Rondgang dooi den Dam-dooM
DE BAKKER VAN HOLSBERG
Si
J3
t-i
(J
s
6
3
G
K
S
Lü
i
U
1 ill I
II
I I
s .2
&S.S
.2
10
fl
5 i
1
Tg^ïTs^r?^"
Wenken op technisch gebied.
De miskende Tank.
O
in
D
'JJ -M
4> U
O
w
SO
J
5 2
J C
3
3 x»
u
x>
u
3 O
cü a
>-
S o
fe
2
u-
O
O
E
'3
GD
KJ
CD
Q UI co W
z Z Q 2
tal hl ui
-1— _l ec cl q
O N|ÜO< s
2 ajga
O)
"ni
w <u
5: ra
O o
- -
o-ö 3
:S
bO-2
t, al
h
U! hl
hl
o n
3 ■-• xi-S
al
N (D
- .2 co m a 03
'3 o
Q SfS
^c3g^ O ®-Ö fc, g
S°
O ÖH rn 3
cd cd cd v® o
G T3> -G
5>
a
si tal
3:
3 a> ti i
aa pi
S -9 5 *- a.
a C
C p
0 ui a c
c
SÉ
c o x
££o
«a -z. k
JC C N rt
Sï g
E e
i
s 8
■5 w
c:
- 5
i i
■3 JÉ
r
ll<
•g
1
c <D O s>
C
«>fi
M
Q C
ca c -L. p
o T-
c e g 1
k
c co
03
6)
o
eU
5
u E e
C Q CÖ
o 5
O
fe
tn o
g o S
o
S N 3 5
O)
s> Su
5 "3 a
S S o
hH O4 O
O 0) o> O
O bo
TJ Cd
5-a
d) Q) Tj
S>i313
10
dl
o .5
ffl 5H Q
•B SS
ho cd
t3 (h cd
cd
ga®H
S a» cö
c
■S® a^
O* ffi
JS A3
5 P
gcQ
<D
-3
ft a
O a>
CD
-P CH {j|
cd 03 CD
TJ
2'5-S?
Jit cd -•-*
a
cd
cd
0) fl
si
c *-<
Öri4
C/3
S3
S3
ca
O
UH
00
0
CJ3
&o
1
co
CQ
a i»r
a
O
^5 *=3
J» N 3 S
rC O ZIJ
M (Jj
.■S-S 1
«r
s s-
0) M
p
-ëll
T) ch
1 s
dj cd
0
.2!
n o
a N
3 g
g
2-S
f* a
O
g
o
N Ar
A3
2r2
ra O'y
0 °3
<D cd
-§^^3 N '-2
ïs P< ■a
1 g 2 g
g I ^-g .I
"T-
£p>g
T3
2 ^".£f a>
~z
t.,P - -r^
a p=sl
G H 0
S
<D
Cd Qj O
JÏJ a)
03 2
-—•~A3 tt
a
l-I
a'-c g-s
a rf a
q 0< cd
S a
r O 2
.2 2 8
flSïl
|psl
o :::7
^-a^Aa
G t-i
0) O o Q,
f-, A3 -g T3
Pm®
W
S S:g-S 2
•2 2 2 2 fco
a *2 k* A3 d)
-ll ^^.2
8 j§ g
p, S N
O r2 E? O I -M O
spq
a o> a>
«VqIvtI
g A3 c l-l -a -a
g ui ga
a3 a a a
«|5 g
a^-aö
Ü.SsS a-ga ®^.S^
O ÏSAP S D2Ï 4
^^Sö^^brö''''
a a, a® a a'S^^J'-
2a3^3«S',;I a a 10 a
go ,2— a
^1" SJS g-g g
S"3l| 0 g^|
i»wai a ta »a a
a^ e»SSfle!i;JB.!5
2®S'2P|IIinMS o®.r?
a-oAS a oAmWh n
zij een moeder aller levenden ia. Zijn laatste
woord was het verwijt: de vrouw, die (Jij
mij gegeven hebt, heeft mij verleid. Nu her-,
stelt hij haar weer. Zij is dus tóch zijn huh
pe. En „hulpe als tegenover hem", zooaJs
de Statenvertaling geeft, drukt geen dienst
verhouding uit, evenmin als het Hebreeuw-
sche woord, aldus Ds Rasker.
