?-8 Voor de jeugd. roode papavers. s a a h Eris'g s Zaterdag 15 April 1939 53e Jaar gang No. 29 Voor den Zondag. goddelijke opdracht. gids, vriend; vader. na paschen. s F r. cq p* «p 5 P- £- oa co t» s§ Peis ffl® M g->a tri W 01 Po r< v V no <i Hj-j cp - 2? O a i30 g g VP. i CJX g g 2® o öt-1" B S V CO ia P> ff, P y w' Pgg^ff Hg(J e«®(a20^a5 g">S-p"K? 3 9 j m O 2- I-* I-1 B g>g O-baMo| £5SH B 2 ^ff«N r* o 7 T 0 m i oi.N O s fe R 0X3 p oH t» hj -si 9 8 P <1 O i O]m 5 <J 2 CD CD 2.S" CD co^ S? fs 8. tri Sr25 b> H P> m cd rj P hj «F §1 p- 4 CD O B H t—i- pCQ ff §E p h V Eö B <J CD O 0I 8.8 2? P P - i_i Oq Cö K n g" ppto hj g V"cp er ff p P 2 S.J h P r" Pc oq t P wor oi 8P R CD GO oi <5 Cn 3 3 5-£:2.5 -> a. r! 0* -• 3 "SFc e- p- 5. ff g- a ID m c-i. p* c- 03 CD o- o er P- i4 CD «P. ffff CD R g p w y ts %?- p- p- p oq GD P <5 p *"S -t O O c 3 CD cr cd R «T ff 5" ffff -< g- Q, R- CD Q O CD CD CD Dm 3 t* P 2 3 3 O p R. P g R r' <p ff CD^WJ 7-TJ R CD 5.1 ciff: g-s P O R R- <j o a 3 OQ m R H CD R-? i 6X7, Auteur: A. A. Polman. Nr 296 van „1001 Minaaturen". 1 '2 3 4 5 47 48 49 50 Zwart 7 schijven op: 1), 10, 17» 22, 23, 24 en 40. Wit 6 schijven op: 6, .11, 16, 32, 36 en 49. 7X7. Auteur: Pr M. J. Belinfante. Nr 795 van „1001 Miniaturen". 1 2 3 4 5 47 48 49 50 Ziwart 7 schijven op: 8, 14, 17, 19, 20, 28 en 34. Wit 7 schijven op: 26, 30» 35, 36, 39, 42 en 49. Wit speelt en wint geldt voor deze drie problemen. Aan de Nichtjes en Neefjesl lEr was de laatste dagen weer groote ont rust in Europa. Omdat de groote mogendheden elkaar wantrouwen en er groote vrees is dat een groote oorlog zal uitbreken, zijn alle landen in Europa aan het bewapenen gegaan. Aan alle grenzen staan de militaire wach ten klaar, gereed om bij (het eerste verschei- ■nen van den vijand, als het moet met opoffe ring van ihun leven, hun land te verdedigen. Ook in ons land is dit zoo. En je hoeft niet ver te gaan om er iets van te zien, immers overal in onze provincie wordt ge werkt aan debeveiliging tegen mogelijke indringers. In den, nacht van Maandag op Dinsdag trokken onze mannen er op uit. Trouw volgden zij den oproep en gingen daarheen waar zij noodig waren om ons land bij gevaar te verdedigen. En dat alles om de ontrouw van men schen. We kunnen op menschen immers ons vertrouwen niet stellen. Ondervinden we het zelf niet, dat onze beste vrienden plotseling ontrouw worden? En zijn ze zelf altijd trouw? Wat was het een prachtige morgen Dins dag, toen we in de vroegte onze landsver dedigers zagen gaan. Wat was het wonderlijk feestelijk in de natuur. De diepblauwe lucht boven de heel jonge en teere, witte en rose bloesems van de boomen. De glanzend groene blaadjes, die wakker gekust door de warme zonnestralen, plotse ling uit hun knoppen te voorschijn waren gekomen. Het uitbundig feestgezang van de vogels. Het was één feestmorgen! Heel de natuur sprak de taal van Gods trouw, die uit het schijnbaar dorre, dit miieuwe stralende leven weer deed voortko men. En dan ging er door dit blijde feestland weer een trein. Met militairen er in. Wach ters tegen 's menschen ontrouw. En wat was hun toekomst? Strijd en wapengekletter, vernieling en dood? We weten het niet. Maar één ding weten we wel. God is getrouw! Zingen we het niet in ons volkslied: Mijn schild ende betrouwen, Zijt Gij o God mijn Heer! En zoo zal het altijd zijn. Welke gevaren ons ook bedreigen en om ringen, hoe ook de wereld om ons heen wankelt. God is getrouw! Hij blijft dezelfde in alle eeuwigheid. Hij houdt Zijn beloften, ondanks de on trouw van de menschen, die steeds meer van Hem afvallen, tegen Hem opstaan, Hetm ontrouw worden. Boven al de ellende en verschrikkingen dezer wereld staat vast en onbewogen de glorie van Zijn Hemelsche heerlijkheid. Het heerlijk, door de machtigste aardsehe heerschers niet te ontrooven eigendom, van allen, die in Hem geloovenl Hier volgen de prijsraadsels: 1. Yoor de girooteren. Het geheel bestaat uit 48 letters. Een 36. 31. 11. 39..24. 42. 21 wordt veel door een dokter gebruikt. 22. 48. 25. 16. 32. 3. 44 is een ander woord voor beginmien te vertrekken. Elen 45. 43. 35. 12 leeft op de bergen. Een 22,. 6. 40. 19. 1 is een verrader. Naar 12. 2. 41. 26. 30. 10 34. 38. 47 werd een gevreesd man verbannen. 20. 14. 44. 9. 37. 1. 4. is een lekkernij. Zich 17. 15. 8. 21. 29. 41 is ergens voor oppassen. 33. 18. 28. 7 is veevoeder. 27. 24. 46. 23 is nijid. Een 13. 5. 21 heeft niet veel waarde. Inge®, door „Fietsterf je". 2. Voor de kleineren. Het geheel bestaat uit 23 letters. 6. 19. 8. 21. 11. is een ander woord voor plezier. Een 3. 14. 23. is een schadelijk insect Een 22. 10. 12. is een emmer. 13. 4. 18. 7. 20. 17. 5. 22 is een ander woord voor cadeau. Elen 9. 2. 16 is een fijn weefsel. 11. 14. 1. 15. 21. 13. is grappig. Een 18. 7. 20. 10. 3. is iets vaags. Allen hartelijk gegroet van TANTE DOLIIE. 6.) Dek oopma n. Klazientje gaf het niet op en vroeg voor de zooveelste miaal aan Gert: ,jWaarom woui je dan zoo graag naar de stad?" „Nou, zóó maar", zei Gert, „ik wou er eens kijiken". Nu wist Klazientje nog niets en ze vroeg weer verder: „Maar waarom wou je dan juist vanmiddag en in den regen, daar is toch niets aan?" „Je hoeft toch niet altijd met mooi weer te gaan? Moe is ook zoo bang dat je een beetje nat zult worden. Ik vind het niets erg hoor, 't droogt wel weer". Klazientje keek van terzijde naar Gert. Ze was vreeselijk nieuwsgierig waarom Gert juist dezen Woensdagmiddag en nog wel nu het zoo hard regende, naar de stad wilde, maar ze had toch ook een beetje me delijden met hem, dat hij niet mocht. Zou hij het erg akelig vinden. Maar ja, hij zou ook vreeselijk nat worden. „Misschien kun je de volgende week wel gaan, of Zaterdag, dan heb je toch ook heel den middag vrij?" „Dat duurt veel te lang", hield Bert kop pig vol. Klazientje wist niet goed meer wat te zeg gen; als hij nu maar aam haar vertelde waarom hij juist vanmiddag wou, maar dat deed hij niet, ze had al zoo lang zitten vis- schen. Maar dat hij zóó maar eens wou gaan kij ken, daar geloofde ze niets van. Ze boog zich weer over het roode goed op haar schoot. Het was de nieuwe jurk waar zij een zoom in moest naaien. Dat vond Klazientje wel leuk, en het ging veel prettiger dan de naden in haar naailap op school. Gert stond nog steeds, ongeduldig met zijn vingers op de vensterbank trommelend» met een mistroostig gezicht voor het raam naar buiten te kijken, naar den regen, die, evenals den vorigen dag, nog steeds neer viel. Ja, Moe had eigenlijk wel gelijk, het was geen weer