Rondgang door den Dam-doolhoi.
HET VERMISTE PAKKET
*g<
ïlf!
Wenken op technisch gebied.
"W
ft w
'is
si
Jili
s
O
T"
o
Pi
-ar
In
B
UJ
J
O
bc
Q
2
JG
C
o
-J
<u
u
O
X
3
2
bC
5
+->
G»
3
J
C3
V
u
3
ca
UI
c
O 5
■O J
■n
O
z
3
HS, -5
5 -j
i1 a
O
O
E
O
u
5
03 H
.g .8
2
S.3^1
25.2Ü-S
ti rM u
o J; o a
o o ca
13
beteekent: eenswillendheid met Gods gebod
en de andere: zelfhandhaving tegenover wat
God verbood en beide vloeien saam in de
ware wilskracht.
Zoo is dit alles ook opvoeding tot moe d.
Moed is Christenplicht en het is erg met ons
gesteld a]s we <Lit van een heiden moeten
leeren.
Over de lichaamscultuur kunnen we ook
wel wat van Hitier leeren: voor den Christen
is immers het lichaam een tempel des
Geestes.
Niet dus onze „broeder ezel", zooals Fran-
ciscus het noemde; nog minder „de zondaar"
zooals de schijnvrome het gelieft te betite
len.
Ons lichaam, als schepsel Gods, moet
minstens even goed verzorgd en ont
wikkeld worden als ons verstand-, gevoels-
en wilsleven. Zorg voor gezondheid door
reinheid, zonlicht, frissche, zuivere lucht,
door weloverwogen matigheid in spijs en
drank, door de stralende sport. De vruch
ten van lichaamscultuur zijn: opgewektheid,
toeneming van energie, standvastigheid en
gehardheid. 'Deze eigenschappen zijn onmis
bare elementen van een vast karakter.
Wat velen misschien niet hadden gedacht,
is, dat Hitier zoo sterk den nadruk legt op
de opvoeding van het ideëel e. Niet de ver
standelijke kennis zij de hoofdzaak, want:
„Industrie en techniek, handel en nijverheid
kunnen, slechts bloeien indien een idea
listisch gerichte volksgemeenschap de
groote lijnen aangeeft. Deze lijnen* liggen niet
in het materieel egoïsme, maar in de altru
ïstische offervaardigheid".
Inderdaad: naast het beheerschen van de
aandriften en instincten door inzicht en wil,
naast het dwingen van het lichaam tot dienst
baardheid, naast het zwijgend dragen zon
der klagen en jammeren, behoort de b e z i e-
1 i n g het idealisme ons te stuwen
en te leiden. Dat er een hoogste goed is
waarvoor wij leven, waarmee wij alles in ver
band brengen, en waaraan wij alles opoffe
ren, dat alleen verleent onzen wil een onver
deelde en onwrikbare vastheid.
Uit onzen arbeid, uit de voorbeelden in lec
tuur en leven, uit ons beginsel bovenal vloei
en ons de idealen toe.
En terecht wijst Hitier op de onthou
ding als belangrijk voor de karaktervor
ming. Het leven zonder remmen is de vloek
van onzen tijd en onze samenleving. „Als
God het niet verhoedt", zegt bovengenoemde
schrijver in zijn boekje: „als er geen rem
wordt aangelegd, groeit de onbeperkte drang
tot zelfbehoud uit tot een grenzeloos egoïsme,
wordt de drift tot ontplooiing een vertrappen
van den naaste, leidt de drang tot verzamelen
tot een ziekelijke zucht naar dieverij, en
waartoe kan niet de sexueele drift voeren!"
In ons beginsel, in ons werk, in de voor
beelden uit omgeving en geschiedenis (denk
aan Hitler's groote waardeering van vor
mend geschiedenisonderwijs!) moeten we de
bezieling vinden tot onderdrukking onzer
zondige neigingen, tot ontwikkeling van wel
willendheid en wellevendheid, tot samenwer
king en orde.
