Rondgang door den Dam-doolhoi. HET VERMISTE PAKKET *g< ïlf! Wenken op technisch gebied. "W ft w 'is si Jili s O T" o Pi -ar In B UJ J O bc Q 2 JG C o -J <u u O X 3 2 bC 5 +-> G» 3 J C3 V u 3 ca UI c O 5 ■O J ■n O z 3 HS, -5 5 -j i1 a O O E O u 5 03 H .g .8 2 S.3^1 25.2Ü-S ti rM u o J; o a o o ca 13 beteekent: eenswillendheid met Gods gebod en de andere: zelfhandhaving tegenover wat God verbood en beide vloeien saam in de ware wilskracht. Zoo is dit alles ook opvoeding tot moe d. Moed is Christenplicht en het is erg met ons gesteld a]s we <Lit van een heiden moeten leeren. Over de lichaamscultuur kunnen we ook wel wat van Hitier leeren: voor den Christen is immers het lichaam een tempel des Geestes. Niet dus onze „broeder ezel", zooals Fran- ciscus het noemde; nog minder „de zondaar" zooals de schijnvrome het gelieft te betite len. Ons lichaam, als schepsel Gods, moet minstens even goed verzorgd en ont wikkeld worden als ons verstand-, gevoels- en wilsleven. Zorg voor gezondheid door reinheid, zonlicht, frissche, zuivere lucht, door weloverwogen matigheid in spijs en drank, door de stralende sport. De vruch ten van lichaamscultuur zijn: opgewektheid, toeneming van energie, standvastigheid en gehardheid. 'Deze eigenschappen zijn onmis bare elementen van een vast karakter. Wat velen misschien niet hadden gedacht, is, dat Hitier zoo sterk den nadruk legt op de opvoeding van het ideëel e. Niet de ver standelijke kennis zij de hoofdzaak, want: „Industrie en techniek, handel en nijverheid kunnen, slechts bloeien indien een idea listisch gerichte volksgemeenschap de groote lijnen aangeeft. Deze lijnen* liggen niet in het materieel egoïsme, maar in de altru ïstische offervaardigheid". Inderdaad: naast het beheerschen van de aandriften en instincten door inzicht en wil, naast het dwingen van het lichaam tot dienst baardheid, naast het zwijgend dragen zon der klagen en jammeren, behoort de b e z i e- 1 i n g het idealisme ons te stuwen en te leiden. Dat er een hoogste goed is waarvoor wij leven, waarmee wij alles in ver band brengen, en waaraan wij alles opoffe ren, dat alleen verleent onzen wil een onver deelde en onwrikbare vastheid. Uit onzen arbeid, uit de voorbeelden in lec tuur en leven, uit ons beginsel bovenal vloei en ons de idealen toe. En terecht wijst Hitier op de onthou ding als belangrijk voor de karaktervor ming. Het leven zonder remmen is de vloek van onzen tijd en onze samenleving. „Als God het niet verhoedt", zegt bovengenoemde schrijver in zijn boekje: „als er geen rem wordt aangelegd, groeit de onbeperkte drang tot zelfbehoud uit tot een grenzeloos egoïsme, wordt de drift tot ontplooiing een vertrappen van den naaste, leidt de drang tot verzamelen tot een ziekelijke zucht naar dieverij, en waartoe kan niet de sexueele drift voeren!" In ons beginsel, in ons werk, in de voor beelden uit omgeving en geschiedenis (denk aan Hitler's groote waardeering van vor mend geschiedenisonderwijs!) moeten we de bezieling vinden tot onderdrukking onzer zondige neigingen, tot ontwikkeling van wel willendheid en wellevendheid, tot samenwer king en orde. Tenslotte wijs ik nog op Hitler's aanspo ring het karakter te vormen door oefening door do daad. Dit eischt: snel aanpakken, beperking van ons terrein van actie (dus ook beperking der leerstof zooals uitdrukkelijk in „Medmi Kampr" staat) en door taai vol houden om tot ©en onwrikbaar „ja" te ko men Ofschoon wij dus zéér veel kunnen waar- deeren: Toch moeten wij met groote klem tegen heel dit opvoedingssysteem een krach tig „n e e n" doen