3 3 Voor de jeugd. Zaterdag 27 Mei 1939 53e Jaar gang No. 35 Voor den Zondag. ►D P CO CD O CD r-jjd f-*- Ob n gpl cc öq .50 ^CD 8» S hS KOo Q CO V Co cn ISO woSSS 9 K K»- 3 B W 5' g gHlSP&'ca^ëBEs'^Kèl ?8 FsMs-? 5 T O ga O B N S-- w CH g* aS C r M 00 CD *<1 B B W ifiSMss £L cd o P -J fL fcj O B a ~J td,„ s- 6 io trio prjp DO® 3? 8' or O if» -» >-- to OC CO Ü1 P g w a o on oWw b J3 CD B 1 3 ®g oi? f S, B O h^cp - - CD O tS3 i t>° CD 8 eiSS5II8fcSB50. S't?o£|§|Sp|l - p.- ï>p»° p pi p c-p P B u - rïi 03 O t-i- D j—»- H-o. Mn PO 2 g MBC OOCO §rSV ^7 p £8 8"fe? §88 t»P a,00 P8 i> a o "-*■ te» <D ai ""O p CD P P a P. CD t3- £- P P o O td CD CD P B .crq y> CD J 0Q g 5 PO Ol CD P JO WP-S85 Oo'c-D^bi 8 ag ?Bd3O« PpS||8|b <1 CE» CR O g GO ʧ8a^ 8 CD CO CD CD P ►-j CD W C CD 2 P O- CD >-i -1 3 B ff g- o£ <5 CD W a ?r M >-i n 3 CD 5* a o O SJ- p 11 "5' B CD CO 3 3 S. P C p p g B ~o-^ B« >1 ffl CD o 2.33^ SB® -0-^- B c CD ^3 03 O 3 pcg-^is. S- 2 O p Ï0" p p' tt 5" CD B 2 5' CD 3 o CD CD b=:-. mi^3 P. Hoving-h (zwart) 12 3 4 5 47 48 49 50 Bl. G. Keller (wit) Zwart 15 schijven op: 2, 6/9, 12/15, 18/20, 22, 24 en 25. Wit 15 schijlven op: 27, 29, 31/33, 35/40, 42/45. Zonder dat men nu van een bepaalde fouit van de zijde van zwart kan spreken, is een stelling ontstaan, waarin zwart geen goede voortzetting mleer heeft. Men ga dit maar eens na. In de partijl ver volgde men met: 266—11 27. 35—30! 25X23 28. 33—29 24X33 29. 39X6 711 30. 6X17 12X21 31. 27X16 2—7 32. 32—27 8—12 33. 27—22 18X 27 34. 31X22 en zwart gaf opl Aan de Nichtjes en Neefjes! Als jullie dit lezen is het al Pinkster- vacantie en hebben jullie al de vrijheid waar zoo naar verlangd is en kunnen jullie' uitblazen en uitrusten van het harde werken op school! Het weer was zoo mooi deze week en iederen dag dacht je, zou het zoo blijven tot Pinkster? Het ziet er niet erg naar uit. Afwachten dus maar. In ieder geval hoop ik, dat het meevalt en jullie allemaal flink van de zon kunt genieten. Want als je vacantie hebt, is het het heer lijkst om buiten te zijn in de vrije natuur. En waar kan je dat beter dan in Zeeland? met zijn groene dijken midden tusschen de boomgaarden, zijn weiden met gouden boter bloemen en de vroolijke Scheldeboorden? De meesten van jullie hoeven niet ver te gaan om van al het schoon in de natuur te kunnen genieten. Nu, de briefjes zullen mij wel weer ver tellen, waarheen' de tochtjes zijn gemaakt. Deze week geef ik één raadsel voor alle maal. Ik vermoed, dat de kleineren het ook wel op kunnen lossen. Het prijsraadsel zullen we maar een keer overslaan, omdat voor hen, die uitgaan, het wel lastig is als zij de krant missen. Hier volgt dus het raadsel. Het geheel bestaat uit 51 letters. Het 11. 41. 5. 14. 7. 23. 21. 18. w. 26. 33. 3. 20. '18. wordt overal herdacht De uitstorting van den 8. 17. 12. 24. 6. 44. 20. 33. Geest geschiedde in Jeruzalem. De 32. 11. 26. 50. 35. 2. 42. 37. 30 deden vele wonderen. Het 39. 49. 36. 45. 5. Is een tijdperk. Wie leert bidden leert ook 31. 32. 38. 34. 9. 46. Een 27. 48. 40. 7. 23 geeft vreugde. Eens in het jaar vieren de Joden het 42. 26. 25. 19. 1. u. 10. 16. 4. 13. feest. Een 15. 51. 29. 43. 47. 37. 18. is vaak hoog. 3. 25. 18. 22. 28 is lastig. Allen dus een prettige vacantie gewenscht en hartelijk gegroet van TANTE D0LLIE1 ROODE PAPAVERS. 