I
rffïï
Voor de jeugd.
IJ:
s'y
3
J©
*13
Sa
ff cd v
Zaterdag 10 Juni 1939
Jaar
gang
Voor den Zondag.
ffi B O m
P CO
s Op en 3.
CO®
a* Is
OP P
I
Sf^Oq p f. H m <Jo
2L B ►i
,_,- P
l-t, >-i P^
Wtt^oa fl K*g fs
Sffife-p^PP
T> ,- uoi i
B~S5?
O OQI
WCÓ co oO
C+- H4, O
/-^ h g co
P o" b <t o
O O -J
tS K <5
s r- f3 O P
p 32 >-'■ Q
T Oö mOi
K
p ff
p p
P cz
Cfi ff
E
>■-• rJ
w
E*
CD
co
B- p
5" 8*
b cd
cd p
P
P P
P P-
o cd
•SU
pg\
i B
*-i CD
pr cc
cd
co N
8~g
p
Q
>1
P P
P. B
co
v-v
oi B
CO CJi
o joS g*
05?»
P
P
W)
►d
-J
-J Oi CO O)
h*
ox
oo;
W 5
05
6 S o o -
P (Jq 09
h-»> rfs-
l OX CJX
cd* cn t
P g
P-B
p ^B
-A
J-A. CD
ox c3
Ox P
3
3
a»
rrgoQ
q3 e-fr- c-«- q
B H-~S>
O
P O
Pu P
N £1
Pa O
£°s,
§^p
H.I
3
s a
p g p 8 I
2 era p p
t-j ii
o - P-
2
t-j O
m 2 2
cd «-«- r-<- *"1 *-!
,?t cp
cp* 3
<<3:
el;
H.
E=:<ra
p
p
1
moodeloos verzwaren. Voor een proef met dit
soort vraagstukken, vind ik het voldoende
met dit gedeelte te volstaan. In dit fragment
zit dus de slagzet.
iWie kent de pracht,
wiaarmee Gods werken pronken?
Elk stofje dat Hij 't aanzijm heeft ge
schonken,
verkondigt Godes wondTe maoht.
Aan de Nichtjes en Neefjes!
O o sl 't k' a p e 1 1 e. „Kwartel". Altijd fijn
he, als je naar zooiefcs prettigs hebt uit te
kijken, ik weet iemand, die het al twee jaar
gebruikt, dus maar eens afwachten of dat
van jou 't ook zoo lang volhoudt. „Sperwer"
JÜ hebt de aankomst zóó goed beschreven
dat ik nu precies weet hoe het ging. Dank je
wel voor de postzegels. Jullie hebt je vacan-
tie goed gebruikt. Was het deze week lekker
warm op school?
Bergen op Zoom. „Hardlooper".
Dat waren voor B. een paar fijne dagen. Ein
jullie vonden het natuurlijk wat leuk. Heb je
het je nichtje niet al te lastig gemaakt?
Wanneer komt B. thuis? „J. P. Coen". Wat
zal er gewerkt worden, maar als de uitslagen
dan ook goed zijn hoef je er geen spijt van
te hebben. Wil je je broer van mij sterkte
wenscben? Is het schriftelijk nogal naar zijn
zin gegaan?
N i s s e. „Fietsertje". Nu, of het trof, dal
het in de vacantie zulk mooi weer was en ik
ben blij, dat je er flink van hebt genoten.
Jammer-van dat raadsel, maar zooiets over
komt de anderen ook wel eens. „Sneeuw
klokje". Wat een mooi tochtje was dat. Ja
dat kasteel heb ik ook wel eens gezien, heb
ben jullie er een sprookje bij 'bedacht? Niets
erg hoor, die extra brief. „Zusje". Ik merk
wel, dat jullie niet bang 'bent om een eind te
fietsen, maar het zal toch wel een heele trap
geweest zijn om tegen den wind in te komen
Waar kwam het vriendinnetje vandaan en
is ze alweer weg?