Maar moeten wij in Gen. 3 16 een abso
luut gebod zien, dat de man over de vrouw
moet heerschen en dat zij zich daaraan
zonder tegenspraak heeft te onderwerpen?
Mevrouw Visser-1 Hooft zegt in haar bro
chure: „Eva waar zijt gij?": „Christus is niet
gekomen om vloeken tot goddelijke schep
pingsverordeningen te sublimeeren en Ds
Rasker is van dezelfde meening. „Wanneer
Adam", zegt hij, „de doornen en distelen
mag wieden, die hem den landarbeid moei
lijk zullen maken (de doornen en distelen
zijn hier de vloek), dan mag de vrouw zich
verzetten, wanneer de man haar hulpe tot
dienstbaarheid (d.i. de vloek) wil verlagen.
Maar wanneer is de vrouw „hulpe" en wan
neer „dienstbare"?
Zij is dienstbare, wanneer de man in haar
slechts ziet het middel ter verkrijging
en verzorging van nageslacht Wanneer hij
negeert die zijden van haar karakter en die
begaafdheden van haar geest, die niet uit
sluitend gericht zijn op deze beide doel
einden. En stellig heeft de vrouw
die kwaliteiten.
In dezen tijd, waar de jeugd zich reeds
zoo vroeg zelfstandig voelt en met een
eigen oordeel klaar staat, is het meer dan
ooit eisch voor de vrouw uit het gezin, dat
zij niet achter blijft in ontwikkeling bij
haar kinderen. Dat zij zich werkelijk ver
diept in de stroomingen van haar tijd en
in de gebeurtenissen om haar heen, wil zij
niet, desnoods met neerbuigende vriende
lijkheid, door haar kinderen op zij gezet
worden. Het huishouden eischt haar niet
meer zoo volledig op als vroeger. De meer
efficiente wijze van huishouden in den
tegenwoordigen tijd, de hulp, die de tech
niek en hygiënische maatregelen haar ver
schaffen, kunnen haar meer „vrijen" tijd
geven. Laat zij dien tijd gebruiken om gees
telijk op peil te blijven. Dat wil niet zeg
gen, dat zij zich uitsluitend dient te werpen
op kranten en boeken, al zal zij hun directe
tijdroovende voorlichting dienen te prefe-
reeren boven de gemakkelijker methode van
er een tweedehandsch meening op na te
houden door eenvoudig haar echtgenoot na
te praten. Maar de geest kan bovendien ont
spanning vinden en groei in practisch werk.
Voor de eene vrouw zal dit liggen op cul
tureel gebied, voor de ander op wetenschap
pelijk, een derde zal het weer zoeken op
philantropisch terrein enz.
Hierover de volgende maal D.V. nader.
P. W. J. S.
GLOEILAMPEN-CONTROLE.
De eischen, die aan de moderne gloeilamp
gesteld worden, zijn ©iet gering.
De lamtp moet niet alleen het aangegeven
lich-tvolume geven, dooh zij moet ook, met
betrekking tot levensduur en stabiliteit,
eigenschappen bezitten, die enkele jaren ge
leden nog als onmogelijk werden beschouwd.
Mfen denke maar eens aan het onophoude
lijk schudden en schokken, waaraan de
Igloeilamipen in auto's, tremen en andere
vertkeersmiddelea weerstand moeten bieden.
Bij het vervoer van de gloeilampen naar
verre landen en afgelegen oorden worden
de lamlpen bij het vele in- en uitladen ook
niet zachtzinnig behandeld. De lampen
moeten hiertegen bestand zijn en het is mede
daarom, dat deze geregeld aan een intensie
ve belastingproef voor kwaliteit en levens
duur worden onderworpen.
Wij waren in de gelegenheid er kennis
van te nemen hoe deze controle aan één
onzer grootste bedrijven, de Philipsfabrie-
ken te Eindhoven geschiedt.
