Iri
s?tr
8
T®T
fï*8
Voor de jeugd.
De geboorte van H. K. H. Prinses Irene.
Zaterdag 12 Augustus 1939
53e
Jaar
gang
No. 46
Voor den Zondag.
IRENE.
O
0
CD
ra®
p~.
(T)
P- C o
O a 4
2 s
S
£J
'g r-gwW^
gP-f-'gs
si. O, r- «-*• Si s
;a S.- 55.P-©'
a C4 M
ö-
e °S.
,W®
CD 0
'tto
-*;«§••
M 5
oo
V- P' N>
^g.§ P ent3"
o5,l
i_,aq CL. P B
e S
p
p g<!>
H P o*
S
E.
e-i
- P
rr
gag
•P N
M 1
u P g
aBvp
Oö
B
co
oi
Pa <J
3
t-§
V
g S-
Ss
O
p-
CD ?T
•-3
ts fcjï
-• I.
e-K
2
Dj o, o
cp VJ* CJ
3
CD h-^
oo
gT-W^
*g
C/3
i—K
DS
o P
P*
3 f
~B
- -
gil?" ï'wS^
e.gg'S-i'ou^e
JD P 5?
isö S? B gj
Q co C. O O p.y
PPSg^enP'
c-- P PL CJT C} O
CD 2 M CD töP1^
2 CQ
p p
- «-*» r« L/J iZ CC cu
ö&a-Sgwss
s-8P¥s-8
2 (K) 0 B
<T
O
<s> 2 P.
O
8 CS P to fcö
B SB'?"-"'
l—i. p CD
g-S.'
I?d| o
EP"
B
4 py
P-' c*
P O I
iK Ui
't' -»
o.*- CP
I—
ot>
g£
3
3
g* a. *2
o co c
o P t+
ff 2'
3- o
i-h
- S
p s s*
P
03 W
2
m (P C_j,
g P OKJ CD
tT" rt-" j
O - P'
CD CD
P, rt-
B
CD Iü
P m
CD
»-s
N
&o
O Hi
CD
B g"
eP: Pj CD a>
P CD H H
r - CD' g' Q*
g w -■
p-CK)
p Wp8
4 p o D g- s
P p. K3
- p 3 p g"
-SBê-T^'e.
H-i
^sr
H CD
CD w
P
<3:%
CD CD
m
P P
H
u. g w s
pr p
2. 2 g P-p-B
p p p S.P
p" p*?S 5^
m. t-i- P-> h cd ST c»
S.5-® S p
t> g" W 3
P P P K
f K f a s
6. 3732 27X38
7. 4943 38X49
8. 4035 49X40
9. 45X1 en wint.
A: Hier kan zwart ook 16X36, maar U
ziet dat dit verliest?
B: Op 47X29 volgt natuurlijk 4034 en
het is duidelijk dat wit dan sneller wint.
Het „keus" geven (zoowel bij zet 1 als bij
zet 4) is het eigenaardige en verrassende
van dit vraagstuk. De meeningen over de
schoonheid van het invlechten van zulke
keus-gevende-zetten loopen uiteen. Er zijn
dammers die dit beslist leelijk vinden, an
deren daarentegen waardeeren het verras
sende element, dat er in zulke zetten zit,
zeer. Het is een kwestie van smaak. En
over smaak valt niet te twistenook in deze
materie niet.
Al met al, vinden wij dit vraagstuk wèl
geslaagd en mogen wij van den auteur ze
ker nog meer goed werk verwachten.
ROOIDE PAPAVERS.
19.)
Maar ze kwam niet zo gauw als Gert het
zich had voorgesteld. Nou ja, hij was ook
zoo ongeduldig. Even wachten moest hij na
tuurlijk wel.
Die juffrouw had toch maar raar geke
ken toen ze merkte dat hij de bloemen niet
wou verkoopen, maar zoomaar kwam bren
gen, voor Klazientje. Dat had ze vast niet
gedacht, dat die zulke mooie bloemen zou
krijgen.
Maar goed ook dat hg ze niet hoefde te
verkoopen, dan was hij hier alvast voor
niets
„Ina! Inaü"
Gert schrok op. Wie riep daar nu? Ina,
daar bedoelden ze Klazientje mee.