9) o— Gert liep veirder langs gele narcissen en tulpen in allerlei kleur en daartusschen stonden de jonge planten die nog maar even boven den ground uitkwamen, alleen nog maar wat groen zag je ervan, mjaar wie weet over een poosje, wat voor prachtige bloemen er aan kwamen. Ze hadden er hier wel erg veel. E!n hij? Zijn papavers? Gert voelde wat warmis laugs zijn neus glijden. Met zijln mouw veegde hij het vlug weg en daar bleef een 'donker vochtig plekje achter. Maar Gert lette er niet op, het kon hem niet schelen ook, er was hier toch nie mand, die het zag, en.o, zijun bollen, zijn papavers, die mooie roode bloemen, alles weg. „Wacht eens even!" Gert keek om en zag toen dat de tuinman stond te wenken dat hij terug moest komen. Wat zou hij hebben? Zou bijl zich vergist hebben? Als dat eens waar was. Even kwam de hoop bij Gert weer boven, stel je voor, dan zou, hij' toch nog zijln papavers hebben, maar na één blik op den groshoop wiaar de bol letjes nog precies eender lagen als de tuin man ze er zooeven had neergegooid, wist hij wed. beter. Nee, Gert begreep niet waarom hij dam wel terug moest komen. Wat ga je nu doen?" vroeg de tuinman, zoodra Gert dichterbij gekomen was. „Ik.ik ga naar huis." „Ja maar, ik bedoel hoe moet je nu aan die papavers komen, waar ga je ze nu ha len?" „0, bedoelt u dat. Ik ga geen andere halen. Ik.... ehm'nBijna had Gert gezegd: m'n kwartje is weg, en ik mag geen ander nemen; maar dat deed hij toch maar 'niet; die tuiumlan hoefde dat niet zoo precies te weten. Toen zei hij: „Ze waren voor m'n zuisje, maar nu doe ik het zonder; ze wist er toch niets van, 'dus zoo.Nu had hij weer bijha gezegd, zoo erg is het niet, maar dat was ook niet waar, want het was wèl erg. „Zoo," zei de tuinman en liet de hark even rusten. „Nou ga maar eens even mee, misschien kan ik je wel aan een paar plantjes helpen." Voor Gert goed en wel wist wat er gebeur de, liep hij' al achter den tuinman aan ver der den prachtigen tuin in. Even kwam er een heel blij gevoel in hem. Heel even maar, want 'mieteen kwam er spijt in hem op dat hij het niet gezegd had van 'dat kwartje, dat hij nu geen ander meer had. Want de tuinimfan zou misschien wel zaad of planten aan hem willen verkoopen, en dat kora 'hij toch niet doen. Ze liepen door tot heelemaal achter in den tuin. „Kijk, hier staan ze." De tuinman wees een bed aan vol jonge, sterke planten en Gert 'begreep dadelijk, dat dat papavers waren. Wat veel!" bewonderde Gert, maar erg plezierig 'klonk het niet, want nu hij ze zoo dicht bij! zag en ze toch niet kon koopen, leek het nog veel naarder. „Er staan er te veel", zei de tuïmüan toen. „Ik moet er noodig wat tusschen uit halen. Nu, die mag jij dan wel meenemen." Het was weer net als bij den koopman. Gert had het hegeerde haast zoo maar voor het grijpen en toch was het voor hem onbe reikbaar. Immers de bollen waren eerst te duur geweest en nu was zijn geld op. Eim ja, daar was niets aan te doen. „Ik zal het nu eerst wel even doen", ging de tuinman verder dan kun je ze meteen meenemen. „Nee," zei Gert, „doet u het maar niet." „Niet?" vroeg de tuinman verwonderd, Gert niet hegrijpend, ,Jk dacht dat je ze wel graag won! hebben, jij bent een rare hoor." wil ze ook wel graag hebben, maar. en toen moest het hooge woord er uit: „mijn is op." „Zoo, ja, dat is lastig." „Ja", zei Gert stil. Hij bedacht dat hij nu wel weer gaan kon en wenschte dat de tuinman hem maar niet teruggeroepen had. „Maar wat zou dat eigenlijk?" vroeg de tuinman toen. „Wat dat zou?" Gert's stem klonk een beetje kribbig. „Wel, dat ik ze toch niet kan koopen." „Koopen?" maar wie praat er nu