nig^gi^ Rondgang door den Dam-doolhof HET VERMISTE PARKET X r 1 a ^§s|® 2 a a a P G g a; rt Wenken op technisch gebied. O S (j c CS -J 3 5 H IC "c X 3 <U -M t- (fi 3 O £2 CL S o S z -5 CC -» o u s t/> E 0 0 +-» u L-i UI GD 3 -3 =5 d 3 O §s 8 3 o O 3 !Zj 'o bO-^i s-. P O o rH O - 2 -S Ti J4 *-> a - cd S 3 bfl d CL -o -** oq tj fl d d cu cd 0 w jat» 'd n -id ■Ji a CU CO cd £.3 3 3 -rS _ts Ï»- =>:3 rf 3^ n d o 2. bO Ü2® 2 5s 3 0 O CQ 2 ^"S M 3 o S j a o 0 *2 0 bC si cc X* bo t+H CC 0 .0 0 s-s 0 f-t O) -4-» 03 "43 ._r u cc *-* SSii „■-ö *-• d cd d d^ '3 cd §3 ,d 0 CU rQ ^3 Cd S® g 3 cd Cd R H cd CO P-I rl cd 3-SiS 'rt .2 3 *3 cd "2 co cd cO Ej >d S? 'R g ©J (B 3 CM P ttn -U «H cj co -R 2 6 i:*. t3 (N - Ch 0 cO cd ch^3 cd 2 60 cd cd 0 .Q cd bo d 3 S3 bo o o) R O co t-4 bo 'H^PH 'J3 g bo cd cd d «+-< 8 g-ö a> g Cd rd p* O - O 03 rd NJ -»-> Q 2.^ t* 00 cd H 0 p T3 N P Ti -S -*-> CO S "S ap cd m 'Ti 5 w - .0 Td fl N Cd P 5 O Tb 2 Sjg 'S bo bo c-S g 2 2 R S-^2 a|a§^ OT 05 bo bC^Q p d O) cö 04 1 s O ?-4 bC o ip-ö® a-® PP cd o ••-» 0 fH cd bO o a-Sa"0 ®- s 2 S 05^~ O) 2 2 u r0 tP» r0 -»-> cd cd *0 bo -4-> 'fl-5 0 -*-> p W H H cd Cd S S '3 2 (3 .2 W 3 O üC _1 O d d d te**-* 04 O -Ö _i B CU h be JH 3 d d C 2 :3 Td t3 *n cd r—i -+-> o M co 3 o g g S3 o 13 .5? d c b3S S ®0 O -g O d o ,3J o bo C R d '5 fl a.n -d- HdT" o d o =R d p "C-: T-H -rH CD CO CO g 0 .-§ g<j® a 'a 2 ïp ^-i J2 p© 0+J 0 H P oE-1 05 N 0 5 0 0 :0 O 0© p P p 0 -P N ^T3 0 O p 0 0 0 o P -ö -3 2 o 2 a f-l P W B (T, rt 60S 8 bo c S 2 P H 0 .r-i p T5 in 0 P 2 0 S'O 0 S°wN]ö§J 0 *n o hen die ambtshalve leiding hebben te geven, op zedelijk, ja, op godsdienstig gebied, zulke onbetrouwbare individuen rondloopen. De beste houding tegenover zulke personen is: ze zwijgend en koel te behandelen. Men moet ze „in de kou laten staan". Zij moe ten zich in hun eigen onbetrouwbaarheid voelen isoleeren. Schokkend is het inderdaad, te consta- teeren, dat, in binnen- en buitenland, er „leiders" des volks zijn, die het kwaad spreken hanteeren als methode om de massa te verblinden, en naar hun pijpen te laten dansen. Men houdt z'n hart vast, waar het heen moet met onze cultuur, met de menschheid, als men nota neemt van de geraffineerde leugens die men van weerskanten omtrent elkanders gedrag en bedoelingen verspreïdt- De meest geoefenden in het vak der kwaadsprekerij! echter, beginnen met hen die ze aan willen vallen wat op te hemelen. „Het is een beste man, uitstekend, maar En dan volgen zooveel ondeugden dat er aan den man geen goed haar meer over blijft. Kortweg afschuwelijk is het, als kinderen opgevoed worden in een dergelijke onbe trouwbare sfeer. Ze gaan zelve de wereld slechts door een critische, vinnige, onver draagzame bril bezien. De open, zonnige lach klinkt niet in die huiskamera. Ze hoo- ren moeder afgeven op vader tegenover ge- burinnen. Ze hooren aan tafel opmerkin gen over de eigen onderwijzers. Dit alles werkt het „smoezen" en kleingeestig elkaar belasteren, d»at onder lagere schoolkinde ren, vooral onder meisjes, zoo erg kan zijn, in de hand. Via de kinderen trachten som mige ouders allerlei te weten te komen om trent andere ouders. Men leze in Anne de Vries' „Bartje" hoe Bartjes moeder hem uithoort over de schooljuffrouw. Zulke kinderen worden knorrig, ontevre den, schijnheilig. Ze denken dadelijk dat een onderwijzer anderen voortrekt, hun vriendschappen zijn