II 111 "II
Eenige vragen:
&s
(n
5r
3
3
ESS.
4*
Voor de jeugd.
Zaterdag 28 Januari 1939
53e
Jaar
gang
No. 18
Voor den Zondag.
l-k K O
g5
"kso c
UiQI
5^"
a"
e Q
GQ hj
U^j |-^
56 cr I ■£-wf° g I
jj ct g? s
O -«d
S ©PS
B| 8?
g*
Óo
of
t-4
m <="S?"a.t-^
roatdgf 3 8£
agsr £3 o8
a> tri o tri 03(g tri
V 2 >*°- 2 2.
mt* oi f CTÖ^.
cn CD
0
tf>
VI
O
1
c
a:
10
g to-
tr S 't
is: aq
CD CD P
<x> orcj
4 P-(D
CD
55 jL CD
3
CD
P P
O H
CD
Sr
CD
p- n
p_
p g
p p
>"S 1-1
O
m"
CD 1
B?S^S
S^BS*®.
g-ogfES
p> <ET s» s: S
gm w
h.? B
2. B.w
3 g 1
I 0 CD »-i PA
CQ c-
4 ca
»d Si
S?*B
p
q cd oq
g.'P 1
w CO o
a u
O
rift;
CD P
P
aq
B g-P B
IvO
e.;
CD g
P P- t
CD jg j
CD S»
P P i
p-i
p-
B g
trr
CD
S O
O
CD <r+
CD c
P-
CD
r-t- p3
aP
>-. rj. CO
£f
O
HJ P
B
B®
P
P-» P-
CD I CD
to
O
p
M CD
O
P O
jO. <J
CD O
P P
p oq
p s
i CD
P- Qj
CD
3 °g
CD
Co
P* O
■m
Is uw brandpolis in orde?
Ja?
a. Is dan het verzekerde bedrag in over
eenstemming met de werkelijke waarde?
b. Is de Maatschappij, waarbij ge ver
zekerd zijt, volkomen gezond?
c. Zijn uw voorwaarden de meest vrij
gevige?
d. Is uw premie niet te hoog?
Laat een vakman u voorlichten!
Het Assurantiekantoor Van Wijk en Zoon,
Amsterdam, doet dit zonder eenige verplich
ting.
Schrijf daarom nog heden, vóór ge bij
schade de nadeelen ondervindt, aan den
Inspecteur:
JUR. SCHRÖDER, Stadionstraat 29,
Amsterdam—Zuid.
Stand Zwart: 11 schijven op: 5, 9, 11, 15,
16, 17, 18, 21, 22, 25 en 30.
Stand Wit: 11 schijven op: 28, 29, 32, 33,
36, 38, 43, 44, 47, 48 en 50.
Kan Zwart nadeel ontgaan?
Wit is aan den zet!
Volledige analyse wordt alleen als
goed aangemerkt!
Correspondentie.
Oplossing en namen van oplossers van
No. 4 in volgende rubriek.
Persoonlijk Kampioenschap van Nederland.
Van dezen wedstrijd komen in deze ru
briek eenige interessante partij gedeelten.
Voor opmerkingen uit den lezerskring
over de gespeelde partijen (in div. bladen
verschenen de notaties van de meeste par
tijen), houd ik mij zeer aanbevolen.
Beste Nichtjes en Neefjes!
Het is bijna een jaar geleden dat zoo
plotseling de blijde mare op dien Maandag
morgen door ons land ging:
Er is een Prinsesje geboren!
Weten jullie nog hoe blij we toen waren en
wat er toen overal feest gevierd is?
Eigenlijk hoef ik dit niet te vragen, want
wie zou dat nu vergeten.
Het lijkt nog maar zoo kort geleden, dat
we onze feestliederen zongen en dat 's avonds
overal de vreugdevuren brandden, en toch ia
het al weer een heel jaar.
En onze Prinses Beatrix, toen zoo'n heel
klein kindje, is in dien tijd een flinke baby
geworden.
Gelukkig kennen we haar allemaal al een
beetje, onze kleine Prinses, met haar lieve
lachende moadje, van de vele foto's die
we al van haar gezien hebben.
En nu, Dinsdag viert zij haar eerste ver
jaardag.
Zelf is ze nog te klein om dat te besef
fen, maar voor haar ouders, Prinses Juliana
en Prins Bernhard, en voor heel Nederland
zal het een feestdag zijn, en wij allen stem
men in met den wensch: Lang leve Prinses
Beatrix!
Hier volgen de prijsraadsels.
1. Voor de grooteren.
Het geheel bestaat uit 45 letters.
Het 5. 21. 38. 8. 3. is vaak scherper dan
het zwaard.
De 42. 22. 12. 34. 26. is een bekend ver
voermiddel.
Een onbewaakte 2. 19. 41. 22. 5. 30. 1. is
gevaarlijk.
Een 33, 16. 17. 43. dient voor verlichting.
22. 27. 7. 45. is het sein voor 20. 14. 26. 31.
10. 15. 34. 1.
Een dienst 18. 24. 37. heeft vaak een roode
■band.
Een 23. 10. 28. 32. 16. 44. 8. is niet meer
dan zijn meester.
Bij het teekenen wordt soms een 39. 44.
11. 4. 31. 8. gebruikt.
In een 9. 6. 38. 11. kan men iets bewaren.
36. 13. 35. 40. 29. is een ander woord voor
vast.
2. Voor de kleineren.
'Het geheel bestaat uit 28 letters
Een 3. 22. 5. 17. 7. 11. 16. moet recbt spre
ken.
6. 15. 24. 13. 3. 8. 28. is een prins uit ons
Vorstenhuis.
Een 25. 18. 9. 4. 27. heeft veeren.
Zonder 21. 19. 24. 1. kan niemand spreken.
14. 12. 24. 20. 23. 16. s. zijn aan de hand.
Een 10. 26. 2. 28. is nooit rond.
3. 11 5. 17. 21. is niet krom.
Allen hartelijk gegroet door
TANTE DOLLEE
MOEDER'S OUDSTE.
17) 1 b
Het begon Rie al gauw te vervelen hier
in het donker, nu bet wel leek of bet onweer
had opgehouden. Ze dacht er aan wat er
wel achter de hooge stapels turf zou zijn,
maar zóó kon ze het niet ontdekken.
Buiten hoorde ze nog steeds den regen.
Gelukkig, want het moest niet te gauw
droog zijn, anders wilden de anderen na
tuurlijk weg.
Al gauw had ze de deur open, even keek
ze naar buiten, naar den regen, die nog
steeds in dichte stralen neerviel en meteen
riep Bonnie, die dacht, dat Rie weg wilde:
„We kunnen er nog niet door hoor, het
regent nog veel te hard. Rie je wilt toch
niet weggaan?"
„Welnee, ik kijk maar eens even. Moet
je zien wat een vieze boel." De straat was
een ware modderpoel geworden, en vertoon
de overal zwart stroompjes.
Rie keek er maar even naar, toen draaide
ze zich om en ging verder de schuur in.
Net als in de eerste waren ook hier nau
we gangetjes waar je tusschendoor kon
loopen, maar, ze merkte ook al gauw, dat
de turf hier niet overal even hoog lag, er
waren ook lage stapeltjes bij.
Wacht eens, er rijpte meteen een plan
netje in haar, en het volgend oogenblik zat
ze al boven op een stapel turf, en vond van
daar een plekje waar ze nog hooger kon
klimmen.
Nog verder ging ze, wie weet misschien
kwam ze wel heelemaal bij het dak terecht.
Maar dat gebeurde niet. Wel werd het
steeds lichter, en toen ze weer voorzichtig
op een volgende verdieping geklommen was,
kwam ze meteen tot de ontdekking, dat ze
vlak bij de deur was.
Maar nu moest ze oppassen, want het was
de laatste stapel.
Met haar voeten zocht ze een steun tus-
schen de turven, een rukje, ze was er al
op en kroop toen op haar knieën tot aan
den rand, waar ze overheen in de diepte
kon kijken. Het was toch wel een heele
hoogte, wacht ze ging op haar buik liggen,
zoo, dat was veiliger.
Recht onder haar stonden Bonnie en
Fransje, Weira lag naast hun.
„Hallo! Heidaar!" riep ze hard naar be
neden.
De meisjes keken om in het gangetje tus-
schen de stapels, maar ontdekten niets.
„Hier zoo, hier moet je kijken, naar bo
ven!" riep Rie weer vanuit de hoogte. Allebei
tegelijk keken ze op en zagen daar heel
in de hoogte, boven den rechten muur van
turf, het lachende gezicht van Rie.
Een oogenblik stond Bonnie sprakeloos,
van alles ging er door haar hoofd, ze dacht
aan Moeder, die gezegd had, dat zij op Rie
moest passen, toen zag ze weer den steilen
rechten stapel turf, die in haar verbeelding
bij iedere beweging van Rie om kon slaan,
en daar heel hoog het hoofd van haar zusje.
Toen pas ging ze haar waarschuwen.
„Rie' ben je nou heelemaal! Kom naar
beneden, gauw!" Angstig en verschrikt klonk
haar stem en Fransje; die niet minder ge
schrokken was, begon dadelijk mee te roe
pen: „Rie kom er af, toe nou!"
Maar het hoofd daar in de hoogte bleef
en toen Weira op haar roepen zijn kop
omdraaide en ook naar boven keek, kwam
er een hand te voorschijn, waarmee Rie
op den turfmuur klopte, al roepend: „Kom
Weira, kom dan!"
Dat liet Weira zich geen tweemaal zeg
gen en met dolle sprongen vloog hij telkens
weer vergeefs, tegen den rechten muur op.
„Weira laat dat!" met één ruk had Bon
nie hem aan zijn halshand weggetrokken,
maar ze moest hem stevig vasthouden, want
nog steeds klonk lokkend van uit de hoogte
Rie haar stem: „Weira kom dan, kom dan!"
Bonnie was radeloos en ze smeekte haast,
Rie ga er nu af, toe nou, je krijgt nog een
ongeluk?"
Tot haar groote verlichting zag Bonnie
toen, dat het hoofd verdween, even zag ze
nog een hand waarmee Rie zich aan den
rand vasthield en toen niets meer.
Gelukkig, dat was goed afgeloopenl
Samen met Fransje wachtte ze tot Rie te
rug zou komen, en ze hoorde maar half wat
Fransje allemaal stond te vertellen, want
maar steeds weer moest ze er aan denken
dat Moeder gezegd had,Bonnie, jij bent de
oudste, jou vertrouw ik. En als er nu eens
iets ergs met Rie gebeurd was, zou Moeder
dan zeggen, dat het baar schuld was?
Even bleef bet stil in de schuur. De re
gen bad opgehouden. Ze hoorden alleen nog
bet nalekken van het dak en het geruiscb
door de gooten tot
Boem, boem, boemberdeboemboem
He, wat was dat nu, weer onweer of
Meteen begreep Bonnie het, het waren tur
ven die over elkaar been rolden en het wa
ren er een heeleboel, want bet geluid bleef
maar aanhouden en
Ze vloog bet gangetje in waarin Rie ook
verdwenen was, keek in de zijgangetjes al
maar roepende, „Rie, Rie, waar ben je, wat
is er gebeurd?"
Fransje, ondanks haar angst voor de don
kere schuur liep ook mee, en Weira bad het
eerst de goede weg gevonden.
Blaffend bleef hij voor een groote berg
turf staan. 'Het was geen nette stapel, maar
de turven lagen hier slordig op en over
elkaar. Dadelijk sprong Weira erop en be
gon met zijn pooten de turven weg te duwen.
Bonnie begreep het direct. Die turven war
ren natuurlijk van de stapels gerold, en.
Rie lag er onder.
„Rie", riep ze, „Rie dan toch!" en Fransje
riep mee: „Rie! Rie!"
Maar antwoord kwam er niet. In haar
angst kreeg Bonnie bet erg benauwd met al
die hooge stapels om baar been, bet leek
wel of ze allemaal begonnen te bewegen.
Het liefst was ze bard weggeloopen naar
buiten, maar dat kon niet.
Toen kwam ze tot bezinning.
Ze had wel eens geboord over kinderen
die onder het zand bedolven waren en ge
stikt. Als dat met Rie eens gebeurde.
Meteen had ze al een turf te pakken en
hem ver achter zich gegooid.
Fransje volgde haar voorbeeld.
„Vooruit" commandeerde Bonnie, „ze moe
ten er af, gauw, want Rie zit er natuurlijk
onder."
Ze werkten zoo hard ze konden, al maar
roepende, „Rie ben je daar, Rie, Rie!"
Maar antwoord kwam er niet. Telkens na
hun roepen bleef het doodstil en hoorden ze
alleen maar bet geluid van de turven die ze
vlug achter zich gooiden.
De berg werd langzaam kleiner. Ze merk
ten er niets van dat bun handen vuil wer
den, en hun jurken nog nat van den regen,
er onoogelijk uitzagen.
Ze pakten drie vier turven tegelijk op en
steeds klonk hun roepen „Rie, Rie!"
Ineens kwam er beweging in den berg, ze
zagen bet tegelijk, en hielden even geschrok
ken op. Het was ook zoo griezelig, die berg
turf, die zoomaar bewoog.
Bonnie gaf Fransje een duw, dat ze baast
omrolde en riep tegen baar: ,J)at doet Rie
natuurlijk!"
Nu vlogen de turven nog eens zoo hard
door de schuur, tot ze allebei tegelijk ophiel
den, want daar voor hen, midden in den berg
die nog steeds bewoog, kwam bet hoofd van
Rie te voorschijn. Haar baar zat vol turf
molm, en natuurlijk lachte ze.