Tenslotte wijs ik nog op Hitler's aanspo
ring het karakter te vormen door oefening
door do daad. Dit eischt: snel aanpakken,
beperking van ons terrein van actie (dus ook
beperking der leerstof zooals uitdrukkelijk
in „Medmi Kampr" staat) en door taai vol
houden om tot ©en onwrikbaar „ja" te ko
men
Ofschoon wij dus zéér veel kunnen waar-
deeren: Toch moeten wij met groote klem
tegen heel dit opvoedingssysteem een krach
tig „n e e n" doen hooren.
Waarom?
Hierover een volgende maal.
P. W. J. S.
Zendvergunning.
I.
Er bereiken ons veel vragen, aan welke
eischen men moet voldoen, om in het bezit
te komen van een eigen zender. Gaarne vol
doen wij aan het verzoek dezer lezers om
een artikel aan de zendvergunning te wijden.
De radiowetgeving heeft het zenden aan
banden gelegd. De artikelen dezer wetten
staan zeer verspreid. Nu heeft de Ned. Ver-
eeniging voor Radiotelegrafie (het N. V. V.
R.) een boekje het licht doen zien, waarin
deze wetsartikelen op overzichtelijke wijze
gerangschikt zijn. Aan de hand van dit boek
je geven wij u een globaal overzicht aan wel
ke bepalingen de zendende amateur zich
moet houden, terwijl wij tenslotte de eischen
voor het verkrijgen van een zendvergun
ning zullen nagaan.
Do amateur kan zijn internationale be
palingen en voorschriften vinden in het
Verdrag van Washington en het Algemeen
Reglement, wat in werking is getreden op
1 Januari 1939. Daarbij zijn er nog binnen-
landsche bepalingen, welke zijn opgenomen
in de Telegraaf- en Telefoonwet 1904.
Het spreekt vanzelf, dat de binnenland-
sche bepalingen niet in strijd zijn met de
internationale bepalingen, maar deze slechts
aanvullen.
Allereerst wordt dan nagegaan wat men
onder een amateur en particuliere stations
te verstaan heeft.
Art. 1 zegt hierover:
1. Particuliere stations zijin stations voor
proeven, die de ontwikkeling der radiotech
niek of radiowetenschap beoogen.
2. Amateurs zijn gebruikers van een sta
tion, die een 'behoorlijke machtiging bezit
ten en deze stations voor een louter per
soonlijk doel en niet uit geldelijke overwe
gingen bedienen.
Uit dit laatste volgt dadelijk, dat men in
het bezit moet zijn van een machtiging.
Het tweede artikel gaat hier nog eens
nader op in, waarin wij lezen:
„Geen radiostation mag worden opgericht
of geëxploiteerd door een bijzonder persoon
of een particuliere onderneming zonder een
bijzondere vergunning, afgegeven door de
regeering van het land, waartoe bedoeld
station behoort".
Het volgende artikel zegt ons, dat voor
een amateurstation een machtiging noodig
is, zoowel voor den aanleg als het gebruik
daarvan.
Men mag dus een station niet zonder
machtiging gebruiken, men mag het zelfs
niet aanleggen.
Het in bezit hebben van een zender zon
der vergunning, al zouden wij het ding in
een rommelkamer op zolder hebben staan, is
zonder meer al niet toegestaan. Dit als een
waarschuwing aan de vele mcnschen, die
eerst maar eens een zender bouwen en er
dan een paar keer „stiekum" mee zenden,
om dan tenslotte het zondexamen te doen en
de zendvergunning aan te vragen. Bedenk
hierbij, dat men zonder een minuut uitge
zonden te hebben, reeds strafbaar is.
Tenslotte geeft de wet nog aan, dat wei
gering van een machtiging hoofdzakelijk
alleen kan geschieden op grond van gevaar
voor de veiligheid van den staat, de open
bare orde of de goede zeden, doch uit hoofde
van bezwaren van techniek en uilvoering is
onthouding van do machtiging eveneens
mogelijk.