„Ina!" klonk het toen weer door den tuin
en Gert herkende nu meteen de stem van de
juffrouw die de bloemen van hem aangeno
men had.
„Ja, ik kom," hoorde Gert van achter in
den tuin en meteen klonken er voetstappen
in het grint.
„Er is watklonk weer de stem van
de juffrouw; ze riep nog meer maar de
rest kon Gert niet verstaan.
Toen bedacht hij zich geen oogenblik,
maar hij deed het.
De sloot was hier niet zoo breed. Een
paar stappen achteruit, een aanloopje, een
sprong, ja, het lukte; met een plofje
kwam hij aan den overkant terecht.
Het was op het nippertje, z'n voeten wa
ren vlak bij het water in den modder te
recht gekomen en hij hing tegen het wal
letje op, maar gelukkig groeiden er strui
ken buiten het hek, waar hij zich stevig aan
vast kon houdennog een beetje hijschen en
trekken, zoo, nu zat hij al wat gemakke
lijker.
Er was in dien tijd in den tuin al ge
praat geweest, maar wat er gezegd werd
had Gert door het leven dat hij zelf maakte,
niet kunnen verstaan. Maar nu hoorde hij
toch weer duidelijk Klazientje„Voor mij
„Ja, ze zijn zoo pas gebracht."
nu weer iets waar Gert niets van
verstond, maar het leek Klazientje wel
weer, en meteen een vreemde stem: „zet ze
maar gauw in het water; papavers,, hé, die
zijn zoo mooi als ze uitkomen. Wie is er zoo
goed voor jou, Ina?"
Doodstil hing Gert daar aan den buiten
kant van het hek tegen het walletje. Hij
gleed weer een beetje naar beneden, maar
durfde zich niet bewegen om zich op te
trekken, zelfs geen adem te halen, zoo bang
was hij niet te kunnen verstaan wat Kla
zientje zou antwoorden.
Maar ze zei niets. Het was weer de stem
van de juffrouw die hij hoorde.
„O, een jongen bracht ze. Ik denk een uit
het dorp, maar ik kende hem niet. Ik dacht
eerst dat hij ze kwam verkoopen, maar toen
zei hij dat ze voor Klazientje waren. Dat
ben jij toch?"
Nog onbeweeglijker luisterde Gert, want
nu moest Klazientje immers iets zeggen.
Maarsstzei ze daar wat Nee,
toch niet.
Toch moest ze antwoord gegeven hebben,
want de juffrouw ging al weer verder: „Hij
zag er maar raar uit; z'n haar zoo vies en
z'n gezicht zoo vuil
Onwillekeurig streek Gert even langs zijn
gezicht, maar hij voelde niets,En zijn
handen
Gert voelde zich nog warmer worden,
booze gedachten kwamen in hem op; z'n
eene hand kon hij bekijken; ja die was vuil,
maartijd om verder te denken of zich
nog boozer te maken had hij niet, want hij
moest weer luisteren, hoor maar, daar was
weer die onbekende stem, maar nu heel
vroolijk: „O, maar Ina, dan was het na
tuurlijk die zelfde jongen, die we daar
straks op het weggetje zagen staan, die
had ook zoo'n vies gezicht, allemaal bruine
vlekken, en dat pak, daar zaten dan zeker
die bloemen in. Ja, Ina, zoo is het vast."
De gedachten vlogen door Gert's hoofd.
Ze hadden hem dus toch gezien. Klazien
tje ook. Misschien was ze juist weggegaan
om naar hem toe te gaan. Nu zou ze zeg
gen dat hij Gert was.
Maar er gebeurde niets en hij hoorde nog
Klazientje haar stem niet, want het was
weer de juffrouw die praatte: „Is het een
jongen uit het dorp, misschien loopjongen
bij een bloemist of zoo?"
Gert dacht niet meer, hij luisterde alleen
nog maar, heel gespannen, en nu, ja, nu
hoorde hij eindelijk Klazient jes stem
het klonk zachtjes, maar hij kon toch goed
hooren dat zij het was die nu sprak:
„Ja, dat geloof ik wel.'
Óf er verder in den tuin nog gepraat was
kon Gert zich later niet meer herinneren.
De struik waar hij zich aan vast hield
was ineens gebroken. Of hij er aan ge
trokken had, wist hij niet, maar hij kon zich
maar net houden om niet in de sloot te
rollen door zich met één slag op zijn buik
te laten vallen en zich met beide handen in
het gras vast te grijpen.