onstandvastig. Zij ken nen geen trouw. Ben kind heeft van nature te weinig aanleg tot welwillendheid om gaarne aan de behoeften van anderen tegemoet te ko men. Wordt het nu in een onbetrouwbare omgeving opgevoed, dan zal het onder den schijn van lievigheid en hulpvaardigheid zich onttrekken aan de plichten die het op zich had genomen. De man uit de gelijkenis die zeide niet de opgegeven taak te willen volbrengen, doch later„berouw hebbende" wel z'n werk ging doen, was hierdoor nog niet onbetrouw baar. Veeleer moet karakterloos en onbe trouwbaar genoemd worden de zoon, die overdreven vroom en vriendelijk tot zijn va der zeide, de opgegeven opdracht te zullen vervullen, doch in werkelijkheid het niet deed. p. w. J. S. Zweefvliegen en Versailles. We beginnen dit artikel met U iets over het verdrag van Versailles te gaan vertel len. Het zal U waarschijnlijk wel verwon deren hoe een artikel in een technische ru briek met zoo'n onderwerp kan beginnen. Laten wij U echter gerust stellen. Uw ru- briekschrijver zal U niet vermoeien met po litieke verhandelingen, die uit dit verdrag zouden kunnen voortvloeien of reeds daar uit voortgevloeid zijn. Wie de kranten den laatsten tijd goed ge lezen heeft, heeft daarin weer vete conclu sies, die uit dit verdrag getrokken zijn, kunnen vinden. Wij weten allen dat ver schillende voorwaarden van dit verdrag reeds door een onzer grootste naburen opge zegd zijn. Eén van de voorwaarden van het verdrag van Versailles was ook, dat het aan Duitsch- land verboden werd moderne motorvliegtui gen te construeeren. En daar men toch graag vliegtuigen bezat, is vooral kort na den oor log in Duitschlarid, het probleem van het motorlooze vliegtuig aan de orde gekomen. Dit probleem was al eerder aan de orde geweest. De oorlog heeft echter de zweef- vliegtechniek geheel en al op den achter grond gebracht en toen ter tijd was het vlieg- probleem veel meer teruggebracht tot het motorprobleem. De eerste pioniers van de menschelijke aviatiek, zooals Lilienthal, Pilcher, Herring e.a. zweefde steeds de gedachte voor oogen te vliegen zonder motor. Zij namen als voorbeeld de groote zweef vliegers, ooievaars en albatrossen, die uren lang in de lucht cirkelden, zonder een vleu gelslag te doen en daarbij steeds hooger ste gen en groote afstanden aflegden. Deze vlucht is van de vliegervlucht, die wij eenige weken geleden behandelden, princi pieel verschillend. Dat ook deze zweefvlucht mogelijk was, hadden Lilienthal en t ilcher reeds vlug be wezen. De groote moeilijkheid van het zweefvliegen werd door hen ook bewezen, daar zij beiden bij een val den dood vonden. Gebeurde dit alles voor den oorlog, na den oorlog is men zich eigenlijk pas goed met het zweefvliegen gaan bemoeien en wel voornamelijk in Duitschland, zooals wij U in 't voorgaande reeds aangaven. Bij de vluchten aan de Wasserkuppe in de Rhön in Duitschland werden daar omstreeks 1922 zeer belangrijke resultaten bereikt. De theorie van de zweefvlucht is thans tamelijk nauwkeurig bekend. Deze wijze van vliegen berust tenslotte hierop, dat de vlieg machine den voor het stijgen, zweven en voorwaarts bewegen noodzakelijken arbeid aan de bewegingen van de lucht zelf ont trekt. Hiertoe is een snelheidsverschil tus- schen lucht en vliegmachine noodig, want dan alleen kunnen zich dragende luchtkus sens onder de vleugels vormen. Nu zou even wel een aan zichzelf overgelaten