In 't bovenstaande is aangegeven wat de
algemeene maatregelen inhouden omtrent de
vergunning. Een zeer voornaam artikel hier
uit is, dat de houder van een vergunning
zich moet verbinden om het geheim der be
richten, zoowel telegrafische als telefonische
te bewaren.
Voorts moet uit de vergunning blijken,
dat het verboden is andere radiotechnische
correspondentie op te vangen dan die, wel
ke het station gerechtigd is op te vangen en
dat, ingeval zulke correspondentie onopzet
telijk wordt ontvangen, zij noch opgeschre
ven, noch aan derden medegedeeld, noch
voor eenig doeleinde gebruikt mag worden.
Toevallig ontvangen berichten, die het
station niet gemachtigd is te ontvangen,
mogen dus zelfs niet worden aangeteekend,
noch aan anderen worden gepubliceerd.
Het artikel wat daarnavolgt, gaat over
de ijking en keuze der toestellen, welk arti
kel gevolgd wordt door een hoofdstuk over
de klasse-indeeling en gebruik van radio-
electrische uitzendingen.
Dezo artikelen hebben een zuiver tech
nisch tintje en deze zouden ons te ver voe
ren in deze rubriek. Belangstellenden lich
ten wij echter gaarne nader over een en an
der in.
Eén van de meest belangrijke artikelen
van het reglement is wel artikel 5. Het re
gelt voornamelijk de verdeeling der beschik
bare frequence's over de onderscheiden
diensten, als daar zijn:
a. Vaste diensten (tusschen vaste punten).
b. Mobiele diensten (scheepsverkeer, lucht
vaart).
o. Bijzondere diensten (Radiobakens, ra-
dio-peilstations).
d. Omroep.
e. Amateurs.
De amateurstations zijn ondergebracht in
de navolgende frequentiebanden:
1715—2000 Kp/s (175—150 m).
35004000 Kp/s (85—75 m).
7000—7300 Kp/s (42.8—41 m).
14000—14400 Kp/s (21.4—20.8 m).
28000—30000 Kp/s (10.7—10 m).
56000—60000 Kp/s (5.35—5 m).
Welke banden hiervan voornamelijk wor
den gebruikt zullen wij een volgende keer
zien.
Vragen.
G. D. te B. De gegevens ontvingen wij nog
niet, zoodat u nog even geduld moet heb
ben. Zoodra wij de berekening daarna ge
reed hebben, zenden wij deze toe.
A. W. te K. Wij kunnen u wel een sche
ma van een voorzetapparaat geven, hetwelk
u aan moet sluiten op de plaats van de de
tectorlamp, welke u daarvoor uit het toe
stel moet nemen. Ook kunnen wij u het
schema van een voorzetapparaat geven,
waarbij uw eigen toestel intact blijft. U moet
dan echter nog een lamp (Octode) er bij
k'oopen. Geeft u ons even op wat u wilt.
Als u mij het aocuschema even zendt zal
ik de veranderingen voor wisselstroom wel
even aanbrengen. Goede U. K. G.-schalen
zijn er vele. Te veel om op te noemen. Vraagt
u b.v. eens een prijscourant aan, waarin
verschillende modellen voorkomen bij Kon-
takt, Hoogstraat 338, R'dam-C.
door Grace Sinclair.
24) -HO—i
„Wat moet het heerlijk zijn, de kans te
hebben om voor Genève te strijden! Ik wou,
dat ik al in dienst kon gaan; maar ik ben
natuurlijk nog te jong, en vader zegt:
„Wacht maar geduldig je tijd af."
Het was een prachtige winterdag. De ste
vige witte sneeuw schitterde in den helde
ren zonneschijn.
Ulric had de meisjes overgehaald, om een
wandeling te gaan maken in de sneeuw.
Het is de eenige manier, om warm te wor
den, had hij gezegd.
