Rondgang dooi den Dam-dooM DE BAKKER VAN HOLSBERG Si J3 t-i (J s 6 3 G K S Lü i U 1 ill I II I I s .2 &S.S .2 10 fl 5 i 1 Tg^ïTs^r?^" Wenken op technisch gebied. De miskende Tank. O in D 'JJ -M 4> U O w SO J 5 2 J C 3 3 x» u x> u 3 O cü a >- S o fe 2 u- O O E '3 GD KJ CD Q UI co W z Z Q 2 tal hl ui -1— _l ec cl q O N|ÜO< s 2 ajga O) "ni w <u 5: ra O o - - o-ö 3 :S bO-2 t, al h U! hl hl o n 3 ■-• xi-S al N (D - .2 co m a 03 '3 o Q SfS ^c3g^ O ®-Ö fc, g S° O ÖH rn 3 cd cd cd v® o G T3> -G 5> a si tal 3: 3 a> ti i aa pi S -9 5 *- a. a C C p 0 ui a c c SÉ c o x ££o «a -z. k JC C N rt Sï g E e i s 8 ■5 w c: - 5 i i ■3 JÉ r ll< •g 1 c <D O s> C «>fi M Q C ca c -L. p o T- c e g 1 k c co 03 6) o eU 5 u E e C Q CÖ o 5 O fe tn o g o S o S N 3 5 O) s> Su 5 "3 a S S o hH O4 O O 0) o> O O bo TJ Cd 5-a d) Q) Tj S>i313 10 dl o .5 ffl 5H Q •B SS ho cd t3 (h cd cd ga®H S a» cö c ■S® a^ O* ffi JS A3 5 P gcQ <D -3 ft a O a> CD -P CH {j| cd 03 CD TJ 2'5-S? Jit cd -•-* a cd cd 0) fl si c *-< Öri4 C/3 S3 S3 ca O UH 00 0 CJ3 &o 1 co CQ a i»r a O ^5 *=3 J» N 3 S rC O ZIJ M (Jj .■S-S 1 «r s s- 0) M p -ëll T) ch 1 s dj cd 0 .2! n o a N 3 g g 2-S f* a O g o N Ar A3 2r2 ra O'y 0 °3 <D cd -§^^3 N '-2 ïs P< ■a 1 g 2 g g I ^-g .I "T- £p>g T3 2 ^".£f a> ~z t.,P - -r^ a p=sl G H 0 S <D Cd Qj O JÏJ a) 03 2 -—•~A3 tt a l-I a'-c g-s a rf a q 0< cd S a r O 2 .2 2 8 flSïl |psl o :::7 ^-a^Aa G t-i 0) O o Q, f-, A3 -g T3 Pm® W S S:g-S 2 •2 2 2 2 fco a *2 k* A3 d) -ll ^^.2 8 j§ g p, S N O r2 E? O I -M O spq a o> a> «VqIvtI g A3 c l-l -a -a g ui ga a3 a a a «|5 g a^-aö Ü.SsS a-ga ®^.S^ O ÏSAP S D2Ï 4 ^^Sö^^brö'''' a a, a® a a'S^^J'- 2a3^3«S',;I a a 10 a go ,2— a ^1" SJS g-g g S"3l| 0 g^| i»wai a ta »a a a^ e»SSfle!i;JB.!5 2®S'2P|IIinMS o®.r? a-oAS a oAmWh n zij een moeder aller levenden ia. Zijn laatste woord was het verwijt: de vrouw, die (Jij mij gegeven hebt, heeft mij verleid. Nu her-, stelt hij haar weer. Zij is dus tóch zijn huh pe. En „hulpe als tegenover hem", zooaJs de Statenvertaling geeft, drukt geen dienst verhouding uit, evenmin als het Hebreeuw- sche woord, aldus Ds Rasker. Maar moeten wij in Gen. 3 16 een abso luut gebod zien, dat de man over de vrouw moet heerschen en dat zij zich daaraan zonder tegenspraak heeft te onderwerpen? Mevrouw Visser-1 Hooft zegt in haar bro chure: „Eva waar zijt gij?": „Christus is niet gekomen om vloeken tot goddelijke schep pingsverordeningen te sublimeeren en Ds Rasker is van dezelfde meening. „Wanneer Adam", zegt hij, „de doornen en distelen mag wieden, die hem den landarbeid moei lijk zullen maken (de doornen en distelen zijn hier de vloek), dan mag de vrouw zich verzetten, wanneer de man haar hulpe tot dienstbaarheid (d.i. de vloek) wil verlagen. Maar wanneer is de vrouw „hulpe" en wan neer „dienstbare"? Zij is dienstbare, wanneer de man in haar slechts ziet het middel ter verkrijging en verzorging van nageslacht Wanneer hij negeert die zijden van haar karakter en die begaafdheden van haar geest, die niet uit sluitend gericht zijn op deze beide doel einden. En stellig heeft de vrouw die kwaliteiten. In dezen tijd, waar de jeugd zich reeds zoo vroeg zelfstandig voelt en met een eigen oordeel klaar staat, is het meer dan ooit eisch voor de vrouw uit het gezin, dat