hooren. Waarom? Hierover een volgende maal. P. W. J. S. Zendvergunning. I. Er bereiken ons veel vragen, aan welke eischen men moet voldoen, om in het bezit te komen van een eigen zender. Gaarne vol doen wij aan het verzoek dezer lezers om een artikel aan de zendvergunning te wijden. De radiowetgeving heeft het zenden aan banden gelegd. De artikelen dezer wetten staan zeer verspreid. Nu heeft de Ned. Ver- eeniging voor Radiotelegrafie (het N. V. V. R.) een boekje het licht doen zien, waarin deze wetsartikelen op overzichtelijke wijze gerangschikt zijn. Aan de hand van dit boek je geven wij u een globaal overzicht aan wel ke bepalingen de zendende amateur zich moet houden, terwijl wij tenslotte de eischen voor het verkrijgen van een zendvergun ning zullen nagaan. Do amateur kan zijn internationale be palingen en voorschriften vinden in het Verdrag van Washington en het Algemeen Reglement, wat in werking is getreden op 1 Januari 1939. Daarbij zijn er nog binnen- landsche bepalingen, welke zijn opgenomen in de Telegraaf- en Telefoonwet 1904. Het spreekt vanzelf, dat de binnenland- sche bepalingen niet in strijd zijn met de internationale bepalingen, maar deze slechts aanvullen. Allereerst wordt dan nagegaan wat men onder een amateur en particuliere stations te verstaan heeft. Art. 1 zegt hierover: 1. Particuliere stations zijin stations voor proeven, die de ontwikkeling der radiotech niek of radiowetenschap beoogen. 2. Amateurs zijn gebruikers van een sta tion, die een 'behoorlijke machtiging bezit ten en deze stations voor een louter per soonlijk doel en niet uit geldelijke overwe gingen bedienen. Uit dit laatste volgt dadelijk, dat men in het bezit moet zijn van een machtiging. Het tweede artikel gaat hier nog eens nader op in, waarin wij lezen: „Geen radiostation mag worden opgericht of geëxploiteerd door een bijzonder persoon of een particuliere onderneming zonder een bijzondere vergunning, afgegeven door de regeering van het land, waartoe bedoeld station behoort". Het volgende artikel zegt ons, dat voor een amateurstation een machtiging noodig is, zoowel voor den aanleg als het gebruik daarvan. Men mag dus een station niet zonder machtiging gebruiken, men mag het zelfs niet aanleggen. Het in bezit hebben van een zender zon der vergunning, al zouden wij het ding in een rommelkamer op zolder hebben staan, is zonder meer al niet toegestaan. Dit als een waarschuwing aan de vele mcnschen, die eerst maar eens een zender bouwen en er dan een paar keer „stiekum" mee zenden, om dan tenslotte het zondexamen te doen en de zendvergunning aan te vragen. Bedenk hierbij, dat men zonder een minuut uitge zonden te hebben, reeds strafbaar is. Tenslotte geeft de wet nog aan, dat wei gering van een machtiging hoofdzakelijk alleen kan geschieden op grond van gevaar voor de veiligheid van den staat, de open bare orde of de goede zeden, doch uit hoofde van bezwaren van techniek en uilvoering is onthouding van do machtiging eveneens mogelijk. In 't bovenstaande is aangegeven wat de algemeene maatregelen inhouden omtrent de vergunning. Een zeer voornaam artikel hier uit is, dat de houder van een vergunning zich moet verbinden om het geheim der be richten, zoowel telegrafische als telefonische te bewaren. Voorts moet uit de vergunning blijken, dat het verboden is andere radiotechnische correspondentie op te vangen dan die, wel ke het station gerechtigd is op te vangen en dat, ingeval zulke correspondentie onopzet telijk wordt ontvangen, zij noch opgeschre ven, noch aan derden medegedeeld, noch voor eenig doeleinde gebruikt