„Konden jullie maar omwisselen", zei
Greta lachend: „jij een soldaat zijn, en Ge
rard gaan studeeren. Ik denk, dat je dan
alle twee in je element zoudt zijn."
„Ja, Gerard zou ons allen de loef afste
ken op het lyceum", zei Ulric. „Leeren is
zijn lust en zijn leven. Hij zou het Ver
brengen, als hij er toe in de gelegenheid
was; maar wat voor kans heeft hij, alleen
in de wereld, behalve Mignonne, zijn moet-
der dood, zijn vader in de gevangenis?"
„In de gevangenis? Ik heb altijd gedacht,
dat zijn vader dood was", zei Béril.
„Heb ik het je niet verteld" zei Ulrio
vol verbazing. Hij had nooit dien treurigen
uitroep van Gerard vergeten die nacht in
Juli. „Zijn vader zit al een jaar of vijf, zes
gevangen; hij weet niet waar, ook niet
waarom. Hij Weet zelf niet eens, of hij! nog
in leven is. Hij heeft, geloof ik, weinig
•hoop, dat hij hem ooit terug zal zien, of
nog iets van hem hooren."
Béril zuchtte zachtjes, terwijl zij over het
bevroren meer keek.
Wat was er tooh een boel treurigheid in
het leven!
Zij dacht aan Gerard, van goede geboorte
en begaafd en toch geen vooruitzichten;
eenzaam.
Ook zij, al waren de Morands ook nog
zoo vriendelijk, wist iets af van de bitter
heid, alleen op de wereld te zijn.
O
a
pi -
CÖ A
o
cö
cö
cö
Cl)
CD co
CD CD
-73 cd --H .TS -Ö
*-« 7=5
1 j^s
G)
3
a> cd
cd O
*-*1$ S 8
rj-j M CD 1 -N
o CD
PI js jp
cd
i -P
cd d o
rP
CD O S
GZJ G) -t_>
-S'g'ö
n* S
'■=?T s
ï?.2 5?
ai
cD
g> kj
O)
Q> cd cd H
Pi g V
_5 W CD
.al*
w a>
<D
CD t* S
TJrP SH
p, cd
U O
<D
cd d
Pi y -*■»
CD a> Pi G>
bo 0) O rP
CD
CD -p? *H
£-<
9) a
CC -"Ö
- o
■s
r-l G
s
tj fl) +J
CD bf) .2
Pi <D
•S-gQ
CD cd <3>
•r~\ 07 S
CD O
rPrdrhl
s
•P? fac
'<D Pi
■3 :3
É-i xn
°9
-5 -P?
:p?
N fl
<D
<D
U O
CD KJ
i-H
Pi
JJ
ld s
cd S)
rPl bC
CD
O bio
-
fcuo
cd
:3
03
Pi
0) O
G) r-i rC]
cd U
pi v3 13
bD
d)^"H)^q
'3 H S 'g rt :d?
2x5 cd -h pl
cd 2 a .2
'üiïotePdaS-'-'tm
"2 N
r-. -
bod
CD „P| s
5 d Si
2®
m Jj cd ÊJ'S a> fi
o 3 O n <D
O
H3 S a
:S a. .S d
N Jsfln>T3'öccicdh<i
bJ
a
cc
o
O
UJ
ca
be ."-•Cd
cd fl o <d
bo
6 c
Ti a>
C cd
cd N
2 g"
o
2g g a
O O) rl 'zl pi (V
i-Q C cd O Q) C
g "213 -S o,
B S °.2 d-S
2 a -
5
di "5
sl bo
Pi
O r0
- - c w
r* 0) <D
<1) CD O rrt NJ
öj G) r—f
PC CD ,-i
o? ■*-> C
■H ^5 G w cö
0Q C (Drrt
O bo
ft S V «3^
rQ fr1 G)
CQ _G) bfl
C3 TZ
Z "C
O
<z
Xül
O
z
X
T3 - -
'ö-SS' gu
CD 'S
- CD
rC
C t> -
a 2 g e a £5)
g -ö S 9
a 5 o s
cd gbcg'^ö®
O - ZJ G a) rP
t
evs-s s? -Ö .-a
cd cd .2; O cd P <d
T3 r-Q N -C rM
Zij dacht aan liaar vaders dood, aan hot
kwaad, dat hij haar gevraagd had te willen
herstellen.
