?t
ff
3
3
C
II
Voor de jeugd.
w
S 8
a -
«IN?
I aS I
er
p. B
Zaterdag 20 Mei 1939
53e
Jaar
gang
Vèo. 34
Voor den Zondag.
9°
<s -Q ILs° N B g g tr
IP 8 8s Bp P S 3.K
t>r aq (->■ 2
o-sP
Ü2 ?J« 4yP^
^oS-é'oog b c» g,
883^5?r^S?
i&[5c
C
H*
p,g
1T
wi
P
k:
8i
rf=-
p C"
g tÜ
C cp
hJ n
f
O" CD
t-s
Pj
2g
is
w
>a
H W
2 ri=~
p ui
OS tö
P-S
®<§f
O?
H ,N_
p
1
|.g8l w
CD I CD CD
O ÖJP 4
P-"
IIkc^
CD
fcO
CD
OilCl Ül
8B
o, 2 g-
g-p a
N <*J
CD
oq
CD
s*
CD 3
C&
O-
«PU e
p
p
(KJ
O
CU
p-?r?ro P
CU p- T3 g
CD 3 3 3
3 O* 5
o P
Cu
O 3
o
a CU CO
w
CSJ
CS 2
"a'o-
tr p
2
O i O
O - *1 3
P ^3
2 ?f
O
3
p
S e" S* 3 "9 H-
p - p B o B
P
•B r*
y—l >-»
P* CO
Aan de Nichtjes en Neefjes!
Zïjb Kerstmis en Paschen, als we de ge
boorte en opstanding Tan onzen Heere Jezus
gedenken, de groote Christelijke feestdagen,
daarentegen lijkt ihet wel of de Hemel
vaartsdag niet zoo eng meetelt.
En toch, in het verlossingswerk van onzen
Heiland is dit een gebeurtenis die van niet
minder belang is, want als Jezus niet ten
hemel gevaren was, zouden Zijn komst op
aarde en iZdjn opstanding ook vergeefs zijn
geweest.
Na Zdjln opstanding zien we de Heer nog
een korten tijd op aarde. Daar verkeert Hij
tusschen de ongeloovigen en ben die Hem
toebebooren.
E!n dan komt Jezus' Hemelvaart, vol ma
jesteit en heerlijkheid.
Toen Jezus voor Zijn 'dood op aarde wan
delde, waren velen.' in Hem) teleurgesteld.
Was dat nu' een koning?
Maar als God Zijn Zoon thuis baalt, is er
blinkende heerlijkheid en zien de discipelen
iets van wat hen daarboven wacht.
Door Jezus' Hemelvaart voltrekt Hij! odk
de scheiding tuisschen geloovigien en onge
loovigen.
Voor de geloovigen bereidt Hij de heanel-
sche heerlijkheid, en voor de ongeloovigen
wacht het eeuwig verderf.
Ein nu is het Hemelvaartsdag.
Dian zien we ook hier de scheiding.
Een dorp of stad en daarin een kerk waar
de geloovigen samenkomen.
Zij' luisteren naar het imiaohtig Evangelie
dat Christus ten Hemel is gevaren om daar
voor Zijn kinderen een plaats te bereiden.
Het is God zelf die daar tot hen komt in
Zijin Heilig Woord.
De geloovigen vertoeven hier in Zijin Hei
lige nabijheid.
Maar buiten de kerk gaat bet leven zijn
gewonen gang, en zijin daar de duizenden
die niet neerzitten om te luisteren naar wat
God ben te zeggen heeft. En de rijksten van
hen zijn armer en meer beklagenswaard dan
de ineest arme.
En dan gaan de kerkdeuren oipen en tre
den de geloovigen naar buiten.
De scheiding is er niet meer, en zoo zal
het blijven tot Jezus wederkomtet, tot Hij
klaar is om plaats te bereiden voor Zijn ge-
zaligden, dan zal Hij! voor altijd scheiden
geloovigen van de ongeloovigen en die in
Hem gelooven zal Hij opnemen in Zijn
heerlijkheid en daar zullen zij voor eeuwig
juichen voor Gods TrooU.
NieuwdoTp. „Frederik Hendrik". En
had je veel moeite oiml uit je bed te komen
nu je een uur vroeger op mioest? Ja, het
is jamnner dat de zomertijd ook geen zomer
weer meebracht. Waar blijft de 'brief van je
vriend?
K a t ft e id d ij k e. „Naerebout". Dit versje
vind ik ook mooi, ik had het al eens eerder
gelezen, maar dat'kil en koud, dat dat er
niet is, daar ben ik. het niet mee eens. We
kUnnen de kachel helaas nog niet missen
in de Mbimoand.