vliegma chine, die door juiste besturing verhinderd werd weg te glijden in korten tijd de snel heid van de lucht zelf aannemen, er zou tus- schen de lucht en de zweefmachine geen be weging meer bestaan. In werkelijkheid is dit echter niet zoo. De wind waait namelijk nooit met een constante snelheid. Steeds varieert de windkracht en wel verschillende keeren per seconde. De wind waait dus steeds met elkaar snel opvolgende wind rukken. Dit af- en toenemen van de wind snelheden tusschen zeer ruime grenzen geeft de benoodigde kracht voor het in de lucht houden van de zweefvliegmachine. De vliegmachine stelt zich namelijk, tengevolge harer eigen traagheid op de gemiddelde Iuchtsnelheid in en de wisselende windsnel heid treft haar dus snel opeenvolgend dan eens van voren en dan weer van achteren. Is het nu mogelijk de draagvlakken een dusdanige vorm te geven, dat zij steeds dra gen, onverschillig uit welke richting de wind ze treft, dan is het vraagstuk van de zweefvlucht op te lossen. In principe is dan de oplossing reeds gegeven. Zulke vlakken heeft men weten te construeeren en hier is het ook weer even eenvoudig als het ei van Columbus. Vlakken die naar boven bol en naar onderen hol gekromd zijn, worden door een horizontale luchtstroom steeds om hoog gedreven, om het even van welke kant de lucht komt. Men heeft met op deze manier gecon strueerde draagvlakken aan zweefvliegtui gen veel proeven aan de Wasserkuppe in Duitschland genomen en daarbij ^bereikte men al heel spoedig mooie resultaten. In den zomer van 1922 gelukte het al met een zweefvliegtuig drie uur in de lucht te blijven. Daarbij moet men echter niet uit het oog verliezen dat de Wasserkuppe een betrekke lijk steile berg is, die 400 M. boven zijn omgeving uitsteekt. De wind wordt daar door steeds genoodzaakt naar boven te bewe gen bij het waaien tegen dezen berg. Van welke zijde de wind ook komt, steeds zal hij opwaartsch gebogen worden. Deze opwaart- sche beweging van den wind zal boven de Wasserkuppe nog eenigen tijd behouden blijven. De prestatie van de Rhönvliegers heeft nu daarin bestaan, dat zij eerst minuten, daarna urenlang op deze hellingwind heb ben gezweefd. De volgende stap der ontwikkeling heeft daarin bestaan, dat men ook op andere plaatsen is gaan zweefvilegen. Met behulp van auto's wordt veelal een zweefvliegtuig tegenwoordig de lucht ingetrokken en al stuken de resultaten die de Duitse he zweef vliegers behaalden nog verre uit boven de resultaten van anderen, toch bereikte men in andere landen ook mooie resultaten. La ten wij, om in ons land maar te blijven, eens denken aan de prestaties van den vlieger Hoekstra, die zooveel voor de zweef vliegerij hier heeft gedaan en die ook bijna reeds een dag met een motorloos vliegtuig in de lucht bleef. De zweefvliegerij1 neemt nog steeds toe en het gebeurt reeds in Rusland dat men met als „locomotief' een gewoon motorvliegtuig, een heele reeks zweefvliegtuigen voorttrekt, om op die manier een luchttrein te vor men. De natuurlijke zweefvliegers kunnen ech ter op iedere plaats absoluut veilig vlie gen. Of deze etappe ook nog eens door de menschheid zal worden bereikt, zullen wij moeten afwachten. In elk geval zou men zich zweefvliegtuigen kunnen voorstellen, die honderden P.K. aan den Oceaan zou den onttrekken, om op eigen kracht b.v. naar Amerika te vliegen. Is de ontwikkeling van het zeilschip motorschip