nig^gi^
Rondgang door den Dam-doolhof
HET VERMISTE PARKET
X
r
1 a
^§s|®
2 a
a a
P G
g a;
rt
Wenken op technisch gebied.
O
S
(j
c
CS
-J
3
5 H
IC
"c
X
3
<U -M
t- (fi
3 O
£2 CL
S o
S z
-5
CC -»
o
u
s
t/>
E
0
0
+-»
u
L-i
UI
GD
3 -3 =5
d
3 O
§s
8
3
o O
3 !Zj
'o
bO-^i
s-. P
O o
rH O
- 2 -S Ti J4
*-> a - cd
S
3 bfl d CL
-o -** oq
tj fl d
d cu
cd
0 w
jat»
'd n
-id
■Ji a
CU
CO
cd
£.3
3
3
-rS _ts Ï»-
=>:3 rf 3^
n d o 2.
bO
Ü2®
2 5s 3
0
O CQ
2 ^"S
M 3 o S j a o
0 *2 0
bC si cc X* bo t+H
CC 0 .0
0
s-s
0 f-t O)
-4-» 03
"43 ._r
u cc *-*
SSii
„■-ö
*-• d
cd
d
d^ '3
cd §3
,d
0
CU rQ ^3
Cd S®
g 3
cd Cd R
H cd
CO P-I
rl cd
3-SiS
'rt .2 3
*3 cd "2
co cd cO
Ej >d S? 'R
g ©J (B 3 CM
P ttn -U «H
cj co -R
2 6
i:*.
t3
(N -
Ch 0
cO cd
ch^3 cd
2 60
cd
cd 0
.Q cd
bo d
3
S3 bo
o o) R
O co
t-4
bo 'H^PH
'J3
g bo
cd
cd
d
«+-<
8
g-ö
a> g
Cd rd
p* O -
O 03
rd
NJ -»->
Q
2.^
t* 00 cd
H 0
p
T3
N
P Ti
-S
-*-> CO
S "S
ap
cd
m 'Ti
5 w -
.0 Td fl N
Cd P 5
O Tb
2 Sjg 'S
bo
bo
c-S g 2
2 R S-^2
a|a§^
OT 05 bo
bC^Q p
d
O) cö
04
1 s
O
?-4
bC
o
ip-ö® a-®
PP
cd
o ••-» 0
fH
cd bO o
a-Sa"0
®- s
2 S
05^~ O) 2
2
u
r0
tP»
r0
-»-> cd
cd
*0
bo
-4->
'fl-5
0
-*->
p
W H H
cd Cd S S
'3
2 (3
.2 W
3
O
üC
_1
O
d d d te**-*
04
O -Ö _i B
CU
h be JH
3 d d C 2 :3
Td t3 *n cd r—i
-+->
o
M co
3
o g
g S3 o
13 .5? d
c b3S S
®0 O -g O d
o ,3J o
bo C R
d
'5 fl
a.n
-d-
HdT"
o d o =R d
p "C-: T-H -rH
CD CO CO
g 0
.-§ g<j®
a 'a 2 ïp ^-i J2 p©
0+J 0 H P oE-1 05 N 0
5 0 0 :0 O 0©
p P p 0 -P N ^T3
0
O
p
0
0
0 o P
-ö -3 2 o 2 a
f-l P W B (T,
rt 60S 8 bo
c S 2 P
H 0 .r-i p T5 in 0
P 2 0
S'O 0
S°wN]ö§J
0
*n
o
hen die ambtshalve leiding hebben te geven,
op zedelijk, ja, op godsdienstig gebied, zulke
onbetrouwbare individuen rondloopen. De
beste houding tegenover zulke personen is:
ze zwijgend en koel te behandelen. Men
moet ze „in de kou laten staan". Zij moe
ten zich in hun eigen onbetrouwbaarheid
voelen isoleeren.
Schokkend is het inderdaad, te consta-
teeren, dat, in binnen- en buitenland, er
„leiders" des volks zijn, die het kwaad
spreken hanteeren als methode om de
massa te verblinden, en naar hun pijpen
te laten dansen.
Men houdt z'n hart vast, waar het heen
moet met onze cultuur, met de menschheid,
als men nota neemt van de geraffineerde
leugens die men van weerskanten omtrent
elkanders gedrag en bedoelingen verspreïdt-
De meest geoefenden in het vak der
kwaadsprekerij! echter, beginnen met hen
die ze aan willen vallen wat op te hemelen.
