&■&<?-? I Zaterdag 3 December 1938 Jaar gang Voor den Zondag. ,5J Q ct> 5 a O 2 P" W& *?- Hi F *g,P> CO O-/ O bo Só&o' to, O CJT 3 4 o e-^S g 8 TQ m w rJ r~> t. H 3 cn P DO 5»T CO 'W Op i--n r* S- 7 CP :qw Q ."P to<2 1 CP 3 Q h> r/> fD rTTO r - a 3 5 <S su &-- cP fc 'co 5S v. po o* Oh* oS" B 13 P"^ r3 cn CO X. P"1 O OO 00 Cfó trq 'SB 3 co ^bg CP S.QB a a O !z| 1 m g -05 <j M p p B o P CD cp CP P pr <-*- CD <-+- <J CO o a. Q 03 P CD K=.^!±L®. CO O <D CD P N P> O H tsi§ <3<j(ïcï3JPr'?ctöcpt3- sSSffipffioS^.ogcDg. (P *d a H I i 0 maar eens. Hiér is nummer 2. Tien dagen tijd om in te zenden. Alle varianten uitwerken? Veel succes! Probleem No. 2. Auteur: M. Aadagt, Amsterdam. 1 2 3 4 5 47 48 49 Zwart 2 schijven op 23 en 45. Wit 4 schijven op 7, 34, 44 en 49. Wit speelt en winti Extra-aanmoediging. Op ons verzoek was „de Nederlanden van 1845" bereid ons een aantal van de aardige en practische notatieboekjes ter beschikking te stellen. Ieder die de goede oplossingen inzendt van de problemen 2, 3, 4 en 5 krijgt zulk een boekje toegezonden. De directie van „de Nederlanden van 1845" onzen dankl Beste Nichtjes en Neefjes! Daar jullie het natuurlijk allemaal Maan dag druk hebben met de Sint, za 1 ik voor deze week maar een raadsel geven voor al lemaal. De oplossing van het raadsel van 26 Nov. die sommigen niet konden vinden is: 21 braam, 31 droom, 41 datum, 61 stram, 91 sobim, 81 kolom, 71 storm, 51 kraam, 2'3 brood, 34 deugd, 46 dames, 69 spons, 8—9 kruis, 78 sterk, 57 koets, 25 baraik. Het raadsel: Het geheel bestaat uit 26 letters: Een 10. 8. 14. 15 is een vogel. 15. 13. 11. 21. 6 is vloeibaar. De 23. 2. 7. 25. 12 is voorbij. De Lange Jan is 1. 19. 24. 4. De 3. 18. 16. 7. 5. 6. is een deel van een breuk. Een 17. 9. 12. 16. 26 is een hoofddeksel. Aan wat vreemd is moet men 15. 5. 22. 3. 25. 20. (Ingez. door „Parker".) De beantwoording van de briefjes moest in verband met de plaatsruimte een .week worden uitgesteld. Allen een prettige St. Nicolaas ge- wenscht van TANTE DOHLIE. SINT-NICOLAASVERTELLING. Maar tóch „Zie je nu wel, dat er een echte St.-Nico- laas is. Hierzoo!" Triomfantelijk had Henk de krant open gevouwen voor Gert en Bram op tafel gelegd. „Hier heb je het. Lees zelf maar wat er onder staat, en als je me dan nog niet ge looft..." Met z'n tweeën hingen ze over de tafel, en bekeken de krant, ja, nu zagen ze het zelf ook. Bram las hardop voor wat er onder de foto stond. „St.-Nicolaas en Zwarte Piet arri veerden gister uit Spanje in onze stad. Zij werden door den burgemeester hartelijk be groet en door de jeugd luide toegejuicht „Ga eens op zij!" Gert gaf zijn broer een duw en las het toen zelf nog eens zacht over. Ja, het stond er en het plaatje was ook heel duidelijk. Daar had je den burge meester met zijn hooge zije en daar de kin deren. Je kon goed zien, dat ze stonden te juichen. Het leek wel of de Koningin voor bij kwam. Gert en Bram waren er allebei even stil van. Ze hadden het allang niet meer geloofd, dat er een echte St.-Nicolaas was, en nu hier, op dat plaatje zaggn ze hem toch dui delijk en... de stad was niet eens zoo heel ver, een uurtje met de bus en dan nog een paar uurtjes met den trein, dan was je er al. Toen gingen ze Henk ondervragen. Die kwam immers ook uit een stad. Of hij St.