zij niet achter blijft in ontwikkeling bij haar kinderen. Dat zij zich werkelijk ver diept in de stroomingen van haar tijd en in de gebeurtenissen om haar heen, wil zij niet, desnoods met neerbuigende vriende lijkheid, door haar kinderen op zij gezet worden. Het huishouden eischt haar niet meer zoo volledig op als vroeger. De meer efficiente wijze van huishouden in den tegenwoordigen tijd, de hulp, die de tech niek en hygiënische maatregelen haar ver schaffen, kunnen haar meer „vrijen" tijd geven. Laat zij dien tijd gebruiken om gees telijk op peil te blijven. Dat wil niet zeg gen, dat zij zich uitsluitend dient te werpen op kranten en boeken, al zal zij hun directe tijdroovende voorlichting dienen te prefe- reeren boven de gemakkelijker methode van er een tweedehandsch meening op na te houden door eenvoudig haar echtgenoot na te praten. Maar de geest kan bovendien ont spanning vinden en groei in practisch werk. Voor de eene vrouw zal dit liggen op cul tureel gebied, voor de ander op wetenschap pelijk, een derde zal het weer zoeken op philantropisch terrein enz. Hierover de volgende maal D.V. nader. P. W. J. S. GLOEILAMPEN-CONTROLE. De eischen, die aan de moderne gloeilamp gesteld worden, zijn ©iet gering. De lamtp moet niet alleen het aangegeven lich-tvolume geven, dooh zij moet ook, met betrekking tot levensduur en stabiliteit, eigenschappen bezitten, die enkele jaren ge leden nog als onmogelijk werden beschouwd. Mfen denke maar eens aan het onophoude lijk schudden en schokken, waaraan de Igloeilamipen in auto's, tremen en andere vertkeersmiddelea weerstand moeten bieden. Bij het vervoer van de gloeilampen naar verre landen en afgelegen oorden worden de lamlpen bij het vele in- en uitladen ook niet zachtzinnig behandeld. De lampen moeten hiertegen bestand zijn en het is mede daarom, dat deze geregeld aan een intensie ve belastingproef voor kwaliteit en levens duur worden onderworpen. Wij waren in de gelegenheid er kennis van te nemen hoe deze controle aan één onzer grootste bedrijven, de Philipsfabrie- ken te Eindhoven geschiedt. Daartoe wordt ongeveer iedere duizendste lamp uit de enorme productie genomen, om te worden gekeurd. Teneinde een indruk te geven van den omvang en de veelzijdigheid van de productie, noleeren wij eenige lam pen-typen, die wij in het laboratorium aan treffen; zaklantaarn- en fietslampjes, tele foon- en mijnlampen, illuminatielampjes in allerlei vorm en kleur; daarnaast de uit- eenloopende typen autolampen, deze allen als vertegenwoordigers uit het groote rijk der klei©e gloeilampjes. Dan komen de lam pen van grooter farmaat: de normale gloei lampen, zooals iedereen in gebruik heeft, lampen voor straat- en etalageverlichting en tenslotte de nóg grootere, zooals projectie lampen voor bioscopen, schijnwerperlampen en de lampen voor de vuurtorens, aan de kusten en op de vliegvelden. Gezien de ve lerlei toepassingen der lampen en de ver schillende spanningen en lichtsterkten, waarvoor deze vervaardigd worden, worden in Eindhoven ©iet minder dan 40.000 soor ten gloeilampen gefabriceerd. En deze moe ten alle in het laboratorium het bewijs van hun bruikbaarheid leveren! Allereerst koanlen die lampen in de afdee- ling „Photometrie", waar licht en