„Het is een beste man, uitstekend, maar
En dan volgen zooveel ondeugden dat
er aan den man geen goed haar meer over
blijft.
Kortweg afschuwelijk is het, als kinderen
opgevoed worden in een dergelijke onbe
trouwbare sfeer. Ze gaan zelve de wereld
slechts door een critische, vinnige, onver
draagzame bril bezien. De open, zonnige
lach klinkt niet in die huiskamera. Ze hoo-
ren moeder afgeven op vader tegenover ge-
burinnen. Ze hooren aan tafel opmerkin
gen over de eigen onderwijzers. Dit alles
werkt het „smoezen" en kleingeestig elkaar
belasteren, d»at onder lagere schoolkinde
ren, vooral onder meisjes, zoo erg kan zijn,
in de hand. Via de kinderen trachten som
mige ouders allerlei te weten te komen om
trent andere ouders. Men leze in Anne de
Vries' „Bartje" hoe Bartjes moeder hem
uithoort over de schooljuffrouw.
Zulke kinderen worden knorrig, ontevre
den, schijnheilig. Ze denken dadelijk dat
een onderwijzer anderen voortrekt, hun
vriendschappen zijn onstandvastig. Zij ken
nen geen trouw.
Ben kind heeft van nature te weinig
aanleg tot welwillendheid om gaarne aan
de behoeften van anderen tegemoet te ko
men. Wordt het nu in een onbetrouwbare
omgeving opgevoed, dan zal het onder den
schijn van lievigheid en hulpvaardigheid
zich onttrekken aan de plichten die het op
zich had genomen.
De man uit de gelijkenis die zeide niet de
opgegeven taak te willen volbrengen, doch
later„berouw hebbende" wel z'n werk ging
doen, was hierdoor nog niet onbetrouw
baar. Veeleer moet karakterloos en onbe
trouwbaar genoemd worden de zoon, die
overdreven vroom en vriendelijk tot zijn va
der zeide, de opgegeven opdracht te zullen
vervullen, doch in werkelijkheid het niet
deed. p. w. J. S.
Zweefvliegen en Versailles.
We beginnen dit artikel met U iets over
het verdrag van Versailles te gaan vertel
len. Het zal U waarschijnlijk wel verwon
deren hoe een artikel in een technische ru
briek met zoo'n onderwerp kan beginnen.
Laten wij U echter gerust stellen. Uw ru-
briekschrijver zal U niet vermoeien met po
litieke verhandelingen, die uit dit verdrag
zouden kunnen voortvloeien of reeds daar
uit voortgevloeid zijn.
Wie de kranten den laatsten tijd goed ge
lezen heeft, heeft daarin weer vete conclu
sies, die uit dit verdrag getrokken zijn,
kunnen vinden. Wij weten allen dat ver
schillende voorwaarden van dit verdrag
reeds door een onzer grootste naburen opge
zegd zijn.
Eén van de voorwaarden van het verdrag
van Versailles was ook, dat het aan Duitsch-
land verboden werd moderne motorvliegtui
gen te construeeren. En daar men toch graag
vliegtuigen bezat, is vooral kort na den oor
log in Duitschlarid, het probleem van het
motorlooze vliegtuig aan de orde gekomen.
Dit probleem was al eerder aan de orde
geweest. De oorlog heeft echter de zweef-
vliegtechniek geheel en al op den achter
grond gebracht en toen ter tijd was het vlieg-
probleem veel meer teruggebracht tot het
motorprobleem.
De eerste pioniers van de menschelijke
aviatiek, zooals Lilienthal, Pilcher, Herring
e.a. zweefde steeds de gedachte voor oogen
te vliegen zonder motor.
Zij namen als voorbeeld de groote zweef
vliegers, ooievaars en albatrossen, die uren
lang in de lucht cirkelden, zonder een vleu
gelslag te doen en daarbij steeds hooger ste
gen en groote afstanden aflegden.
Deze vlucht is van de vliegervlucht, die wij
eenige weken geleden behandelden, princi
pieel verschillend.
Dat ook deze zweefvlucht mogelijk was,
hadden Lilienthal en t ilcher reeds vlug be
wezen. De groote moeilijkheid van het
zweefvliegen werd door hen ook bewezen,
daar zij beiden bij een val den dood vonden.
Gebeurde dit alles voor den oorlog, na
den oorlog is men zich eigenlijk pas goed
met het zweefvliegen gaan bemoeien en wel
voornamelijk in Duitschland, zooals wij U in
't voorgaande reeds aangaven.
