II:
Ps-s T gys1? sP
l B
mi
B 2 K
i>
I Q s
is
£s
g,-B1Li
lis"*
1 P
II
s s<§
Voor de jeugd.
Zaterdag 6 Mei 1939
53e
Jaar
gang
No. 32
Voor den Zondag.
r* W pz hj m S h oó
Sffi- 3a-Su«g
o?
h* W
1 03 s®
jsfeSr
H P CÖ P o
2 t\s t» S g
a 1sj> pa g
3 v 3 B 8 E
n!»|§>isJ»l»o„ïPe
fed
9
H»-
Ü1
C«
K
<o
~3~
a»
P M:
n w T» a
-1 Q
o 6
P ^"ra S H P
(g tl P'© M.
iZ -
Ban
IV 03
H-
t3
P-
P~
P N
g
P
•P* m»
gaS§S'NB
srS g.
g-ag-
P g
2
P
-
*|T
STS
°^S
9 n q
g fj s-
h'Biy h.
=- -< *d 5 3 er
C: 3 p ci E
S?®
PSg
CO
Sf P
~pr
N
2 gTB n
p g
&8f„
g. p"
Kg
p
PT1 j—
a P
P H
P r
P hi SB
21
©few
T"
r<*
S
|wt JIT (V '1 'Mi
P
hi g oq
P
P- JT P- a
g.P ffg.
Probleem No. 3.
Auteur: iB. Koort, Amsterdam.
Opgedragen aam den. Voorzitter van den
Z. Dambond: H. M. Ölabbekoorn, Goes.
1 2 3 4 5
3.
A-^1» \y/4gpsg^g
-ï. ^.j!
Stand Zwart: dam op 25 en 9 schijven op:
6, 7, 9, 12, 13, 16, 18, 19 en 26.
Stand "Wit: dam1 op 16 en 9 schijven op:
22, 27, 28, 31, 32, 35, 42, 44, en 48.
Wit speelt en wint.
Aan de nichtjes en neefjes!
Bö vorige week hebben we de laatste
prijsraadsels gehad. Nog niet alle briefjes
zijn binnen dus zal ik de wegblijvers nog
even gelegenheid geven de oplossingen in te
zenden.
De volgende week worden dan de oplos
singen en de prijsjes vermeld.
Deze keer zuilen we maar eens met het
middelpunt van Z.-Beveland beginnen.
Goes. „Teekenaar." Dat is een mooi
werkje voor jullie, die krantjes rondbrengen.
Moet je er altijd veel? Wat een fijn cadeau
tje zeg, dat kwam voor jou wel goed van
pas. Voor het laatste rapport nog maar ex
tra je best doen, want nu komt het er op
aan. „Boertje". Het is toch in orde zoo met
het raadsel. Heb je er veel werk aan gehad?
Ja, erg jamimer dat het weer niet wat mooier
is, want nu komt alles buiten zoo weinig tot
zijn Tedht. „Die Ruyter". Ja, wijl hebben er
ook, maar zijn niet zoo goed gesorteerd als
jullie. Sterkte hoor met al je proefwerken.
Ik merk wel dat het nu weer aanpakken is.
Krijgen jullie voor Pinksteren een rapport?
,B Het kan zoo zijn dat God ons die
geeft om onszelf te leeren verloochenen en
goed te doen verstaan dat wat Hij over ons
beschikt het hoste is en wijl dat ook geloo-
vig hebben te aanvaarden.
N i s s e. „Fietsertje". lik heb hem zonder
bril kunnen lezen, het viel nogal mee. Ja,
als het nu mooi weer is, is het heerlijk om
een tochtje te maken, langs al de bloeiende
boomgaarden. Het is altijd weer een wonder
van God al die eerst zoo kale takken, nu
volgeladen met bloesems te zien. Busje." Ik
heb achter ieder cijfer hetzelfde getal gezet,
en dat as, met het eerste getal dat jij' schreef
er bijgevoegd, dus moet jij1 dat er weer af
trekken (anders weten de anderen het ook)
133227.
Koudekerk e. „Farmer." Ja, al was
er huiten niet zooveel feest als optochten
enz., toch hoefde de blijdschap dat onze
Prinses weer een jaar voor ons gespaard
werd, er niet minder om te zijn. Heb je het
nu1 druk met allerlei tuinwerkjes? „Prins
Maurits". De koekoek hoor ik liever niet,
IWant ze zeggen dat dat regen beteekent, hoe
wel dat ook niet altijd uitkomt. Ja, we kun
nen nu weer volop van de lente genieten.
