?sm- Voor de jeugd. p g tdS s I Zaterdag 8 October 1938 Voor den Zondag. s! s. 53e Jaar gang No. 2 0< Cn' ox r* .K hrl 4 ,_,°3 w p, fcs to p J? 88*" IwMrl S 3 8P H" 3 as ■gs ST af <5. c p 3 P* s g •ÉJ jüL tp-?T TT P <J 5" 4 p er £5 5" S p ^trg-g.f ®3-£.Sö o <S 3* S B ^g-§ 3 o on £T. O R (D p S, 3 S' S m B gS irtf i1 Lj (-■ j-p o F M B B 5- (3, B <D g P b S g P 3 Na 50 tïS"-1- s g e p. Ei P tü ffp-s 3 O L—, 63 er*- "J P P P «T S>_ u. 3 '2 P* 5 .b- o PJS.M.JJ.J 4 Br*ofi* 3-Pi? SS N p?? b. 323—29d 4. 34X23 2430 5. 8—2 30—35e 6. 2—24 35—40 7. 2433 40—45 8. 3350 6—11 9. 23—18 11—16 10. 2217 en wint. e 5 6. 2—35 7. 3549 8. 23—18 9. 2217 en wint! d 3 4. 34X25 5. 8—2 op 2934 volgt heel aardig 27, 3439, 7—34, 39X30; 25X34, 6—11; 34—20, 11 16; 2217 en wint. 6. 2—30 33—38 7. 3048 wint! c Er dreigt 22180 Behalve 2318 is er nog 2329 om dit te ontkomen; 30—34 34—39 6—11 11—16 2430 23—29 29—33 dus: I. 5. 23—29 6. 3D24 29X20 7. 3X25 33—38 8. 25—48 wint! B 1 13—18 2. 22X13 23—28 3. 17—11 6X17 Ie principe als bij nr 3, beginners, 4. 13—8 17—21 I 5. 8—3 21—26 II 6. 3—14 28—33 7. 14—20 33—39 8. 34X43 26—31 9. 20—14 wint! 4 17—22III 5. 8—3 22—27 IV 6. 3—9 27—32 V 7. 9—14 28—33 8. 14X37 33—38 9. 3748 wint! m. Resten nog 2832 of 2833. Het is duidelijk dat beide zetten verliezen. Wit haalt dam op 3 en dan wordt de weg gewe zen door reeds behandelde varianten. IV. Op 2832 volgt 39 en op 2833 speelt wit 30 of 320! V. 27—31; 2832 of 2833 baten niet. Alles is op tempo uit! B II. Op 2127 laat wit 30, 914 vol gen en op 2136; 314, 2833; 1420 en ook dit is uit. Dit is het einde van de eerste opruimings rubriek. Een flinke kluif zullen de naspelers er aan hebben. Maar leerzaam is het in hooge mate! Nu komen nog: de oplossingen van de ■vraagstukken 4 met de oplossers en dan ligt er nog wat ingezonden materiaal dat behan deld moet worden. Daarom: voortzetting van de opruiming in de volgende rubriek. Correspondentie. H.H. Prijswinnaars: Alle prijzen zijn verzonden! Beste Nichtjes en Neefjes! Wat is het heerlijk om als je thuis bent uit school en je je natte plunje hebt uitge daan, gezellig bij elkaar in de kamer te zit ten, de lamp aan en dan wordt het huis werk gemaakt, een mooi boek gelezen, ge- teekend, gehandwerkt enz. Jullie vult het zelf maar aan wat je nog meer doet. Maar knus is het als je dan buiten de storm en de regen hoort loeien, die je toch niet bereiken kunnen. Dat is het blijde vooruitzicht als je des morgens door de regen naar school moet, vanavond, dan Deze keer hebben we weer een raadsel dat door een nichtje ingezonden werd. Nu dat is fijn, want dan ben ik er meteen gauw mee klaar. Als er nog meer van jullie zijn, die 's avonds een prettig werkje willen hebben, probeer het dan maar eens, misschien valt het mee. Ik heb ook wel eens van een nicht je of neefje een onbekend spreekwoord of gezegde gekregen waar ik dan een raadsel van maakte. Als jullie iets tegenkomt, schrijf het me dan maar. In ieder geval allen Donderdag weer pre sent? Hier volgen de prijsraadsels. 1. Voor de grooteren. Het geheel bestaat uit 52 letters. 41. 50. 6. 10. 12. 25. 21. 38 was een god- delooze koning. 35. 44. 12. 10. 49. 8 was een richteres. Een 18. 28. 34. 26 is in den mond. Een 41. 31. 20. 