om er door te gaan, maar nu viel heel zijn mooie plannetje, dat hij gisteren op zolder bedacht had, in duigen. En nu weer tot Zaterdag wachten? Misschien regende het dan ook wel. En dan Woensdag pas, dan was er alweer een heele wéék voorbij. Gert trommelde nog barder. Hij wou papavers hebben van den zomer, voor Klazientje. En als er nu vanmiddag niets kwam van zijn plannetje om naar de stad te gaan en de bollen te koopen, was het misschien wel te laat, om dezen zomer nog bloemen te heb ben. Gert wist niet goed of hij ze vroeg of laat moest planten, maar in ieder gevAl wil de 'hij er mee opschieten. Verveeld tuurde hij den weg af waar het eenig afwisselende was de regendruppels die maar steeds kringen en bellen in de plassen maakten. Juist had hij met een zucht besloten dan maar aan zijn huiswerk te beginnen, toen in de verte een karretje aan kwam rijden. Het was er een op twee wielen, met een mager, bruin paardje er voor, dat triestig, de natte manen in sliertjes langs zijn kop, op een sukkeldrafje langs de stille weg ging. Op het karretje, onder een grijs zeil, zat een man. Gert had hem nog nooit eerder gezien, maar het zon wel weer een koopman zijn zooals die hier wel meer kwamen. En ja, vlak voor bet huis riep hij „Ho!" tegen het paardje, dat meteen de leidsels op zijn rug kreeg, liet zijn beenen eT opzij af glijden en stond toen met één sprong op den grond. Nu de man er af was kon Gert ook on der het zeil kijken. Er stonden doozen onder, maar wat daar in zat, dat kon Gert niet zien en het kon ham niet schelen ook. „Klazientje, d'er is volk!" „Ja, ik heb bet al gezien, zeker weer een koopman." Klazientje sprong op. De roode jurk werd op tafel gelegd en toen ging ze vlug naar de keuken. Ze vond het altijd wat fijn als er kooplui kwamen, die hadden soms zulke mooie din gen bij zich. Als Klazientje rijk was zou ze vast een heeleboel van hen koopen, en ze vroeg altijd aan Moe, toe koopt u nu eens wat, maar meestal gebeurde dat niet, want dan zei Moe dat het rommel was, wat ze bij zich hadden. Maar daar was ze het niet mee eens. De man riep juist met een harde stem „Vollek!" in de keukendeur, toen Klazientje aan den anderen kant in de keuken kwam. Gert hoorde hen praten, maar hij lette er niet op wat ze zeiden. Toen ging Klazientje naar boven. Moe rustte en nu moest Klazientje vragen of er iets noodig was. Ze was weer vlug beneden en nu luister de Gert toch even en hoorde haar tegen den man zeggen, dat Moe niets noodig had. Samen keken ze even later voor het raam hoe de man weer onder het zeil kroop, waar hij maar juist rechtop onder kon zitten. Het paardje kreeg een tik met de leidsels, en daar ging het weer, verder het dorp in. „Wat had ie?" vroeg Gert toen het wagen tje uit het gezicht verdwenen was. „O, niets bijzonders". Klazientje had de jurk alweer opgenomen. o B oq* Q- o G p Cl w - 2: sr CD p o* p XL tr a c: CD s a $'i 5 <Jq S? 3 J3- a 3 t a.?5 oq t on O p oq S? o> W.S 8 „iO £§•2. S C *~i 0Q P-! R o tr o CD &1 a s s - 3 I P P O tD ff T p ff P Qi-ö P «RlS P R 3 Sg| ff tr p O R (p *ag I 3 2. 3 O Oj aa o a rf «d O B-B K R P R N R R - - »-«• Oq 2 R* o R «R: P o «R: P3 Qj CD W7 R 7 R R- pP NS 3- R O bi o ffo-a g-Oq ff 3 ffg 3 3 m -2 oq ff 9 Óq B 0*® as K tri P Q p B p- ÖNDA^blAD li- 1 i EEUW Toen zeide Jezus tot haar: Vreest niet; gaat henen, boodschapt mijnen broederen dat zij beengaan naar Galilea. Matth. 