's H. A r e n s ik e r k e. Al de bloesem
pracht buiten, daar hoort een zonnetje hij,
dat vind ik ook, want dan is alles dubbel zoo
mooi. Je ziet dus alweer dat de warmte ook
niet zonder omgeneugten is. „Herfstaster".
De oplossing is er dus, dat is toch nog in
orde. Wil je je broertje van mij: ook feliti.-
teeren. Hij komt nU zeker ook gauw in de
familie? Is het een prettig feest geworden?
Baarland. „Prins Bernhard". Het was
nogal niet zoo'n erge vergissing, zooiets kan
iedereen wel gebeuren en gelukkig kon je het
nu nog in orde maken. Is de verkoudheid
al weer over?
Nieuwdorp. „Frederik Hendrik". Als
ik het goed heb, waren juMie met heel de
familie op visite. Was dat omi naar de ra
dio te luisteren? Fijn hoor dat het je kleine
zus zoo goed bevalt. „Bruinoogje." Je brief
kwam precies op tijd, want ik heb hem nog
geen vijf minuten in mijn bezit. Zoo'n feest
komt niet iederen dag voor, dus kan ik best
begrijpen dat je daar naar toe bent geweest.
Ja, we verlangen allemaal naar een beetje
meer warmte.
Kattendijke. „Naerebouit". Ik was be
nieuwd wat jou brief op zou leveren en ja,
het vers was er bij. Ik vind het miooi, maar
nu moet je me een volgende keer eens schrij
ven of je ook weet wat de beteekenis, de be
doeling er van is.
Aagtekerke. „Vergeet mij nietje" en
„Kleine Bertus". Dat waren maar korte
brieven deze keer; hadden jullie het bijna
vergeten? En wat scheelde M., is ze al weer
beter en mag ze weer naar school? „Juni-
kever". Het is maar goed dat ik niet ge
schreven heb wat ik dacht dat het was, want
dan had je me vast uitgelachen. Maar nd
begrijp' ik het 'best hoor. Wat knap dat jij
zelf een konijnenhok hebt gemaakt. Groeien
de konijnen al goed?
Bor^sele. „Moeder trof het dat jij zoo
vroeg 'thuis was om haai1 te helpen en
doe jij het ook graag? Dat is dus een pret
tige maand met twee verjaardagen.
Serooskerke. „Duifje." Wat een dik
ke brief was het, en de inhoud niet mis.
Hartelijk dank hoor. Moeder had gelijk,
maar het staiud er niet bij. Fijn dat over
bent. Bevalt het goed in de nieuwe klas?
„Karekiet". Ja als het zaad in de aarde is,
kunnen wij er niets meer aan doen, maar
moeten we afwachten of God eT Zijn zegen
over wil gebieden. Nee het valt niet mee
voor al die mannen, die naar de grens
moeten en ook niet voor hen die ze achter
laten. „Parker". Flink hoor dat je den moed
niet hebt opgegeven; je hebt 'nu Weer de vol
doening dat je de oplossing toch kuint stu
ren. Moeder krijgt het maar stil thuis, maar
broertje leert opi zoo'n manier al heel wat.
Weioieldinge. „De Twee Glebroeders".
Jullie wonen nu maar in een mooi land daar
in Wemeldinge. Ik heb er al zooveel roem
over hooren verkondigen. Zijn er al veel
vreemdelingen geweest?
Bergen op Zoom. Ik was blij, dat
je briefje er weer was en te hooren dat je
weer beter bent. Je vindt het zeker wel fijn
dat je nü ook weer naar school mag? Ge
lukkig maar, dat de Paaschvacantie er in
viel, die tijd hoef je alvast niet in te halen.
„J. P. Goen". Gelukkig maar dat jij thuis
nog wat hebt kumneu werken, maar jullie
zult toch wel blij zijn dat alles nu weer zijn
geregelden gang gaat. En B. ban nul ook
thuiskomen. Doe haar mijn hartelijke groe
ten.
Hier volgt een raadsel voor allemaal.
Verschuif de onderstaande Woorden zoo,
de volgorde blijft hetzelfde, dat je door van
ieder woord) één letter te nemen, van boven
naar beneden de naainj van een bekend land
kunt lezen:
t
O
•r
O
O
s
i
O
n
g
p
1
'k
c
e
n
t
1
a
c
li
b
O
n
d
3
t
e
k
3
t
a
1
b
1
O
k
w
T
a
k
b
a
n
d
b
a
r
k
Y
1
s
t
V
r
e
k
Allen hartelijk gegroet van
TANTE DOTJ.TE.