stoom schip juist andersom geweest, voor een doel, waarbij de tijd niet in de eerste plaats van belang is, wordt nog veelal een zeil schip gebruikt. Waarom zou het zweefvliegtuig ook niet zulk een toekomst beschoren zijn? V ragen. W. J. G. te K. De republi- keinsche radioberichten van Madrid wor den in het Engelsch uitgezonden op een golflengte van 30,43 M. om 3.20 u., 8.05 u., 21 u. en 23.50 u. Het station is hier zeer goed te ontvangen en daar bij het spieken een soort echo optreedt, is het station ge makkelijk te identificeeren. Ook worden er nieuwsberichten in het Duitsch gegeven, maar deze tijden zijn ons niet bekend. P. K. te S. Binnenkort zullen wij eens een lijst publiceeren van de omroepstations en daarin zooveel mogelijk aan uw verlangen voldoen. Wat uw tweede vraag betreft, lijkt het ons het beste u te wenden tot de fabriek zelf. Dit kunt u natuurlijk zelf doen. door Grace Sinclair. 5) o- „Ik geloof, dat hij nog nooit genoeg te eten heeft gehad", zei Greta. „De oude Bruère heeft geld als water, maar hij is te gierig, dat hij er een cent voor zichzelf van uitgeeft, laat staan voor een ander. Al zijn kamers staan stampvol, en Gerard heeft alleen maar een hoekje van den zolder." „Waarom blijft hij er dan?" vroeg Béril. „Dat weet ik niet. Misschien is het, omdat hij een zusje heeft, waar hij voor zorgen moet, en Bruyère hem heeft toegestaan, dat bij zich te houden op zolder. Maar ga nu gauw mee. We moeten aan tafel. HOOFDSTUK III. De kleine schoolmeester. Antoine Froment was niet naar Genève gegaan, omdat Willem Farel het hem ge vraagd had, hoewel hij deze liefhad en hoogachtte. Antoine Froment had de Stem gehoord, die ook de visschers bij het meer van Gaiilea vernomen hadden. Toen Farel hem gevraagd had, om naar Genève te gaan, was hij er voor teruggedeinsd en had een weigerend antwoord gegeven. Toen echter die andere Stem hem geroepen had, had hij gehoorzaamd. Hij was niet veel meer dan een jongen, nog geen twee en twintig, verlegen, klein en schraal, met niets, dat zijn uiterlijk aan trekkelijk maakte. De Hugenoten, tot wie hij zich wendde, vrienden van Farel, keken hem schuins aan en wilden niets met hem te maken hebben. Terneergedrukt en ontmoedigd meende Antoine, dat hij zich vergist had, toen hij dacht, door den Heer geroepen te zijn. Hij pakte zijn reiszak en keerde Genève den rug toe; maar heel ver kwam hij niet. Als de menschen niet wilden luisteren, misschien wilden de kinderen het dan wel. Hij keerde ANECDOTES OVER MASARYK. Ais President van Tsjecho Slowakije ont ving Masaryk eens een deputatie van let terkundigen. Een dame zei tegen hem: „Mijn heer de President ik zal nooit uw voor dracht in 1910 vergeten. Voor den aanvang gaf ik u een tuiltje viooltjes en tijdens uw voordracht hebt u er eenige malen aan ge roken. Dat is een van mijn dierbaarste her inneringen". Massaryk dacht even na, maar dan zei hij: „nee, daar herinner ik me hee- lemaal niets van. Maar misschien kunt u mijn geheugen te hulp komen; over welk onderwerp heb ik toen gesproken?" Een verlegen zwijgen van die dame. Zij had alleen herinnering aan haar viooltjes; van het onderwerp wist zij niets meer. Iemand vroeg hem eens waarom hij zoo weinig met zijn oude vrienden omging. De tachtigjarige Masaryk trok den neus een beetje op, „zij worden mij te oud", antwoord de hij. Moppen hoorde Masaryk graag en hij ver telde ze ook met liefde, al