Bonnie vloog over de turven heen naar
haar toe en was er haast nog eerder dan
Weira, die als een dolle om Rie heen vloog.
Ze had Rie er zoo wel bij haar hoofd uit
willen trekken, maar Rie riep: „Alu Bonnie,
ga op zij, je zit boven op mijn been!"
Bonie ging op zij, en ze hoefde niet meer
te helpen, want Rie haar armen kwamen al
te voorschijn en even later stond ze boven
op den berg.
P B)' H,
P O
2. C3 (D
g
ÖNDA^fcLAD
EEUW
JOHANNES IN TWIJFEL.
Zijt Gij degene die komen zou, of
verwachten wij een ander?
Matth. 11 2b.
Johannes de Dooper is in de gevangenis
geworpen.
Hij was gekomen in den geest en de kracht
van Elia. En zooals Elia de goddelooze ko
ning Achab durfde aanwijzen als de beroer
der Israëls, zoo ontzag bij zich niet koning
Herodes Antipas op den man af te beschul-
disren van echtbreuk: het is u niet geoor
loofd de huisvrouw uws broeders te hebben.
En zoo zucht Johannes nu in den kerker.
Paulus en Silas zongen in de gevangenis
te Filippi lofliederen ter eere Gods. Bij Jo
hannes daarentegen is een sterke reactie in
getreden. Bij hem is de bange vertwijfeling
van een geslingerde ziel.
Als hij zijn discipelen die hem in de ge
vangenis komen opzoeken vraagt naar 'bet
optreden van Jezus, dan luidt het antwoord:
Hij keert Zich tot het verdrukte en verlore
ne; Hij luistert naar het zuchten der ellen-
digen; Hij brengt het weggedrevene terug en
troost de ziel, die schreiend tot Hem vlucht.
Hij is een vriend van tollenaren en zondag-
ren en het gerucht van de wonderen Zijner
liefde is bekend door het gansche land.
Johannes voelt zich teleurgesteld. Hij had
zich een andere gedachte gevormd omtren!
het optreden van Jezus.
Dus geen wan is in Zijn hand om Zijn
dorschvloer te doorzuiveren en het kaf met
onuitblusschelijk vuur te verbranden? Geen
doopen met den Heiligen Geest en met vuur?
Christus had toch de macht om den god-
del oozen Herodes te verpletteren? Maar er
gebeurt niets. De gevangenis wordt niet ge
opend en Herodes blijft ongemoeid.
Dit alles heeft Johannes geschokt en te
leurgesteld. Twijfelvragen komen op in zijn
hart. Hij moet zekerheid hebben en
daarom stuurt hij twee van zijn discipelen
tot Jezus met de vraag: zijt Gij degene die
komen zou, of verwachten wij een anderen?
Over deze vraag van Johannes hebben
velen zich verbaasd. Hoe kon hij die zooveel
heerlijke dingen van zijn Hedand getuigde,
nog twijfelen of Jezus, door hemzelf aan
gewezen als het Lam dat de zonde der wereld
wegdraagt, wel was de Beloofde der vade
ren?
Och ja, dat is ook wonderlijk.
Maar wie zijn eigen hart heeft leeren ken-
HE1LIG VERLANGEN.
„Mijn ziel is stil, in God mijn leven,
Aan Wien ik mij heb overgeven;
Hoe dat het gaat of niet en gaat,
Mijn hert op Godt alleenig staat.
Mijn ziel die wil in haar betrachten
Alleeniglijk op Jesus wachten,
Op Hem, die mij heeft voortgeleyd,
En 't zalig eeuwig goed bereyd:
'kSal stil neersitten met verlangen,
Tot dat hij mij eens zal ontvangen,
Dan sal mijn ziel in volle maat
Genieten Godt, mijn Deel en Raad!
O salig sien! eeuwig leven!
Wat sal dat mij een vreugde geven!
Te drinken uyt die Heyl-fonteyn
En eeuwig ook bij Hem te sijn?
Dat sal in eeuwigheid soo weesen:
Daar sal het suchten, klagen, vreesen,
Een eynde nemen, en de smert
Geheel verdrijven uyt het hert."
JAN LUYKEN.
nen en erkent wat Jezus van dat hart ge
tuigt en dan tevens rekening houdt met den
toestand van Johannes, die zal dit optreden
van Johannes niet zoo onverklaarbaar vin
den.
Jezus heeft van den Dooper groote din
gen gezegd. Onder hen die uit een vrouw
geboren zijn is niemand meerder dan Johan
nes. E'en treffelijk getuigenis.