ROODE PAPAVERS.
7.)
Bedrogen.
Voor Gert zich aan ging kleeden nam 'hij
eerst het doosje nog eens uit de kast om
naar de boletjes te kijken. Heel even maar,
want hij moest opschieten om niet te laat
beneden te komen, want laatkomers, daar
hieid vader niet van.
Vlug nam hij bet kistje van de plank,
en bij 'het optillen al boorde bij de bolletjes
door elkaar rollen.
Veel was er niet te zien aan die leelijke
kleine dingien, en toch 'had Gert er wel
een uur naar kunnen kijken, zijn pasver-
worven schat.
Onder het aankleeden had hij mooi tijd
om er nog eens over te denken hoe diep
ze wel in den grond moesten staan en hoe
ver bij ze bij elkaar vandaan zon zetten.
Als hij bet maar eens aan iemand kon
vragen, maar aan wie?
De jongens op school? Die zouden 'hem
vast uitlachen als zij het toevallig wel wis
ten. En verder? Gert had nog nooit bij
iemand papavers gezien.
Maar die bij de dominee? Waar waren
die dan toch vandaan gekomen. Misschien
uit de stad. Of? Wacht eens. Ja, dat zou
kunnen.
Met één been in zijn broek bleef Gert
staan, en tuurde strak door het open zolder
raam waarvan de pen op bet derde gaatje
stond.
Ja, ja, knikte bij telkens, nadenkend, zoo
zou het zijn, ja vast.
Het tweede been ging nu ook in de broek,
maar nog voor hij hem 'heelemaal had op
gehaald, bleef hij weer wachten.
Nee, dat kon hij niet doen. Stel je voer.
De dominee zou hem aan zien komen.
Toen schoot Gert in een lach, om zijn
eigen, dwaze gedachten.
Welja, 'hij zou naar de pastorie gaan en
vragen om de dominee te spreken.
'Nou, die dacht misschien wel dat het iets
gewichtigs was en zou hem in de studeer
kamer laten.
Dat zou anders wel leuk zijn, want Gert
was er nog nooit geWeest, en een studeer
kamer, hij had er geen idee van hoe die er
wel uit zou zien.
0 ja, en dan zou de dominee vragen. Gert,
jongen, wat heb je op je hart? En dan zou
'hij zeggen, o dominee, ik wil graag weten
waar u verleden jaar die groote roode pa
pavers vandaan had. Heeft u die soms van
mijnheer Bronkhorst gekregen, want ik zie
zijn tuinman wel eens meer met bloemen
hier naar toe gaan.
Gert haalde de broek nn heelemaal op
en sjorde de riem stevig aan.
De dominee zou vast en zeker zeggen,
brutale jongen, waar bemoei jij je mee?
Gauw m'n kamer uit en naar huis.
En wat hij dan weer moest zeggen,
dit wist hij niet, maar in ieder geval, nee
dat kon hij natuurlijk niet doen.
Maar dat die bloemen ook bij mijnheer
Iroukhorst vandaan gekomen waren, dat
kon toch best.
Hij zon straks eens langs het huis loepen
en als hij dan den tuinman zag aan hem
vragen hoe hij papaverbollen moest plan
ten. Die wist het natuurlijk wel.
Op weg naar school ging Gert meteen een
anderen kant op, om zijn vriendjes te ont-
loopen en alleen langs den tuin van mijn
heer Bronkhorst te gaan.
Het was een heel groote tuin, eigenlijk
een park, en van het huis kon je van den
weg af niet veel zien. Gelukkig inaar, want
nn kon Gert even rustig blijven wachten,
zonder dat iemand het merkte.
Er was niemand te zien en toen Gert
eens rondkeek en merkte hoe netjes alles
er uit zag, was hij bang dat de tuinman
hier voorloopig niet zon komen ook.
Maar 'het was nog vroeg en hij kon best
even wachten, je wist het toch nooit. De
tuinman was nu natuurlijk ergens achter
aan aan het werk, maar misschien kwam
hij toch nog wel dezen kant op.
Gert had. nog nooit zoo goed de tuin be
keken als dezen morgen.