-Nicolaas wel eens gezien had? „Ja, één keer, maar hij gaat natuurlijk ieder jaar ergens anders heen. „Nou maar", zei Bram, we krijgen met St.-Nicolaas toch altijd een pakje van Vader en Moeder en nooit echt van St.-Nicolaas." „Snap je dat dan niet". Henk was ver baasd over zooveel domheid. St.-Nicolaas is ook maar een mensch en kan jij op een avond overal tegelijk zijn? Daarom geven de Vaders en Moeders waar hij niet komt, zelf wat aan hun kinderen. Gert was nog niet overtuigd. „Zegt hij dat dan vooruit?" „Nee, dat niet. Maar als hij bij je komt, nou dan krijg je dubbel, dat is juist het fijne." „In ieder geval", Henk trok de krant nog eens naar zich toe, „was hij gisteravond al dichtbij, stel je voor, dat hij eens hier kwam". Daar had Gert niet veel moed op. In zoo'n achteraf-dorp, nee daar zou hij niet komen. „Maar wat zegt je vader er van?" „Zoo jongens, waai" moet ik wat van zeg gen?" „Dag meester." Henk gaf zijn vader de krant en vertelde met een knipoogje waar ze het over hadden. De beide jongens zagen vragend naar hem op. Hij was een paar maanden geleden uit de stad hier komen wonen en was nu de bovenmeester van hun school. „Natuurlijk is het waar", klonk het ant woord. „Tjonge Henk, je kunt zien, dat hij weer een paar jaartjes ouder is geworden. Nou, hij is tamelijk dicht in de buurt, je hebt best kans, dat hij dezen kant eens op komt." Een kwartiertje later liepen Gert en Bram samen naar huis. Ze geloofden het niet, dat er een St.-Nicolaas was, maar nu, nu de bovenmeester het zelf zei... Om zes uur met de post kwam hun eigen krant, en... daar stond het zelfde plaatje ook in. Ja, als het in hun eigen vertrouwde krant stond, dan moest het toch wel waar zijn. Den volgenden avond na het eten, gingen Gert en Bram als altijd de krant wegbren gen naar de boerderij van Glas. Ze wisten, als ze thuis kwamen, zouden de St.-Nicolaaspakjes van Vader en Moeder er zijn. Ze liepen flink door, want ze wilden graag gauw weer thuis zijn. Nu was het St.-Nicolaasavond, en telkens hadden ze weer aan het plaatje in de krant moeten denken. Het zou toch wel waar kunnen zijn wat Henk gezegd had, en dat St.-Nicolaas maar op één plaats tegelijk kon zijn, dat konden ze ook wel begrijpen. Dat St.-Nicolaas met zijn paard over het dak reed, zooals in de prentenboeken stond, dat was natuurlijk onzin, maar dit? „Hè, ik wou dat hij hier eens kwam." Gert had het niet willen zeggen, maar het viel zoo maar uit zijn mond. Ze liepen op een donkeren weg, waar het eens zoo geheimzinnig leek nu het St.-Nico laasavond was. Zware wolkgevaarten joe gen door de lucht, maar als er even een schoone plek was, zag je daar het lachende gezicht van de maan, en was alles om hen heen ineens overgoten van een vreemd licht. Op den weg bewogen dan de schaduwen van de kale boomtakken, en ze hoorden het zuchten van den wind in de boomen. Bram had er ook juist aan loopen denken, maar hij zei: „Jo, ben je mal, dacht je nu heusch, dat hij hier naar toe kwam, veel te ver weg. Er zijn genoeg anderen, die dichterbij wonen, waar hij wel naar toe zal moeten". „Ik zeg toch niet", streefde Gert tegen, „dat ik denk, dat hij komt? Alleen maar dat ik het wou." Een poosje zeiden beiden niets, maar ze dachten aan hetzelfde. Ai gauw waren, ze weer op den terugweg en kwamen bij den zijweg, die naar het dorp leidde. Bij