r Voor de jeugd. Voor den Zondag. S9 KK CO fO K o a> B Id® pr H tT" o tri Hi p 3 s P- P-* w wg O co S*M* s Mr CD H K- o «<3' Aan de Nichtjes en Neefjesl Oostkapelle. „Golporteurt je". Het ging nu gelukkig weer beter met het raad sel en je hebt de oplossing goed. Uit je brie ven merlk ik wel dat Vader al een flinke hulp aan je heeft. Wemeldinge. „De twee gebroeders." Jullie maakt er flinke dagen van, dat merk ik wel en ik denk dat er onder den arbeid ook wel heel wat plezier gemaakt zal wor den. Wat een fijne belooning was dat. S e r o o s k e r k e. „Parker." Nu iik hoop voor jou ook dat het nu eens mooi weer is met de rijtoer, want imiet regen is het piet zoo erg plezierig. Maken jullie altijd het zelfde tochtje, of zijn er ook wel klassen die ergens anders heengegaan? Aagtekerke. „Junikever." Dat was een goed idee van je om de krant eerder te vragen, je had nu mooi den tijid voor de raadsels. Jammer dat het al wat laat is, maar toch nog hartelijk gefeliciteerd hoor. Wil je je broer ook van mij feliciteeren en gaat hij nu meteen al aan het werk? „Ver geet «mij nietje". Jij ook nog hartelijk gefe liciteerd met je verjaardag. Wat heb je een prachtig cadeau gekregen. Kon je toch nog luisteren in de kerk. Vreeselijk jammer zeg van die kuikentjes. Jullie moet de kat in het vervolg maar opsluiten. „Kleine Bertus". Wat was dat een verrassing toe dat mooie kiekje uit den brief kwam. Jullie staan er alledrie heel goed op. En die poes, is dat de ondeugd? N i s s e. „Fietsertje." Eim hoe is het afge- loopen met het feest. Zijn de imieisjes er nog allemaal geweest. Ja, dat was zeker een week vol verjaardagen. Ik ben benieuwd of je oom ook nog is gekomen. „Zusje." Aller eerst van harte gefeliciteerd met je verjaar dag. Wat hebben ze je weer verwend deze keer,, en natuurlijk ben ik nieuwsgierig of er nog meer mooie cadeautjes gekomen zijn. H'ebben jullie veel plezier gehad? „Sneeuw klokje". Nu dat is een echt leulke verrassing; ze was er zeker wel erg blij mee? Jammer dat je dat eene raadsel niet kou vinden, mét de anderen ging het gélukkig weer beter. Baarland. „Prins Bernhard". Jullie hebt het allamiaal zoo druk, dat het maar goed is dat we gauw vacantie krijgen. Nog een prijsraadsel en dan houden we er voor- loopig mee op. Wat moet je voor Vader doen? Nieuwdorp. „Bruiiaoogje". Wat zal dat een heerlijke tocht worden. Ik kan he grijpen dat jullie er nu al vol van zijn, en de dagen telt. Ja, mooi weer heb je dan in de eerste plaats wel noodig. „Frederi'k Hen drik". Nee, het woord zomer beteekent niet altijd dat het dan ook zomerweer is. 'Hoe is het Donderdag gegaan? Mocht je nog mee naar de muziek? Goes. „De Ruyter". Dat is nog eens de (moeite die vacantie van jou; je zult haast nog vergeten dat er ook nog een school be staat. Dat zal een fijne week worden, vooral wat het slapen en het eten betreft. „R." Ja de tijd gaat zoo vlug. Ik kan haast niet be grijpen, dat dat alweer een jaar geleden is. Jij hebt weer een mooi succesje gehad. Ga je nog weer verder? Ja, ik heb het erg naar mijn zin gehad. „Teelkenaar." Maar goed je best doen, dan is dat vervelende gauw voor bij. Ga je dan ook naar de H.B.S.? Je zult het nu wel dru'k hebben om de (piaat in el kaar te krijgen. Het lijkt me een heel werkje met al die vliegmachines er hij. Hier volgen de raadsels. 1. Voor de grooteren. Het geheel bestaat uit 56 letters. 45. 2. 19. 50„ 10. 52 was een groot dichter. Een bibliotheekboek heeft een 47. 