stroom verbruik der lampen wordt gemeten. Hier is b.v. een gloeilamp, die bij 220 Volt span ning en een stroomverbruik van 95 Watt een hoeveelheid licht van 125 decalumen geven zal. Om dat te controleeren, wordt ze Ld een werkwaaTdige kast gebracht, die in de vak wereld bekend is als de „Ulbrichtsohe Bol". De aanduiding „Bol" stamt nog uit vroe ger dagen, toen deze apparaten werkelijk een kogelvormi hadden. Thans hebben ze den vorm van een kubus: een witte, holle ruimte, waarin niets anders te zien is dan een fitting voor de te beproeven lampen, en een klein, vierhoekig scherm, dat voorkomt, dat het lamplicht direct in de, aan het rechterzijvlak zich bevindende opening valt. Achter deze opening is een fotocel geplaatst, die de opgevangen lichthoeveelheid in elec- trischen stroom omzet. Wanneer dan de lamp in de kubus komt, ontstaat een voïkomen gelijkmatig licht, dat op de genoemide fotocel valt en hier i© electrischen stroom wordt veramderd. Deze stroom wordt in het eigenlijke meetinstru ment geleid, waarop men dan duidelijk de lichthoeveelheid kan aflezen. Tevens wordt ook het stroomverbruik op een ampèremeter aangegeven. Wanneer hm de lamp, zooals wij reeds be schreven, uit de productie genomen wordt en haar lichtsterkte en stroomverbruik den toets der keuring hebben doorstaan, dan gaat zij naar den „lichttoren", waar men haar levensduur controleert. In den lichttoren zijn verschillende, z.g. brandramen opgesteld, waarin de lampen, van allerlei grootte en voren, opgehangen worden, om een zeker aantal uren achter elkaar tè branden. De normale levensduur van een gloeilamp is voor alle typen 100Ó branduren. In de brandramen branden de PToeflampen ongeveer 750 uren, dus drie kwart van den te verwachten levensduur, zonder tussohenpoos. Daarna worden zij afgenomen en nog eens in de photometrische af deeling nagemeten, om vast te stellen of zij intusschen van haar lichtsterkte iets ingeboet hebben, ofwel dat het stroomiverbruik gewijzigd is. Hierbij dient opgemerkt te worden, dat de lampen in het brandraam een overbelasting moeten kunnen verdragen: men geeft b.v. een span ning van 230 volt, wanneer die lamp voor 220 volt gemerkt is. Wanneer de lamp de proef in het brand raam goed heeft doorstaan, wordt ze er na de tweede .greeting" nog eens opgehangen en blijft daar tot de gloeidraad bezwijkt. Zoo kan men constateeren, hoeveel uren de be treffende lamp meer dan de haar toege schreven levensduur branden kan. Lamptypen, die in het gebruik aan schud den en stooten bloot staan, ondergaan nog een bijzondere keuring. 'De kleine lampjes b.v. die later voor naaimachineverlichting moeten voldoen, branden in speciale ramen, die door een motor voortdurend heen en weer geschud worden. Maar er zijn ook nog andere lampen, wier stabiliteit onderzocht wordt. Deze lampen brengt men in een vernuftig geconstrueerde „stootmachime", die met korte stootjes be gint en dan steeds krachtiger werkt, totdat de lamp stuk gaat. Op deze manier krijgt men een indruk van den weerstand, die een IN 'T SCHAFTLOKAAL. De ploeg eet zwijgend voort in 't schaft lokaal, Waar stroef gezicht ©aast bange zorgen zit: Werkloosheid, oorlog, 't dreigt nu allemaal. Maar geen die, ondanks al de and'ren, bidt: Is hij die