viel hij wel eens in herhalingen. Een van zijn vaak getapte moppen was deze: Een Ier verhuisde naar Amerika. Zijn eerste vraag in zijn nieuwe vaderland was: hebben jullie hier ook eent regeering? Natuurlijk hebben we een re geering, was het anwoord. Zoo, zei de Ier, nu, dan kan ik jullie verklaren, dat ik in de oppositie ga. terug, en begon de school in het logement Het gouden Kruis. Het duurde niet lang, of de heele stad wist het, en niet alleen de kinderen gingen naar zijn evangelieverkondiging luisteren, maar ook hun vaders en moeders, en wel in steeds grooter getal. Toen Béril en Ulric den dag na hun ge sprek er samen heengingen, vonden zij er reeds een groote schare aanwezig: leden van den Raad, kooplieden, winkeliers, dames van stand, menschen van allerlei slag, die ernstig en vol belangstelling waren, en wien het aan te zien was, dat zij een bepaald doel voor oogen hadden en niet uit nieuws gierigheid waren gekomen. De inwoners van Genève hadden van de Reformatie in andere landen gehoord; in Duitschland, Engeland, Frankrijk en zelfs in sommige gedeelten van Zwitserland, maar hun stad werd beschouwd als een bolwerk van Rome. De macht van den Bisschop was alleen eenigszins beperkt door het Syndicaat en de vier Raden, want er waren zeven honderd priesters in de stad. Met Farel, die in Bern en vele andere plaatsen het Pausdom de nederlaag had zien lijden, waren hier in Genève korte" met ten gemaakt. Hem was gelast om binnen twee dagen te vertrekken, en dat anders de brandstapel zijn deel zou zijn; toch waren er velen verlangend, om meer te vernemen van die wonderbare macht, die overal de levens der menschen veranderde. Zij gingen dus naar het Gouden Kruis, waar de verlegen, jongensachtige, kleine schoolmeester dagelijks na de lesuren den Christus predikte. „Wel, daar is meneer Baudichon, de lei der van de Hugenoten", fluisterde Ulric Bé ril in; „en daar is Guérin, de hoedenmaker, en kijk, is dat nic'ht Claudine niet?" „Ik geloof het wel; ja, ze is het", fluister de Béril terug, verbaasd bij het zien van de mooie geleerde vrouw, die zoo'n grooten invloed op Greta had. „Dat moet ik aan Greta vertellen", zeido Ulric vroolijk. „Niets ter wereld zou haar bewegen, hier naar toe te gaan," zei Greta, en nu is zij de eerste, die wij er zien". Ulric zei niets meer, toen Froment, zoo- dra de school uit was, op een kleine ver hooging klom en met zijn Bijbel in de hand Gods boodschap aan Genève bracht. Het was geen heftige veroordeeling van de dwalingen van Rome, geen aanval op priester of non, het was uitsluitend de blijde boodschap van Gods genade; de verkondi ging van Gods onuitsprekelijke liefde voor verloren en schuldige zondaren; de liefde, die Hom Zijn eenig geboren Zoon, deed ge ven tot een zoenoffer voor onze zonden, op dat een eigelijk, die in Hem gelooft, niet ver- derve, maar het eeuwige leven kebbe. Terwijl Béril luisterde, vergat zij haar ge heels omgeving, zij zag zelfs den prediker niet meer. Dit was, waar zij onbewust naar verlangd had; een wees, eenzaam, bezwaard door een duister geheim, dat zij niemand kon vertellen, een ontzettende verantwoor delijkheid, die zij niet wist te dragen. Zijn boodschap was juist, waar haar hart naar smachtte. Het was de eerste keer, dat zij het Evan gelie hoorde, en zij behoefde niet te vragen of het waar was; ze wist, dat het zoo was. Zij versmachtte van dorst hier was le