21. 43. 30. 55. 4. Een 44. 18. 53. 56. 42. 3. 16 is een harde vrucht. Donderdag moesten de 9. 6. 51. 15. 25. 38. 19 weer wapperen. 5. 52. 14. 16. 39. 25 is een amider woord voor ijverig. 12. 13. 35. 48 is een ander woord voor strijd. Een 5. 53. 24. 38. 8 is een water. Jongens lezen graag boeken over 24. 22. 1. 30. 32. 29. 54. 47. 'Een 34. 46. 31. 36 is een nevel. Goede artikelen zijln van een bekend 17. 28. 11. 20. 37. 10. 4. 26. 31. 51. 6. 40. 27. 53. 35. 20 is mleer dan eens. 33. 7. 41 23. 49. 17 brengt niet altijd geluk. 2. Voor de kleineren; Neem uit ieder der volgende gevraagde woorden, die alle uit vier letters moeten be staan, één letter, en je hebt de naam vaan een schip. Ie woord: is geen ernst; 2e groeit langs het water; 3e is langs den weg; 4e een slechte woning; 5e is dapper, 6e staat slordig; 7e een gekleurde vloeistof; 8e niet vierkant. Alen gegroet van TANTE DOLLIE'I ROODE PAPAVERS. 13.) -o- Gert had de auto nagekeken tot hij enkel nog maar een licht stofwolkje zag. Met een sprong was hij van het hek en merkte toen pas goed dat hij heelemaal alleen was. Hè wat saai was het nu. Klazientje haar plaatsje was leeg en dat zou voorloopig ook wel leeg blijven. Even keek hij den weg langs maar van dat stofwolkje was nu zelfs al niets meer te zien. Wat zou hij gaan doen? Besluiteloos bleef hij bij het hek staan. Klazientje behoefde hij nu niet meer ge zelschap te houden. Nog naar zijn vriend jes? Maar die waren er vast allang op uit getrokken en natuurlijk nergens meer te vinden. In zijn tuintje was ook niet veel te doen, alles was pas opgeknapt. L'an nog maar wat lezen, het boek was ge lukkig nog niet uit. Gert wilde dwars het grasveldje overste ken, maar voelde meteen iets aan zijn been. Eerst dacht hij, dat het een lange grasspriet was, maar toen het erom bleef zitten en hij zich bukte om er naar te kijken, bleek het de draad van Klazientje haar breiwerk te zijn, dat ze in haar haast zoomaar in het gras had neergegooid, de kluwen lag een eind vei der. Daar hoefde ze voorloopig ook niets meer aan te doen. Gert wist, dat Klazientje een hekel aan breien had. Wat zou ze blij zijn, dat ze daar zoo mooi vanai was gekomen. Hij maakte zijn been uit de draad los, rol de het werk in elkaar en bracht het naar binnen. Het leek wel, nu Klazientje ook weg was, of het overal nog veel stiller was, al hadden zij samen toch ook niet hardop gepraat, maar gefluisterd. Hoe vaak al had Klazientje op het hek zitten droomen, dat ze ook in die prachtige auto reed en het groote hek binnen ging. Ze had zichzelf dan altijd voorgesteld als 'n flinke Klazientje, die gToot en rechtop de stoep op zou gaan en vriendelijk tegen het dienstmeisje, dat zou opendoen, goeden dag knikken. Maar nu het zoo onverwacht werkelijkheid was geworden, was het een heel ander Kla zientje. Zoodra ze het hek waren binnengereden en ze het huis kon zien, voelde ze haar hart je beven, en zat ze niet meer zoo fier rechtop als toen ze wegreden, maar een beetje weg gekropen in bef hoekje van de bank. Ze gingen niet de breede stoep op en er was dus ook geen dienstmeisje dat opendeed, maar de auto stopte opzij van het huis voor de serre, en daar gingen ze naar binnen. Hier moest ze maar even wachten, dan zou mevrouw haar dochtertje roepen en kon den ze samen wat gaan spelen. Zoodra Klazientje alleen was keet ze voor zichtig rond. Wat was het hier mooi en wat was alles groot. De witrieten stoel waarin ze zat was nog