nimmer kiest, niet steeds neutraal? Elk schaamt zich voor de ploeg die rond om zit. De ploeg eet zwijgend voort in 't schaft lokaal. Een nieuweling heeft zich verlaat, och, dit Gebeurt wel meer, 't is alles heel normaal. Maar dan, wat talmt die nieuwe die daar zit? Hïji pakt zijn brood uit, langzaam, uit het wit Papier, dan, ©net een kleur, gebogen, bidt.... De ploeg eet zwijgend voort in 't schaft lokaal. W. G. lamp aan het vaak ruwe transport bieden kan. Waar elke duizendste lamp van ieder type deze proeven ondergaat, heeft de fabriek een goede controle over de kwaliteit der productie en Ikan zij ervan' overtuigd zij©, dat haar lampen later volledig aan de ge stelde eischen zullen voldoen. Vragen. H. B. te N. De roosterconden- sator hebt u verkeerd verbonden. Deze komt aan de vaste platen van den afstemconden- sator en niet aan de losse. Verbindt dus deze met de andere aansluiting op den condensa tor en dan zal het wel in orde zijn. W. d e O. te Z. Afschermen op die plaats is niet noodig. Roosterverbindingen moet u juist zooveel mogelijk van blank vertind draad maken. 9) 0 Maair de jongen heet Berend. Ik wou net haar achternaam vragen en dien van den vader, maar 't was te laat. Dat ik het niet eerder gedaan heb! Want nu weten we nog nilks. Doot haar familie in Munster is ze verstooten. 't Is me een fraaie beweging. Enfin, ik heb er geen schuld aan. Zulke din gen halen we hier in Holsberg niet uit, wel Jan se? Harm] gaf geen antwoord. Hij moest dit eerst eens verwerken. Het was een raar geval. Wat moet er nu gebeuren? vroeg Tine. -Dit lijk behoorlijk behandelen, zei de dokter kort. En zorg een paar dagen voor den jongen. In elk geval tot morgenochtend. Waar is die? Hij heeft gedronken en slaapt, dokter. Prachtig. Laat slapen, dien stakkerd. En wij moeten direct naar den burgemees ter, Janse. Aangifte doen. Moet die het ge valletje maar verder uitzoeken. Het zal een zware wijs opgaan. Enfin, dat is mijn zaak niet. D'us tornde het tweetal tegen den wind op, om den burgemeester op de hoogte te bren gen, die procesverbaal opmaakte. 'k Zal er imlorgen direct werk man ma ken. Van die familie ire Munster kunnen we wel iets gewaar worden. E© u weet den naam niet, zei de dokter. Neen, die is misschien uit te vinden. Als we het gevalletje nu in een courant daar publiceeren, dan zal de familie zich wel openbaren. Diat staat te bezien, dacht dokter Allersma. Eh hij kreeg gelijk. Naar alle zijden werden informaties in- gewonnen. Publicaties in Nederlandsohe en D'uitsche bladen werden kwistig geplaatst. Maar alles zonder resultaat. In de registers van den burgerlijken stand te Amsterdam werd naarstig" gez*»oht naar achternamen ©iet den voornaam Berend. 11de waren er verschillende, doch bij nader onderzoek kon de gezochte niet gevonden worden. Üf de man La kwestie woonde niet in Amsterdam, óf hij had de vrouw een verkeerden naam opgegeven. Ook uit Duitschland kwam taal noch teeken. Ettelijke weiken waren met het onderzoek verloopen. Op kosten der gemeente was de vrouw uit Duitschland twee dagen na haar overlijden begraven. Heel Holsberg was er vol van. In overleg met den burgemeester was besloten, dat het kind bij Harare en Tine zou blijven tot iets was gevonden, dat op een spoor geleek. Mjaair toen de weken verliepen en het on derzoek geen enkel resultaat opleverde, liet de burgemeester Hlarm komen. Zoo kan bet niet blijven, Janse. Je hebt meer dan je plicbt gedaan. Het kind moet ergens ondergebracht worden, ik weet nog niet waar en hoe. Uitbesteed op kosten van onvermogen. De 'regeering moet uitma ken, wie betaalt, Nederland of Duitschland. 