28 10 De laatste prediking van Jezus voor Zijn kruisdood was tot vrouwen en ook de eerste prediking na Zijn opstanding werd tot vrou wen gericht. Op den vroegen morgen van den eersten dag der week zijn de vrouwen maar den tuin vami Jozef gegaan om bet graf van den ge liefden Meester te bezoeken. En nadat zij eerst uit den mond van den engel hebben vernomen dat Hij niet meer in het graf vertoeft, ontmoeten ze even later Jezus zelf. t' Waren geen vrouwen van Jeruzalem, maar Galileesehe vrouwen, die te Jeruzalem het Paaschfeest hadden gevierd en nu in den vroegen morgen, eer zij naar Galilea terugkeeren, bet graf gaan bezien en den begravene met haar aalfolie willen huldi gen. Vermanend bad het woord van den Engel gdklonken: Wat zoekt gij den levende bij de dooden! Maar dit woord was voor deze vrouwen te groot en te wonderbaar. Wanneer echter Jezus zelf haar verschijnt, en zich als den opgestanen Heiland aan haar openbaart, dan moeten zij het gelooven. Het ongeloof lijke is werkelijkheid geworden. De Heere is waarlijk opgestaan. Ook bij deze vrouwen, evenals bij die van Jeruzalem, begint het gevoel te spreken. Ook zij loopen gevaar, dat zij door verkeerd in zicht tot een verkeerd handelen worden ge bracht. Zooals Maria Magdalena de handen naar Jezus uitstrekt en Hem bij zich wil honden, zoo kennen ook deze vrouwen geen andere begeerte, dan om Hem nn te bezitten, voor goed. Zooals Jernzalems vrouwen Hem het kruis wilden besparen, zoo willen deze vrou wen Hem Zijn hemelvaart onthouden en wanen zij zich in haar kortzichtigheid 'het rijkst als Jezus maar bij haar blijft. Miaar dat mag niet en dat kan niet. En daarom worden ook zij weggezonden rntet een taak en een opdracht. Zij moeten Jezus achterlaten en zonder Hem gaan naar Galilea om het daan- te ver kondigen, dat H3j opgestaan is. Eb als zij zoo haar taak vervullen, dan zal Hij zelf, zoo belooft Jezus, 'bij haar ko men in Galilea. Nog altijd blijft dit een taalk <van Jezus' discipelen. Zij moeten niet, zooals sommigen wel gaarne zouden willen, de wereld ontvluch ten, oim zich rustig aan Zijn voeten te zetten. Neen, zij moeten de wereld in met de pre diking dat Jezus opgestaan is, dat Hij voor zomdaren verlossing heeft teweeggebracht, en dat aan Hem gegeven is alle macht in hemel en op aarde. Dat alle knie zich voor Hem zal hebben te buigen en alle tong Hem zal hebben te belijden. Wanneer wij die boodschap van den Paasehdag hebben verstaan, dan hebben Wij onze roeping begrepen. Dan zullen we met de krachten waarover wij beschikken en met de talenten ons geschonken, meewerken aan de komst van het Koninkrijk van onzen Heere Jezus Ghristns. Ik heb een Gids, die, troulw en goed Mij door dit leven leidt, En op den smaHen weg mijn voet ■Richt naar de heerlijkheid. Hij is de Trooster, die mijn ziel Met Gods beloften sterkt, En in haar schoon, ik dikwerf viel Een vast vertrouwen werkt. Ik heb een Vriend, die rein en goed Op aarde nederkwami, En hier Zijn bloed voor mij vergoot Als schuldToos offerlam; Die thans verhoogd irn heerlijkheid, Als Priestorkoning zit, Den Zijnen daar heeft plaats bereid, En altijd voor hen bidt. Ik