veel mooier dan de stoel van vader en die had ze altijd al zoo prachtig gevonden, en er waren zooveel bloemen en er hingen zulke mooie dingen aan den muur. Toen keek Klazientje de kamers in, twee heéle groote achter elkaar. En wat daar al lemaal niet in stond Dat was nog eens wat anders dan hun eene kamertje thuis. Ze was er wel graag eens even doorge- loopen, maar dat durfde ze niet te doen, en toen bedacht ze met schrik dat ze ook niet zoo erg moest kijken; stel je voor dat er iemand daar ergens in een van die stoelen zat. Haar oogen dwaalden weer door de serre en toen ineens zag ze Gert weer voor zic(h boven op het hek, zijn arim omhoog om haar na te wuiven. Wat zou hij nu doen, zoo alleen? Zou hij kwaad op haar zijn omdat ze hem zoo in den steek had gelaten nu hij eerst voor haar was thuisgebleven? Misschien zou hij nu wel een boodschap doen. En hoe zou het nu met Moe zijn? Zou ze nog altijd zoo heel stil moeten liggen, of zou het al een beetje beter zijn. En als ze nu eens thuis was gebleven, dan hadden ze nog samen bij het hek gezeten, of waren ze een eind gaan loopen. En nu zat ze hier maar en durfde niet eens van haar stoel, bang dat ze iets zou doen wat niet mocht. Misschien waren ze odk wel stekelbaarsjes gaan vaingen; Gert had haar immers beloofd dat ze dat zouden gaan doen in de vacantie, of „Dag!" Klazientje 'keek op en was op datzelfde moment Gert vergeten, want voor haar stond het meisje dat zij zoo vaak in de auto had zien zitten. „Ga je mee spélen?" „Ja!" Klazientje gleed van de stoel en volgde het meisje door de kamer. Vlug keek ze om zich heen; er was nie mand en liefst had ze gevraagd of ze hier alles eens mocht bekijken. Mlaar ze deed het niet; dat zou veel te gek staan. Samen gingen ze de gang door en kwamen toen in een klein kamertje, waar het meisje al haar speelgoed bewaarde. Klazientje stond verbaasd. Nooit had ze geweten dat er zooveel en zulk mooi speel goed was en liefst was ze met alles tegelijk gaan spelen. H)et mieisje liet haar poppen zien, hun kleertjes en vertelde hoe ze heetten. „En hoe heet jij?" vroeg ze toen. „Ik? Klazientje." „Klazientje? Wat een rare naam. Ik heet Lot." „O." Meer zei Klazientje niet, want ze was boos op het meisje omdat ze gezegd had dat ze Klazientje een rare naam vond, en zelf heette ze Lot. Nou, die naam was werkelijk leelijk voaid ze, maar dat durfde ze niet te zeggen. „Ik heet Charlotte", ging Lot toen verder, „maar dat is veel te lang, en daarom noe men ze me Lot. Jou naam is ook veel te laag, maar weet je wat, ik zal aan Moeder vragen of ze een korteren voor je bedenkt. Moeder weet zooveel namen." „Dat hoeft niet," zei Klazientje, en ze be doelde, „dat wil ik niet". Zij was Klazientje en hoe kou je dan zoomaar een anderen naami nemen. Maar dat ging wel en erg gemakkelijk ook. Eén half uur later was haar naam al ver anderd in Ina. Tegen Mevrouw had ze ook gezegd dat het niet hoefde, maar Mevrouw was het dadelijk met Lot eens geweest, dat een ikorte naam veel leuker en gemakkelijker was. Klazientje had wel willen zeggen dat ze het akelig vond, en dat ze Ina veel leelbker vornd dan Klazientje, en dat Klazientje heelemaal geen leelijke naaimi was, en dat Vader er juist trotsch op was dat ze zoo heette, maar ze deed het niet. Ze zei niets, en van dat oogenblik af noemden ze haar Ina. (Wordt vervolgd.) Ko, 91 <*s K BB® ffi "2 tr— 3 P- B w. g è-Bv-g P- 6o Ml' 91 M oi co M t> f-l <D tT O S .B fsj O P*1** N in 'P CO W B f n <p o P 1 a v m co S CD' 13 S M< P CD .9 fSlF ca O M F p] g B 8 v N - Zaterdag 1 Juli 1939 ÖNDA!I S bLAD 53e Jaar gang No. 40 GEDACHTIG AAN MIJN VERBOND. Evenwel zal ik gedachtig wezen aan Mijn verbond met u. Ezechiël 16 60. Dat is de blijde genade-boodschap, waar mede God tot zijn afkeerig verbondsvolk komt. In een vreeselijk requisitoir beeft Hij eerst aan het volk, dat naar Zijn Naam genoemd is en waarmee Hij Zich als in een heilig echtverbond begeven had, het zwarte regis ter zajiner zonden voorgehouden. En daarop is gevolgd de afkondiging van de volmaakt rechtvaardige wet der vergel ding: Ik zal u ook doen, gelijk als gij gedaan hebt, die den eed veracht hebt,, brekende het verbond,Ik als gij Maar dan, o wonder, verandert opeens de toon. Op de bekendmaking der straf: God doet ons naar ornze werken, volgt onmiddellijk de betuiging; God handelf nooit met ons naar onze zonden. Gij, o volk hebt het .verbond verbrotoen door al uw schandelijke wegen en handelingen, maar evenwel zal Ik ge dachtig wezen aam Mijn verbond onet u, in de dagen uiwer jonkheid en Ik zal met u een eeuwig Verbond oprichitenIk niet als gij Hier klinkt de blijde boodschap van Gods genade. Oordeel en straf is niet het laatste wat de Heere aan Zijn volk doet. In dit hoofdstuk uit Ezechiëls profetie, vol strenge en scherpe verwijtingen, breekt plotseling de zon des heils door, in een heer lijke evangelieverkondiging. D'e Heere legt in de ontdekkende predi king van den trouwen profeet de zonde bloot, om voor Zijn genadeverkondiging plaats te bereiden. Hij wroet niet in. de zonden der mensohen naar den trant van menigen realistischen schrijver, om ze haarfijn te ontleden en breed uit te meten, maar Hij laat de volle werkelijkheid zien, opdat Zijn volk zich schuldig zal kennen, opdat het niets zal zoe ken in zichzelf, opdat het met schaamte en verootmoediging zich tot zijn God zal kee- ren en opdat dam zal blijken dat het einde van de wegen Gods louter goedertierenheid is voor hen, die Hij eenmaal in liefde ge kend heeft. Hij wil hen toonen, dat Hij een vergevend God is, schoon ze ook voor hun zonden straffen ondervonden. Ik niet als gij! Een volk met niets dan sohuld beladen, kan ook niets dam straf verwachten. Maar, zoo zegt de Heere, evenwel zal Ik gedachtig wezen aan MSjn verbond met u in de dagen uwer jonkheid. De Heere had Israël in de dagen zijner jeugd uit het diensthuis van Egypte uitge leid en het gevoerd door de woestijn. Hij had het verheven tot den staat en den rang van een Hem toegewijd koninklijk priester dom. Doch het volk wou niet naar Zijn stemimie hooren. Het waardeerde niet de voorrechten van het verbond d:at God met hen gemaakt had, het doolde weg van achter den Heere. Het wordt deswege gekastijd. Het wordt getroffen door de wraak des verbonds. Maar dank zij Gods ongebonden ontferming, is toch de Heere gedachtig aan Zijn beloften en toezeggingen. Zoo blijft er nog 'hoop en troost in de don kere wereld. God heeft Zijn (Zoon gezonden om zoim- daren zalig te maken, om hen die zioh van Hom' afkeerden, tot Zich te trekken. Evenwel. Ondanks alle zonde en ver keerdheid. Uit genade. Alle roem is uitgesloten, d.w.z. van de zijde der mensohen. "Wie roemt, roeme in den Heere alleen en in de vrije gunst die eeuwig Hem bewoog! DE GOEDE VOOR-WIND. Maat, wat weer is 'f? 