's H. A r e n d s k e r fc e. „Herfstaster". Nu
ben ik 'benieuwd of jullie uitstapje nog door
gegaan is. Het was zoo'in mooie zonnige dag.
Zeg maar tegen broertje, dat zoodra hij kan
schrijven ik een brief van hem verwacht.
„Meazonnetje." Jij was deze keer dus gauw
klaar met het raadsel. Nu dat mag ook wel
eens. Ja de seringen zijn prachtig. Alleen
vind ik het maar jammer dat we nu weer
een heel jaar moeten wachten eer ze er weer
zijn.
Wemeldinge. „De twee gebroeders,"
Dat zal een heele drukte geweest zijn. Alleen
maar jammer dat het op Zondag was, want
dat was geen heiliging van den dag des Hee-
ren.
Serooskerke. „Parker". Wat een
fijne dag om jarig te zijn. Ein op zoo'n
manier heb je nog twee dagen feest ook.
Hoeveel jongens komen er wel? De postze
gels zijn al in de doos, en die is er weer mooi
mee bijgevuld.
Baarland. „Prins Bernhard." Wat
heerlijk hè dat het Donderdag zulk mooi
weer was, je hebt er nu 's middags flink vaan
1 kunnen genieten. Is het een groote wandel
tocht geweest?
Goes. „Teekenaar." Dat is een fijn
tochtje geworden, vooral nu het zulk mooi
weer was. Mocht je vriend nu wel mee?
Als je de oplossingen hebt is het het beste
ze allebei maar in te sturen.
N i s s e. „Zusje." Ik bob nu geen tijd om
het na te (kijken, maar je igeeft er zoo'n
beschrijving bij, dus zal bet wel duidelijk
zijin. Dat hoor je dan de volgende keer wel.
„Fietstertje." Dat zal een werkje zijn eer al
die dorstige bekjes gevuld zijin. Hoe vaak
gebeurt 'dat op een dag? En groeien ze ook
flink? Jia het is jaimfcner dat je het verhaal
niet uit kulot knippen, dan kon je het later
nog eens heelemaal overlezen. „Sneeuwklok
je". Gezellig dat jij het voorbeeld van je
vriendinnetjes bent gaan volgen. Je briefje
was zoo keurig in orde en met de oplossin
gen zal bet misschien een volgende keer wel
beter gaam.
Hier volgen de raadsels.
1. Voor de grooteren.
Het geheel bestaat uit 42 letters.
Op een 29, 14, 36, 7, 11, 23, 9, 41 wordt
veel geschreven.
15, 32, 5, 30 is een vruchtendrank.
Elen 4. 34, 8, 13,119, 27, 30 is een voertuig.
'Een 39, 3, 20, 35, 27, 34, 6, 12 is een
watervogel.
Een 10, 6, 2, 18, 24, 28 is een klein
beestje.
In den tuin moet je veel 1, 40, 10, 26,
32, 21.
Elen 38, 5, 31, 35, 22, 10, 16 is een bewaar-
plaats.
Elen olifant heeft een lange 33. 42, 17,
2, 25.
2. Voor de kleineren.
Het geheel bestaat uit 29 letters.
Dte 16, 17, 8, 4, 20, 24 zingien weer hun
6. 110, 27, 21, 23 lied.
Veel kuikentjes zijn 18, 7, 26, 13.
Eten 16,12, 14 gaat altijd naar beneden.
Een 3, 25, 10, 24 is een vogel.
2. 15, 9, 28, 11 is een getal.
Een 8, 5, 14 boor je soms als iemand
schrikt.
22, 12, 3 is een lekkernij voor de boter
ham.
21, 29, 2 is een metaal.
1 is een klinker.
Allen hartelijke gegroet van
TANTE DOiGLIEI
R00DE PAPAVERS.
8)
„Zoo" zei hij enkel, toen hij Gert zag.
En Gert, die nu zoo plotseling zijn doel
bereikt had, wist van schrik niets anders
te zeggen dan „Goeie middag".
Toen bleef bet stil en de tuinman werkte
weer door.
Maar toen bij merkte dat Gert daar maar
bleef staan, vroeg hij: „Had je bier een
boodschap?"
Vooruit nou, moedigde Gert zich zelf aan.
Hij vond zijn boodschap ineens een beetje
raar en was bang dat de tuinman hem uit
zou lachen maar toen kwam het hooge
woord er toch uit: „Baas, hoe diep moet
je papaverbollen planten?"