Klazientje, Klazientje! Gert had het wel
uit willen schreeuwen, maar er kwam geen
geluid over zijn lippen. Waarom zei ze dat.
Ze had hem toch gezien; ja, dat had hij toch
ook dadelijk wel geweten. Hij was toch haar
eigen broertje, ze hadden toch altijd samen
gespeeld. O, waarom was ze naar dat mooie
huis gegaan? Ina zeiden ze tegen haar. En
hij, hij was tochO ja, z'n gezicht was
vuil, dat zei die eene immers, maar daarom
VOOR BOODSCHAPPEN EN PICNIC.
Een praetische tasch om mee te nemen,
wanneer men er op uittrekt om een vrijen
dag huiten door te brengen, geeft bijgaand
model.
Ook voor het doen van boodschappen is
hij heel handig, temeer, daar hij met was
doek gevoerd wordt. Men kan stevig ge
streept of effen linnen nemen en knipt voor-
en achterkanten aaneen, terwijl afgeronde
zijstukken apart worden tusschen gestikt.
Langs de bovenkanten worden koorden ge
naaid, terwijl de handsvaten bestaan uit
driedubbele stofreepen, die verschillende
malen doorgestikt zijn.
Een paar eenvoudige houdertjes worden
van wasdoek gemaakt om papieren servetjes
en een bestek in mede te nemen als men
gaat picnicken.
In dit woelig getrj,
Klonk de mare zoo blij:
„Weer is ons geboren een Koningskind,"
Dat aller hart voor zich ontsloten vindt.
Want Oranje brengt vreugd,
Die een ieder verheugt.
Komt, steek nu de vlag uit,
Roert de trom, 'speelt de fluit,
Ter eer en glorie der Vorst'lrjke Loot,
Die in het barnend tij d' alouwen Stam ont
sproot.
Komt, reikt elkaar de hand,
'tls feest in Nederland!
Oranje groeit en bloeit,
Wat stormwind er ook loeit,
Door God geplant in Hollands vasten
grond,
Steeds milden zegen spreidend in het rond
Weergalme het nu luid:
„Wees welkom, Koningsspruit!"
HUB RECHT DEN ENGELSMAN.
Middelburg.
had ze toch wel kunnen zeggen: dat is Gert,
mijn broer. En ze had toch wel naar hem
toe kunnen komen. En nu, nu deed ze net
of ze niet wist wie hij was.
Heel stil lag Gert.
In den tuin was het ook stil geworden.
Ze waren zeker naar binnen gegaan om de
bloemen in het water te zetten.
De papavers. Zijn papavers, de roode pa
pavers voor Klazientje. Hij zag ze weer
voor zich, zooals hij ze verleden jaar met
Klazientje gezien had, vuurrood, en stra
lend in de zon. Toen zag hij Klazientje weer
op het hek zitten, dien middag, toen het
ineens was gaan regenen en ze vroeg: Wat
vindt jij mooier: zoo blauw als de hemel of
zoo rood als een papaver?
Gert merkte er niets van, dat zijn voe
ten al met een puntje in het water gleden;
hij voelde ook niet hoe een paar heete tra
nen langs zijn neus drupten, maar hij
schrok op toen ineens een koude natte spet
ter in zijn nek terecht kwam. Onwillekeurig
greep hij er naar en toen viel er op zijn
hand ook zoo'n druppel.
Het regende.
Even was Gert vergeten de narigheid om
Klazientje en de papavers. Hij draaide zich
een beetje om, waardoor er meteen een
spetter op zijn gezicht terecht kwam. Toen
zocht hij een betere struik om zich aan vast
te houden, heesch zich opnieuw een eindje
op en keek naar boven.
Wat een donkere lucht! Nou, dat kon een
lekker buitje worden!
Hij hoorde het getik van de druppels op
de bladeren van de boomen en de struiken
om hem heen; ze vormden kringen in het
water, mooie, gelijke, hier en daar en overal
tegelijk. Ze vielen op zijn blouse en op zijn
beenen. Pats, daar viel er een precies op zijn
neus en toen wist Gert meteen weer dat hij
dorst had.
Wacht eens, een eindje opzij, hier zat hij
nog teveel onder de bladeren.