Haar belofte leek verder dan ooit van de
vervulling verwijderd te zijn.
D'e echo van Ulrics woorden kwam haar
weer in de gedachte: „Vader zegt: „Wacht
maar geduldig je tijd af". Waren die woor
den dan misschien ook voor haar? Zei haar
Hemelsche Vader misschien ook: „Wacht?"
„Uw wil, niet de mijne geschiede!" fluis
terde ze bij zichzelf.
Het volgende oogenblik werden de wan
delaars verschrikt door de verschijning van
een jongen man, die als een waanzinnige
naar hun kant aangerend kwam.
Toen hij Ulric zag, vertraagde hij zijn
gang eenigszins en riep hem toe:
„Ga niet dien kant uit, jongen? Wat
scheelt je? Heb je het bericht dan nog niet
gehoord?"
„Welk bericht" vroeg Ulric.
„Van een nieuwe vervolging van de
Elvangelischen", bracht de jonge man hij
gend uit. „Breng je zusters, zoo gauw je
'kunt in veiligheid. Twee Hugenoten zijn
al gedood geworden. Ze zeggen, dat het het
begin van een moord op groote schaal is."
HOOFDSTUK XII.
Op post.
Het is geen valsoh alarm. Twee Huge
noten waren inderdaad doorstoken gewor
den door twee Katholieken. De eene was
dood, de andere zwaar gewond.
Een groote menigte Hugenooten stelde
zich op voor het Stadhuis, terwijl vier van
hen zich naar de Raadzaal begaven, oim
mede te deelen, wat er gebeurd was.
De gezant van Bern was er ook reeds, om
den Raad te waarschuwen, dat er een
moord op groote schaal verwacht werd.
De aankomst van de vier Hugenoten be
vestigde dit bericht. De Raad gaf onmid
dellijk bevel tot arrestatie van de moorde
naars.
Deze waren echter verdwenen.
„Zij' zullen zich wel in het Paleis van den
Bisschop verscholen hebben," was de alge
meene opinie. „Waarschijnlijk zit die wel
achter het komplot."
Er werd dus begonnen met naar het Pa
leis te sturen. Op bevel van de Overheid
werden de deuren van 'het Paleis geopend,
en het geheele gebouw doorzocht; maar of
schoon geen hoekje werd overgeslagen, was
er geen spoor van de mannen te ontdekken.
Toen de magistraat het Paleis verliet, om
het zoeken elders voort te ze'ten, beval hij,
dat er een zeker aantal manschappen in het
gebouw zouden achterblijven. Onder dezen
bevond zidh, tot zajm groote teleurstelling,
ook Gerard.
Hij zou veel liever deelgenomen hebben
aan het verdere zoeken naar de schuldigen.
Het leek hem zoo heel erg tam, om opge
sloten te zitten tusschen vier muren, ter
wijl er daar buiten misschien tooneelen van
opgewondenheid en gevaar plaats hadden.
Wie weet, tot welke moedige daden zijn wa
penbroeders zouden komen!
Den vorigen keer, toen hij zich in het
Paleis bevonden had, was het al drukte en
beweging geweest. Nu was er niets te doen,
dan de wacht te houden.
De uren leken hem erg lang. Eenigen van
de soldaten maakten gekheid met de dienst
boden van den Bisschop. Gerard zat een
eind van hen vandaan een hondenkop te
snijden uit een stuk hout van den hoogen
stapel, die klaar lag om het kolossale vuur
in den haard te onderhouden.
De vlammen verlichtten vroolijk de groote
hall aan de voorzijde van het Paleis en
wierpen fantastische schaduwen in het rond.