mag worden. Toevallig ontvangen berichten, die het station niet gemachtigd is te ontvangen, mogen dus zelfs niet worden aangeteekend, noch aan anderen worden gepubliceerd. Het artikel wat daarnavolgt, gaat over de ijking en keuze der toestellen, welk arti kel gevolgd wordt door een hoofdstuk over de klasse-indeeling en gebruik van radio- electrische uitzendingen. Dezo artikelen hebben een zuiver tech nisch tintje en deze zouden ons te ver voe ren in deze rubriek. Belangstellenden lich ten wij echter gaarne nader over een en an der in. Eén van de meest belangrijke artikelen van het reglement is wel artikel 5. Het re gelt voornamelijk de verdeeling der beschik bare frequence's over de onderscheiden diensten, als daar zijn: a. Vaste diensten (tusschen vaste punten). b. Mobiele diensten (scheepsverkeer, lucht vaart). o. Bijzondere diensten (Radiobakens, ra- dio-peilstations). d. Omroep. e. Amateurs. De amateurstations zijn ondergebracht in de navolgende frequentiebanden: 1715—2000 Kp/s (175—150 m). 35004000 Kp/s (85—75 m). 7000—7300 Kp/s (42.8—41 m). 14000—14400 Kp/s (21.4—20.8 m). 28000—30000 Kp/s (10.7—10 m). 56000—60000 Kp/s (5.35—5 m). Welke banden hiervan voornamelijk wor den gebruikt zullen wij een volgende keer zien. Vragen. G. D. te B. De gegevens ontvingen wij nog niet, zoodat u nog even geduld moet heb ben. Zoodra wij de berekening daarna ge reed hebben, zenden wij deze toe. A. W. te K. Wij kunnen u wel een sche ma van een voorzetapparaat geven, hetwelk u aan moet sluiten op de plaats van de de tectorlamp, welke u daarvoor uit het toe stel moet nemen. Ook kunnen wij u het schema van een voorzetapparaat geven, waarbij uw eigen toestel intact blijft. U moet dan echter nog een lamp (Octode) er bij k'oopen. Geeft u ons even op wat u wilt. Als u mij het aocuschema even zendt zal ik de veranderingen voor wisselstroom wel even aanbrengen. Goede U. K. G.-schalen zijn er vele. Te veel om op te noemen. Vraagt u b.v. eens een prijscourant aan, waarin verschillende modellen voorkomen bij Kon- takt, Hoogstraat 338, R'dam-C. door Grace Sinclair. 24) -HO—i „Wat moet het heerlijk zijn, de kans te hebben om voor Genève te strijden! Ik wou, dat ik al in dienst kon gaan; maar ik ben natuurlijk nog te jong, en vader zegt: „Wacht maar geduldig je tijd af." Het was een prachtige winterdag. De ste vige witte sneeuw schitterde in den helde ren zonneschijn. Ulric had de meisjes overgehaald, om een wandeling te gaan maken in de sneeuw. Het is de eenige manier, om warm te wor den, had hij gezegd. „Konden jullie maar omwisselen", zei Greta lachend: „jij een soldaat zijn, en Ge rard gaan studeeren. Ik denk, dat je dan alle twee in je element zoudt zijn." „Ja, Gerard zou ons allen de loef afste ken op het lyceum", zei Ulric. „Leeren is zijn lust en zijn leven. Hij zou het Ver brengen, als hij er toe in de gelegenheid was; maar wat voor kans heeft hij, alleen in de wereld, behalve Mignonne, zijn moet- der dood, zijn vader in de gevangenis?" „In de gevangenis? Ik heb altijd gedacht, dat zijn vader dood was", zei Béril. „Heb ik het je niet verteld" zei Ulrio vol verbazing. Hij had nooit dien treurigen uitroep van Gerard vergeten die nacht in Juli. „Zijn vader zit al een jaar of vijf, zes gevangen; hij weet niet waar, ook niet waarom. Hij Weet zelf niet eens, of hij! nog in leven is. Hij heeft, geloof ik, weinig •hoop, dat hij hem ooit terug zal zien, of nog iets van hem hooren." Béril zuchtte zachtjes, terwijl zij over het bevroren meer keek. Wat was er tooh een boel treurigheid in het leven! Zij dacht aan Gerard, van