Daartoe wordt ongeveer iedere duizendste
lamp uit de enorme productie genomen, om
te worden gekeurd. Teneinde een indruk te
geven van den omvang en de veelzijdigheid
van de productie, noleeren wij eenige lam
pen-typen, die wij in het laboratorium aan
treffen; zaklantaarn- en fietslampjes, tele
foon- en mijnlampen, illuminatielampjes in
allerlei vorm en kleur; daarnaast de uit-
eenloopende typen autolampen, deze allen
als vertegenwoordigers uit het groote rijk
der klei©e gloeilampjes. Dan komen de lam
pen van grooter farmaat: de normale gloei
lampen, zooals iedereen in gebruik heeft,
lampen voor straat- en etalageverlichting en
tenslotte de nóg grootere, zooals projectie
lampen voor bioscopen, schijnwerperlampen
en de lampen voor de vuurtorens, aan de
kusten en op de vliegvelden. Gezien de ve
lerlei toepassingen der lampen en de ver
schillende spanningen en lichtsterkten,
waarvoor deze vervaardigd worden, worden
in Eindhoven ©iet minder dan 40.000 soor
ten gloeilampen gefabriceerd. En deze moe
ten alle in het laboratorium het bewijs van
hun bruikbaarheid leveren!
Allereerst koanlen die lampen in de afdee-
ling „Photometrie", waar licht en stroom
verbruik der lampen wordt gemeten. Hier
is b.v. een gloeilamp, die bij 220 Volt span
ning en een stroomverbruik van 95 Watt een
hoeveelheid licht van 125 decalumen geven
zal. Om dat te controleeren, wordt ze Ld een
werkwaaTdige kast gebracht, die in de vak
wereld bekend is als de „Ulbrichtsohe Bol".
De aanduiding „Bol" stamt nog uit vroe
ger dagen, toen deze apparaten werkelijk
een kogelvormi hadden. Thans hebben ze
den vorm van een kubus: een witte, holle
ruimte, waarin niets anders te zien is dan
een fitting voor de te beproeven lampen, en
een klein, vierhoekig scherm, dat voorkomt,
dat het lamplicht direct in de, aan het
rechterzijvlak zich bevindende opening valt.
Achter deze opening is een fotocel geplaatst,
die de opgevangen lichthoeveelheid in elec-
trischen stroom omzet.
Wanneer dan de lamp in de kubus komt,
ontstaat een voïkomen gelijkmatig licht,
dat op de genoemide fotocel valt en hier i©
electrischen stroom wordt veramderd. Deze
stroom wordt in het eigenlijke meetinstru
ment geleid, waarop men dan duidelijk de
lichthoeveelheid kan aflezen. Tevens wordt
ook het stroomverbruik op een ampèremeter
aangegeven.
Wanneer hm de lamp, zooals wij reeds be
schreven, uit de productie genomen wordt
en haar lichtsterkte en stroomverbruik den
toets der keuring hebben doorstaan, dan
gaat zij naar den „lichttoren", waar men
haar levensduur controleert.
In den lichttoren zijn verschillende, z.g.
brandramen opgesteld, waarin de lampen,
van allerlei grootte en voren, opgehangen
worden, om een zeker aantal uren achter
elkaar tè branden. De normale levensduur
van een gloeilamp is voor alle typen 100Ó
branduren. In de brandramen branden de
PToeflampen ongeveer 750 uren, dus drie
kwart van den te verwachten levensduur,
zonder tussohenpoos.
Daarna worden zij afgenomen en nog eens
in de photometrische af deeling nagemeten,
om vast te stellen of zij intusschen van haar
lichtsterkte iets ingeboet hebben, ofwel dat
het stroomiverbruik gewijzigd is. Hierbij
dient opgemerkt te worden, dat de lampen
in het brandraam een overbelasting moeten
kunnen verdragen: men geeft b.v. een span
ning van 230 volt, wanneer die lamp voor
220 volt gemerkt is.
Wanneer de lamp de proef in het brand
raam goed heeft doorstaan, wordt ze er na
de tweede .greeting" nog eens opgehangen
en blijft daar tot de gloeidraad bezwijkt. Zoo
kan men constateeren, hoeveel uren de be
treffende lamp meer dan de haar toege
schreven levensduur branden kan.
Lamptypen, die in het gebruik aan schud
den en stooten bloot staan, ondergaan nog
een bijzondere keuring. 'De kleine lampjes
b.v. die later voor naaimachineverlichting
moeten voldoen, branden in speciale ramen,
die door een motor voortdurend heen en
weer geschud worden.