Hij verschoof wat. Ja zoo, nu was er
lucht boven hem.
Op z'n rug lag Gert nu. Z'n hoofd ach
terover, z'n mond wijd open en de tong er
zoover mogelijk uit.
Maarhè, dat was jammer, nu vielen
ze er natuurlijk precies naast. Op zijn wan
gen, voorhoofd. Pats, een in zijn oog. Hij
zat alweer rechtop, moest even wrijven en
ging toen weer achterover, zijn oogen nu
stijfdichtgeknepen.
Ja, nu kwam er een op zijn tong en nog
een, en nu een achter in zijn keel. Gert
slikte, want dat kriebelde, maar voor den
dorst hielp het nog niet. Toch bleef hij nog
even zoo liggen. Als er een heeleboel drup
pels tegelijk waren, dan had hij een slok,
en dat moest toch helpen.
Toen dacht hij weer aan Klazientje. Bah,
wat was hij flauw geweest om daarom te
grienen. Gelukkig had niemand 't gezien en
de regen wisehte de traantjes wel weg.
Maar Klazientje, dat ze zooiets zou
doen, nee dat had hij toch niet gedacht.
ÖNDA<I)BLAD
DE WEG, DE WAARHEID EN HET
LEVEN.
Ik ben de weg, en de waarheid, en
het leven. Niemand komt tot den
Vader dan door Mij. Joh. 14:16.
Er zijn vele wegen door het menschelijk
leven en ieder volgt zijn eigen pad. Grillig
slingeren deze paden soms dooreen. En van
menig pad moet gelden, dat het den tasten
den en zoekenden mensch ten verderve
voert.
Boven al dit gewirwar staat het krachtige
woord van den Heiland: Ik ben de weg. Er
staat niet: Ik heb den weg of: Ik weet den
weg, maar: Ik ben de weg!
Deze weg leidt door de diepte van de
vernedering, van de kribbe naar het kruis,
naar de heerlijke opstandig en de glorieuze
hemelvaart, met in het verschiet de weder
komst en den oproep uit de dooden, om al
len die in dezen weg gelooven en langs de
zen weg tot den Vader gaan, te leiden tot de
plaats die hun in het Vaderhuis is bereid.
Het is de weg door de diepte tot de hoogte,
door het kruis tot de -kroon.
En het is eenige weg tot behoud. Het is
een zekere weg. Het is d e weg ten leven, Je
zus Christus onze Heiland en Zaligmaker.
En Hij die van zichzelf zegt dat Hij de weg
is, zegt ook: Ik ben de waarheid! Niet: Ik
heb de waarheid of: Ik weet de waarheid,
maar Ik ben de waarheid-
Christus is de waarheid! Bij de menschen
is niets dan onwaarheid en als gevolg daar
van gedeeldheid en verdeeldheid en twijfel
die meermalen tot vertwijfeling voert.
Maar boven al dien strijd en vertwijfeling,
boven den chaos van menschelijke meenin
gen staat Hij die zeggen kan: Ik ben de
waarheid.
Dte waarheid is, dat Hij die gestorven is
om onze zonden, ook is opgewekt tot onze
rechtvaardigmaking.
Hij is de waarheid omdat Hij is het
vleesohgeworden Woord, de Zoon van God
in de wereld gekomen om zijn volk te ver
lossen.
Hij is de waarheid. Het zoeken en tasten
van het menschelijke vernuft is van geen be-
teekenis indien het niet geschiedt volgens
het kompas van het Woord Gods en als het
niet daaraan haar licht ontleent. Want al
leen in Zijn licht zien wij het licht. Alleen
aan zijn woord, aan zijne beloften hebben
wij houvast voor nu en voor altijd.
NABIJ JEZUS.
Jezus, leer mijn kruis mij dragen!
Als in storm en noodweervlagen
mij de vijand treedt terzij
blijf mij, Jezus, dan nabij!
Als ik moe en stom geslagen,
in het bidden zou vertragen:
dat Uw Geest mijn voorspraak zij.
Hoor mjj aan, blijf mij nabij!
Wil soms mijn geloof verflauwen,
zonde en zwakheid mij benauwen,
sterk mij dan en maak mij vrij
door uw kracht; blijf mij nabij!