over koopen? Ik heb toch niet gezegd, dat ik ze wilde verkoopen?" Nu werd Gert boos. „Nou, had u me dan maar niet geroepen ook. „Hij had nog wel meer moois willen zeggen, maar gelukkig hield hij dat nog net op tijd in. „Bedaar maar een beetje. Je begrijpt me heelemaal verkeerd, domoor. Ik moet er planten tusschen uit halen, maar inplaats van ze op de vuilnisbelt te gooien, wou ik ze nu aan jou geven. Vind je dat goed?" ,/Hee.vroeg Gert ongeloovig. „Krijg ik ze dan?" „Ja, dacht je soms dat we hier een han deltje hadden in planten, die we over heb ben? Nee hoor, die gaan zoo weg. Maar als jij er nu een paar van mee wilt nemen, nou dan hebben ze nog een goeie bestemming. Van de zomer kom je me maar eens vertel len of ze het goed doen." Na het eten, want voor dien tijd was er geen gelegenheid meer voor, was Gert druk in zijn tuintje bezig. Vader, die een eindje verder aan het werk was, zag wel dat Gert zoovele plantjes had, maar nu Gert niets zei, liet hij ook niets blij ken. Moeder had gezegd dat Gert die plantjes wel van het kwartje gekocht zou hebben en dat was een geheimpje, dus moesten ze maar niets vragen. En Gert werkte. Nauwkeurig deed hij alles precies zooals de tuinman het hem gezegd had. Dat hij er „een paar" kreeg, nou dat was ook een vergissing. Hij had ze dadelijk ge teld toen de tuinman de plantjes uit den grond haalde en het waren er negentien. Dat heb ik vergeten. Het was Zaterdagavond en Klazientje en Gert waren juist teruggekomen uit het dorp met een groote mand met boodschappen. Gert was nog even buiten gebleven. "Wat die nu altijd aan dat tuintje van hem vond, waar haast nog geen bloemen in wa ren, dat kon Klazientje niet begrijpen. Ze zat bij moeder in de keuken, met haar beenen opgetrokken op de bovenste sport van de stoel, en keek toe hoe Moeder de boodschapen een voor een uit de mand nam en meteen nakeek of ze hun werk wel goed gedaan hadden. Ze wachtte tot moeder het laatste, aller kleinste zakje te voorschijn haalde. Dlaar zat altijd een snoepje in, maar wat het was, dat wist je nooit vooruit. De kruide nier had zooveel trommels en bussen achter den toonbank staan waar hij een keus uit kon doen, maar uit welke hij een greep nam, dat kon je nooit ontdekken. Ze hadden wel eens gevraagd, laat u eens zien wat er vandaag in het zakje zit? Maar toen was hij zoogenaamd boos geworden en had gezegd „Nieuwsgierige kinderen?? Pas op hoor, anders krijg je niets. En denk er om, je mag er pas inkijken als je thuis bent." Ook hadden ze één keer op straat het zakje opengemaakt en er uit gesnoept. 'Het waren toen van die lekkere groene bal letjes geweest. Gert en zij hadden er ieder een genomen, maar wat waren ze geschrok ken toen ze even later ontdekten dat hun tong heelemaal groen geworden was. Ze hadden nog geprobeerd het er met Gert zijn zakdoek af te poetsen maar het had niets geholpen. Natuurlijk ontdekte moeder het dadelijk. Ook dat de boodschappen zoo slordig in de mand lagen, want ze hadden alles omver moeten halen om het zakje van den bodem op te diepen. En paar groote zakken waren balf los gegaan en het kleine zakje hadden ze niet meer zoo netjes dichtgekregen. „Klazientje wist het nog goed, het was een echt rommeltje geweest in de mand. En het ergste was, dat ze van den vorde ren inhoud van het zakje niets meer ge proefd hadden; nee, als Klazientje daar nog over dacht, dan kon je beter maar even geduld hebben tot je thuis kwam. Hkitr 1 EEUW PINKSTERFEEST. En zij werden allen vervuld met den Heiligen Geest Handel. 