43 is een deel van een eeuw. Met een vliegtuig 7. 33. 6. 19. 39. 11. 14. 52 men veel post. 27. 4. 16. 23. 13. 29 is vaak een teeken van verkoudheid. Een 3. 10. 40 leidt een afgezonderd leven. Een 19. 5. 47. 17. 37 is een uiting van moe heid. 30. 42. 47. 15. 49. l'O. 45. 51 is een Itali- aansch volksvoedseL 48. 36. 22. 46. 52. 2. 43. 24. 9 is een kwaad dat de vorige week veel bedreven is. 32. 50. 43. 22. 1. 45 is een uiting van pijn. (Ingezonden door „Eietsertje".) 2. Voor de kleineren. Het geheel bestaat uit 31 letters. 27. 9. 20. 19. 2. 30 doe je van de kou. 15. 6. 1. 25. 21. 27 is niet later. Een agent wordt wel een 31. 23. 4. 5. 11 24, 1 genoemd. Een 8. 29. 19. 3 is een treurboom. Een 28. 6. 18 is een steen. 14. 18. 1. 28 is een jongensnaam. Van 17. 13. 3. 26. 16 wordt je nat. In ons land zijn ook 12. 2. 22. 7. 26 10 bosschen. Hartelijke groeten van TANTE DODLTE. MOEDER'S OUDSTE. V. Af en toe streelde Bonnie even over Wei ra's rug. Wat lief van hem om hier te ko men, al was hij dan een stouterd. Als tante nu maar niet naar hem zocht. Dit zou ze vanavond aan Moe schrijven, en van Fransje, het werd vast wel een lange brief. Fransje had haar linkerbeen wat opzij ge schoven, tegen Weira aan, het was zoo gezellig hem af en toe te voelen bewegen. Om vier uur hield de juffrouw de meisjes even staande; zul je hem in het vervolg goed vastleggen Bonnie, voor je naar school gaat, hij mag hier niet meer komen hoor. Ja juffrouw, en ik dank u wel dat hij hier mocht blijven. Weira keek nog een beetje wantrouwend naar de juffrouw, maar toen Bonnie zei: zeg eens netjes goedendag, begreep hij wel dat ze geen kwaad met hem voor had; hij blafte beleefd en legde z'n rechter voorpoot in haar uitgestoken hand. Wat keek Rie verbaasd toen ze ook Weira uit school zag komen, en Weira die zich ver der zoo netjes gedragen had sprong als een dolle op haar af, zoodat ze moeite had staan de te blijven, toen vloog hij weer naar Bon nie en Fransje alsof hij nog eens goed uiting wilde geven aan z'n blijdschap dat hij ze toch gevonden had. En Rie vond het wel erg jammer dat Weira niet bij haar in de klas gekomen was, dat zou nog eens fijn geweest zijn. Fransje ging eerst met Bonnie naar tante, maar lang bleven ze er niet want Fransje popelde van ongeduld om haar nieuwe vriendinnetjes mee naar huis te nemen. Tussohen den middag had ze alles verteld wat ze van ben wist maar nu moesten ze gauw mee dan kon moe hen ook zien. Gearmd gingen ze op stap, Fransje in het midden. Maar Rie had er al gauw genoeg van en holde voor hen uit met Weira, dwars over de grasperken waar ze natuurlijk hee- lemaal niet loopen mocht. Fransje vond het niet zoo erg dat Rie vooruit ging, want zoo met Bonnie samen vond ze het nog wel zoo leuk. Vertrouwelijk vertelde ze dat ze ook nog een klein broertje had, hij lag nog in de wieg, maar kon toch al zitten, en lachen ook, het was zoo'n schat! Toen ineens hield ze op en keek een beetje in spanning naar Bonnie, want ze bedacht ineens dat Elly een vriendinnetje, die ook wel eens met haar mee geweest was, er niets aan gevon den had. Kleine kinderen huilen altijd, had ze ge zegd of ze hebben een vieze luier. Daar was niets van waar, want broertje builde heusch niet zoo vaak en als