Maar er zijn ook nog andere lampen, wier
stabiliteit onderzocht wordt. Deze lampen
brengt men in een vernuftig geconstrueerde
„stootmachime", die met korte stootjes be
gint en dan steeds krachtiger werkt, totdat
de lamp stuk gaat. Op deze manier krijgt
men een indruk van den weerstand, die een
IN 'T SCHAFTLOKAAL.
De ploeg eet zwijgend voort in 't schaft
lokaal,
Waar stroef gezicht ©aast bange zorgen zit:
Werkloosheid, oorlog, 't dreigt nu allemaal.
Maar geen die, ondanks al de and'ren, bidt:
Is hij die nimmer kiest, niet steeds neutraal?
Elk schaamt zich voor de ploeg die rond
om zit.
De ploeg eet zwijgend voort in 't schaft
lokaal.
Een nieuweling heeft zich verlaat, och, dit
Gebeurt wel meer, 't is alles heel normaal.
Maar dan, wat talmt die nieuwe die
daar zit?
Hïji pakt zijn brood uit, langzaam, uit het
wit
Papier, dan, ©net een kleur, gebogen, bidt....
De ploeg eet zwijgend voort in 't schaft
lokaal.
W. G.
lamp aan het vaak ruwe transport bieden
kan.
Waar elke duizendste lamp van ieder type
deze proeven ondergaat, heeft de fabriek
een goede controle over de kwaliteit der
productie en Ikan zij ervan' overtuigd zij©,
dat haar lampen later volledig aan de ge
stelde eischen zullen voldoen.
Vragen. H. B. te N. De roosterconden-
sator hebt u verkeerd verbonden. Deze komt
aan de vaste platen van den afstemconden-
sator en niet aan de losse. Verbindt dus deze
met de andere aansluiting op den condensa
tor en dan zal het wel in orde zijn.
W. d e O. te Z. Afschermen op die plaats
is niet noodig. Roosterverbindingen moet u
juist zooveel mogelijk van blank vertind
draad maken.
9) 0
Maair de jongen heet Berend. Ik wou net
haar achternaam vragen en dien van den
vader, maar 't was te laat. Dat ik het niet
eerder gedaan heb! Want nu weten we nog
nilks. Doot haar familie in Munster is ze
verstooten. 't Is me een fraaie beweging.
Enfin, ik heb er geen schuld aan. Zulke din
gen halen we hier in Holsberg niet uit, wel
Jan se?
Harm] gaf geen antwoord. Hij moest dit
eerst eens verwerken. Het was een raar
geval.
Wat moet er nu gebeuren? vroeg Tine.
-Dit lijk behoorlijk behandelen, zei de
dokter kort. En zorg een paar dagen voor
den jongen. In elk geval tot morgenochtend.
Waar is die?
Hij heeft gedronken en slaapt, dokter.
Prachtig. Laat slapen, dien stakkerd.
En wij moeten direct naar den burgemees
ter, Janse. Aangifte doen. Moet die het ge
valletje maar verder uitzoeken. Het zal een
zware wijs opgaan. Enfin, dat is mijn zaak
niet.
D'us tornde het tweetal tegen den wind op,
om den burgemeester op de hoogte te bren
gen, die procesverbaal opmaakte.
'k Zal er imlorgen direct werk man ma
ken. Van die familie ire Munster kunnen we
wel iets gewaar worden.
E© u weet den naam niet, zei de
dokter.
Neen, die is misschien uit te vinden.
Als we het gevalletje nu in een courant daar
publiceeren, dan zal de familie zich wel
openbaren.
Diat staat te bezien, dacht dokter
Allersma.
Eh hij kreeg gelijk.
Naar alle zijden werden informaties in-
gewonnen. Publicaties in Nederlandsohe en
D'uitsche bladen werden kwistig geplaatst.
Maar alles zonder resultaat. In de registers
van den burgerlijken stand te Amsterdam
werd naarstig" gez*»oht naar achternamen
©iet den voornaam Berend. 11de waren er
verschillende, doch bij nader onderzoek kon
de gezochte niet gevonden worden. Üf de
man La kwestie woonde niet in Amsterdam,
óf hij had de vrouw een verkeerden naam
opgegeven. Ook uit Duitschland kwam taal
noch teeken.