Bij de vluchten aan de Wasserkuppe in de
Rhön in Duitschland werden daar omstreeks
1922 zeer belangrijke resultaten bereikt.
De theorie van de zweefvlucht is thans
tamelijk nauwkeurig bekend. Deze wijze van
vliegen berust tenslotte hierop, dat de vlieg
machine den voor het stijgen, zweven en
voorwaarts bewegen noodzakelijken arbeid
aan de bewegingen van de lucht zelf ont
trekt. Hiertoe is een snelheidsverschil tus-
schen lucht en vliegmachine noodig, want
dan alleen kunnen zich dragende luchtkus
sens onder de vleugels vormen. Nu zou even
wel een aan zichzelf overgelaten vliegma
chine, die door juiste besturing verhinderd
werd weg te glijden in korten tijd de snel
heid van de lucht zelf aannemen, er zou tus-
schen de lucht en de zweefmachine geen be
weging meer bestaan. In werkelijkheid is dit
echter niet zoo. De wind waait namelijk
nooit met een constante snelheid. Steeds
varieert de windkracht en wel verschillende
keeren per seconde. De wind waait dus
steeds met elkaar snel opvolgende wind
rukken. Dit af- en toenemen van de wind
snelheden tusschen zeer ruime grenzen
geeft de benoodigde kracht voor het in de
lucht houden van de zweefvliegmachine. De
vliegmachine stelt zich namelijk, tengevolge
harer eigen traagheid op de gemiddelde
Iuchtsnelheid in en de wisselende windsnel
heid treft haar dus snel opeenvolgend dan
eens van voren en dan weer van achteren.
Is het nu mogelijk de draagvlakken een
dusdanige vorm te geven, dat zij steeds dra
gen, onverschillig uit welke richting de
wind ze treft, dan is het vraagstuk van de
zweefvlucht op te lossen. In principe is dan
de oplossing reeds gegeven. Zulke vlakken
heeft men weten te construeeren en hier is
het ook weer even eenvoudig als het ei van
Columbus. Vlakken die naar boven bol en
naar onderen hol gekromd zijn, worden
door een horizontale luchtstroom steeds om
hoog gedreven, om het even van welke kant
de lucht komt.
Men heeft met op deze manier gecon
strueerde draagvlakken aan zweefvliegtui
gen veel proeven aan de Wasserkuppe in
Duitschland genomen en daarbij ^bereikte
men al heel spoedig mooie resultaten.
In den zomer van 1922 gelukte het al
met een zweefvliegtuig drie uur in de lucht
te blijven.
Daarbij moet men echter niet uit het oog
verliezen dat de Wasserkuppe een betrekke
lijk steile berg is, die 400 M. boven zijn
omgeving uitsteekt. De wind wordt daar
door steeds genoodzaakt naar boven te bewe
gen bij het waaien tegen dezen berg. Van
welke zijde de wind ook komt, steeds zal hij
opwaartsch gebogen worden. Deze opwaart-
sche beweging van den wind zal boven de
Wasserkuppe nog eenigen tijd behouden
blijven.
De prestatie van de Rhönvliegers heeft
nu daarin bestaan, dat zij eerst minuten,
daarna urenlang op deze hellingwind heb
ben gezweefd.
De volgende stap der ontwikkeling heeft
daarin bestaan, dat men ook op andere
plaatsen is gaan zweefvilegen. Met behulp
van auto's wordt veelal een zweefvliegtuig
tegenwoordig de lucht ingetrokken en al
stuken de resultaten die de Duitse he zweef
vliegers behaalden nog verre uit boven de
resultaten van anderen, toch bereikte men
in andere landen ook mooie resultaten. La
ten wij, om in ons land maar te blijven,
eens denken aan de prestaties van den
vlieger Hoekstra, die zooveel voor de zweef
vliegerij hier heeft gedaan en die ook bijna
reeds een dag met een motorloos vliegtuig
in de lucht bleef.
De zweefvliegerij1 neemt nog steeds toe en
het gebeurt reeds in Rusland dat men met
als „locomotief' een gewoon motorvliegtuig,
een heele reeks zweefvliegtuigen voorttrekt,
om op die manier een luchttrein te vor
men.
De natuurlijke zweefvliegers kunnen ech
ter op iedere plaats absoluut veilig vlie
gen. Of deze etappe ook nog eens door de
menschheid zal worden bereikt, zullen wij
moeten afwachten. In elk geval zou men
zich zweefvliegtuigen kunnen voorstellen,
die honderden P.K. aan den Oceaan zou
den onttrekken, om op eigen kracht b.v.
naar Amerika te vliegen. Is de ontwikkeling
van het zeilschip motorschip stoom
schip juist andersom geweest, voor een
doel, waarbij de tijd niet in de eerste plaats
van belang is, wordt nog veelal een zeil
schip gebruikt.
Waarom zou het zweefvliegtuig ook niet
zulk een toekomst beschoren zijn?
V ragen. W. J. G. te K. De republi-
keinsche radioberichten van Madrid wor
den in het Engelsch uitgezonden op een
golflengte van 30,43 M. om 3.20 u., 8.05 u.,
21 u. en 23.50 u. Het station is hier zeer
goed te ontvangen en daar bij het spieken
een soort echo optreedt, is het station ge
makkelijk te identificeeren. Ook worden er
nieuwsberichten in het Duitsch gegeven,
maar deze tijden zijn ons niet bekend.
P. K. te S. Binnenkort zullen wij eens een
lijst publiceeren van de omroepstations en
daarin zooveel mogelijk aan uw verlangen
voldoen. Wat uw tweede vraag betreft, lijkt
het ons het beste u te wenden tot de fabriek
zelf. Dit kunt u natuurlijk zelf doen.
door Grace Sinclair.
5) o-
„Ik geloof, dat hij nog nooit genoeg te
eten heeft gehad", zei Greta. „De oude
Bruère heeft geld als water, maar hij is
te gierig, dat hij er een cent voor zichzelf
van uitgeeft, laat staan voor een ander. Al
zijn kamers staan stampvol, en Gerard heeft
alleen maar een hoekje van den zolder."
„Waarom blijft hij er dan?" vroeg Béril.
„Dat weet ik niet. Misschien is het, omdat
hij een zusje heeft, waar hij voor zorgen
moet, en Bruyère hem heeft toegestaan, dat
bij zich te houden op zolder. Maar ga nu
gauw mee. We moeten aan tafel.
HOOFDSTUK III.
De kleine schoolmeester.
Antoine Froment was niet naar Genève
gegaan, omdat Willem Farel het hem ge
vraagd had, hoewel hij deze liefhad en
hoogachtte. Antoine Froment had de Stem
gehoord, die ook de visschers bij het meer
van Gaiilea vernomen hadden. Toen Farel
hem gevraagd had, om naar Genève te gaan,
was hij er voor teruggedeinsd en had een
weigerend antwoord gegeven. Toen echter
die andere Stem hem geroepen had, had hij
gehoorzaamd.
Hij was niet veel meer dan een jongen,
nog geen twee en twintig, verlegen, klein
en schraal, met niets, dat zijn uiterlijk aan
trekkelijk maakte. De Hugenoten, tot wie
hij zich wendde, vrienden van Farel, keken
hem schuins aan en wilden niets met hem
te maken hebben.
Terneergedrukt en ontmoedigd meende
Antoine, dat hij zich vergist had, toen hij
dacht, door den Heer geroepen te zijn. Hij
pakte zijn reiszak en keerde Genève den
rug toe; maar heel ver kwam hij niet. Als
de menschen niet wilden luisteren, misschien
wilden de kinderen het dan wel. Hij keerde
ANECDOTES OVER MASARYK.
Ais President van Tsjecho Slowakije ont
ving Masaryk eens een deputatie van let
terkundigen. Een dame zei tegen hem: „Mijn
heer de President ik zal nooit uw voor
dracht in 1910 vergeten. Voor den aanvang
gaf ik u een tuiltje viooltjes en tijdens uw
voordracht hebt u er eenige malen aan ge
roken. Dat is een van mijn dierbaarste her
inneringen". Massaryk dacht even na, maar
dan zei hij: „nee, daar herinner ik me hee-
lemaal niets van. Maar misschien kunt u
mijn geheugen te hulp komen; over welk
onderwerp heb ik toen gesproken?"
Een verlegen zwijgen van die dame. Zij
had alleen herinnering aan haar viooltjes;
van het onderwerp wist zij niets meer.
Iemand vroeg hem eens waarom hij zoo
weinig met zijn oude vrienden omging. De
tachtigjarige Masaryk trok den neus een
beetje op, „zij worden mij te oud", antwoord
de hij.