Maar dan toch: uit een vrouw geboren.
Dit de aarde aardsch, onrein, met zonde be
smet.
En het is juist die zonde die het geloofs-
oog van de kinderen des Heeren kan ver
duisteren, zoodat ze hun God schijnen kwijt
te raken, en ze komen te staan voor een berg
van raadsels en vragen die ze niet kunnen
oplossen en beantwoorden.
Dan is er de twijfel die wortelt in het on
geloof.
Het is de altijd weerkeerende strijd van
zonde en genade, vleesch en geest, leugen en
waarheid, geloof en ongeloof.
Nu eens is het: met mijn God spring ik
over een muur en loop ik door een bende"
en dan weer; „ik zal nog te eeniger tijd om
komen."
Maar Jezus laat zijn dienstknecht niet in
het onzekere. Hij wijst hem op de werken die
Hij doet en voegt er aan toe de waarschu
wing: zalig is hij, die aan mij niet geërgerd
zal worden.
Johannes, hij is in waarheid de Elia die
komen zou.
Maar er is ook voor hem slechts één weg
ten leven: te gelooven in den Heere Je
zus Christus.
DE NAT ION A AL-SOCIALISTISCHE
OPVOEDINGSIDEEëN EN HAAR
INVLOED OP DE JEUGD.
Nu we gezien hebben hoe het anti-semi-
tisme een gevaar is dat we niet moeten on
derschatten ten opzichte van de jeugd zullen
we de grondslagen der nationaal-soeialisti-
sche opvoedingsideeën nader bezien. We
doen dit aan de hand van wat Adolf Hitler
in zijn vermaarde boek „Mein Kaïnpf" hier
over zegt.
Ten eerste stelt hij vast, dat de opvoeding
der jeugd reeds vóór de geboorte begint,
daar de staat (want de staat is het die in
alles, en dus óók inzake de opvoeding, al
les te zeggen heeft) er voor moet zorgen,
dat door een goede huwelijkswetgeving
slechts ras-zuivere kinderen worden gebo
ren. Het spreekt van zelf, dat hier de
staatsbemoeiingen niet mogen ophouden. De
staat moet waken dat deze ras-echte en d u s
bijzonder begaafde, naar lichaam en geest
voortreffelijke menschen gezond en sterk
b 1 ij v e n. D'aarom is niet de opvoedings
taak vooral het inpompen van kennis en we
tenschap, maar het trainen en oefenen van
het lichaam. Daarna volgt dan de karakter
vorming, vooral de wilskracht en de vaar
digheid in het nemen van besluiten verbon
den met de opvoeding van het verantwoor
delijkheidsgevoel. Eerst aan het eind, op de
laatste plaats dus, komt de geestelijke ont
wikkeling.
„De volksche staat", schrijft Hitier, „moet
van deze meening uitgaan, dat een weinig
ontwikkeld, maar lichamelijk gezond mensch,
met een goed en standvastig karakter, ver
vuld met verantwoordelijkheidsgevoel en
wilskracht, voor de volksgemeenschap waar
devoller is dan een intelligente en geestelijk
goed ontwikkelde zwakkeling. Een volk van
geleerden zal, als deze daarbij lichamelijk
gedegenereerde, wilszwakke en laffe pacifis
ten zijn, de hemel niet veroveren, ja zelfs
niet eens op aarde zich het bestaan kunnen
verzekeren."
Tenslotte vertelt hij dan dat zijn ideaal
is het schoonheidsideaal der Grieken: een
heerlijke verbinding van lichamelijke kracht
en schoonheid met een stralende geest en een
edele ziel. Dit neemt echter niet weg, dat
hij uitdrukkelijk op de lichamelijke kracht
en schoonheid de nadruk legt. Hij verfoeit
al dat geleer en gestudeer in de school
banken. Hij wil minstens twee uur per
dag (één uur 's morgens en één uur 's mid
dags) de jeugd lichamelijk oefenen in alle
soorten sport en turnen. Heel belangrijk
vindt hij o.a. het boxen. Hij zegt ervan: „Er
is geen sport, die zoo de aanvalsvaardigheid
in gelijke mate ontwikkelt als het nemen van
snelle beslissingen." En iets verder 'klinkt
het: ,/Het is ook niet onedeler wanneer een
aangevallene zich met de vuist verdedigt,
dan dat hij wegvlucht en om een politie
agent loopt te schreeuwen".
Dat het met Duitschland zoo slecht is ge
gaan vlak na den oorlog schrijft hij toe aan
het feit, dat de toenmalige overheid bestond
uit lieden, die wel een heel keurige geesten