vend water. Zij dronk, zij leefde. Verscholen tusschen de menigte, brak het kind in een vloed van stille tranen uit; maar het waren tranen van dankbaarheid, van verlichting en van vreugde. Toen de preek geëindigd was, en de toe hoorders zich verspreidden, stond ook zij op, en haar stralend gezichtje zei Ulric, die haar met bezorgdheid had gadegeslagen, dat ook zij haar Heiland gevonden had. „Béril, nu zijn er twee van ons, die den Zaligmaker bezitten", zei hij, en stak haar zijn gebruinde jongenshand toe. „Jij ook, Ulric?" zei ze. „Wat moet God ons toch liefgehad hebben! Als alle menschen dat maar wisten! Hoe kunnen we er Hem ooit genoeg voor danken!" Een van FToments toehoorsters bleef zitten nadat al de anderen vertrokken waren. Zij za; daar als in een droom. Het was Claudine Levet, de bittere vijan din der ketters. Zij was gekomen, om te spotten; om nieuw voedsel voor haar spot ternij op te doen. Zij zat daar met een bleek, bezorgd gelaat, dr t een groot contrast vormde met de kost bare kleeding en de schitterende juweelen, die zij droeg. „Is het waar, wat u gezegd heeft?" vroeg ze kortaf aan Antoine. „Ja". „Is dat boek werkelijk een Nieuw Testa ment?" „Ja". „Wordt de mis er in genoemd?' „Neen". „Zou u zij aarzelde een oogenblik „Zou u het mij willen leenen?" „Zeker, met genoegen". Claudine Levet nam daarop het Testament mee naar huis, en drie dagen en drie nach- sloot zij zich er mee op. Het was een nieuwe Claudine, die einde lijk uit haar kamer te voorschijn kwam. Het oude leven met al zijn genoegens en zijn eer zucht was voor altijd verdwenen. Onder redactie van Jur. Schroder, Sta dionstraat 29, Amsterdam-Z. Alles deze ru briek betreffende te richten aan dit adres. Restanten. n. Oplossingen No. 4. Beginners: Stand: Zwart 1 schijf op 32. Wit 1 dam op 1 en 1 schijf op 7. Gevraagd: Hoe wint Wit. (Wit aan den zet). Oplossing. Wit Zwart 1. 7—2 32—38A 2. 216B 38—42 3. 16—38 42X33 4. 1—34 33—38 5. 3448 wint 1 2. 1—23 3. 23—37 4. 2—19 5. 1946 wint. B 2. 2—24 3. 24—38 4. 1—29 5. 2947 wint. 32—37 37—42 42X31 31—36 38—43 43X32 32—37 Gevorderden. Gegeven: Stand zwart 1 schijf op 28. Stand wit 3 schijven op 14, 26 en 35. Wit is aan den zet. Gevraagd: Hoe kan wit winnen? Oplossing. A Wit: Zwart: 1. 14—10a 28—32b 2. 10—5 32—38 3. 5—10 38—43c 4. 1028 43—48d 5. 28—37 48X31 6. 26X37 wint. a. 1. 14—9 28—33e 2. 9—3 33—39f 3. 3—17 39—43 4. 1728 zie verder A. f. 233—38 3. 3—14 38—43 4. 1428 wint. b. 128—33 2. 10—4 33—38g 3 4—10 38—43h 4. 10—28 4348i 5. 28—37 en wint. S- 233—39 3. 4—22 3943 4. 2228 en wint; want op 4348 volgt 2837 en op 4349: 2844. h. 338—42 4. 10—37 42X31 5. 26X37 wint. i. 443-49 5. 2844 en wint. e. 128—32 2. 9—3 3237j 3. 3—14 3742 4. 1437 en wint. j. 232—38 3. 3—14 38—43 4. 1428 en wint. c. 338—42 4. 1037 en wint. d. 443—49 5. 2844 wint. Goede oplossers in volgende rubriek. Naspelen dringend aanbevolen voor hen die iets meer willen weten van het eindspel. Zijl die volleerd zijn of niets willen op steken kunnen het naspelen nalaten! Nóg een eindspel. Van den begaafden eindspelkunstenaar G. Blankenaar zagen wij een dezer dagen het volgende eindspel: 1 2 3 4 5 ZwaTt: 3 schijlven op: 4, 8 en 38. Wit: 1 dam op 14 en 2 schijven op 15 en 25. Wit speelt en wint. Zoekt u de oplossing eens? Van dit probleem wordt géén inzending van oplossingen verwacht.

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1938 | | pagina 8