I? TP I K 9.S Voor de jeugd. Voor den Zondag. 8 ^8 -Si k SK ?S? 8? 8 2 £*1 V® g. o^QR K 3 3 g^§w g-r ii.g§-H3§ |Nh«B SBs8B*É -dry. y 10) Zaterdag 3 Juni 1939 53e Jaar gang No. 36 Zijn ouders aansprakelijk voor schade veroorzaakt door hun minderjarige kinderen? t£ i-* S Pop tri go ogog3 .0° tp f s- r* 8 w a A> W ITTU <^0 L®ag° ®>,P; <5^ 8f 05 to c>> 1 iz;Moocja® i-dP>o I -J M t1 cn 8 W 1 of a> ,<B B< g. *§S"8 g H b p p 1-* o Ox o H «rS w M. OI »-»■ ft—1 ox t r VJ-" jQj O® J-" f> S °H H. ÊSëS^ P OQ SPSS 9 §g- 5 O® E 5 0 B S Wo® 7^7 rfs P H OR P W P B ^co- SbM^ B o w o p iKK'g p p .«g Is. &<P S.O r— tóK p 1—i- M c 3 Ox Ox ox 1 R- 1 oxor T:> —j co®—1 2 K3 p jw g.g 2 s g *- *- ©Seg5~8 8-^^.cog g sr v^i 2 CD SOX s* CO g V H 'BK p «Hb p- p- zr tSlOs-2 p> <5. s! S'g - e.a p t"i »r O P- 2 Q (fl H3 1 Wo to K p 2, d V pr;. v T» £s p P hj B. p 3 5 g. 2. 2> Lt> e-*- W PS B 2.553 o 5 g B S.CD 0! Rv® p p Sï> p p H p Orq p cr p f 3P - j- P= ®Hr|B Ö-S *"*- ro - P P CD n Q2 P - P P CO C_| CD Bi'g 1 1 P b <1 2- w 5*0 H Won t-s sp CD CO co *C II p. cr^ M O O p Pt% HJ cu M ~^T §1 P H3 crq 5-^5 B 5. S 7 B J P S» x B B gp P b O S W p 'gT Bp!" pj 1 £P tq Hö:" Pts B gtrf I wf o g to <r oa to to CO ie- >r f W o O 3 b- p b O O 'Ü4 b r4» s tr b." g g.p*« 0 g p'p" S* P fv-1 P ffi p, N p.^ p i —V' 1. 39—33 2. 33X34 3. 28X10 4. 40X29 5. 10X10 maar nui volgt: 11 of 13—17 19X30 30—34 9—14 13X42 ROODE PAPAVERS. 6. 43—38! 42X33 7. 27—21 16X38 8. 37—32 38X 27 9. 31X2 en winti Wit liet in den diagramstand 3933 na, omdat hij 2934 vreesde, hetgeen zwart voordeel brengen gaat. Er werd gespeeld 49—44, 14—20; 25X14, 9X20. Een aardig partijfragment. Correspondentie. Een dringend verzoek tot allen die iets ter publicatie aan mij zenden: Noteer uw standen op een diagram. Het is mij ondoenlijk om cijferstanden zelf oen te zetten in diagramstanden. Dat kost veel te veel tijd. L. A. te Almelo: Uw blijvende belangstel ling in „De Zeeuw" stemt tot vreugde. Gaar ne ontvang ik t.z.t. standen uit het Kam pioenschap 0'ostel. Damhond. Aan de Nichtjes en Neefjes, D© Pinkstervacantie is voorbijl en dus zal ik jullie ook maar weer met de raadsels aan het werk zetten. Na de sombere voorspellingen is het wel erg meegevallen met het weer en ilk hoop dan ook dat jullie allen veel van je paar vrije dagen genoten hebt. Maar, we gaan nu weer voor de laatste pTijizen voor de groote vacantie aan het werk, dus zorg er voor allen op het appèl te zijn, en niet een prijsraadsel over te slaan. Allicht wordt het er een minder omdat we niet zooveel weken meer over hebben, nu daar boffen jullie dan bij. Hier volgen de prijsraadsels. 1. Voor de grooteren. Het geheel bestaat uit 47 letters. De 12. 14. 10. 21. 24. is een dagelij ksche vriend. Een 43. 2. 16. 36. is een verblijfplaats. 19. 35. 31. 5. 17. 45. 39. hoort men in de alpen. 37. 13. 8. 18. 44. 3. 27. 25. 11. is uitzoeken. Een 41. 6. 9. 36. 20. is een verdieping. 1. 23. 42. 38. 26. 33. moeten worden gehoor zaamd. 4. 22. 25. 46. is niet ver af. Warmte maakt 31. 34. 15. 30. 28. 40. 7. Een 17. 32. 29. wordt niet veel meer ge bruikt. Een 47. 13. 34. 8. 18. 30. is een soort fakkel. 2. Voor de kleineren. Het geheel bestaat uit 28 letters. Op Zuid-Beveland liggen veel 15. 27. 5. 28. 6. 20. Een 9. 27. 8. 26. is een huisdier. De 11. 13. 17. 3. 2. is bijna alweer voorbij. Een 27. 5. 24. 4. 21. is een muziekinstru ment. De 24. 5. 14. 22. 28. is een winterkwaaltje. 7. 23. 17. is een getal. Een 1. 18. 19. 5. is een pelsdier. In sprookjes hoor je dikwijls van een 12. 25. 4. Een 10. 16. 21. is een visch. Allen hartelijk gegroet van TANTE DOLLIE! Elven keek Klazientje naar buiten waar Gert juist langzaam aan kwam loopen. O, die kwam natuurlijk ook een balletje halen, veronderstelde Klazientje, maar ze wist niet dat Gert zich op dat oogenblik erg gewichtig gevoelde. Vader, pas geschoren en met een schoon overhemd aan de Zaterdagavond leek al tijd al een beetje Zondag vond Gert wan- DE SCHELDE. Ik ben de machtige, de woeste, niet te temmen E!n in mijn blauw' of grauwe klauwen Blijf ik voor altijd hen omklemmen, D'ie van mij willen winnen hun landouwen. Want oolk al zal hen dat gelukken, Mijln macht blijft immer toch bestaan. Voor menschenhanden zal 'k niet bukken. Wel zullen zijl door mij vergaan. Wanneer zij toefden aan mijn boorden, Als ik was stil en blauw en teer, Elm zij van mij slechts 't kabb'len hoorden, Zijl daalden rustig in mij neer; Lieten zich drijven in hun droomen, Met boven zich de blauwe luoht. In mijner stroomen greep gekomen, Ontrukt' ik hen de laatste zucht. Of als zij dansten met huai booten Op mijner golven woest geweld. Bk ging ze in de diepte stoot en En ook de sterkste werd geveld. Als mist met ondoorzichtbre muren, Mijn waatren dekt, de scheepvaart stremt En monotoon de misthoorn stoot al d' uren. Wordt zelfs de beste loods beklemd. Ook knaag 'k gestadig met mijn stroomen Aan dijken, menschenhanden werk. En laat mijn golven klotsend ikomen, Waar eertijds stonden dorp en kerk. Maar niet alleen ben ik verrader, Die levens steelt en ramt het land. Ook ben ik no,g een trouwe vader, Geef geld en goed met milde hand. Door mijne waatren laat ik varen D'e vloot, die Neer lands handel heeft. En uit mijia diepten doe 'k vergaren De oesters, mossels en de kreeft. En aan mijn havens gingen steden tomen, 'k Geef er aan vele handen werk. Eln van de werven glijden in mijn stroomen, de ranke booten, hecht en sterk. Ik ben de machtige, de woeste, niet te temmen, Eb in mijn blauwe of grauwe klauwen Blijf ik al d'eeuwen door omklemmen, De eilanden en al wie daarop bouwen. delde rustig zijn pijpje rookend, in den tuin op en neer. En Gert, die voor ze boodschappen waren gaan doen, pas een groote beurt had ge had, zijn gezicht trok nog een beetje van al de zeep die Moeder er op gedaan had, voelde zich nu haast net ais Vader, alleen had hij geen pijp. Evenals Vader liep hij met zijn handen in de zakken heen en weer maar de balletjes vergat hij niet. Af en toe gluurde hij even naar binnen en toen hij zag dat de mand bijna leeg was stapte hij de keuken in. Toen Klazientje dien avond naar bed ging was ze blij dat het nog niet heelemaal donker was, want nu kon ze nog een poosje naar de nieuwe jurk kijken die op de stoel klaar hing voor den volgenden dag, met de jurken van de zusjes. Ze waren prachtig geworden, alle drie, al vond Klazientje die van haar natuurlijk het mooist. Moeder had gezegd dat ze de zoom erg netjes genaaid had. Nou, ze had er ook flink haar best op gedaan en de steekjes heel klein genomen. Dbt was die middag geweest toen het zoo regende en toen was die koopman gekomen met dat kleine wagentje en Gert was ineens weggehold. Klazientje herinnerde zich ineens alles weer. Waarom zou Gert dat toch gedaan hebben? Toen ze den volgenden morgen wakker werd had de zon al een flink reisje gemaakt. Even knipperde Klazientje met haar oogen tëgen het felle licht en meteen keek ze door het dalkraampje waar ze niets zag dan het diepblauw van de lucht. Het was vast mooi weer, de lucht was zoo blauw. Meteen dacht ze aan het woord rood. Met een ruk draaide ze zich om, daar op den stoel, ja daar was rood. Rood of blauw, dacht ze weer. Van het dakraampje keek ze naar de jurk en was toch blij rood gekozen te hebben. Klazientje vond het haast feestelijk, toen ze dien morgen om de groote tafel in de keuken hun boterham zaten te eten. De zus jes alle drie onder de schoone witte schort, de nieuwe jurk. Het was 's Zondags alles anders dan in de week. Er lag nu een wit tafellaken op tafel, en daarop stonden de Zondagsehe bordjes. Vader had zijn werkpak niet aan maar een schoon wit overhemd, waarvan de mouwen als hij zich bewoog een beetje kraakten, en net zoo stijf stonden als hun schoone schor ten, en ook net zoo lekker naar zeep rookon. Eb toen vader een stuk uit den Bijbel voor ging lezen leek het ooik net of hij mooier las dan door de week, maar dat kwam mis schien oanidat hij nui geen haast hoefde te maken. In de kamer, op tafel, lagen de Zondag sehe hoeden klaaT. Voor allemaal twee pe permuntjes, kerkgeld en alleen Moeder haar Zondagsehe mantel. Na het eten hielp Klazientje Moeder met het afwasschen en de zusjes ruimden op. Dat was ook al weer fijn, want met de Zon dagsehe kopjes en bordjes moest je erg voor zichtig zijn. Gelukkig hadden ze er nog ncoit wat van gebroken. Eb dan was er nog iets. Want als ze aan het afwasschen waren zongen ze altijd de versjes die ze 's Maandags op school moes ten kennen. Moeder zong, en de kinderen, als ze de wijs niet kenden, deden zachtjes mee. Vader ook en hem hoorde je nu eens binnen en dan eens buiten. Toch moesten ze op het laatst nog een beetje haasten om op tijd naar de kerk te gaan. Dat was altijd zoo. Moeder zag nog een pluisje op Vaders jas dat eerst afgeborsteld moest worden. Gert zijn dasje zat scheef. Er zakte een kous af omdat een elastiek ineens te wijd hleelk en zoo waren er een heeleboel kleinigheden die nog gauw in orde gebracht moesten worden. En toch gingen ze altijd nog op tijd de deur uit. Moeder voorop met de twee zusjes, en daarachter Vader met Gert en Klazientje. Buiten was het ook anders dan door de week. Hoe dat kwam, wist Klazientje niet. Men- schen liepen er wiet, het eerste stuk, want hun huisje stond heelemaal apart. Maar als je naar het gras keek en de bo terbloemen en madeliefjes die hier en daar al hun kopjes omhoog staken en naar de blauwe lucht. De dag des Heeren, Uw feestdag. Klazientje hoorde ineens weer vaders stem, ja dat had hij vanmorgen onder het bidden gezegd. Zou God dan alles op Zondag mooier ma ken dan door de week? Of zou het komen dat alles zoo mooi leek doordat het een feestdag was en je dan zelf blij was. Net als op je verjaardag, dam was alles ook veel feestelijker dan op andere dagen. In het dorp werd het drukker en van alle kanten kwamen de menschen om naar de kerk te gaan. Eir waren ook menschen die niet naar de kerk gingen. Dat moest toch wel akelig zijn. De mannen waren gewoon in den tuin aan het werk en het was er net als op andere dagen. Die menschen hadden de Heere Jezus niet lief en zij luisterden ook niet naar Zijn ge boden. Klazientje kende ze wel; éen ervan was: Gedenk den sahbathdag, dat gij dien heiligt. Klazientje zei het heelemaal zachtjes voor zichzelf op en toen kwam ze tot de ontdek king dat het erg dom was van die menschen. Het was immers juist fijn dat de Heere zoo'n gebod gegeven had. Stel je voor dat er geen Zondagen waren. Daar verlangde je altijd immers naar. ÖNÖSBLAD ENGELEN-WACHT. En hij zeide: Vrees niet, want die bij ons zijn, zijn meer dan die bij hen zijn. 2 Kon. 16:16. Welk een heerlijke gedachte is het, dat de onzichtbare wereld toch zoo vlak nabij ons is en dat Gods engelen ons steeds dag en nacht omringen en bewaken. Een mensch kan zich soms zoo eenzaam gevoelen. Wanneer veel ons tegenloopt, wanneer veel ons teleurstelt, en wij de dingen anders zien gaan dan wij ze wel zouden wenschen, wanneer droefheid en leed ons benauwen, dan kan het in het leven zoo eenzaam we zen. Dan ziet men soms om zich heen, met de stille vraag waar men zich toch eigenlijk druk om maakt. Dan zakt de levensmoed en wordt verruild voor doffe moedeloosheid, die al leen nog gestoord wordt door de ijzeren noodzakelijkheid van de arbeidstaak van el- ken dag. Is het niet de satan, de vijand, die achter dat alles de lamp der kinderen Gods tracht uit te dooven? Is het niet de verzoeking en de haat uit den afgrond, welke den krijgsknecht Gods van harte en ziel berooven wil? Wat een heerlijke gedachte, dat de mensch nooit eenzaam is. Rondom een iegelijk, die Gods wil be tracht, schaart God Zijn onverwinbre hemel- wacht. Zij spreken wel niet tot ons; en wij kun nen niet tot hen spreken. Maar zij spreken over ons en wandelen met ons. Zij weven de draden van Gods leidingen met ons tot een prachtstuk; zij zijn immers de dienstknechten Gods, die Hij uitzendt tot den dienst dergenen, die de zaligheid he erven. Zij strijden voor ons en geven het nooit op, behoeven het ook nooit op te geven; zij winnen immers altijd! De strijd is des Heeren en de overwinning is ons beschoren. Vreest niet! klinkt het telkens in de Schrift. Ook hier. Die bij ons zijn, zijn meer dan die bij hen zijn. De vijand sluit ons nauwer in 1 het ia waar maar binnen dien kring sluiten de zendboden Gods ons nog nauwer in. En wil de Booze ons genaken, dan moet hij zich eerst door den vlammenden muur onzer vrienden heenslaan, en dat kan niet. Dat kan nooit! Wantdie bij ons zijn, zijn meer dan die bij hen zijn! Zoo leven wij nooit eenzaam, indien wij den Heere vreezen. Menigten van het hemelsche heirleger zij met ons; het meest als wij ze ook het meest van noode hebben. Weest mannelijk, kloekmoedig, sterk! Het geloof immers kan nooit teveel ver wachten; het is altijd nog meer, dan de stout moedigste denkt! K. G. BELIJDENIS EN GEBED. O Jezu Ghristi, Gij zijt waardig Te houden Avondmaal met mij, Maar ik beken, hoe gansch onwaardig Ik die genad' en weldaad zij. Te klein is mijner herten woning, Te vuil is mijner ziele huis, Dat Gij, o heilig machtig Koning Zoudt trekken iu zoo slechten kluis. Ook zelfs der heemlen hemel, Heere, En zoud U toch begrijpen niet; Zal ik aannemen dan deez' eere, Die Gij uw arme schepsel biedt? En zoud' ik niet door schaamte schromen, Dat onze groote Majesteit Wil onder 't dak mijns harten komen Daar niet en is voor U bereid? Doch Gij zult alles brengen mede: De spijs, den drank en 't schoon gewaad, Waarmee Gij alles zult bekleeden En schikken op, naar Uwen