2 4. De Hoere is een waarmaker van Zijn Woord. Gods beloften falen niet. Tijdens Zijn omwandeling op aarde had de Heere Jezus Zijn discipelen gesproken van den Trooster, de Heilige Geest, welken de Vader in Zijn, Naam zenden zou en Die hen zou leeren en indachtig maken alles wat Jezus him gezegd had. En voor Zijn hemelvaart had Jezus hen opnieuw beloofd, dat zij zouden ontvangen de kracht des Heiligen Geestes, die over hen komen zou en Hij had daaraan toegevoegd de opdracht, dat zij Zijne getuigen zouden zijn, tot aan het uiterste der aarde. Deze beloften zijn op het Pinksterfeest heerlijk vervuld. In gehoorzaamheid des geloofs hadden de discipelen zich naar het bevel van den Hei land te Jeruzalem verzameld om daar de komst van den Geest te verbeiden. Zij waren eendrachtig bijeen, één van hart en één van ziel, één in geloof en liefde, één in de verwachting van de vervulling der be lofte. En zij waren biddende bijeen. Er was bij de kleine gemeente heilige activiteit. Bid dend en smeekend openden zij hunne harten om de droppelen van den verkwikkenden regen des Geestes te kunnen opvangen. Het gehoorzaam wachten is niet tever geefs. Als de dag van het Pinksterfeest vervuld is, dan geschiedt daar uit den hemel een go- luid als van een geweldigen gedreven wind, vullende het geheele huis, en van hen wer den gezien verdeelde tongen als van vuur. Hier is dus een dubbel teeken, wind en vlam, twee eigensoortige elementen, die in bijzondere omstandigheden zich tot één actie van glorieuse kracht vereenigen. En dan is er de uitstorting van den Hei ligen Geest. De Trooster, Die hen in alle waarheid zal leiden, daalt neer en allen wor den vervuld. De gaven des Geestes worden aan de Apostelen in volle mate geschonken. Zij worden toegerust met kracht uit den hooge. De discipelen worden gedoopt met den Heiligen Geest en gedreven door dien Geest beginnen zij te spréken, te getuigen, de groo- KOM, HEIL'GE GEEST. Kom, kom, o driemaal Heil'ge Geest en zegen ook ons Pinksterfeest; kom als een duif van 's Hemels dak en breng ons den olijventak. O Trooster, breng ons Christus' vree, en deel ons Uw genade mee; Geest Gods, maak onzen geest gewis, dat God ons aller Vader is. Kom, Hemeldauw, en overstort 't gemoed, onvruchtbaar en verdord; o, Stroom des levens, o Fontein bevochtig ons en maak ons rein. Kom, Godd'lijk vuur en steek voortaan onz' koude ziel met ijver aan; kom, heilig Vuur, verteer, verslindt al wat in ons nog 't vleesch bemint! Gij, Woord des Heeren, leid toch mee der ziele-schip in 's werelds zee, opdat zij, vrij van schipbreuk, dan landt in 't beloofde Kanaanl VONDEL. te werken Gods in de openbaring van Jezus Christus te verkondigen. Gij zult Mijne getuigen zijn, had' Jezus tot Zijne discipelen gezegd. Maar hóé zouden zij van Hem getuigen? Wat begrepen de jongeren eigenlijk nog van het werk van Christus! Ais Hij gaat den weg van lijden en dood, naar de Schriften, dan meenen zij dat alles verkeerd gaat. Dan komt er twijfel in hutn hart. Zij hoopten, dat Jezus de Messias was, Die Israël verlossen zou, maar nu.En als de Heiland is op gestaan, dan zijn ze vervuld met de vraag of Hij nu in dezen tijd aan Israël het Koninkrijk weer zou oprichten. Zijn dat nu mannen, die voor Jezus de wereld zullen opeisehen! Maar nu worden zij vervuld met den Geest. En nu kunnen zij getuigen. Nu kunnen ze spréken van de groote werken Gods, nu kun nen zij Zijn deugden prijzen en het Evan gelie van Jezus Christus verkondigen. De dag van het Pinksterfeest is vervuld. De Heilige Geest is op de gemeente des Heeren uitgestort. Geve God ons genade om door dien Geest te leven en getuigen te zijn van Jezus Christus. CHRISTEN EN GEZIN. Wanneer de man en kostwinner van het gezin door krankzinnigheid of andere ziekte uitgeschakeld wordt, zien wijl dikwijls de vrouw deze laatste taak overnemen. En dat prijzen we in haar. 