S eroosker'ke. „Pai'ker". Nog harte
lijk gefeliciteerd met je verjaardag. Wat is
dat een feestdag geworden. De cadeaux zijn
werkelijk prachtig en ik merk dat je ze al
meteen gebruikt.
's-Heer Arendskerke. „Mei
zonnetje". Jij hebt me weer fijn geholpen. Ik
had nog geen raadsel, dus 'kwam dit mooi
van pas. Nu ik hen benieuwd hoe het afloopt
met het schrijven, en hoop natuurlijk voor
jou dat het vergeten wordt. „Herfstaster".
Dus jij hebt in de warmte toch ook nog de
moed gehad om een briefje te schrijven. Fijn,
dat je daarna nog uit mocht. Hoe gaat het
met de goudvigchjes? Leven die van jou nog?
Nieuwdorp. „Bruinoogje". Je had
het nu toch goed en je brief was mooi op tijd.
Ik merk wel, dat je je er niets van aantrok
dat 'het zoo hard waaide. Jullie zult anders
wel stevig hebben moeten trappen om er te
genop te 'komen.
Kattendijke. „Naerebout". En waar
heb je het zoo druk mee? Veel huiswerk
of ruoet je helpen bessen trekken? Heb
ben jullie nu een andere meester op
school?
Goes. „Boertje". Jij legt het verstandig
aan, om 's morgens vroeg te leeren en 's mid
dags te zwemmen. Maar vind je het niet
moeilijk om er zoo vroeg uit te komen? Wat
een fijne vakantieplannen. Ik hoop nu al, dat
je mooi weer hebt, want dat heb je er wei
'bij noodig. „De Ruyter". Als ik het geweten
had, had ik vast geluisterd, maar nu natuur
lijk niets gehoord. Was1 het een leuke ge
waarwording? Nog hartelijk gefeliciteerd
met de verjaardagen en je zus met den goe
den uitslag van haar examen.
„Teekenaar". Wat zullen dat een.gezellige
dagen zijn als jij er zoo in je eentje op uit
trekt. En Opoe kijkt natuurlijk alweer naar
de volgende keer uit, dat je weer komt. Weet
je wel dat ik laatkomers ook wel eens over
sla?
We melding e. „Do Twee Gebroe
ders". Het viel toch nogal mee met de stof,
want het is een lange brief geworden. Het
is zeker wel een gezellige boel nu jullie met
zoo'a heele dub zijn om bessen te trekken.
Kun je het vlug? Hartelijke groeten aan Z.
A a g 'b e t e r k e. „Kleine Bertus". Je
merkt wel, dat fietsen leeren ook niet mee
valt, maar Jdeinzeerig ben je niet. Is het bij
dat eene natte pak gebleven? Ik zal iederen
dag op den uitkijk staan! „Vergeetmijnietje".
Je treft het niet om juist met dit mooie weer
ziek te zijin. Moet je in bed blijven of alleen
maar in huis? Beterschap hoor!
Baarland. „Prins Bernhard". Het
spreekwoord: een ongeluk komt zelden alleen
kwam dezen keer bij jou dus niet uit. Het
leek wel iets uit een boek, die oom met de
auto.
Hier volgen de raadsels.
1. Voor de grooteren.
Het geheel bestaat uit 57 letters.
30. 27. 3. 46. 36. 18. is een plaats op Znid-
Beveland.
20. 46. 22. 12. 8. 40. is een provincie.
43. 10. 37. 57. 51. 32. heeft een hoogeschool
Sommige rivieren vormen een 42. 45. 52.
33. 55.
2. 4. 11. 15. is een Duitsche stad dicht bij
de Nederlandsche grens.
54. 24. 38. 39. 5. is een eilandje ten Z. van
Engeland.
6. 35. 15. 17. 28. 56. 26. is een bekende
stad in ons land.
Om een vesting zijn 30. 31. 21. 84. 48. 12.
Een 1. 7. 49. is een persoon.