heb een Vader, die Zijn Woord Me ais richtsnoer heeft gezet, Die 'tstaamflend „Abba!" vriendlijk hoort En antwoordt op 't gebed. Een Vader, die Zijn eigen kind (Niet minder noemt Hij mij!) Met gadelooze liefde mant, Straks plaats geeft aan Zijn zij. Spitse woorden storen onze eigen ge moedsrust, doch 'tziju tevens duiveltjes, die wij uitzenden, om: onze medomienschen te pij nigen. „Uin coup de langue est ipire qpi'un. coup de lance," zegt een Fransch spreekwoord. Bijtende taai is erger dan snijdend staal. Prof. Dr A. J. Th. Jonker. Pasohen is voorbij. lEin alles gaat weer zijn gewonen alledaagschen gang. Eu er is groot gevaar dat ook dit Paschen voor ons niet unieer is geweest dan een tijde lijke beroering even om te niet te gaan in de vele beslommeringen en angsten die ons bestaan beheerschen. En toch heeft nu de wereld bovenal behoefte aan opstan- dings-christenen. Met het ontwaken der na tuur, strijdend tegen de wintersche boeien, die verstijvend het leven schenen dood te kraijipeB, zoo moeten ook wij nu, juist nu, vechten wat we kunnen tegen de doodelijke angst-verstijviiDg, die over ons dreigt te ko men. In het zéér belangrijke boekje „Het dorp op den berg" 1), een verhaal uit den Duit- schen kerkstrijd, las ik: „De tijd na Paschen is mij onvergetelijk gebleven, ofschoon er geen bijzondere ge beurtenissen plaats grepen. Maar onze ker- keraad is toentertijd tot een waarachtige ge meenschap samengegroeid. De Dominé zeide tot ons: „Jullie zijt mijn helpers, omdat jullie tezamen met mij er voor wilt staan, dat Gods Woord in de ge meente van Liiuidenkopf wordt verkondigd". En dan eenige bladzijden verder: „Het blijkt toch iets heel wonderlijks, dat eerst de aanvallen, die zich tegen de kerk richtten, gemaakt hebben, dat de gemeente mondig werd. Zondag op Zondag had men maar naar de preek zitten luisteren, mis schien bad men af en toe eens een paar mooie gedachten mee naar huis genomen, doch voor het overige had het leven weer zijin gewonen loop hernomen. Dat de ge meente het zout moest zijn en een licht, daar scheen men in het geheel geen begrip meer van te hebben en evenmin dat „het gebed van Ghristus' gemeente de wereld voor haar ondergang behoedt",, zooais de dominé eens Luther had geciteerd. En nu zaten wij daar met zijn zevenen, de kerkeraad en de predikant, bij elkaar en 'be gonnen vian voren af aan. Wij, oude men schen, gingen opnieuw bij Christus in de leer. Ja, wij waren als schoolkinderen, die voor de eerste maal hun leesboekje in de hand kregen en uiiet het spellen begonnen." En het hoofdstuk eindigt aldus: „Daar was de Bijbel, die alle meeningen en leuzen, ook die van politieken aard wa ren, onder den voet liep en Gods oordeel over de wereld ervoor in de plaats zette. Zelfs Rautter vooid zijn socialisme niet veel zaaks meer. „Heb uw naaste lief als uzelf," zeide hij, „dat is pas je ware socialisme." „Ja," antwoordde de dominé, „waarom doen jullie dat niet? Waarom maak je daar mu eens geen 'begin mee?" l) Men leze deze treffende waarschuwing tegen wat ook in ons land niet geheel denk beeldig moet worden geacht. Het is een boek van hoogen en aangrijpenden ernst. (Uit gave: Utrecht, Erven J. Bijieveld).

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1939 | | pagina 7