't Zal Nederland wel zij©. Maar Harm had unlet Tine gepraat. En hij' schudde het hoofd. Neen, burgemeester, er behoeft niets te gebeuren. W ij houden, als het mag, het kind. Zonder meer. Wel, we houden van dien jongen, mijn vrouw en ik. Dat is mienscblievend, Janse. Er zal wel geen bezwaar tegen zijn. Alleen, er is procesverbaal opgemaakt. De stukken war den zuinig bewaard. Je kunt niooit weten, misschien krijgt de vader berouw. Want hij heeft natuurlijk de publicaties gelezen. Dan zul je den jongen moeten afstaan, dat be grijp je. Ja, dat begreep Haren;. Maar dan tijd, dan raad. Neen, geld wilde hij niet hebben voor de opvoeding. De jongen zou Berend Janse heeten, zonder meer. Kom hij zoo wor den ingeschreven? Met wat formaliteiten zou dat wel gaan. Daarmee was de zaak afgedaan. Eh zoo is het geschied, dat een maand of zes na de geboeïte van Mieike de derde zijin intrede deed in het gezin, van Harm en Time. Eh de Holsbergers vonden Janse en zijn vrouw „geweldig". Och, 'die Holsbergers waren nog niet zoo kwaad. Dat vonden ze zelf ook. En dat is gevaarlijk. 0OOEDSTUK VII. Een sluwe jongen. Nog eenmaal werd Harm Janse in de zaak va© het kind, dat hïji als het zijne aanvaard had, hij den burgemeester geroe pen. Janse, hoor eens, ik heb vanmorgen via de post een briefje uit Utrecht gekregen. Er zaten drie bankbiljetten van duizend gul den in. En dan een getypt briefje. De afzen der is niet bekend. Ik maaik me sterk, dat hij de vader van den jongen is, maar dat valt natuurlijk niet te zeggen. Wat er in het briefje staat? Een paar regels maar. Ik zal ze je voorlezen: „Voor de oprvoeding van het kind, genaamd Berend, dat onlangs op uw dorp is gekomen." Mijn veronderstelling, dat we hier met den vader te doen hebben, die zich verder niet bekend wil miaken, zal wel juist zijn. 't Was flinker van dien vent, als hij zich bekend maakte, meende Harm. Hoe wel het iinlijin vrouw en mij zou' spijten. Want 't is toch zoo'n aardig kereltje, burge meester. Het doet me genoegen, dat jullie zoo van dien stakkerd houden. Want het is en blijft een zielig geval. Neem dit geld maar mee. Het komt je toe. Wat moet ik met dan geld, burge meester? vroeg Haren! verwonderd. Wel, man, dat komt je rechtens toe. Zooals ik je voorlas, is het bestemd voor de opvoeding van den jongen. En jullie voe den hem op, dus is het geld voor Janse en zij© vrouw. Dat is nogal duidelijk. Maar we willen er geen cent voor heb ben, antwoordde Haren. Het is ons niet te doen om er een geldzaakje van te maken. De burgemeester Lachte vroolijk. Het gevaarlijke wapen, de tank, mocht zich aanvankelijk niet verheugen in de sym pathie der oorlogsheeren. Niet om haar ge vaarlijkheid, maar juist omdat men meen de, dat de tank in den oorlog onbruikbaar zou zijn. Nog betrekkelijk kort voor den we reldoorlog wezen Duitschland en Oostenrijk de tank als onbruikbaar af. Ja, zelfs