goede geboorte en begaafd en toch geen vooruitzichten; eenzaam. Ook zij, al waren de Morands ook nog zoo vriendelijk, wist iets af van de bitter heid, alleen op de wereld te zijn. O a pi - CÖ A o cö cö cö Cl) CD co CD CD -73 cd --H .TS -Ö *-« 7=5 1 j^s G) 3 a> cd cd O *-*1$ S 8 rj-j M CD 1 -N o CD PI js jp cd i -P cd d o rP CD O S GZJ G) -t_> -S'g'ö n* S '■=?T s ï?.2 5? ai cD g> kj O) Q> cd cd H Pi g V _5 W CD .al* w a> <D CD t* S TJrP SH p, cd U O <D cd d Pi y -*■» CD a> Pi G> bo 0) O rP CD CD -p? *H £-< 9) a CC -"Ö - o ■s r-l G s tj fl) +J CD bf) .2 Pi <D •S-gQ CD cd <3> •r~\ 07 S CD O rPrdrhl s •P? fac '<D Pi ■3 :3 É-i xn °9 -5 -P? :p? N fl <D <D U O CD KJ i-H Pi JJ ld s cd S) rPl bC CD O bio - fcuo cd :3 03 Pi 0) O G) r-i rC] cd U pi v3 13 bD d)^"H)^q '3 H S 'g rt :d? 2x5 cd -h pl cd 2 a .2 'üiïotePdaS-'-'tm "2 N r-. - bod CD „P| s 5 d Si 2® m Jj cd ÊJ'S a> fi o 3 O n <D O H3 S a :S a. .S d N Jsfln>T3'öccicdh<i bJ a cc o O UJ ca be ."-•Cd cd fl o <d bo 6 c Ti a> C cd cd N 2 g" o 2g g a O O) rl 'zl pi (V i-Q C cd O Q) C g "213 -S o, B S °.2 d-S 2 a - 5 di "5 sl bo Pi O r0 - - c w r* 0) <D <1) CD O rrt NJ öj G) r—f PC CD ,-i o? ■*-> C ■H ^5 G w cö 0Q C (Drrt O bo ft S V «3^ rQ fr1 G) CQ _G) bfl C3 TZ Z "C O <z Xül O z X T3 - - 'ö-SS' gu CD 'S - CD rC C t> - a 2 g e a £5) g -ö S 9 a 5 o s cd gbcg'^ö® O - ZJ G a) rP t evs-s s? -Ö .-a cd cd .2; O cd P <d T3 r-Q N -C rM Zij dacht aan liaar vaders dood, aan hot kwaad, dat hij haar gevraagd had te willen herstellen. Haar belofte leek verder dan ooit van de vervulling verwijderd te zijn. D'e echo van Ulrics woorden kwam haar weer in de gedachte: „Vader zegt: „Wacht maar geduldig je tijd af". Waren die woor den dan misschien ook voor haar? Zei haar Hemelsche Vader misschien ook: „Wacht?" „Uw wil, niet de mijne geschiede!" fluis terde ze bij zichzelf. Het volgende oogenblik werden de wan delaars verschrikt door de verschijning van een jongen man, die als een waanzinnige naar hun kant aangerend kwam. Toen hij Ulric zag, vertraagde hij zijn gang eenigszins en riep hem toe: „Ga niet dien kant uit, jongen? Wat scheelt je? Heb je het bericht dan nog niet gehoord?" „Welk bericht" vroeg Ulric. „Van een nieuwe vervolging van de Elvangelischen", bracht de jonge man hij gend uit. „Breng je zusters, zoo gauw je 'kunt in veiligheid. Twee Hugenoten zijn al gedood geworden. Ze zeggen, dat het het begin van een moord op groote schaal is." HOOFDSTUK XII. Op post. Het is geen valsoh alarm. Twee Huge noten waren inderdaad doorstoken gewor den door twee Katholieken. De eene was dood, de andere zwaar gewond. Een groote menigte Hugenooten stelde zich op voor het Stadhuis, terwijl vier van hen zich naar de Raadzaal begaven, oim mede te deelen, wat er gebeurd was. De gezant van Bern was er ook reeds, om den Raad te waarschuwen, dat er een moord op groote schaal verwacht werd. De aankomst van de vier Hugenoten be vestigde dit bericht. De Raad gaf onmid dellijk bevel tot arrestatie van de moorde naars. Deze waren echter verdwenen. „Zij' zullen zich wel in het Paleis van den Bisschop verscholen hebben," was de alge meene opinie. „Waarschijnlijk zit die wel achter het komplot." Er werd dus begonnen met naar het Pa leis te sturen. Op bevel van de Overheid werden de deuren van 'het Paleis geopend, en het geheele gebouw doorzocht; maar of schoon geen hoekje werd overgeslagen, was er geen spoor van de mannen te ontdekken. Toen de magistraat het Paleis verliet, om het zoeken elders voort te ze'ten, beval hij, dat er een zeker aantal manschappen in het gebouw zouden