De 50. 14. 44. 4. 14. 22. 53 kondigt regen
aan.
9. 51. 46. 29 is een naam uit ons verhaal.
Een 16. 41. 32. 23 is een lid van het gezin.
Veel buitenmensehen houden een 25. 48.
19. 47.
13. 7 is een bevestiging.
(Ingezonden door „Meizonnetje".)
II. Voor de kleineren.
Vul in bijgaande hokjes woorden van 4
letters in. De eerste letters van boven naar
beneden vormen dan een woord waarover
deze week al haast gesproken werd.
1 is een vlug dier.
2 morsen geeft geen pleizier.
3 hierin gaat de varkensbrij.
4 is een St.-Nicolaaslekkemij.
5 een peulvrucht, die groeit
op het land.
6 snatert aan den waterkant
7 en netheid moet overal
zijn.
8 een diertje, maar heel erg
klein.
9 hoort in een raadsel niet
thuis, anders is het niet
pluis.
Allen hartelijk gegroet van
TANTE DOLEEE!
ROODE PAPAVERS.
10) -o-
Naast Vader zat Gert in een zijbank tus
schen de mannen.
Vroeger zat hij wel naast Moe in het mid
denvak. Dat was ook fijn. Op een breede
stoel met een kussen en zijn beenen op een
van de sporten van de stoel voor hem.
Hij wist nog goed dat hij vroeger wel eens
gespeeld had dat er een vriendje naast hem
zat, dan ging hij zelf op de eene helft van
het kussen zitten, en het vriendje moest op
de andere helft, en dan ruilde hij om en was
zelf het vriendje en moest dan natuurlijk
ook op de andere helft.
Ja, daar bij de vrouwen had hij wel veel
plaats gehad, maar hier in de mannenbank
zat hij maar erg nauw. Als er een paar
groote breede boeren in de bank kwamen,
nu dan bleef er niet veel ruimte meer voor
hem over, en kon hij zich soms haast niet
bewegen.
Alleen onder het bidden, als de mannen
allemaal stonden, dan had hij de bank voor
zich alleen.
De eerste keer dat hij bij Vader mocht zit
ten was hij erg ondeugend geweest.
Onder het bidden had hij zijn oogen open
gedaan. "Wat was dat een raar gezicht ge
weest, al die zwarte ruggen daar in de hoog
te. Hij had het een beetje benauwd gekregen,
en het gevoel, of hij daar in zijn eentje heel
in de diepte op de bank zat.
Heel zachtjes, zonder dat Vader het
merkte, had hij toen zijn beenen er op ge
trokken en was zoo over de bank naar de
kant van het pad geschoven. Daar had hij
zich, achter de rug van een man langs, van
de bank laten glijden, en was zoo in het pad
terecht gekomen.
Toen ineens had hij de dominee kunnen
zien omdat er nu niemand meer voor hem
stond.
Dat was toch wel raar geweest toen hij
daar heel alleen in dat pad stond en al de
menschen, die met hun oogen dicht zaten,
er niets van merkten, en hij had het wat leuk
gevonden dat hij alleen kon zien en al die
andere menschen in het donker zaten. Toen
was hij gaan kijken of hij moeder kon vin
den, maar dat was niet gebeurd, want juist
toen hij dien kant op keek, had hij, over de
hoofden van de vrouwen heen, een ouderling
gezien, die hem strak aankeek, en zoo boos.
Vreeselijk wat was hij toen geschrokken. Hij
had het er warm van gekregen en wou weer
gauw de bank ingaan, maar de man op het
hoekje was wat achteruit gaan staan en nu
kon hij er niet meer langs. Toen had hij
niet beters weten te doen dan zijn oogen
stijf dichtknijpen. Hij durfde niet meer te kij
ken, want hij bedacht meteen dat God je over
al kon zien, en al zaten die menschen nu
allemaal in het donker, en merkten het niet
dat hij hier stond, God zag het wel dat hij
zoo oneerbiedig was.
Daarna was alles ineens heel gauw ge
gaan. De mannen waren gaan zitten en er
was plotseling veel lawaai geweest in de
stille kerk.
De man op den hoek had hem aan zijn
arm de bank ingetrokken. Hij was over een
schoen gestruikeld en had hard au geroepen
omdat hij zijn arm zoo op de bank stootte.
Maar dat mocht niet, en de man naast Var
der zei sst, en Vader ook, en die had hem
zoo hard op de bank neergezet dat hij weer
au had geroepen, wat natuurlijk net zoo min
mocht.
Voor straf had hij thuis geen koekje gekre
gen, en dat was heel erg geweest, want het
waren zulke lekkere, met chocola er op.
Nu dwaalden Gert's oogen weer naar het
middenvak. Hij zou best nog eens naast Moe
willen zitten, het zat er wat gezellig. Maar
hij was er nu veel te groot voor, want al
leen heele kleine jongetjes zaten naast de
vrouwen.
Dit alles zat Gert te overdenken na den
tusschenzang, toen de dominee alweer aan
het preeken was. Ze hadden al een paar
keer gezongen en Gert had flink meegedaan,
want het waren gelukkig psalmen die hij
goed kende.
Wat er uit den Bijbel gelezen was en de
tekst, had hij voor Vader opgezocht, en voor
den tusschenzang had hij goed geluisterd.
De dominee preekte dezen morgen over
Elia en de Baaipriesters die op den berg
Karmel zouden uitmaken dat de God die
door vuut antwoorden zou, God was, die van
de Baai-priesters, of de God van Elia.
Gert had goed geluisterd, want dat vond
'hijl een prachtige geschiedenis.
Eerst riepen de priesters tot Baal, en zij
hadden zich met priemen en messen gesto
ken, maar niets hielp, er kwam geen vuur,
geen antwoord van hun. God.
En dan porde Elia hun weer aan en zei:
jullie moeten harder roepen! Op het laatst
hadd n de priesters geschreeuwd: Baal ver
hoor ons, 'hoor ons toch. En nog was het
antwoord uitgebleven.
Hij slaapt misschien, had Elia gezegd,
jullie moet nog harder roepen! Maar niets
hielp; er kwam geen vuur, er kwam geen
antwoord en eindelijk moesten de priesters
het opgeven.
En toen kwam Elia aan de beurt.
Eerst gooide hij nog water op het offer,
en daarna bad hij tot God. En gelukkig, zdjh
God antwoordde wel. Er kwam vuur van
den hemel, zoodat het volk nu wel moest
erkennen dat de God van Elia werkelijk God
was.
Hierover was Gert een poosje blijven den
ken en hij hoorde den dominee pas weer,
toen hij vertelde dat er eindelijk, na zoo'n
langen tijd droogte, toch regen was geko
men.
&•-'
KT-2 B.
2 p. w
co Jtf. o
<1
JS f? P»
H -
P 09
-S-g
I
Uli"
-r-PfS,
5 Sera'® O
ra -
P" B- -
v es
s
1 O
£f> 9
3 SToü 3 SS
3Ü
=ng &<J
P N
w 5 co OQ
o (d cd cd ta
era "af" E ïl I- ri 3 kj
'cd
(t) n <p cd
p O
&I8&4S
N P
p «P: P
Cu
w
öq
8»
CTQ
9
g
p
w'
£3
-S3 015 3 ST. P N
crq dB:
_JPf 'P. I
öo FT PT J
tr
Q
- ïrw H
3,
?r o, g 2. B
n 5 P F P £.'<ra
1 p p
p o 5'o S-
S3 -ö S3 O -!> V
®°S. C
gs»4
oT
3
5T? &P
a
N
cd p
N
o.
CD cd
S
B.
P o M
ff cd
3 P
p o co
E
cd
cd
P
09
N
«c: <1 cd
pa c>
cd o 09
p m cd
DE /EEUW
Z~
IN DE KRACHT DES HEEREN.