Ettelijke weiken waren met het onderzoek
verloopen. Op kosten der gemeente was de
vrouw uit Duitschland twee dagen na haar
overlijden begraven. Heel Holsberg was er
vol van. In overleg met den burgemeester
was besloten, dat het kind bij Harare en Tine
zou blijven tot iets was gevonden, dat op
een spoor geleek.
Mjaair toen de weken verliepen en het on
derzoek geen enkel resultaat opleverde, liet
de burgemeester Hlarm komen.
Zoo kan bet niet blijven, Janse. Je
hebt meer dan je plicbt gedaan. Het kind
moet ergens ondergebracht worden, ik weet
nog niet waar en hoe. Uitbesteed op kosten
van onvermogen. De 'regeering moet uitma
ken, wie betaalt, Nederland of Duitschland.
't Zal Nederland wel zij©.
Maar Harm had unlet Tine gepraat.
En hij' schudde het hoofd.
Neen, burgemeester, er behoeft niets te
gebeuren. W ij houden, als het mag, het
kind. Zonder meer. Wel, we houden van
dien jongen, mijn vrouw en ik.
Dat is mienscblievend, Janse. Er zal
wel geen bezwaar tegen zijn. Alleen, er is
procesverbaal opgemaakt. De stukken war
den zuinig bewaard. Je kunt niooit weten,
misschien krijgt de vader berouw. Want hij
heeft natuurlijk de publicaties gelezen. Dan
zul je den jongen moeten afstaan, dat be
grijp je.
Ja, dat begreep Haren;. Maar dan tijd,
dan raad. Neen, geld wilde hij niet hebben
voor de opvoeding. De jongen zou Berend
Janse heeten, zonder meer. Kom hij zoo wor
den ingeschreven?
Met wat formaliteiten zou dat wel gaan.
Daarmee was de zaak afgedaan.
Eh zoo is het geschied, dat een maand
of zes na de geboeïte van Mieike de derde
zijin intrede deed in het gezin, van Harm en
Time.
Eh de Holsbergers vonden Janse en zijn
vrouw „geweldig".
Och, 'die Holsbergers waren nog niet zoo
kwaad. Dat vonden ze zelf ook. En dat is
gevaarlijk.
0OOEDSTUK VII.
Een sluwe jongen.
Nog eenmaal werd Harm Janse in de
zaak va© het kind, dat hïji als het zijne
aanvaard had, hij den burgemeester geroe
pen.
Janse, hoor eens, ik heb vanmorgen
via de post een briefje uit Utrecht gekregen.
Er zaten drie bankbiljetten van duizend gul
den in. En dan een getypt briefje. De afzen
der is niet bekend. Ik maaik me sterk, dat
hij de vader van den jongen is, maar dat
valt natuurlijk niet te zeggen. Wat er in het
briefje staat? Een paar regels maar. Ik zal
ze je voorlezen: „Voor de oprvoeding van het
kind, genaamd Berend, dat onlangs op uw
dorp is gekomen."
Mijn veronderstelling, dat we hier met den
vader te doen hebben, die zich verder niet
bekend wil miaken, zal wel juist zijn.
't Was flinker van dien vent, als hij
zich bekend maakte, meende Harm. Hoe
wel het iinlijin vrouw en mij zou' spijten. Want
't is toch zoo'n aardig kereltje, burge
meester.
Het doet me genoegen, dat jullie zoo
van dien stakkerd houden. Want het is en
blijft een zielig geval. Neem dit geld maar
mee. Het komt je toe.
Wat moet ik met dan geld, burge
meester? vroeg Haren! verwonderd.
Wel, man, dat komt je rechtens toe.
Zooals ik je voorlas, is het bestemd voor
de opvoeding van den jongen. En jullie voe
den hem op, dus is het geld voor Janse en
zij© vrouw. Dat is nogal duidelijk.
Maar we willen er geen cent voor heb
ben, antwoordde Haren. Het is ons niet te
doen om er een geldzaakje van te maken.
De burgemeester Lachte vroolijk.