achterblijven. Onder dezen bevond zidh, tot zajm groote teleurstelling, ook Gerard. Hij zou veel liever deelgenomen hebben aan het verdere zoeken naar de schuldigen. Het leek hem zoo heel erg tam, om opge sloten te zitten tusschen vier muren, ter wijl er daar buiten misschien tooneelen van opgewondenheid en gevaar plaats hadden. Wie weet, tot welke moedige daden zijn wa penbroeders zouden komen! Den vorigen keer, toen hij zich in het Paleis bevonden had, was het al drukte en beweging geweest. Nu was er niets te doen, dan de wacht te houden. De uren leken hem erg lang. Eenigen van de soldaten maakten gekheid met de dienst boden van den Bisschop. Gerard zat een eind van hen vandaan een hondenkop te snijden uit een stuk hout van den hoogen stapel, die klaar lag om het kolossale vuur in den haard te onderhouden. De vlammen verlichtten vroolijk de groote hall aan de voorzijde van het Paleis en wierpen fantastische schaduwen in het rond. Buiten was het pikdonker. Opeens hoorde Gerard daar iemand iets roepen. Hij ging naar de deur en hield zijn oor voor het sleutelgat. Toen hij overeind kwam, stond zijn offi cier naast hem. „Wat is het, Gramont?" vroeg hij. „Iemand, die een van de dienstboden roept, kapiteiini", zei de jongen, terwijl hij; salu eerde. „Laat hij maar denken, dat zij het is", zei de officier en zie, wat je te weten kunt komen." Gerard hield nu zijn mond aan het sleu telgat. „Wat wou u hebben?" vroeg hij en boot ste zoo goed mogelijk een vrouwenstem na. „Was Ulric maar hier", dacht hij glim lachend bij zichzelf. „Die zou zeker beter succes hebben, dan ik." Het antwoord dat hij kreeg, verdreef ech ter elke gedachte aan vroolijkheid. „Ik wou graag de sleutels hebben, die achter de halldeur hangen. Ik heb ze noodig voor meneer Portier en Claude Pennett." Portier was de secretaris van den Bis schop, die op Goeden Vrijdag, een jaar te voren den jongen man in de Kathedraal had aangevallen. Claude Pennett was een van de moordenaars van dien morgen. „Ik moet ze naar de St. Pieters Kerk bren gen, waar zij zich verscholen hebben", ver volgde de stem. „Wacht u even, dan zal ik ze halen", fluisterde Gerard door het sleutelgat. Het kostte hem slechts een oogenblik, om zijn kapitein mee te deelen, wat hij gehoord had. De deur werd opengegooid en toen zagen ze, dat er een priester buiten stond te wachten. Eén ontstelde blik op de soldaten, terwijl hij een dienstmeisje verwachtte te zien, was voldoende. Hij verdween in de duisternis, en de kapitein stuurde een ordonnans naar het Stadhuis met het bericht van de ont dekking. Gerard hoorde later, hoe het afgeloopen was. De overheidspersonen waren zelf mee gegaan naar de Kathedraal van Sint Pieter. Met brandende toortsen was men de heele kerk doorgegaan, en had te vergeefs het kruisschip, de galerijen, de sacristie, en de zijkapellen afgezocht. Drie uur hadden ze er mee zoek gebracht, maar alles te vergeefs. Zouden ze toch nog op een verkeerd spoor zijn?" Eindelijk stelde iemand voor, den toren na te kijken, en daar vond de officier, die voorop was gegaan, het tweetal boven aan •de trap in een hoelk gehurkt zitten. Gerard was later altijd blij, dat hij hen niet had zien wegbrengen naar hun gevan genis in het Stadhuis, die zij slechts weer verlieten o;p' den dag van hun terechtstel ling; Portier stierf op het schavot, en Claude Pennett aan de galg. Voor het oogenblik wist Gerard echter niets van wat er in de Kathedraal voorviel. De kapitein was weer naar een aangren zende kamer teruggegaan, en Gerard ging weer zitten houtsnijden. De dienstboden, die bij het