'Evengoed prijzen wij de vrouwen van werkloozen, die zich uitsloo- ven iets voor hun gezin erbij te verdienen. Hoe staan wijl echter tegenoveT de vrouw, die in een normaal huwelijk, waar de man ook kostwinner is, zioh 'niet uitsluitend aan de gezinstaak wijdt, maar een al of niet be taalde functie daarnaast verricht, die met het verzorgen van het gezin geen direct ver band heeft? O'ofc hier zullen wij een stap terug moeten gaan en eerst dienen na te gaan welke de plants is, die de vrouw in het gezin bekleedt, en welke taak zij daar heeft te verrichten. Moeten wijl in de Bijbelwoorden van Genesis 3: „de vrouw, die Gij mij gegeven hebt" en „de man zal u overheerschen" de eisch lezen, dat de vrouw geen andere taak heeft dan zich te voegen naar den wil van haar man, dat zij zich slechts heeft te bewe gen binnen den kring van het gezin, dat de man unlet haar vormt? In dat hijzonder mooie boekje: „de Vrouw, haar plaats en roeping onder de verkondi ging van het Evangelie", dat in de serie „Onze Tijd" is uitgekomen, geeft Ds Rasker een zeer heldere exegese van het bekende Bijbelgedeelte van Gen. 1 tot 3, de geschie denis van den zondeval en den vloek. Ds Rasker zegt in het kort het volgende: Wanneer ma de zondeval Adam door God geroepen wordt, geeft hij het bittere ant woord: „de vrouw, die Gij mij gegeven hebt, heeft inlij verleid". Dan spreekt God den vloek uit over den man, de vrouw en de slang en het eind van alle drie is de dood. Maar wanneer wij de drie vervloekingen goed lezen, dan zien wij, dat zij behalve een vloek, ook een verborgen zegen inhouden voor den mensch. De vloek over den ma/ni geeft niet een onun(iddellijiken dood, zooals verwacht mocht worden. Immers tevoren in Gen. 2 stond geschreven, dat wie van den boom at, ze kerlijk zou sterven. Nu echter mag de mensch blijven leven, maar de aarde zal niet meer om niet vruchten voortbrengen. Slechts ten Ikoste van zwaren arbeid zal de man tusschen doornen en distelen; zijin voedsel kuinnen winnen. De vloek over de vroutw is de verzwaring van haar sm'arten bij het ter wereld brengen van haar kinderen. 'Daar komt bij de over- heersching van den man, waaraan zij zich uit eigen wil zal onderwerpen. Maar de ver borgen zegen hierin is, evenals bij den man, geen onmiddellijkem dood, ja, zelfs het voor recht zelf nieuw leven te mogen vormen voor de toekomst. Ten slotte de vloek over de slang, die eveneens tegen den mensch ge richt is. De mensch als heerscher over de dieren, zal bedreigd worden door de slang, miaar, weer de verborgen zegen: zijn na geslacht zal de slang overwinnen. Bij al de vervloekingen dus toch de heilsboodschap: de mensch mag blijiven le ven,, nageslacht krijgen en dit zal het dier, dat hem tot zonde bracht overwinnen. En de vrouw is de bemiddelaarster voor de toe komstverwachting. Daarom, zegt Ds Ras ker, is 'het eerste woord van Adam na den vloelk geen klacht, maar een juichtoon: hi) noemt zijn vrouw Eva, d.i. levende, omdat

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1939 | | pagina 7