„Papaverbollen?" vroeg de tuinman, en
keek Gert toen zoo aan dat deze het gevoel
kreeg iets heel geks gezegd te hebben.
„Ja, papaverbollen", zei Gert weer. „ik
heb ze gekocht van een koopman."
De hark bleef nu in rust. „Papaverbollen,
maar jongen die plant je toch niet."
„Jawel", hield Gert vol, „er moeten toch
bloemen uit komen'..
„Nou dan zijn dat zeker heel bijzondere
bollen" lachte de tuinman. „Hoe zien ze er
uit?"
Gert vertelde.
„Gewoon, van die kleine bolletjes, bijna
betzelfde als van tulpen."
„Heb je ze bij je?"
„Nee baas."
„Nou, dan moet je ze eens halen, want
die wil ik wel eens bekijken."
„Ja baas."
Gert ging al. En nu niet meer tusschen de
struiken door, maar netjes het tuinpad ai,
tot hij op den weg kwam, toen zette hü het
weer op een loopen.
Wat zou dat nu zijn? "Waren het geen
papaverbollen, of had die man er misschien
ook geen verstand van. Maar als je tuin
man was, dan kon je het toch wel weten.
Gelukkig was Klazientje niet thuis, want
die zou natuurlijk dadelijk gevraagd heb
ben wat hij moest doen, en tegen Moe zei
hij: „Het is voor het geheim van het
kwartje".
Voorzichtig haalde hij de bolletjes uit het
doosje en bekeek nog even voor hij naar be
neden ging, met angstigen blik zajn schat.
Het liefst zou hij maar hier gebleven zijn,
en meteen de bolletjes geplant hebben. Wat
had die akelige tuinman te zeggen, dat ze
niet goed waren of zoo, ze waren toch zeker
niet van hem, en hij had ze niet eens gezien.
Zoo'n man dacht ook maar, dat hij alles
wist Maar toch ging Gert even later, met
een onrustig hart, weer op weg.
„Nou, jij kunt het vlug", zei de tuinman,
toen Gert al heel gauw weer terug was.
„En laat nu maar eens kijken."
Uit iederen zak diepte Gert vijf bolletjes,
toen deed hij zijn handen open, en daar
lagen ze, de bruine velletjes, glanzend in
de zon.
Van de bolletjes ging Gert's blik angstig
na»r het gezicht van den tuinman
Even, heel even maar, keek deze er naar,
toen schaterde hij het uit
„Noem je dat papaverbollen? Wie heeft
je dat wijs gemaakt?" vroeg hij toen aan
Gert, die met een beteuterd gezicht voor
hem stond.
„De koopman."
„De koopman? Zeker zoo'n vent uit de
stad. En wat heb je er voor betaald?"
„Een kwartje."
„Nee maar, dat is schandalig, een kwartje.
Jongen het is allemaal waardelooze rommel'.'
De tuinman had de bolletjes uit Gert's
handen genomen, hij peuterde de buitenste
velletjes er af en gooide ze toen één voor
één op een grashoop. „Allemaal rommel, er
zit geen leven meer in."
Maar dat jij je die voor papaverbollen in
je handen hebt laten stoppen. Weet je dan
niet wat papaverbollen zijn?"
„Nee" bekende Gert beschaamd.
„Nou, dat zijn de zaadbollen, die je ziet
als de bloem uitgebloeid is, maar die plant
je natuurlijk niet. Je had zaad moeten koo-
pen of kleine plantjes, maar deze rommel,
het is zonde van het geld, dat je er mee
weggegooid hebt."
Gert was wanhopig.
In zijn verbeelding zag hij zijn stukje
tuin zooals hij het zoo vaak gezien had, met
de groote roode papaverbloemen, maar nu
zou hij Ze niet hebben. En wat nog het
ergste was, het kwartje was hij kwijt, dus
zaad of plantjes kon hij ook niet meer gaan
koopen.
En die koopman, als hij dien vent nog eens
zag, Gert kreeg het warm van kwaadheid,
nou dan zou hij hem!
Gtert boorde met de punit van zijn klomip
een gaatje in den grond en bedacht toen
dat bij wel naar buds kon gaan; bij bad hier
ndets meer te maken.
I)e tuinman boefde bami ook niets meer
te zeggen enHé, daar sptrongen een
paar heete tranen dn zijn oogen; bet waa
oolk zoo jammler.
Met een ruk keerde hij zich om. De tuin
man boefde bet niet te zien. Toen riep hij
over zijn schouder, en zijn stem klonk wel
een beetje schor: „nou, dan ga ik maar, u
bent wel bedankt".