binnenkomen van den officier op de vlucht waren gegaan, waren teruggekomen en lachten en praatten weer met de solda ten; en op een gegeven moment hoorde Gerard er een op verontwaardigden toon zeggen: „Meneer Portier is een man van gewicht; hij heeft brieven van den Bisschop in be waring en zelfs van zijn Hoogheid, den Hertog van Savoye." De naam van hun aartsvijand deed het lachen der soldaten opeens verstommen en stemde hen tot grooten ernst. „Zoo", zeiden ze, echter op een toon, als of zij er niets van geloofden, „wou je ons werkelijk wijs maken, dat zulke voorname personen Portier tot hun vertrouwde heb ben gemaakt? Jullie moeten het gedroomd hebben." „Gedroomd? De brieven liggen in zijn kast. Als we hier den sleutel hadden, zou den we ze jullie Kunnen laten zien. Er zijn er bij met het zegel van den Hertog er aan." Gerard sprong van zijn zitplaats en volg de de anderen. Het was het werk van een oogenblik, om de kast open te breken en de heele correspondentie van de groote heeren er uit te halen en die ten onder zoek aan den Raad te overhandigen. Den volgenden dag wist heel Genève, dat de Bisschop hen verraden had, en zij zich zonder het te weten, op den rand van een afgrond hadden bevonden. Er waren brieven bij, die de aanstelling van een Gouverneur bevatten, die absolute macht zou hebben in Genève, met geen an dere wet dan zijn eigen wil. (Slot volgt.) WORDT DE SAHARA WEER VRUCHTBAAR? De Sahara was eenmaal, een tweeduizend jaar geleden, althans voor een groot deel, vrudht'baar. Nog zijin groote uitgestrekthe den vruchtbaar, n.l. de oasen. Kunnen die oasen niet uitgebreid worden, zoodat weer het grootste deel van de hui dige woestijn zijn vruchtbaarheid terug ktrijlgt? Men probeert het. Het komt tenslotte neer op 'bevloeiing, want als er maar water is, is de bodetmi vruchtbaar genoeg. Men pro beert liet met succes, al is het er nog ver vandaar, dat de oppervlakte van ongeveer acht millioen vierkante kilometers al ge wonnen zou zijn. Reeds zijn groote oppervlalkten met een zand-bindend gras begroeid. Arr Iberische putteri'leveren water. Een net van kamialen voert het verder. Het is werkelijk geen uto pie, dat de nu woeste Sahara eens de ko renschuur van Europa kan worden. Onder redactie van Jur. Schroder, Sta dionstraat 29, Amsterdam-Z. Alles deze ru briek betreffende te richten aan dit adres. Uit de practijk. De partijl J. J. de Jong'M. Wassenaar. (Vervolg.) In de vorige rubriek vingen wij de ana lyse van dezen stand aan: M. Wasseuuaar (Ziwart) 1-2 3 4 5 47 48 49 50 J. J. de Jong CWÏt) Zwart 12 schijven op: 3, 4, 6, 8, 11, 13, 16 —20 en 25. Wit 12 schijven op: 28, 3236, 38, 40, 42, 43, 45 en 48. In het diagram van de vorige week stond abusievelijk een witte schijf op 25. Dit moest een zwart stub zijn. Storend was deze misstelling niet, want uit het verloop 'bleek duidelijk hoe de juiste opstelling moest zijn.) Het spelverloop was: 1. 42!87, 1621; 2. 43—39!, 18—23 (A, B, C, D, E, F, G, H); 3. 3329, 13—18; 4. 28—22, 18X27 I; 5. 29X18, 8—13; 6. 18X9, 4X13; 7. 32^8, 19—24 (J, K, L, M); 8. 37—31, 3—8; 9. 31X22, 8—12; 10. 48—43, 13—19; 11. 22;18 en wit wint. Behandeld hebben we de varianten A, D, C, D en E. Den heer de Jong laten wij nu zijn analyse vervolgen: F. Wit: 3. 48—43 4. 34—219 5. 32—27 6. 39X10 Zwart; 4—9 914 G, H. 1324 a) 21X34 a) op 1822 zou volgen: 2924, 20X29; 33X24, 22X31; 36 X 7, 19 X30; 35X 24! G. 24—9 3. 48—43 20—24 4. 28—23 18X29 a) 5. 34X14 9X20 6. 33—29 24X31 7. 36X7 en wint. a) 19X28, 32X12, 34—30.

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1939 | | pagina 8