hij een natte luier had deed moe hem ineens weer ten schoone aan, maar Elly was een naar kind, bah een echt spook. Nu pas merkte ze dat Bonnie nog niets had gezegd. Zou ze ook niets om kleine kindertjes geven? Even keek ze op zij en toenVer schrikt vroeg zeBonnie wat is er? Bon nie's gezicht stond heelemaal niet vroolijk meer en Fransje zag dat ze tranen in haar oogen had. Wat is er? vroeg ze nog eens. Och niets., klonk het, en toen zachtjes., ik heb ook een klein broertje? Jij.een broertje? verbaasd bleef Fransje midden op den weg staan. Bonnie een broertje, en daar had ze niets van gezien, maar meteen schoot het haar te binnen, dat hij natuurlijk niet hier was. Moe heeft hem mee genomen omdat hij nog zoo heel klein is. Bonnie's stem trilde nog een beetje, toen vertelde ze vol trots van haar broertje en hoe hij er uitzag en on derwijl luisterde Fransje maar stil toe en bedacht dat het voor Bonnie dan nog veel erger was om bier te zijn, nu ze haar broertje ook al dien tijd moest missen. Stel je voor dat zij bij haar vader en moeder vandaan moest en van broertje. Toen schoot haar een fijn plannetje te binnen, ja moe zou het vast wel goed vin den en zoodra Bonnie even haar mond hield begon ze: zeg, weet je wat we af zullen spreken, ik vind het oo akelig dat jij nu heelemaal geen broertje hebt, zoolang je hier bent broertje ook van jou is; als we met hem gaan rijden zullen we eerlijk om de beurt de wagen duwen en als je bij ons bent mag je hem ook vast houden net of het je eigen broertje is. Even ging het nog vaag door haar hoofd, dat zij dan toch nog veel meer bij hem was, maar ja dat kon nu eenmaal niet an ders. Bonnie kon hem toch niet mee naar huis nemen, en dat bij nu ook een beetje van haar was, was toch prettig voor haar. Moeder., ja die zou het ook wel goed vinden dat ze het gezegd had, ze had hem immers niet weggegeven. Bonnie vond het een leuk plannetje, en stapte nog een beetje vlugger door om het nieuwe broertje maar gauw te zien. Onderwijl praatten ze nog over van alles en Bonnie dacht pas weer aan Rie toen ze een zware mannenstem hoorde roepen: hei, wat moet dat daar, kom er eens uitl Bij een perkje stond hij stil en toen, zan gen ze vol schrik eerst Weira uit een boschje te voorschijn komen; weer gingen de struiken van elkaar en.daar kwam Rie er ook uit. lachend keek ze naar den agent die met een barsche stem vroeg wat dat te beteekenen had en vertelde toen dat ze weggekropen was, Weira moest haar zoeken en.. Bonnie en Fransje schoten allebei in een lach toen ze haar voor dien grooten m^n zagen staan, met haar handen breed gebarend: en waar moet je hier nu anders wegkruipen. Ze zagen allebei dat de agent ook moest lachen, maar tegen Rie waarschuwde hij: pas op hoor, dat het niet meer voorkomt, dan ga je op de bon. Rie schrok er toch wel een beetje van en holde zoodra de agent zich omgekeerd had naar de beide meisjes, en stak nog gauw achter zijn rug haar tong uit. Rie toch! riep Bonnie angstig, als hij het ziet; maar de agent zag het niet en Rie stoorde zich niet aan haar zusje, maar vroeg met een wanhopig gezichtje aan Fransje: mag je hier dan nergens in het gras loopen? Hier niet, maar ik weet zooveel fijne plekjes waar het wel kan, troostte Fransje haar, daar gaan we eens gauw naar toe en daar kun je ook goed verstoppertje spe len met Weira. (Wordt vervolgd.) CQ co x- p s. t-, 3 4 2 p* .c* P* (B* 3 P> 3. 2 N B O P (D it Ei C ff b -® w 3 1® 3 O *3 jr" P?~-o g t—m K" N B P CD CD CD CD CD P P P- P N CD CD CD t-i- P P a' P CD P C- 7* 5 n 5' w 4 R os (3 2- 3 p.® p- p CD P- p N O P O CD CD f g - E2,sr pT g- o CD co P r*- - B ^3 J_k P £S O P p-3 w P g oq fl P CD SLS gv o S P CD CD -.SS CD P 0*5 oq P. P CD £7. cd 7 O 2 Ht» P ÖNDA^BLAD VRIJ GEMAAKT VAN DE ZONDE. En vrij gemaakt van de zonde, zijt gemaakt dienstknechten der gerechtigheid. Rom. 6:18. De vrijheid is een begeerlijk goed. Met dweepende zangen wordt zij verheer lijkt. In zwaren strijd wordt om haar bezit of haar behoud geworsteld. Goed en bloed en leven wordt als het moet geofferd om de vrijheid te verkrij gen. Etr is geen grooter ellende denkbaar, dan dat een volk moet bukken voor den overheerscher of dat een mensch in sla venketenen moet zuchten. Ware vrijheid, een begeerlijke zaak. Maar er is ook hier namaak. V a 1 s c h e vrijheid. Bande-loosheid. Het is de vrijheid die een kind begeert omdat het zich niet wil schikken Onder de tucht van de ouders, omdat het begeert elke band te verbreken en alle teugels af te werpen. Het is de vrijheid die de mensch voor rich opeischt als hij zich afkeert van God, als hij zich niet wenscht te binden door 's Heeren Woord en Wet, maar op eigen ge kozen paden wenscht te wandelen. Hij meent dan vrij te zijn en 'hij weet niet dat hij dan is een dienstknecht der zonde, gebonden door banden van hel en dood. Hij meent, door zich van zijn Schep1- per af te keeren in vrijheid te kunnen le ven maar in werkelijkheid is 'hij „een slaaf, verkocht onder de zonde". Hij doet den wil des vleesches en der gedachten, hij waant vrij te zijn en in vrij heid te handelen tot bij vroeger of later tot de ontdekking komt dat 'hij minder is dan een dienstknecht, een slaaf, met lichaam en ziel het eigendom van den vorst der duisternis, die hem, tenzij de slavenketenen verbroken worden tot in eeuwigheid ge bonden houdt. Maar nu komt Gods Woord met de blijde boodschap dat er verlossing is voor 'hen die gebonden zijn. Jezus Christus is in de wereld gekomen om den gevangenen vrijheid uit te roepen. Hij heeft de slaven vrijgekocht niet met zilver en goud maar door Zichzelf te geven, tot den prijs van Zijn bloed. Hij heeft hoewel Hij de Zoon van God was, Zichzelf tot op het diepst vernederd. GELOOFSVERTROUWEN. Hoe wij ook worst'len, trouwe God, En 's levens raadslen droef aanschouwen. Wij 'hebben vrede, zoo we ons lot Aan Uwe leiding toevertrouwen. Gij stuurt deez' aarde langs haar baan, Uw hand richt Uwer kind'ren schreden; Gij leert hen moedig voorwaarts gaan, Gij blijft Dezelfde, gist'ren, heden. En als ons oog den sluier riet, Die onze toekomst houdt verborgen, Dan vreetzen Uwe kind'ren niét; Zij laten hunnen Vader zorgen. Gij voert ons tot het volle licht, Door neev'len heen langs Uwe wegen; In 't eeuwig rijk, door U gesticht, Wordt ook de strijd, de smart ten zegen. v. d. H. Hij de Heilige heeft zich laten binden op dat degenen die in Hem gelooven ontbon den zouden worden, vrijgemaakt van de dienstbaarheid der verderfenis. En wie