Tjonge, dat was nog eens wat anders
dan dat kleine lapje grond van hun, waar
hij toch al zoo trotsch op was.
Dat grasveld daar was misschien wel net
zoo groot als alles van hun. En zijn eigen
stukje grond, nou dat kon zeker wel drie
keer in die punt van het tulpenbed waar
de gele tulpen stonden.
ÖHD/ÖJBLAD
NIEUWE SCHEPSELEN.
Indien iemand in Christus is, die
is een nieuw schepsel.
2 Cor. 5:17.
In Christus een nieuw schepsel, of ook
wel: een nieuwe schepping.
Paulus wist dit bij ondervinding. Op den
weg naar Damascus had Jezus hem gebro
ken, terneergeslagen, buiten zichzelf gezet.
„Heere, wat wilt Gij dat ik doen zal?"
Dat was de eerste kreet van het nieuwe le
ven; het leven van Christus in zijn ziel.
Hoe machtig bloeide dit leven in Paulus
op, toen hij op Christus' bevel uitging, om
Zijn naam te dragen voor de heidenen,
voor de koningen en voor de kinderen Is
raels. En hoe overvloedig waren de vruch
ten der gerechtigheid door Jezus Christus
tot heerlijkheid Gods.
Nu bestond voor Paulus niet meer de
gesmade en verachte iruiseling op Golgo
tha, het oude was voorbijgegaan. Nn zag
hij met door den Geest verlichte oogen in
Hem den Heere der heerlijkheid, de wijs
heid Gods en de 'kracht Gods; het was alles
nieuw geworden.
Alles nieuw geworden. Een nieuw schep
sel.
Geldt dit ook van ons?
Zonder grondige verandering van het
natuurlijke hart zal het nieuwe leven onze
ziel vreemd Mijven.
Jezus heeft tot Nicodemus gezegd: Tenzij
dat iemand wederom geboren wordt, hij kan
het koninkrijk Gods niet zien.
En als dan de leeraar in Israël aan den
Leeraar door God gezonden vraagt of zoo
iets wel mogelijk is, dan zegt Jezus, dat het
alleen geschieden kan door de onnaspeur
lijke werking van den Heiligen Geest in het
hart.
En dan komt de mensch uit vleesch ge
boren tot waaradhtige schuldbelijdenis.
Maar dan komt ook de Heere de versla^
gen ziel te 'hulp en schenkt haar het oog
d»s geloofs, om in Christus te zien het Lam
Gods, dat de zonden, ook 'hare zonden weg
neemt.
Zoo dan, indien iemand in Christus is,
die is een nieuw schepsel.
Dat nieuwe schepsel draagt een nieuwen
naam, heeft een nieuw hart en een nieuwe
natuur ontvangen.
Het oude is voorbijgegaan. Een nieuw
leven ontwaakt.
De macht der duisternis is den dienst
opgezegd en heeft plaats gemaakt voor het
zachte juk en de lichte last van Jezus
Christus. Een nieuw schepsel. Burger van
het rijk waarin Jezus als koning regeert.
'De bezitter van dat nieuwe leven wordt
door het woord van Christus gebouwd in
alle wijsheid, in de hemelsche wijsheid, die
aan de kinderen geopenbaard wordt.
Maar dat nieuwe leven zullen we moeten
ontberen, zoolang 'het niet gekoanen is tot
een breken met de wereld, tot een afsterven
van den oudien mensch.
De bezoldiging der zonde is de dood.
Maar de gemade-gifte Gods is het eeuwige
leven door Jezus Christus onzen Heere.
T STAAT AL AAN TIJD EN MAAT
GEBONDEN.
'tls Wijnmaand, 'tis de rechte tijd,
laat dien wijngaardenier betijen,
die maat kan stellen ieders lij en,
Hij zet den merkpaal van den strijd.
Hij geeft bij beurte zon en regen,
dian zonneschijn, dhn regenvlaag,
de zonne schijnt niet alle daag,
noch juist wanneer 'tons valt gelegen.
Het water leit niet eeuwig vlak,
het onweer weet zijn tijd en stonden,
't staat al aan tijd en maat gebonden,
wat voorvalt onder 'themelsch dak.
Gods roeden, die het lichaam plagen,
zijn bezems, om de ziel te vagen.
VONDEL.
CHRISTEN EN GEZIN.