Het gevaarlijke wapen, de tank, mocht
zich aanvankelijk niet verheugen in de sym
pathie der oorlogsheeren. Niet om haar ge
vaarlijkheid, maar juist omdat men meen
de, dat de tank in den oorlog onbruikbaar
zou zijn. Nog betrekkelijk kort voor den we
reldoorlog wezen Duitschland en Oostenrijk
de tank als onbruikbaar af. Ja, zelfs tijdens
den krijg wilde de Entente er nog niet aan.
Het was dan ook geen militair, die de
waarde van de tank in den oorlog het eerst
inzag. Het was een burger, een bankier, die
nooit gediend had. Hij heette Stern en hij
bood aan de EngeLsche regeering aan, voor
zijn eigen rekening een tank-bataljon uit ie
rusten. En het gelukte hem eindelijk, de mi
nisters Qhurchil en Lloyd George van het
oorlogsnut van de tank te overtuigen.
Alles goed en wel, maar Churchill zat
toch een beetje met het geval. Hij kon de
generaals voorloopig nog niet overtuigen van
de doelmatigheid der tanks. Nu had hij als
eerste Lord der Admiraliteit de beschikking
over de financiën van de vloot, maar ja, een
tank was nu eenmaal geen schip. Geen nood
De geestige Churchill noemde de tank „land-
kruiser" en klaar was Kees, het kon op het
marinebudget ondergebracht worden.
Met de vliegmachine is het eigenlijk min
of meer op dezelfde wijze gegaan. Het heeft
vrij lang geduurd, eer de legerleiding be
greep, van welke beteekenis vliegmachines
in een oorlog kunnen zijn. Zelfs Foch, toch
zeker niet de eerste de beste, verklaarde nog
in 1911, dat vliegen heel aardig was als
sport, maar geen enkele militaire beteekenis
had.
Was deze uitspraak maar waar gebleken!
Waren inderdaad tank en vliegmachine zon
der militaire beteekenis! De ervaring heeft
helaas anders geleerd.
Dat weet ik wel, maar wat moet ik met
het geld doen? Ik zou maar verstandig zijn,
Janse, en het meenemen. Zet het dan op
een bamk. Je kunt nooit weten, hoe het lateT
te pas komt.
Harm zwichtte voot de argumenten van
den burgemeester en teekende een stuk,
waarin bij' verklaarde, het bedrag ontvangen
te hebben. Alleen begreep hij niet, waarvoor
dat noodig was. s
Dit briefje en het stuk, dat je hebt
geteekend, komt ook in het dossier te liggen.
Bij' latere navraag, je kunt nooit weten, heb
ben we dan de spullen bij elkaar, begrijp je?
Nu, ten slotte vond Harm het best.
Ere met tde drie biljetten van duizend
gulden in den zak ging hij naar huis, waar
Tine nieuwsgierig wachtte, wat Haren bij
den burgemeester moest komen doen. Zij
had gevreesd, dat de kleine jongen zou wor
den weggehaald en was blij, dat haar vrees
niet werd bewaarheid.
Ook haar kon 'het geld niet schelen. Ge
lukkig hadden zij het niet noodig. Bn zij
wilde Berend niet groot brengen, in de ge
dachte, er een cent aan te verdienen.
Dns waren Tine en Harm het spoedig
eens: Harm zou naar een bank gaan en het
bedrag vastzetten op naam van Berend, die
ingeschreven was als Berend Janse.
Op zijn een en twintigste jaar geef ik
hem dan het boekje als geschenk. Rente op
rente is het dan aangegroeid tot een flink
bedrag, waar de jongen wat aan heeft.
Harm hechtte zich sterk aan den jongen
in den loop der maanden. En Tine niet min
der. Volgens Job en Kee hielden de baas en
zijn vrouw meer van Berend dan van Aldert
die een plaag werd in huis. Maar dat was
niet waar. Haren hield van zijn eigen jon
gen ook, maar anders. En Tine was dol op
haar Aldert, die geen kwaad kon doen en
om wiens grappen en streken zij hartelijk
lachte. Alleenals haar man er bij was,
hield zij zich wat in, want Harm zag in die
streken meer dan Tine. Hij vertrouwde den
jongen niet verder dan hij hem zag. Aldert
keek te stiekum uit zijn oogen. Dat deed hem
pijn. Bewijs, dat hij van zijn jongen hield.