Want Ik ben met u, spreekt de
Heere, om u uit te helpen.
Jer. 1:19.
Dit is een woord ook voor dezen tijd.
Groot is het getal der menschen die neer
zitten in moeite.
De zorgen worden steeds grooter en de
moeilijkheden schijnen met den dag toe te
nemen.
Het schijnt soms alsof er nergens meer
een uitweg te vinden is.
En dan zijin er de zorgen van geestelijken
aard.
Wij zijn het Pinksterfeest heeft er ons
aan herinnerd geroepen om getuigen te
zijin van onzen Heere Jezus Christus. Wij
hebben een ieder op zijn plaats, de groote
werken Gods te verkondigen.
Maar wij gevoelen ons onbekwaam. De
vrijmoedigheid ontbreekt. En sterk is de te
genstand, en scherp de spot, van hen die
Christus verwerpen.
Onoverkomelijk schijnen vaak de moeilijk
heden. En ze z ij n het ook, als we staan in
eigen kracht, als we steunen op eigen wijs
heid.
Maar zoo 'behoeft het niet te zijn.
WantIk ben met u, spTeekt de Heere,
om u uit te helpen.
Jeremia was nog jong en geheel onerva
ren toen de Heere hem riep en hem plaat
ste midden in het afgodische en goddelooze
Jeruzalem, waar schier niemand meer dacht
aan God en vroeg naar 's Heeren wil.
Hijl werd tot een groote taak geroepen.
Hij werd door den Heere gesteld over de
volken en over de koninkrijken, om uit te
rukken en af te breken en te verderven,
maar ook om te houwen en te planten.
Waarheen de Heere hem zou zenden,
daarheen moest hij gaan, en aJlles wat de
Heere hem gebieden zou, dat moest hij
spreken.
Het was zijn taak, het oude bondsvolk te
roepen tot terugkeer tot den Heere, door
waarschuwing en bestraffing, door lokking
en door liefde.
Als een getuige, nu eens als een boetpre
diker, dan weer als de brenger van het
Evangelie der genade, zou hij alleen moeten
staan tegenover de valsche profeten, tegen
over de priesters die zich weinig meer be
kommerden om 's Heeren dienst en tegen
over de volksmassa die den weg des verderfa
was opgegaan.
Aan tegenstand zou het daarbij niet ont
breken. Het vólk zou zich van hem afkee-
ren, zooals het van God was afgeweken en
het einde zou misschien zijn gevangenis en
dood.
Geen wonder dat het den jongen profeet
angstig te moede werd.
Maar toen kwam God hem bemoedigen.
Vrees toch niet, Jeremia, want giji hebt
een uitredder die machtig is.
Want Ik, de Heere, de God des verbonds,
ben met u. Ik hen bij u om: u te sterken in
den strijd en u te helpen in den nood.
Dit is een woord van rijke bemoediging,
ook voor dezen tijd.
Hier is vastheid en zekerheid.
Hier is geen weifeling en hier klinkt geen
„misschien", maar bier is de onwankelbare
trouw des Heeren, den Schepper van hemel
en. aarde.
De trouw Gods is zoo groot, dat Hij, om
zondaren te redden, Zijn eigen lieven Zoon
in de wereld gezonden heeft en Hem heeft
overgegeven tot den dood des kruises, maar
Hem daarna ook uitermate heeft verhoogd.
En zal Hij ons met Hem niet alle dingen
schenken?
Daarom versagen wij niet en laten wij ons
door de moeiten en zorgen niet neerslaan,
ziende op Hem die het gezegd heeft: Ik ben
met n om u uit te helpen!
DE MORGENSTER.
Wachter op de heil'ge muren,
wachter, wijkt nog niet de nacht?
Ach, wij tellen rustloos de uren
tot de zon verschijnt in pracht,
tot de sterren gaan verbleeken
't nachtlijk duister is geweken
en de zon op berg en dal
licht en warmte stralen zal.