De vorige maal hadden wij het over de
keuze van een levensgezel(lin) en we zagen
dat God ons de gelegenheid gegeven had tot
de keus en in het bewustzijn daarvan dra
gen wij ons huwelijk bij de voltrekking aam
Hem op en stellen wij het onder Zijn leiding,
maar wij blijven: verantwoordelijk.
Maar dan komt dat andere element van
het 'gezin: het kind. En daarmede komt het
merkwaardige. Hier is 'het niet, zooals bij
onze andere naasten, dat God het leven van
den ander het onze binnenvoert en dam aan
ons overlaat, hoe wij ons tegenover dien
naaste zullen gedragen. Neen, hier eisoht
God eerst een daad van ons, als he1 ware
een bereid-verklaring, dat wij het kind wil
len ontvangen, en dan zal Hij bepalen of Hij
het ons schenkt, of Hij het leven van dezen
kleinen naaste onzen levenskring binnen zal
voeren. En hierin, zie ik dan ook de reden,
waarom wij, als Hij dat doet in zoo
sterk» verbondenheid tot onze kinderen
staan. Het is niet alleen doordat wij biolo
gisch zoo langen tijd van voorbereiding heb
ben gekregen tot de 'komst van het kind,
maar vooral hierom: omdat wij in, 'het ont
vangen van het kind een directe daad mogen
zien van God. Dus óók in het uitblijven
ervan.
D© verhouding ouder en kind is dus nog
directer op God betrokken, dan mensch en
naaste. Deze directe band van ouder, kind
en daartusschen God, die hen samenbracht,
brengt met zich mee een speciaJe waardee
ring van het huwelijk als voorwaarde voor
het ontstaan van het kind.
Wanneer wij een geschenk ontvangen, dan
waarschuwt de volksmond ons, dat wij een
gegeven paard niet in den bek mogen zien.
Als wij welopgevoed zijln, doen wij dit ook
iniet. Maar niets belet ons het paard op stal
te zetten, wanneer zijn qualitoiten ons niet
aanstaan, af het als trekpaard dienst te
laten doen inplaats van. het als rijpaard
te gebruiken als wij tenminste met eenig©
zekerheid kunnen vermoeden, dat de schen
ker het niet zal merken. Want natuurlijk
willen wij die niet kwetsen, maar ja, wij
hebben nu eenmaal onzein eigen smaak en
er is bovendien nog zoo iets als ons eigen
belang.
Maar wanneer God de Schenker is, dan is
het anders. Dan valt er niet te rekenen
met eigen smaak of eigen voordeel, want
achter den ruig van dezen Gever kunnen wij
niets doen. Wij hebben Zijn geschenken te
aanvaarden, zooals ze zijn en wij hebben
ze in dank te aanvaarden. Bij een aardsch
geschenk is soms nog toegestaan het te rui
len, maar Gods geschenk mag niet geruild.
Dat klinkt misschien profaam, maar als wij
even nadenken, zien we, dat in de praktijk
wij het maar al te vaak probeeren. Een
voorbeeld: wij hadden graag een zoon gehad,
maar God geeft ons een dochter. Maar die
zoon had de carrière van den vader kunnen
voortzetten, misschien een nog beroemder
medicus, advocaat, ingenieur worden dan de
vader al is. Nu is het een dochter. Waarom
zou de dochter de taak van den zoon niet
overnemen? Maar de aanleg van het meisje
blijkt in andere richting te gaan. Toch moet
zij probeeren im de voetstappen van den
vader te treden of beter in die van den ge-
droomden zoon. Zij wordt geruild tegen een
zoon en voor den knauw, die misohien haar
innerlijk wezen daarbij krijgt, zijn de ouders
blind.
Of een ander voorbeeld. Wij stammen uit
een geslacht van intelleotueelen. Gk>d
schenkt ons een kind met zeer matige be
gaafdheid op intellectueel gebied. Dat is
niet gemakkelijk te aanvaarden. Dus ruilen
wijl het kind, dat misschien een uitmuntend
handenarbeider zou zijn geworden, voor om-
zen toekoimstigen fictieven geleerde en mar
telen het dagelijks op de pijnbank van opge
drongen studie.
Nu doen ul eu ik 't misschien niet zoo erg,
maar zoo'n klein beetje, daar kom!en wij
toch wel heel licht toe. Denken wij eens aan
de muziek. Vader speelt piano, moeder zingt
aardig. Natuurlijk krijgt het kind muziek
les. Maar het brengt er weinig van terecht.
Het moet ook serieuser studeeren. Nu was