Moppen hoorde Masaryk graag en hij ver
telde ze ook met liefde, al viel hij wel eens
in herhalingen. Een van zijn vaak getapte
moppen was deze: Een Ier verhuisde naar
Amerika. Zijn eerste vraag in zijn nieuwe
vaderland was: hebben jullie hier ook eent
regeering? Natuurlijk hebben we een re
geering, was het anwoord. Zoo, zei de Ier,
nu, dan kan ik jullie verklaren, dat ik in
de oppositie ga.
terug, en begon de school in het logement
Het gouden Kruis.
Het duurde niet lang, of de heele stad wist
het, en niet alleen de kinderen gingen naar
zijn evangelieverkondiging luisteren, maar
ook hun vaders en moeders, en wel in steeds
grooter getal.
Toen Béril en Ulric den dag na hun ge
sprek er samen heengingen, vonden zij er
reeds een groote schare aanwezig: leden van
den Raad, kooplieden, winkeliers, dames
van stand, menschen van allerlei slag, die
ernstig en vol belangstelling waren, en wien
het aan te zien was, dat zij een bepaald
doel voor oogen hadden en niet uit nieuws
gierigheid waren gekomen.
De inwoners van Genève hadden van de
Reformatie in andere landen gehoord; in
Duitschland, Engeland, Frankrijk en zelfs
in sommige gedeelten van Zwitserland, maar
hun stad werd beschouwd als een bolwerk
van Rome. De macht van den Bisschop was
alleen eenigszins beperkt door het Syndicaat
en de vier Raden, want er waren zeven
honderd priesters in de stad.
Met Farel, die in Bern en vele andere
plaatsen het Pausdom de nederlaag had
zien lijden, waren hier in Genève korte" met
ten gemaakt. Hem was gelast om binnen
twee dagen te vertrekken, en dat anders
de brandstapel zijn deel zou zijn; toch waren
er velen verlangend, om meer te vernemen
van die wonderbare macht, die overal de
levens der menschen veranderde.
Zij gingen dus naar het Gouden Kruis,
waar de verlegen, jongensachtige, kleine
schoolmeester dagelijks na de lesuren den
Christus predikte.
„Wel, daar is meneer Baudichon, de lei
der van de Hugenoten", fluisterde Ulric Bé
ril in; „en daar is Guérin, de hoedenmaker,
en kijk, is dat nic'ht Claudine niet?"
„Ik geloof het wel; ja, ze is het", fluister
de Béril terug, verbaasd bij het zien van de
mooie geleerde vrouw, die zoo'n grooten
invloed op Greta had.
„Dat moet ik aan Greta vertellen", zeido
Ulric vroolijk.
„Niets ter wereld zou haar bewegen, hier
naar toe te gaan," zei Greta, en nu is zij de
eerste, die wij er zien".
Ulric zei niets meer, toen Froment, zoo-
dra de school uit was, op een kleine ver
hooging klom en met zijn Bijbel in de hand
Gods boodschap aan Genève bracht.
Het was geen heftige veroordeeling van
de dwalingen van Rome, geen aanval op
priester of non, het was uitsluitend de blijde
boodschap van Gods genade; de verkondi
ging van Gods onuitsprekelijke liefde voor
verloren en schuldige zondaren; de liefde,
die Hom Zijn eenig geboren Zoon, deed ge
ven tot een zoenoffer voor onze zonden, op
dat een eigelijk, die in Hem gelooft, niet ver-
derve, maar het eeuwige leven kebbe.
Terwijl Béril luisterde, vergat zij haar ge
heels omgeving, zij zag zelfs den prediker
niet meer. Dit was, waar zij onbewust naar
verlangd had; een wees, eenzaam, bezwaard
door een duister geheim, dat zij niemand
kon vertellen, een ontzettende verantwoor
delijkheid, die zij niet wist te dragen. Zijn
boodschap was juist, waar haar hart naar
smachtte.
Het was de eerste keer, dat zij het Evan
gelie hoorde, en zij behoefde niet te vragen
of het waar was; ze wist, dat het zoo was.
Zij versmachtte van dorst hier was le
vend water. Zij dronk, zij leefde.
Verscholen tusschen de menigte, brak het
kind in een vloed van stille tranen uit; maar
het waren tranen van dankbaarheid, van
verlichting en van vreugde.