Langzaam slenterde bij het tuinpad af.
Haast hoefde hij nu niet meer te maken.
WaarvooT zou bij bet doen? Zijin zakken
waren leeg.
Even keek hij nog achterom naar den
grashoop, waar bij tusschen bet groen nog
bet bruin van de bolletjes ontdekte.
Toen kwaiml de koopman weer in zijn ge
dachten. O, als hij die nog eens tegen kwam,
zoo'n leelijkerd om hom zoo te bedriegen,
want bedrogen dat was bij.
Wat had de tuinman ocik weer gezegd?
O ja: „dat jij je dien rommel in je banden
hebt laten stoppen."
a>
trw
Q 3
?-§<*
p
ie
8"
p
P
<5
-
2 S
W O-
3. S 3
15 B
sa
-
8???g-s
s
s
3
CO
3
P* P
tr
o§«3 g-
Q* CD
CD
p
js: Q* a
v i
OQ
-aq
p
p
3
3
Qa 3
g B 3 Z
CD CD O O
O-P i
p* o
P 2. p
3 S
g
3 0Q
p. B
2" 3 w
3
S-
<D 3.
pr p
2
•B s
g
>-«•
p
B
i*r
<*- o
e- p?
2
ÓIÖMLAI)
JEZUS' HEMELVAART.
Ein gij zult Mijne getuigen zijn
Handel. 18.
Wij hebben in de afgeloopen week weer
mogen berdenken de triumftocht van den
Heere Jezus Christus, Die van de aarde
naar den hemel voer, om vandaar Zijn heer
schappij te doen gelden en Zijn macht en
majesteit te openbaren.
Geen juichende volksmenigte, geen defi-
leerend leger was getuige van Zijn machts
aanvaarding. Slechts eenige eenvoudige
mannen, die weinig begrip toonden van het
geweldige dat plaats greep.
Er was ook niets dat kon imponeeren.
„Hij werd opgenomen daar zij het zagen
en een wolk nam Hem weg van hunne
oogen".
Jezus voer ten hemel op vol eer en hier
op aarde bleven Zijne discipelen met een ge
weldige opdracht.
„Gij zult zoo had de scheidende Heiland
gesproken ontvangen de kracht des Hei
ligen Geestes, Die over u komen zal eni gij
zult Mijne getuigen zijn, zoo te Jeruzalem als
in geheel Judea en Samaria en tot aan het
uiterste der aarde".
Er zijn sinds het oogeriblik van de hemel
vaart bijna 2000 jaren verloopen, maar de
opdracht van hemelvaart is nog altijd de
zelfde.
„Gij zult Mjjne getuigen zijn".
Dat is wel een van de moeilijkste dingen
in ieders leven, omdat bet' zuiver geestelijk
is. Mohammed heeft zijn volgelingen gezegd,
dat zij moesten vechten met het zwaard. Dat
is meer met onze menschelijke natuur in
overeenstemming.
Getuigen is moeilijker; het beteekent mede-
deeling doen van hetgeen wij zelf gezien en
gehoord hebben. Het beteekent Evangelie
belijder te zijn, altijd, onder alle omstandig
heden en op elk terrein.
Voor niet' weinigen is deze opdracht te
zwaar.
De Kerk, dat' spreekt vanzèlf, dat zij van
Jezus moet getuigen, evenals de zending,
maar verder
Overal getuigen, dat vraagt geestelijke
spankracht, want in de wereld om ons heen,
klinken heel andere stemmen.
Getuigenissen van den roenseh, zooals die
tot uitdrukking komen in den roep om we
reldvrede en oorlog, in het verheerlijken van
klassenhaat en rassen-waanzin.
En tóch: getuigen!
Niet van eigen grootheid en eer en roem,
juist niet, maar van Hem, Die om een ge
vallen wereld te redden, gegaan is den weg
der vernedering en des doods.
Wij moeten niet getuigen van onze eigen
kracht, maar van de kracht Gods tot zalig
heid, de kracht van Hem, Die gestorven is
en begraven, maar ook opgestaan uit de
dooden, opgevaren ten hemel!
Hemelvaart! Een wolk heeft Hem wegge
nomen van onze oogen.
Jezus is in den hemel, en wij zijn op de
aarde.
Maar wij zijn niet alleen. Naar Zijn God
heid, majesteit, genade en geest wijkt Hij
nimmermeer van ons. De discipelen moeten
getuigen. Ja, maar aan die opdracht gaat
vooraf de toezegging: Gij zult ontvangen de
kracht des Heiligen Geestes.