staat. Doe zulks 0 Heer! zoo zal ik wezen Geheel gewillig en bereid Voer U mijns herten huis na dezen Te houden tot in eeuwigheid. W. SLUYTER. Over dit onderwerp schreef Mr A. Vree- ken in „Op den Uitkijk" o.m.: Als de voetbal van zoonlief des buurmans ruit vernielt, is het papa, die, zij het moppe rend en zuchtend, betaalt. Eüke vader (en elke buunmlan van vader) voelt dit als recht. Maar als de ondeugende spruit nu maar niet een echte Bollandsche kwajongen is, maar een baldadige rakker, die een vuurtje stookt naast een hooiberg, waardoor een boerderij in vlammen opgaat? Of een boef in den dop, die inbreekt of opzettelijk brandsticht? Moet papa dan ook in z'n portefeuille tas ten? In die laatstgenoemde gevallen zegt ons rechtsgevoel misschien niet zoo spontaan, dat papa moet betalen, vooral niet als de wanhedrijlver niet imleer was een kind, maar een bijna volwassene van 19 of 20 jaar. De verontruste vader, die in een van bo vengeschetste situaties verkeerend, het wet- hoelk zou opslaan, om daaruit te vernemen, hoever zijn aansprakelijkheid strekt, leest in artikel 1403 vam het Burgerlijk Wetboek: „Men is niet alleen verantwoordelijk voor de schade, door zijn eigene daad veroor zaakt, maar ook voor die, welke veroorzaakt is door de daa'd van personen, voor wellke men aansprakelijk is. De ouders of voogden zijn verantwoordelijk voor de schade, ver oorzaakt door de minderjarige kinderen, die bij hen inwonen en over wie zij de ouder lijke macht of de voogdij uitoefenen. De hierboven vermelde verantwoordelijkheid houdt op, indien de ouders of voogden be wijzen, dat zij! de daad, voor welke zij aan sprakelijk zijn, niet hebben kunnen belet ten." De benadeelde behoeft dus niet te gaan stellen en bewijzen, dat de ouder onvoldoen de toezicht op zijn kind heeft gehouden en daarom aansprakelijk is voor de schade door het kind veroorzaakt .Maar de ouder gaat vrijuit, indien die ouder bewijst de daad van zijn kind niet te hebben kunnen belet ten. De boven ten tooneele gevoerde vader zal na deze wetsstudie zich -direct de vraag stellen: „Wanneer kan er van mij gezegd worden, dat ik de daad van imiijb kind niet heb kunnen beletten?" en daarmede zaJl hij de kern-moeilijkheid hebben aangegeven van alle of vrijwel alle processen over de aan sprakelijkheid van ouders voor de door hun kinderen veroorzaakte schade. Op die vraag geeft de wet geen nader antwoord. Bij raad pleging van de rechtspraak hieromtrent worden we lichtelijk verbijsterd door de veel heid van werkelijk of schijnbaar tegenstrij dige uitspraken. Toch zijn er bij nadere beschouwing wel enkele algemeene riobtlijnen te vinden, waardoor de rechters zich hier laten leiden. In de eerste plaats kan de ouder niet vol staan met het bewijs, dat hij gedaan heeft wat redelijkerwijs van hem kom worden ver wacht. Dat ondervond de vader van Fritsje. Fritsje was een dreumes van 6 jaar. Bij het spelen voor schooltijd voor het school gebouw gooit hij met een stukje glas en treft een vriendje in het oog. Het treurige gevolg is, dat deze het nu verder met één oog moet stellen en Fritsje's vader voor schadevergoeding wordt aangesproken. Deze verweert zich door aan te voeren, dat hij in verband met z'n werk zijm zoon tje niet iederen dag naar school kan bren gen. Mlaar de rechter riposteerde: „Een ouder,

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1939 | | pagina 7