Toen de preek geëindigd was, en de toe
hoorders zich verspreidden, stond ook zij
op, en haar stralend gezichtje zei Ulric, die
haar met bezorgdheid had gadegeslagen, dat
ook zij haar Heiland gevonden had.
„Béril, nu zijn er twee van ons, die den
Zaligmaker bezitten", zei hij, en stak haar
zijn gebruinde jongenshand toe.
„Jij ook, Ulric?" zei ze. „Wat moet God
ons toch liefgehad hebben! Als alle menschen
dat maar wisten! Hoe kunnen we er Hem
ooit genoeg voor danken!"
Een van FToments toehoorsters bleef zitten
nadat al de anderen vertrokken waren. Zij
za; daar als in een droom.
Het was Claudine Levet, de bittere vijan
din der ketters. Zij was gekomen, om te
spotten; om nieuw voedsel voor haar spot
ternij op te doen.
Zij zat daar met een bleek, bezorgd gelaat,
dr t een groot contrast vormde met de kost
bare kleeding en de schitterende juweelen,
die zij droeg.
„Is het waar, wat u gezegd heeft?" vroeg
ze kortaf aan Antoine.
„Ja".
„Is dat boek werkelijk een Nieuw Testa
ment?"
„Ja".
„Wordt de mis er in genoemd?'
„Neen".
„Zou u zij aarzelde een oogenblik
„Zou u het mij willen leenen?"
„Zeker, met genoegen".
Claudine Levet nam daarop het Testament
mee naar huis, en drie dagen en drie nach-
sloot zij zich er mee op.
Het was een nieuwe Claudine, die einde
lijk uit haar kamer te voorschijn kwam. Het
oude leven met al zijn genoegens en zijn eer
zucht was voor altijd verdwenen.
Onder redactie van Jur. Schroder, Sta
dionstraat 29, Amsterdam-Z. Alles deze ru
briek betreffende te richten aan dit adres.
Restanten.
n.
Oplossingen No. 4.
Beginners: Stand: Zwart 1 schijf
op 32.
Wit 1 dam op 1 en 1 schijf op 7.
Gevraagd: Hoe wint Wit. (Wit aan den
zet).
Oplossing.
Wit Zwart
1. 7—2 32—38A
2. 216B 38—42
3. 16—38 42X33
4. 1—34 33—38
5. 3448 wint
1
2. 1—23
3. 23—37
4. 2—19
5. 1946 wint.
B
2. 2—24
3. 24—38
4. 1—29
5. 2947 wint.
32—37
37—42
42X31
31—36
38—43
43X32
32—37
Gevorderden. Gegeven: Stand zwart
1 schijf op 28. Stand wit 3 schijven op 14,
26 en 35. Wit is aan den zet.
Gevraagd: Hoe kan wit winnen?
Oplossing.
A
Wit: Zwart:
1. 14—10a 28—32b
2. 10—5 32—38
3. 5—10 38—43c
4. 1028 43—48d
5. 28—37 48X31
6. 26X37 wint.
a.
1. 14—9 28—33e
2. 9—3 33—39f
3. 3—17 39—43
4. 1728 zie verder A.
f.
233—38
3. 3—14 38—43
4. 1428 wint.
b.
128—33
2. 10—4 33—38g
3 4—10 38—43h
4. 10—28 4348i
5. 28—37 en wint.
S-
233—39
3. 4—22 3943
4. 2228 en wint; want op 4348
volgt 2837 en op 4349: 2844.
h.
338—42
4. 10—37 42X31
5. 26X37 wint.
i.
443-49
5. 2844 en wint.
e.
128—32
2. 9—3 3237j
3. 3—14 3742
4. 1437 en wint.
j.
232—38
3. 3—14 38—43
4. 1428 en wint.
c.
338—42
4. 1037 en wint.
d.
443—49
5. 2844 wint.
Goede oplossers in volgende rubriek.
Naspelen dringend aanbevolen voor hen
die iets meer willen weten van het eindspel.
Zijl die volleerd zijn of niets willen op
steken kunnen het naspelen nalaten!
Nóg een eindspel.
Van den begaafden eindspelkunstenaar G.
Blankenaar zagen wij een dezer dagen het
volgende eindspel:
1 2 3 4 5
ZwaTt: 3 schijlven op: 4, 8 en 38.
Wit: 1 dam op 14 en 2 schijven op 15
en 25.
Wit speelt en wint.
Zoekt u de oplossing eens?
Van dit probleem wordt géén inzending
van oplossingen verwacht.