Hij is met ons tot aan het uiterste der
wereld.
En Hij staat er borg voor, dat zij, die in
geloof en gehoorzaamheid, als Zijne getuigen
hun weg gaan, ook eenmaal met Hem ver-
eenigd zullen worden in Zijne heerlijkheid.
ZIT AAN MIJN RECHTERHAND.
Een psalm! Gesproken heeft de Heer
tot mijnen Heer:
„Zit aan mijn rechterhand, o Koning! en
regeer"
Gij zdjit gestegen uit het graf! Gij zdjt gevaren
omhoog, waar U die zang van duizend
EngleniScharen
bewelkomide en aanbad! De grendelen der bel
verbraakt Gij, sterke God en Held Emimia-
nu!ël!
Het Allerheiligste tradt Ge in. Apostelen
loofden,
nastarende dien gang met opgeheven
hoofden,
tot waar de wolk zich sloot, Gij uit hun oog
verdweent,
en heerlijker dan ooit, sinds in hun zielen
soheent,
dat die opperzaal niet dan van vreugde
langer galmde,
en ia den Tempel zelf, 't hart uwer jong'ren
psalmde.
Da Gosta.
CHRISTEN EN GEZIN.
Wij hebben de vorige maal gezien, hoe wij
te staan hebben tegenover bet geestelijk of
lichaiimelijik minderwaardige kind, ook wan
neer dit volwassen zal zijn geworden. Mis
schien nog moeilijker wordt het onze hou
ding te bepalen ten opziohte van den volwas
sene, wiens geest gestoord wordt. Over zijn
bestaansrecht boeven wij niet te spreken. Dit
is op dezelfde wijze te motiveeren als het
levensrecht van den mensoh, die van zijm ge
boorte af aan abnormaal was. Maar er konvt
hier een andere moeilijkheid bij.
Wij hebben in den beginne gezien, dat de
directe band: ouderskind en God een spe
ciale waardeering met zich bracht, ten eer
ste van het kind door de ouders en ten
tweede van het huwelijk als voorwaarde
voor het ontstaaai van het kind. Wij zijn nu
aan dit tweed© punt genaderd. Hoe zullen
wij moeten staan tegenover den gehuwden
mian of de gehuwd© vrouw, die zdoh mis
draagt of die tijdens het huwelijk abnormaal
wordt. E5n dan staan we meteen midden in
de netelige kwestie van de echtscheiding.
Zooais ui waarschijnlijk weet, is een nieuw
ontwerp van wet betreffende de echtschei
ding momenteel aanhangig, waarvan de
strekking in hoofdzaak is de bestrijding van
het euvel dat de praktijk van het verbod van
echtscheiding met onderling goedvinden een
doode letter gemaakt heeft. Op welke wijze
men door de wettelijke mazen heen kan
kruipen, is overbekend. De bestrijding van
deze praktijk zocht het ontwerp-Goseling in
een verzwaring van de procedure tot echt
scheiding; het maakte de echtscheiding du»
moeilijker. Om de juistheid van deze bestrij
dingswijze te kunimen beoordeelen, dienen wij
eerst onze houding te bepalen tegenover
echtscheiding in het algemeen.
Wij moeten het huwelijk in zijn wezen
als onverbrekelijk zien: de
maim en de vrouiw, die ham) tot hulpe is
gegeven, verklaren zich bereid Gods ge
schenk, het kind, te ontvangen en maar Goda
bedoeling te verzorgen en op te voeden,
Maar wanneer één van beiden zich zoodanig
misdraagt dat het samenleven voor de ander
miet hem of haar een ondragelijkheid wordt,
waardoor dan tevens de geestelijke voedings
bodem voor 't kind; te loor gaaf, meet het
gerechtvaardigd zijn het huwelijk te ontbin
den. Dit is b.v. het geval bij overspel. Mozea
gaf reeds toestemming tot den scheldbrief
ter voorkoming van erg or.
Maar de processueele praktijk van tegen
woordig, heeft de ontbinding! wel heel ge
makkelijk gemaakt en terecht zegt Minister
Geseling in zijm beschouwingen t.o.v. het
echtseheddingsvraagstuk, dat ten bate van
het opgroeiend geslacht „verdere afglijding
van het eene en onverbreekbare huwelijk
zooveel in ons vermogen ligt, (moet) wor
den voorkomen".
Of bemoeilijking van de echtscheiding dit
doel bereiken zal?
Waarschijnlijk zullen de scheidenden wel
doeltreffende methoden uitvinden om de
nieuwe klippen te omzeilen. De heer De Bie