Ik sla het er uit, zei hij soms, als het
te erg werd. Hij moet een eerlijke jongen
zijn;. De menschen moeten hem kunnen ver
trouwen. Dat hebben ze alle Janses kunnen
doen. Aldert zal geen uitzondering maken.
Wat kuri je nu al van zoo'n jongen
zoggen, vond Tine dan. Dat komt vanzoll
wel in orde.
Vanzelf komt niets, bromde Harm.
Dat was een goede opmerking.
Du® trachtte hij van niets iets te ma
ken. Misschien was hem dat gelukt mis
schien ook niet als Tine er niet voor ge
zorgd had, dat de opvoeding vare Harm vol
slagen schipbreuk leed op haar toegevend
heid en averechtsohe handelwijze. Wat
Harm bouwde, brak zij met beide handen
af. Eh. dat wist de goochemerd wel. Hij was
stapelgek op zijn moeder, bij wie hij geen
kwaad kon doen. En hij' was bevreesd voor
zijn vader, 'die hij zooveel mogelijk uit den
'weg bleef. Zoo verscheen hij waartegen
Job niets geen bezwaar had zelden meer
in de bakkerij.
Des te meer speelde hijt op het erf en op
den weg, waar hij de ruimte had en spoedig
gevreesd was onder de jongen® van zijn leef
tijd. Ook vertoefde Aldert vaak op de boer
derij, niet ver van het dorp, waar hiji altijd
zich midden onder de beesten begaf. Hij
was verzot op koeien en paarden. Ere toen
het jaarmarkt was in het dorp en de hoofd
straat vol beesten stond, was hij1 van de
partij, liet zich alleen zien om te eten en
scharrelde verder bij; de beesten, de koopers
en verkoopers, wier handelingen hij nauw
keurig afzag. Met vreeselijik vuile schoenen
kwam hij' thuis en liep' een geduchte repri
mande van zijn; vader op, die hem met een
flinken draai om zijn .ooren naar de keuken
joeg. Daar was moeder en natuurlijk klaag
de Aldert zijln nood.
Dat is niet zoo erg hoor, suste Tine. Je
schoenen kunnen toch niet den heelen dag
oreiooi blijven. Kee zal ze wel poetsen, hoor.
Eb Aldert was tevreden.
(W'ordt vervolgd.)
Onder redactie van Jur. Schroder, Sta
dionstraat 29, Amsterdam-Z. Alles deze ru
briek betreffende te richten aan dd adres.
Korf en krachtig.
Onze nationale kampioen, R. C. Keiler,
behaalde zoo juist ook den titel van kam
pioen van Amsterdam. In een sterk bezet
tournooi, met één punt voorsprong op nuim-
mer 2, den „coming-man" J. Schwarz. De
laatste ronde moest Keiler een overwinning
opleveren, wilde hij niet de kans loopen om
barrage-partijen te moeten spelen. Zijn te
genstander was P. Hovingh, een speler,
waarmede toch altijd terdege rekening dient
gehouden te worden. De wijze waarop Keiler
in 30 zetten met Hiovingh „afrekent" is een
kampioen Waardig. Na 25 zetten is het fei
telijk al „hopeloos" voor zwart. Men spele
deze 'partij na en geniete van het magistrale
spel van Neêrland's eersten speler:
R. G. Keller (wit) P. Hovingh (zwart)
1.
33—28
20—25
2.
32i27
17—21
3.
37—32
21—26
4.
39—33
26X37
5.
42X31
15—20
6.
44—39
10—15
7.
41—37
5—10
8.
50—44
2024
9.
46—41
15—20
10.
4742
10—15
11.
27—21
16X27
12.
31X22
18X27
'13.
32X21
13—18
14.
21—16
9-43
15.
34—29
18—22
16.
28X17
11X22
17.
38—32
12—18
18.
43—38
4—9
19.
36—31
6—11
20.
49—43
1—6
21.
3227
7—12
22.
16X7
12X1
23.
37—32
1—7
24.
42—37
8—12
25.
48—42
3—7
26.
41—36
Stand na 26 van wit: