, dat is vast. Maar
zij' kan tot die vijf behooren. En dan is zij
gered. Dan wordt zij in plaats van een
zwakke, een sterke meid. Dat lijkt jullie
vreemd toe, maar het is de waarheid. Maar
of zij het haalt? Ik help het jullie
wenschen.
Harm had er een anderen dokter bij wil
len hebben.
Goed, zei dokter Allersma. 'kNeem
je dat niet kwalijk hoor. Ik zal een specia
list uit Amsterdam telegrafeeren. Alleen
tot jullie geruststelling. Want noodig is
het niet. Hij zal precies hetzelfde zeggen als
ik.
Zoo was het uitgekomen. Dezelfde bood
schap. Zij moesten precies de aanwijzingen
van den dokter volgen. Die zag liet geval
goed in.
Nu, toen waren ze uitgepraat.
En de dagen en nachten verliepen. Mieke
was hard ziek. Buiten kennis soms. En als
ze bij kennis was, plaagde haar de pijn.
Ze haalt het niet, steunde Harm.
Hij leed ontzettend; deed zijn werk zon
der de gedachten er bij te hebben. Zijn oog
appel was zwaar ziek. Zou hij haar moeten
missen? Het was niet te dragen. In haar
plaats wilde hij wel ziek zijn.
Om tien uur ging Aldert met een wagen
brood de deur uit. Een half uur later volg
de Berend dan, een andere richting van het
dorp.
Opzettelijk treuzelde hij nu. Want de
dokter was juist gekomen en hij wilde nu
wachten. Al wist hij, dat er niet veel, of
liever niets te vertellen viel.
Zij' haalt het niet, zegt de dokter.
Harm, naar beneden gekomen en de
werkplaats betredend, stootte deze woor
den er uit, zonder dat Berend iets had ge
vraagd.
En Berend sloop weg, achter de kar met
brood en bezocht geheel werktuigelijk de
klanten, die allen vroegen naar Mieke. Het
was, om er wanhopig onder te worden.
Niet best, antwoordde hij steriotiep.
En dan wilde men verder vragen en nog
meer weten, maar hij verdween zoo spoedig
mogelijk.
En dan piekerde hij achter zijn broodkar.
Waarom moest dat nu Mieke zijn? Al
dert was kerngezond en ijzersterk, ondanks
zijn „halven bochel" een uitdrukking van
de dorpsmenschen en die werd maar
niet ziek. Hij maakte zijn vader en moeder
en hem het leven meer dan zuur. Het was
in de bakkerij vaak een leven, dat hooren
en zien verging: als vader hem uitkafferde
over zijn luiheid en onattentheid. Berend
zou het liefst zien, dat Aldert verdween.
Dan was het afgeloopen. Er groeide toch
nooit een goede bakker uit hem. Nou, die
wannut werd niet ziek en Mieke, van wie
nu letterlijk iedereen hield, die zoo zacht
was als een lam, die ging misschien, bijna
zeker, wel sterven. Waarom moest dat nu?
Omdat God dat zoo wil, Berend. En
Hij weet alleen wat goed is. En voor Mieke
is het een uitkomst. Want zij weet, waar zij
heengaat. Dat weet jij ook
Gek! Net, of iemand hem dat zei. En hij
passeerde op den weg niemand.
Ik zeg het tot mijzelf, dacht hij. Maar
'tis de waarheid.
Juist, links van den weg, kwam hij het
gebouwtje voorbij, waar hij en Mieke en an
deren vernamen, wat hij zooeven tot zich
zelf had gezegd.
Met ijzeren volharding had de Evangeli
satiecommissie van Zaandam zich blijven
bemoeien met Holsberg. Elke veertien da
gen, daarna elke week, verscheen het zang
koor, vergezeld van een der predikanten,
die sprak op de open plek bij Jeronimus. En
steeds kwamen er meer menschen luisteren,
al bleef de tegenstand dan ook niet uit. Er
werd vasten voet verkregen. Het jammere
was alleen, dat de herfst met zijn ruwe
vlagen kwam. En de winter. Van spreken in
de open lucht was geen sprake meer. Toen
werd besloten tot het voorjaar toe elke
week een strooibiljet te verspreiden. Om het
contact te onderhouden. En zoo nu en dan
kwamen er twee uit Zaandam op het dorp
en bezochten de menschen, van wie zij wis
ten, dat er begeerige harten waren naar het
Woord des Levens. Sterker werd de band.
Voorjaar en zomer stonden weer toe, dat de
samenkomsten voortgang konden hebben.
Nog verliepen er een herfst en een winter.
Maar toen was het Huisman weer, die in de
vergadering van de commissie een voorstel
deed. Er moesten des winters ook samen
komsten zijn. Hij had gepraat met Jero
nimus, die bereid was tegen goed geld zijn
schuur af te staan, 't Was een heele uit
gaaf, maar dat dorp mocht niet aan zijn
lot worden overgelaten des winters. Hier
was een taak. En men zag, hoe God zegen
de. Het werd een heen en weer praten, een
wikken en wegen, een uitstel. Maar Huis
man hield vol. Met het uiteindelijk resultaat
dat het een winter zou geprobeerd worden.
Die winter werd er twee. Er was een in
tense belangstelling. En toen hadden de
predikanten de gemeente tjijeen geroepen,
zonder te zeggen, wat het doel was. En daar
had dominé ZeUeven verteld van het ge
zegende werk in Holsberg, dat nog veel be
ter moest georganiseerd worden. Die koude
schuur was niet geschikt. Het was behel
pen, omdat er niet anders was. Maar er
moest iets anders komen. Een steenen ge
bouwtje, waar elke week vergaderd kon
worden. Dat ook dienen kon, om knapen en
meisjes te bergen, die bezig gehouden moes
ten worden met allerlei huisvlijt, terwijl on
derwijl het Evangelie werd gebracht.
Onder redactie van Jur. Schroder, Sta
dionstraat 29, Amsterdam-Z. Alles deze ru
briek betreffende te richten aan dit adres.
Onze Problemen.
(Slot.)
Met de bespreking van probleem nr 5 zijn
wij aan het einde van de beschouwingen
over de geplaatste vraagstukken. In de vol
gende rubriek rest dan nog de uitslag en
dan is de weg vrij voor nieuwe opgaven.
Probleem nr 5 is van den heer L. Ander
son, Almelo. Deze heer woonde voorheen te
Goes en volgt nog trouw onze rubriek. Wij
maakten er reeds melding van, dat de heer
A. een zeer goede kans maakte op den titel
van Oostelijk Kampioen en het doet ons ge
noegen, dat het onzen damvriend Anderson
inderdaad gelukt is beslag te leggen op de
zen titel. Waar spelers als Mantel, Hoog
stede, Jurg, e.a. hebben deelgenomen, is het
een buitengewone prestatie geweest van
den heer Anderson, waarvoor wij hem onze
welgemeende gelukwenschen aanbieden. De
heer A. zegde ons toe fragmenten uit den
strijd om den Oostelijken Kampioenstitel
voor deze rubriek te zenden en met belang
stelling zien wij en zeer zeker alle vol
gers van deze rubriek de beschouwingen
van den heer A. tegemoet.
En nu probleem 5. De auteur zelf noemt
het probleem een probleempje en veronder
stelde, dat het voor beginners een leerzame
oefening zou zijn het op te lossen. Deze be
scheidenheid siert den componist, maar wij
zijn van meening dat die bescheidenheid wel
wat ver doorgevoerd is. O.i. is probleem 5
wel wat meer. Dat bleek ook uit de brie
ven van onze oplossers. Mèt ons zijn deze
"van meening, dat probleem 5 inderdaad een
tamelijk lastig op te lossen vraagstuk is.
Elk probleem is tenslotte te vinden. Als
men maar tijd en lust ennatuurlijk wat
damkennis heeft. Zoo is het ook met pro
bleem 5, maar wij gelooven, dat het toch
niet meevalt om nr 5 op te lossen zonder
de schijven aan te raken. Men ga dit nog
eens na. De stand was
lf>
47 48 49 50
Stand Zwart: 11 schijven op: 2, 5, 7/9, 16,
18, 20, 23, 24 en 30.
Stand Wit: 11 schijven op: 21, 27, 31, 37,
38, 40, 43, 44, 47, 49 en 50.
Wit speelt en wint!
En de oplossing is:
Wit:
1. 27—22
2. 5045
3. 47—41
4. 43—39
5. 39X19
Zwart:
18X36 A
16X27
36X47
47X33 B
24X13