het geluid van den wind, was er al leen het geklos van hun klompen. Vlak bij het kruispunt waren een paar dikke boomen, daaronder was het nu heel donker, en verder de lucht leek wel schoongewaaid opeens lag de weg lang en licht voor hen. Nu liepen ze zelf al in die donkere plek en toen... op hetzelfde moment stonden ze allebei stil en hadden eikaars hand ge grepen. Daar voor hen, uit het zijpad kwam een gestalte. Ze hadden het wel uit willen schreeuwen van vreugde en schrik tegelijk, maar ze deden het niet, die gestalte, ze zagen het heel duidelijk, ze herkenden hem, die gestalte, dat was St.-Nicolaas! Precies zooals ze hem op het plaatje in de krant gezien hadden, in een wijd rood gewaad met wit er overheen, en een hooge muts op. Dus toch? Had Henk dan toch gelijk gehad? Hij liep vlak voor hen uit, midden op den maanverlichten weg, een breede, statige figuur, het witte overkleed bewoog door den wind heen en weer. Hij merkte de jon gens niet op, die daar nog onbewegelijk onder den donkeren boom stonden. Tot hij plotseling stilstond, onderzoekend om zich heen keek, en toen met zijn wit gehandschoende hand, de jongens wenkte naderbij te komen. Schoorvoetend gingen ze, ze wilden wel graag, en durfden toch eigenlijk niet Ze schrokken toen St.-Nicolaas begon te praten. „Zoo Gert en Bram", zei hij met zijn don kere stem, „ik ben juist op weg naar jullie toe, wacht Gert, jij bent de oudste en de sterkste ook natuurlijk, kom jij maar aan dezen kant, dan kun jij dit pak voor mij dragen." „Ja, St.-NicoIaas", fluisterde Gert beleefd, verbaasd hoe St.-Nicolaas dat zoo precies wist Voorzichtig nam hij het pak over, het was nogal groot en zwaar, maar hij kon het best dragen, en toen bedacht hij dat er misschien wel een cadeautje voor hem inzat. St.-Nicolaas in het midden, zoo gingen ze naar huis en het bleek, dat St.-Nicolaas van alles van hen wist. Wat voor katte- kwaad ze uitgehaald hadden, voor welke vakken ze mooie en voor welke ze slechte cijfers hadden en nog veel meer. En de jongens antwoordden maar steeds met een fluisterend „Ja", of „Nee, St.-Nico laas". En onderwijl voelde Gert voorzichtig met zijn vingers over het pak, maar hij kon niet voelen wat er in zat. En Bram liep niet zoo gemakkelijk, want telkens waaide de rok van St.-Nicolaas voor zijn beenen, maar hij kon niet opzij gaan, omdat St.-Nicolaas hem bij zijn schouder vasthield. Zoo kwamen ze thuis, waar Vader en Moeder niet minder verbaasd waren. En ook nu weer bleek, dat de Sint van alles op de hoogte was. Hij vertelde, dat hij Piet in de stad had gelaten, omdat daar nog zooveel pakjes be zorgd moesten worden, zelf was hij met de auto gekomen, de chauffeur wachtte er mee in het zijweggetje. En eindelijk, na nog eenige vermanende woorden aan de jongens goed hun'best te doen en niet ondeugend te zijn, nam hij afscheid. Nog heelemaal onder den indruk van het hooge bezoek, keken Gert en Bram hem samen na, toen hij langzaam en statig langs den lichten weg schreed. Nog ver zagen ze zijn hooge gestalte en daarboven, tusschen de takken van de boo men door, was het grijnslachende gezicht van de maan. Toen ineens pakten ze elkaar beet, en maakten een paar dwaze bokkesprongen. Op school praatten de jongens er niet veel over, want niemand wou hen gelooven, alleen Henk zei: „zie je wel, dat ik tóch gelijk had!" Ja, maar tóch E B S p B 8 I a I"§.£*2 t j[|i? e 03 B 8 i B Co pj I ■a fo® 3. 5 O g ffi P-So 5 m m P co W co CD co CD >5 P P 0 7 p p p- g 0 ffl O ïj p-p. S r p WLI'Ï 1 p K-giw i W B p S, p to p; a M P M- r p p T? 5- g p 5; 2 3 a t^Sp ÖÖSBLAD EEUW DE TROUW DES HEEREN. Gods is getrouw. 1 Got. 1:9a. Dit woord van Paulus, den geroepen Apostel van Jezus Christus, gericht tot de gemeente Gods te Corinthe, geldt nog als een woord der hope en der bemoediging voor allen die door God geroepen zijn tot de gemeenschap Zijns Zoons. De macht en de liefde voor Jezus Chris tus en de trouw des Heeren is hen een waarborg, dat ze tot het einde toe bewaard zullen worden. De Apostel verzekert de heiligen, dat de Heere zal volbrengen hetgeen Hij beloofd heeft. God is geen man dat Hij liegen zou. Beloften en verzekeringen van menschen hebben vaak weinig waarde. Maar God is getrouw. Als wij ontrouw zijn tegenover menschen en ten opzichte van God, Hij blijft getrouw, in het volvoeren van Zijn gerichten over degenen die Hem verlaten, maar ook in de betooning van Zijn liefde voor allen die tot Hem in Jezus Christus de toevlucht nemen. De onveranderlijke trouw des Heeren blijkt in het natuurlijke leven. Vast staat nog altijd de belofte dat zaaiing en oogst, koude en hitte, zomer en winter, dag en nacht niet op zullen houden. De vogelen des hemels, vinden hun voedsel. De hemelsche Vader zorgt voor hel vee, als Hij het gras doet uitspruiten en Hij geeft ook in milden overvloed alles wat de menschen voor hun levensonderhoud noodig hebben. Des Heeren werken zijn zéér groot. De hemelen vertellen Gods eer en het uitspan sel verkondigt Zijner handen werk. De dag aan den dag stort overvloediglijk sprake uit, en de nacht aan den nacht toont we tenschap. Dé aarde is vol van de goedertieren heid des Heeren. God is getrouw. Van die trouw werd Mozes verzekerd bij de brandende braambosch, toen Jehovah de Verbondsgod zich aan hem bekend maakte. En hoe heerlijk heeft de Heere Zijn be loften vervuld in de leidingen met zijn volk. Een volk, verachtelijk in zichzelf. Een trouvre-loos volk, dat altijd weer verviel in GOD IS GETROUW. God is getrouw. Zijn hart, zijn Vaderhart, is vol barmhartigheid. God is getrouw in voorspoed en in smart, in goed' en kwaden tijd. God is getrouw. Vol liefde rust zijn oog steeds wakend ook op mij. Wanneer ik roep, dan hoort Hij van omhoog met godd'lijk medelij. God is getrouw, Mijn ziel vergeet Hem niet. Wat ons te zwaar is helpt Hij dragen en eenmaal stilt Hij alle klagen. Houd vast aan God! Blijf Hem gelooven! Laat nooit den een'gen troost u rooven! God is getrouw! de zonde van afgodendienst en dat maar al te zeer geneigd was den Heere den rug toe te keeren. En dan werd dat trouwe-looze volk ver maand, het werd bedreigd, het werd gekas tijd tot bloedens toe, maar onder en bij dat alles klonk altijd weer de blijde boodschap der genade. Gods trouw werd door de ontrouw van zijn afvallige volk niet teniet gedaan. „Ber gen zullen wijken en heuvelen wankelen, maar Mijne goedertierenheid zal van u niet wijken en het verbond Mijns vredes zal niet wankelen. Van die trouw des Heeren spreekt ook het naderende Kerstfeest. De Paradijs-belofte werd op Gods tijd heerlijk vervuld. Een Kind is ons geboren, een Zoon is ons gegeven. Jezus Christus, de Zoon van God is in de wereld gekomen om hen die hun on trouw kennen en erkennen, de blijken van Gods liefde en trouw te schenken. Om allen die Zijn stem hooren, als de Goede Herder veilig te leiden. God is getrouw. Zoo predikt ons het Woord van God. En zoo is ook de ervaring van allen die in Christus gelooven. 