Buiten was het pikdonker.
Opeens hoorde Gerard daar iemand iets
roepen. Hij ging naar de deur en hield
zijn oor voor het sleutelgat.
Toen hij overeind kwam, stond zijn offi
cier naast hem.
„Wat is het, Gramont?" vroeg hij.
„Iemand, die een van de dienstboden roept,
kapiteiini", zei de jongen, terwijl hij; salu
eerde.
„Laat hij maar denken, dat zij het is",
zei de officier en zie, wat je te weten kunt
komen."
Gerard hield nu zijn mond aan het sleu
telgat.
„Wat wou u hebben?" vroeg hij en boot
ste zoo goed mogelijk een vrouwenstem na.
„Was Ulric maar hier", dacht hij glim
lachend bij zichzelf. „Die zou zeker beter
succes hebben, dan ik."
Het antwoord dat hij kreeg, verdreef ech
ter elke gedachte aan vroolijkheid.
„Ik wou graag de sleutels hebben, die
achter de halldeur hangen. Ik heb ze noodig
voor meneer Portier en Claude Pennett."
Portier was de secretaris van den Bis
schop, die op Goeden Vrijdag, een jaar te
voren den jongen man in de Kathedraal
had aangevallen. Claude Pennett was een
van de moordenaars van dien morgen.
„Ik moet ze naar de St. Pieters Kerk bren
gen, waar zij zich verscholen hebben", ver
volgde de stem.
„Wacht u even, dan zal ik ze halen",
fluisterde Gerard door het sleutelgat.
Het kostte hem slechts een oogenblik, om
zijn kapitein mee te deelen, wat hij gehoord
had. De deur werd opengegooid en toen
zagen ze, dat er een priester buiten stond
te wachten.
Eén ontstelde blik op de soldaten, terwijl
hij een dienstmeisje verwachtte te zien, was
voldoende. Hij verdween in de duisternis,
en de kapitein stuurde een ordonnans naar
het Stadhuis met het bericht van de ont
dekking.
Gerard hoorde later, hoe het afgeloopen
was. De overheidspersonen waren zelf mee
gegaan naar de Kathedraal van Sint Pieter.
Met brandende toortsen was men de heele
kerk doorgegaan, en had te vergeefs het
kruisschip, de galerijen, de sacristie, en de
zijkapellen afgezocht.
Drie uur hadden ze er mee zoek gebracht,
maar alles te vergeefs.
Zouden ze toch nog op een verkeerd spoor
zijn?"
Eindelijk stelde iemand voor, den toren
na te kijken, en daar vond de officier, die
voorop was gegaan, het tweetal boven aan
•de trap in een hoelk gehurkt zitten.
Gerard was later altijd blij, dat hij hen
niet had zien wegbrengen naar hun gevan
genis in het Stadhuis, die zij slechts weer
verlieten o;p' den dag van hun terechtstel
ling; Portier stierf op het schavot, en Claude
Pennett aan de galg.
Voor het oogenblik wist Gerard echter
niets van wat er in de Kathedraal voorviel.
De kapitein was weer naar een aangren
zende kamer teruggegaan, en Gerard ging
weer zitten houtsnijden. De dienstboden, die
bij het binnenkomen van den officier op de
vlucht waren gegaan, waren teruggekomen
en lachten en praatten weer met de solda
ten; en op een gegeven moment hoorde
Gerard er een op verontwaardigden toon
zeggen:
„Meneer Portier is een man van gewicht;
hij heeft brieven van den Bisschop in be
waring en zelfs van zijn Hoogheid, den
Hertog van Savoye."
De naam van hun aartsvijand deed het
lachen der soldaten opeens verstommen en
stemde hen tot grooten ernst.
„Zoo", zeiden ze, echter op een toon, als
of zij er niets van geloofden, „wou je ons
werkelijk wijs maken, dat zulke voorname
personen Portier tot hun vertrouwde heb
ben gemaakt? Jullie moeten het gedroomd
hebben."