tijdens den krijg wilde de Entente er nog niet aan. Het was dan ook geen militair, die de waarde van de tank in den oorlog het eerst inzag. Het was een burger, een bankier, die nooit gediend had. Hij heette Stern en hij bood aan de EngeLsche regeering aan, voor zijn eigen rekening een tank-bataljon uit ie rusten. En het gelukte hem eindelijk, de mi nisters Qhurchil en Lloyd George van het oorlogsnut van de tank te overtuigen. Alles goed en wel, maar Churchill zat toch een beetje met het geval. Hij kon de generaals voorloopig nog niet overtuigen van de doelmatigheid der tanks. Nu had hij als eerste Lord der Admiraliteit de beschikking over de financiën van de vloot, maar ja, een tank was nu eenmaal geen schip. Geen nood De geestige Churchill noemde de tank „land- kruiser" en klaar was Kees, het kon op het marinebudget ondergebracht worden. Met de vliegmachine is het eigenlijk min of meer op dezelfde wijze gegaan. Het heeft vrij lang geduurd, eer de legerleiding be greep, van welke beteekenis vliegmachines in een oorlog kunnen zijn. Zelfs Foch, toch zeker niet de eerste de beste, verklaarde nog in 1911, dat vliegen heel aardig was als sport, maar geen enkele militaire beteekenis had. Was deze uitspraak maar waar gebleken! Waren inderdaad tank en vliegmachine zon der militaire beteekenis! De ervaring heeft helaas anders geleerd. Dat weet ik wel, maar wat moet ik met het geld doen? Ik zou maar verstandig zijn, Janse, en het meenemen. Zet het dan op een bamk. Je kunt nooit weten, hoe het lateT te pas komt. Harm zwichtte voot de argumenten van den burgemeester en teekende een stuk, waarin bij' verklaarde, het bedrag ontvangen te hebben. Alleen begreep hij niet, waarvoor dat noodig was. s Dit briefje en het stuk, dat je hebt geteekend, komt ook in het dossier te liggen. Bij' latere navraag, je kunt nooit weten, heb ben we dan de spullen bij elkaar, begrijp je? Nu, ten slotte vond Harm het best. Ere met tde drie biljetten van duizend gulden in den zak ging hij naar huis, waar Tine nieuwsgierig wachtte, wat Haren bij den burgemeester moest komen doen. Zij had gevreesd, dat de kleine jongen zou wor den weggehaald en was blij, dat haar vrees niet werd bewaarheid. Ook haar kon 'het geld niet schelen. Ge lukkig hadden zij het niet noodig. Bn zij wilde Berend niet groot brengen, in de ge dachte, er een cent aan te verdienen. Dns waren Tine en Harm het spoedig eens: Harm zou naar een bank gaan en het bedrag vastzetten op naam van Berend, die ingeschreven was als Berend Janse. Op zijn een en twintigste jaar geef ik hem dan het boekje als geschenk. Rente op rente is het dan aangegroeid tot een flink bedrag, waar de jongen wat aan heeft. Harm hechtte zich sterk aan den jongen in den loop der maanden. En Tine niet min der. Volgens Job en Kee hielden de baas en zijn vrouw meer van Berend dan van Aldert die een plaag werd in huis. Maar dat was niet waar. Haren hield van zijn eigen jon gen ook, maar anders. En Tine was dol op haar Aldert, die geen kwaad kon doen en om wiens grappen en streken zij hartelijk lachte. Alleenals haar man er bij was, hield zij zich wat in, want Harm zag in die streken meer dan Tine. Hij vertrouwde den jongen niet verder dan hij hem zag. Aldert keek te stiekum uit