Eïnd'lijk als de dood met loome
voeten is nabij gekomen,
als ik stervensangsten lij',
blijf mij, Jezus, dan nabij!
Laat mij, Heer, dan opwaarts varen,
met de blijde englensoharen,
dat ik eeuwig bij U zij,
Immer, Jezus, U nabij!
En Hij die de weg is en de waarheid, onze
Heere Jezus Christus, is ook het leven.
Heel de menschelijke samenleving is één
groote doodenstad. De wereld is vol dood.
Alles sterft hier. Opgaan, blinken en verzin
ken, zoo is het leven van den mensch. Het
leven is niet anders dan een gestadige dood.
Wie leeft er die den slaap des doods niet
eens zal slapen? Wie redt zijn ziel van
't graf?
Maar nu klinkt daar een stem: Ik ben het
leven. Jezus Christus is het. Büj heeft
door zijn sterven en opstanding de boeien
van den dood verbroken, Hij, de Levens-
vorst.
Te midden van de aardsche doodenwereld,
is het leven geopenbaard.
En wie in Hem gelooft, zal leven al ware
hij ook gestorven.
Niemand komt tot den Vader dan door
Hem.
Maar in Hem is er dan ook een ruimen
toegang tot den troon der genade, een zalig
heid niet af te meten, een vreugd die alle
smart verbant.
ACHTER DEN HEILAND.
Wandel maar stillekens achter Hem aan,
achter den Heiland. Hij wijst u de wegen.
Zijn die niet altoos zoo lieflijk gelegen,
Hij gaat vooraanl
Irene, kind des v r e d e s.
Het ligt zoo stil in de wieg. Het slaapt.
Een vredige rust is om haar. Nu opent het
de oogen en „het tuurt in een denk-begin-
nen".
In het land bij de zee hangen bloemen
slingers van boom tot boom, en duizend
oranje lichtjes stralen him tintelende
vreugde de wereld in.
Er is veel blij vertier in de straten; een
kinderoptocht met witte waaiende jurkjes,
rood-wit-blauwe vlaggetjes, en veel-kleurig
versierde fietsjes gaat juist ons huis voor
bij. De oogen der kinderen stralen, zóó on
schuldig, zóó geheel-en-al, en zóó van-zelf
sprekend als slechts de oogen van kinderen
kunnen stralen: kinderen die optocht hou
den voor hun nieuw-geboren kameraadje,
dat tegelijk is het prinsesje uit de verhalen
en sprookjes die zij nooit moe worden te
hooren.
En ik denk aan Vondel, die zoo heerlijk
tintelend, in-gezond de vrede bezong, de
vrede in deze lage landen; in de rey der
Leeuwendalers, een lied waar de zilte
frischheid onzer groote zee door stroomt,
waar de speelschheid doorwaait van onze
soms onbehouwen westen-winden, waar de
goede burgerlijkheid van onzen landsaard
zich in zijn besten, trouwhartigsten vorm
vertoont.
„O zoete zachte bant.
De Zuidt- en Noortzij paren
Zich in dit paer te hoop.
De tweedraght te vervaren:
Men leit een vasten knoop.
Men weet van lantkrackeel, noch nijt,
Van wederwaerdigheit, noch spijt:
Men zoent, omarmt, bemint en vrijt.
De Twist is op de loop.
Wij zien de huisliên blijde,
En vrolijck, nu alree,
Vol hoops van wederzijde
Krieoelen onder 't vee.
De Heemraet leit den Haet den toom.
De koeien geven melck en room.
Het is al boter tot den boom.
Men zingt al P a i s en Vree.
Pais en Vree."
V
Niet alleen deze goed-ronde Hollandsche,
even een tikje materialistische, v r o o 1 ij k -
h e i d om den vrede is door een groot Ne
derlander beschreven.
De scherpe pen van Erasmus heeft in een
zijner schoonste adagia de zegen van
den vrede op onnavolgbare wijze geteekend,
te treffender daar hg in het opstel: „Wie
zoet hem hiet, kent d'oorlog niet", tevens
den gruwel van den krijg als contrasteeren-
de pendant ons voor oogen stelt.
Hieraan ook dachten wij, toen de naam
onzer kleine prinses bekend werd. Zoo staa4
dan nu de kleine fee Beatrix, de Gezegende,
aan de wieg van haar zuster Irene, de
Vrede.