Ziet, vertoont zich uit het donker
daar niet reeds der bergen top?
Gaat met zacht en blij geflonker
ginds de (morgenster niet op?
Volken, in hun nacht van dwalen,
zien het heil hun tegenstralen;
met omsluierd aangezicht
groeten zij het rijzend licht.
Altijd dieper, altijd verder
in het donkere gebied,
wordt gesproken van den Herder,
die ook daar Zijn schapen ziet.
Waar wij nauwlijks durfden hopen,
staan thans wijd de deuren open.
't Wordt een overwinningsgang
na den naoht, zoo zwart en bang.
CHRISTEN EN GEZIN.
(V ervolg.)
De vorige maal zeiden we, dat d'e vrouw
haar meerdere vrije tijd diende te gebruiken
om geestelijk op peil te Blijven. Bovendien
kan haar geest ontspanning en groei vinden
in practisoh werk. Voor de eene vrouw zal
dit liggen op cultureel gebied, voor de andere
op wetenschappelijk, een derde zal het weer
zoeken op filanthropisoh terrein enz.
Er is mijns inziens niets tegen en alles
voor, dat de vrouw zich buiten haar gezin,
op een van deze gebieden 'beweegt, mits zij
de juiste maat weet te vinden, want haar
gezin blijft nummer één. Lukt haar dit, dan
zal niet alleen zijzelf, maar ook. haar gezin
de vruchten ervan plukken. Een vrouw, wier
geest a'lidus actief werkzaam blijft, slaapt
niet in, ra!akt niet ten achter, noch hij haar
kinderen, noch 'bij haar man, en blijft de spil
waarom het gezin draait.
Iets anders is het, wanneer de vrouw ge
heel door werk buiten het gezin wordt op-
geëischt. Dit is het andere uiterste van de
totale absorptie, door het gezin, en in 't al
gemeen evenmin goed te keuren. In 't alge
meen. Naar mijn meening is de plaats van
de gehuwde vrouw allereerst in haar gezin.
Er 'kunnen zich echter omstandigheden voor
doen, die betaalde arbeid buiten het gezin
billijken. Ik denk hierbij aan de vrouw, die
noodgedwongen, omdat de man werkloos is,
de rol van kostwinner op zich neemt. De
daad zullen wij niet afkeuren, maar de
situatie als zoodanig wel. Hier is alleen
e'en oplossing te vinden, door den man werk
te geven. Op welke wijze, ligt buiten het be
stek van deze bespreking.
En grenzend aan dit geval ligt het pro
bleem van de gehuwde werkende vrouw, die
mèt haar man kostwinner is, een probleem,
dat nog maar kort geleden de gemoederen
in de vrouwenwereld tot het uiterste beroer
de. Hier zou men feitelijk onderscheid moe
ten mak'en tusschen de vrouw, die werkt om
de onvoldoende of schrale inkomsten van
haar man ten behoeve van ihet gezin te ver
meerderen, en de vtouw, 'bij wie deze over
wegingen geen rol behoeven te spelen, dus
van wie de m'an voldoende inkomsten heeft
voor het gezin.
De omstandigheden van eerstgenoemde
zijn te vergelijken, met die van de vrouw van
den werklooze. Ook hier zou de remedie ge
zocht moeten worden in het werk van den
man, d.w.z. in beter betauailde arbeid van den
man. Zoolang dit niet te vinden is (dit geldt
natuurlijk evenzeer voor het gezin, waarvan
die man werkloos is), zal de maatschappij het
tegen betaling arbeiden van de gehuwde
vrouw, d.i. deze gehuwde vrouw, niet alleen
dienen te aanvaarden, maar ook voorwaar
den moeten scheppen, om deze arbeid voor
de vrouw zoo dragelijk mogelijk te doen zijn.
Ik doel hierbij op faciliteiten in geval
van zwangerschap e.d.
Wat de tweede categorie 'betreft, de vrouw
wier man voldoende voor het gezin verdient,