zijn oogen. Dat deed hem pijn. Bewijs, dat hij van zijn jongen hield. Ik sla het er uit, zei hij soms, als het te erg werd. Hij moet een eerlijke jongen zijn;. De menschen moeten hem kunnen ver trouwen. Dat hebben ze alle Janses kunnen doen. Aldert zal geen uitzondering maken. Wat kuri je nu al van zoo'n jongen zoggen, vond Tine dan. Dat komt vanzoll wel in orde. Vanzelf komt niets, bromde Harm. Dat was een goede opmerking. Du® trachtte hij van niets iets te ma ken. Misschien was hem dat gelukt mis schien ook niet als Tine er niet voor ge zorgd had, dat de opvoeding vare Harm vol slagen schipbreuk leed op haar toegevend heid en averechtsohe handelwijze. Wat Harm bouwde, brak zij met beide handen af. Eh. dat wist de goochemerd wel. Hij was stapelgek op zijn moeder, bij wie hij geen kwaad kon doen. En hij' was bevreesd voor zijn vader, 'die hij zooveel mogelijk uit den 'weg bleef. Zoo verscheen hij waartegen Job niets geen bezwaar had zelden meer in de bakkerij. Des te meer speelde hijt op het erf en op den weg, waar hij de ruimte had en spoedig gevreesd was onder de jongen® van zijn leef tijd. Ook vertoefde Aldert vaak op de boer derij, niet ver van het dorp, waar hiji altijd zich midden onder de beesten begaf. Hij was verzot op koeien en paarden. Ere toen het jaarmarkt was in het dorp en de hoofd straat vol beesten stond, was hij1 van de partij, liet zich alleen zien om te eten en scharrelde verder bij; de beesten, de koopers en verkoopers, wier handelingen hij nauw keurig afzag. Met vreeselijik vuile schoenen kwam hij' thuis en liep' een geduchte repri mande van zijn; vader op, die hem met een flinken draai om zijn .ooren naar de keuken joeg. Daar was moeder en natuurlijk klaag de Aldert zijln nood. Dat is niet zoo erg hoor, suste Tine. Je schoenen kunnen toch niet den heelen dag oreiooi blijven. Kee zal ze wel poetsen, hoor. Eb Aldert was tevreden. (W'ordt vervolgd.) Onder redactie van Jur. Schroder, Sta dionstraat 29, Amsterdam-Z. Alles deze ru briek betreffende te richten aan dd adres. Korf en krachtig. Onze nationale kampioen, R. C. Keiler, behaalde zoo juist ook den titel van kam pioen van Amsterdam. In een sterk bezet tournooi, met één punt voorsprong op nuim- mer 2, den „coming-man" J. Schwarz. De laatste ronde moest Keiler een overwinning opleveren, wilde hij niet de kans loopen om barrage-partijen te moeten spelen. Zijn te genstander was P. Hovingh, een speler, waarmede toch altijd terdege rekening dient gehouden te worden. De wijze waarop Keiler in 30 zetten met Hiovingh „afrekent" is een kampioen Waardig. Na 25 zetten is het fei telijk al „hopeloos" voor zwart. Men spele deze 'partij na en geniete van het magistrale spel van Neêrland's eersten speler: R. G. Keller (wit) P. Hovingh (zwart) 1. 33—28 20—25 2. 32i27 17—21 3. 37—32 21—26 4. 39—33 26X37 5. 42X31 15—20 6. 44—39 10—15 7. 41—37 5—10 8. 50—44 2024 9. 46—41 15—20 10. 4742 10—15 11. 27—21 16X27 12. 31X22 18X27 '13. 32X21 13—18 14. 21—16 9-43 15. 34—29 18—22 16. 28X17 11X22 17. 38—32 12—18 18. 43—38 4—9 19. 36—31 6—11 20. 49—43 1—6 21. 3227 7—12 22. 16X7 12X1 23. 37—32 1—7 24. 42—37 8—12 25. 48—42 3—7 26. 41—36 Stand na 26 van wit:

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1939 | | pagina 8