„Gedroomd? De brieven liggen in zijn
kast. Als we hier den sleutel hadden, zou
den we ze jullie Kunnen laten zien. Er zijn
er bij met het zegel van den Hertog er
aan."
Gerard sprong van zijn zitplaats en volg
de de anderen. Het was het werk van een
oogenblik, om de kast open te breken en
de heele correspondentie van de groote
heeren er uit te halen en die ten onder
zoek aan den Raad te overhandigen.
Den volgenden dag wist heel Genève, dat
de Bisschop hen verraden had, en zij zich
zonder het te weten, op den rand van een
afgrond hadden bevonden.
Er waren brieven bij, die de aanstelling
van een Gouverneur bevatten, die absolute
macht zou hebben in Genève, met geen an
dere wet dan zijn eigen wil.
(Slot volgt.)
WORDT DE SAHARA WEER
VRUCHTBAAR?
De Sahara was eenmaal, een tweeduizend
jaar geleden, althans voor een groot deel,
vrudht'baar. Nog zijin groote uitgestrekthe
den vruchtbaar, n.l. de oasen.
Kunnen die oasen niet uitgebreid worden,
zoodat weer het grootste deel van de hui
dige woestijn zijn vruchtbaarheid terug
ktrijlgt?
Men probeert het. Het komt tenslotte neer
op 'bevloeiing, want als er maar water is,
is de bodetmi vruchtbaar genoeg. Men pro
beert liet met succes, al is het er nog ver
vandaar, dat de oppervlakte van ongeveer
acht millioen vierkante kilometers al ge
wonnen zou zijn.
Reeds zijn groote oppervlalkten met een
zand-bindend gras begroeid. Arr Iberische
putteri'leveren water. Een net van kamialen
voert het verder. Het is werkelijk geen uto
pie, dat de nu woeste Sahara eens de ko
renschuur van Europa kan worden.
Onder redactie van Jur. Schroder, Sta
dionstraat 29, Amsterdam-Z. Alles deze ru
briek betreffende te richten aan dit adres.
Uit de practijk.
De partijl J. J. de Jong'M. Wassenaar.
(Vervolg.)
In de vorige rubriek vingen wij de ana
lyse van dezen stand aan:
M. Wasseuuaar (Ziwart)
1-2 3 4 5
47 48 49 50
J. J. de Jong CWÏt)
Zwart 12 schijven op: 3, 4, 6, 8, 11, 13, 16
—20 en 25.
Wit 12 schijven op: 28, 3236, 38, 40,
42, 43, 45 en 48.
In het diagram van de vorige week stond
abusievelijk een witte schijf op 25. Dit
moest een zwart stub zijn. Storend was deze
misstelling niet, want uit het verloop 'bleek
duidelijk hoe de juiste opstelling moest zijn.)
Het spelverloop was: 1. 42!87, 1621; 2.
43—39!, 18—23 (A, B, C, D, E, F, G, H);
3. 3329, 13—18; 4. 28—22, 18X27 I;
5. 29X18, 8—13; 6. 18X9, 4X13; 7. 32^8,
19—24 (J, K, L, M); 8. 37—31, 3—8; 9.
31X22, 8—12; 10. 48—43, 13—19; 11.
22;18 en wit wint.
Behandeld hebben we de varianten A,
D, C, D en E. Den heer de Jong laten wij
nu zijn analyse vervolgen:
F.
Wit:
3. 48—43
4. 34—219
5. 32—27
6. 39X10
Zwart;
4—9
914 G, H.
1324 a)
21X34
a) op 1822 zou volgen: 2924, 20X29;
33X24, 22X31; 36 X 7, 19 X30; 35X 24!
G.
24—9
3. 48—43 20—24
4. 28—23 18X29 a)
5. 34X14 9X20
6. 33—29 24X31
7. 36X7 en wint.
a) 19X28, 32X12, 34—30.