'Hij is getrouw in voorspoed en in te genspoed. Welgelukzalig dan ook wie op dien God zijn vertrouwen stelt. DE MOEILIJKHEDEN VAN HET HUISGEZIN MET DE MODERNE JEUGD. I. In de volgende artikelen wil ik een nieuw onderwerp voor u gaan behandelen n.l.: de jeugd. Is hierover nu nog niet genoeg geschreven, kan men terecht vragen. Mijn antwoord is, neen, want in de laatste drie jaar is het aspect weer geheel veranderd, alhans in de stad. Velerlei jeugdproblemen, die we in mo derne zielkunde boeken vinden uiteen gezet en die interessante onderwerpen zijn voor romanschrijvers, zijn sinds de laatste jaren al weer „oude koek" geworden. Wij leven in een razend tempo. Dit merk ik ook aan mij zelf. Dagelijks omgaand met en tusschen de jeugd, zoowel de z.g. intellectueele als ar beidende jeugd, bespeur ik, dat een geheel nieuwe koers op komst is. In een vergadering van ongeveer 1400 menschen, waarvoor ik verleden sprak met enkele anderen ter bestrijding van het anti semitisme en de rassenhaat, waren betrekke lijk weinig jonge menschen heneden de 25 jaar. Vele problemen, die op het oogenblik hart en hoofd der menschen boven de 30, in door- loopende spanning houden, schijnen den jon geren nauwelijks te interesseeren. Algemeen heerscht onder hen een teleurgestelde, ver moeide levenshouding. Voor gevoelens om trent recht en onrecht, naastenliefde enz. schijnen ze haast afgestompt. Daardoor wor den ze geschikt om meegesleept te worden door hen, die op politiek of godsdienstig ge bied, alles afkammen en neerhalen en naast dit hartstochtelijk beleden negativisme, slechts als positieve tegenwaarde kunnen stellen: de ijzeren vuist. Men heeft een tiental jaren terug de jeugd hopeloos over het paard getild, zoodat zij zelfs uitgevers vonden, die grif gekochte boekjes wilden publiceeren onder belachelijke titels als: „de jeugd getuigt; zoo zijn wij". Evenals de overdreven vrouwenemancipa tie moest ook dit leiden tot een geestelijke en moreele kater. Daarnaast komt dan nog de afschuwelijke jeugdwerkloosheid, waar maar geen kruid tegen gewassen schijnt en het laat zich verstaan hoe deze moedelooze jongeren uitzien naar „den sterken man", die hen uit de misère kan redden. Door de domme hoogmoed hunner ouders, die meestal zelve niet meer dan lagere school onderwijs genoten hebbend, hen lieten stu- deeren op Ulo of H.B.S. voelen velen zich gedeclasseerd. Een mijnheer met een boord om, al verdient hij niet meer dan f 20 in de maand is nu eenmaal in vele kringen meer dan een arbeider. Dit valsche idee nu gaat er onder de vooruitstrevende stadsche jeugd, langzamerhand uit en m.i. terecht. Het ia één der dingen waarin het nationaal-socia- lisme juist heeft gezien en waardoor zij groote aantrekkingskracht heeft op de jeugd, die beu is van het burgerlijke, dat in de an dere gToepen nog zij het stuiptrekkend voort leeft en ook de S.D.A.P. in hun oogen heeft bedorven.

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1938 | | pagina 7