'k Heb in 't rusten 't Water en de sterke wind Hooren ruischen, en dat zusten Mij in slaap. Laat zien, ik vind Dunkt mij, nu een fraaie kouwe Waaiend uit de zuider-hand, Die ons met dit tij, door 'tSlouwe Doet passeeren 'tGoesche land. Viert de schoot en lost de takels, Voor de wind en voor het tij! Spoed volgt nu den spoed als schakels, 't Roer recht uit, 't zeil ruimi in lij! Gisteravond moest men zuchten, Zeid' ik niet: 'tzou! nog wel gaan? Dit zijn nu de goede vrachten Van ons wachtend stille staan. Zielen, die daar hulploos leggen, 't Wachten is u groote pijn; Leert toch, wat het is te zeggen: „Stil zijn zal ul(w) sterkte zijn". Leert in al uw zielbewegen, Voelt gij, dat uw krachten vliên, Wachten op des Heeren zegen, Staat; gij zult Zijn heil nog zien! JodoouB van Lodensteyn. OPVOEDING TOT LUCHTBESCHERMING. H. Zonder dat we het ons eigenlijk goed be wust zijn, beleven we zooiets als een onaan gename sensatie, als er van „opvoeding tot luchtbescherming" wordt gesproken. Wij voelen erin, en terecht, een schande voor onze beschaving, dat een dergelijke opvoe ding noodig is. We maken het nog erger dan de menschen uit vroeger eeuwen, op wier „barbaarschheid" we zoo gaarne met een twintigste-eeuwsch superioriteitsgevoel neer zien. Nu, dan onze beschaving! Dit aangenaam gevoel van zedelijk overwicht verdwijnt echter geheel bij het op de keper beschouwen van de moderne oor logsmethoden. De „Haagsche Post" toonde ons deze gevolgen van onze beschaving in een satyrische prent met opschrift: „De ont wikkeling der Bouwstijlen". De eerste teekening is die van een hol in den grond, dat als woonplaats dient voor de ongeciviliseerde mensch, die echter al spoe dig zich van hout een primitieve hut gaat bouwen. Dam volgt 't kasteel uit de Middel eeuwen, waar burchtheer en burchtvrouwe een trotsche blik op slaan, vervolgens een 19e eeuwsch huis met een weddsoh bordes, en tenslotte een hyper-moderne blokkendoos, ■het ideal-home van tegenwoordig. Helaas, de gelukkige bezitter leest het woord „oor log" in de krant en het slot is, dat de bewo ners zich slechts veilig achten in een hol in den grond precies zooals het eerste plaatje toonde! Dit is geen vroolijk vooruit zicht. Nu moeten we echter goed in 'toog houden dat maatregelen nemen qpg niet wil zeggen dat datgene, wat die niaatregelen noodig maakt, ook zal gebeuren. Dit heeft ook Rotterdam's burgemeester met klem van redenen betoogd. Wanneer ik mij verzeker tegen brand, wil dat gelukkig niet zeggen, dat ik dus stellig brand zal krijgen. E!n wanneer ik de menschen wil opvoeden tot luchtbescherming, wil dat niet zeggen, dat die luchtbescherming op de een of an dere kwaden dag in werking zal moeten treden. Dat houdt echter niet in, dat dan de op voeding overbodig of onnoodig is. Geenszins, want de eigenschappen, die ontwikkeld moeten worden om den mensch geschikt te maken voor zijn luchtbeschermingstaak, zijn geen andere, dan die hij in 't leven van iederen dag in dienst van zijn mede- menschen kan stellen. Zelfopoffering, saamhoorig- h e i d s g e voel en verantwoordelijk heidsbesef, deze drie deugden kunnen toch zeker niet als overbodig of onnoodig in een normale samenleving worden aan geduid. En mag het geen zelfopoffering heeten, wanneer daar duizenden zich aanmelden voor hulpdienst aan de overheid; om in tijd van nood de gemeenschap vrijwillig te die nen als brandwacht, ziekendrager, gas- verkenner, enz.? Zeker, ik hoor U al zeggen, dat het heel gemakkelijk is, zich nu op te

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1939 | | pagina 7