door den Zoon vrij gemaakt is, die is waarlijk en in den vollen zin vrij. Vrijgemaakt van de zonde, dat is ook vrij gemaakt van den dood. Uitgeleid uit het diensthuis, mag nu de ziel in vrijheid ademen. Maar ook deze vrijheid van de kinde ren Gods mag niet worden verward met ongebondenheid en Ios-bandigheid. Wie vrijgemaakt is van de zonde is ge worden tot een dienstknecht der gerech tigheid. Hij heeft geen andere begeerte dan om in gebondenheid aan Gods Woord zijn Heere en Koning Jezus Christus te volgen. En onder Zijne heerschappij, rijn wij zalig zijn wij vrij. DE OPVOEDING IN HET CHRISTELIJK GEZIN. (Karaktervorming.) We hebben de vorige malen gezien dat volgens Kerschensteiner de mensch met „karakter" de volgende eigenschappen moet bezitten: 1. Wilskracht; 2. Helderheid van oordeel; 3. Fijngevoeligheid. Een 4e eigenschap komt hier nog bij: „Aufwiihlbarkeit". Wat verstaat hij hieronder? Een goed Hollandsch woord is er niet voor te geven. Maar wèl een omschrijving. Aufwiihlbarkeit is de graad en de duur waarmee de ziel door de dingen die ze beleeft wordt aangegrepen. Dus: diepte. Men kan nog wel wilskracht hebben, hel derheid van oordeel en fijngevoeligheid: maar ondiep, oppervlakkig zijn. Aufwiihl barkeit wil zeggen dat we door onze be ginselen standvastig en op alle gebied worden beheerscht. Zoo had oor spronkelijk de apostel Paulus als karakter méér Aufwiihlbarkeit dan Petrus, die door allerlei droeve ervaringen met zichzelf aan „diepte" moest winnen en dus juist door zijn fouten en het berouw hierover méér tot een „karakter" groeide. Met fijngevoe ligheid (hieraan ontbrak het Petrus nooit) wordt dus bedoeld de gemakkelijkheid en de menigvuldigheid der aandoeningen, met „Aufwiihlbarkeit" de diepte en de duur. „Het kleine meer en de groote oceaan worden door den storm bewogen, maar op den oceaan werkt de storm langer na" zegt Dt A. de Vletter als hij uiteenzet wat Kerschensteiner onder Aufwiihlbarkeit ver staat. Een ander voorbeeld, dat Kerschen steiner zelf geeft: De Russische grootvorstin schreide in den schouwburg om het lot van den armen held uit het stuik, maar haar koetsier buiten vroor in de kou dood: rij' is heel gemakke lijk aangedaan, maar alle diepte en duur ontbreken aan de reactie. Zoo iemand is dus geen „karakter" te noemen. Ja, als we zoo iets hooren, zijn we geneigd van „karak terloos" te spreken. Met die aandoenlijkheid zonder Aufwiihl barkeit hebben ouders, dominees, onder wijzers soms veel te stellen. Hun kinderen, gemeenteleden, leerlingen zijn o zoo gauw ontroerd, maar nauwelijks uit de kerk, uit de school, of buiten het bereik der ouders, of alles is vergeten: men vervalt in de oude fouten: Het gevoel had geen diepte. Daarom moeten we in de opvoeding die vlug ge storte tranen niet al te ernstig nemen. Ook heeft gebrek aan Aufwiihlbarkeit tengevol ge dat men spoedig voor iets in lichte-laaie- vlam staat, om echter even gauw uit te dooven. Zulke lieden houden niet vol, heb ben geen doorzetting genoeg. Veranderen telkens van ideaal, van levensplan, van kerk, ja zelfs van vrouw. Soms krijgt men in onze dagen den indruk dat het in 't algemeen met de „Aufwiihlbarkeit" onder de menschen slecht gesteld is. En dat er misschien daarom zoo'n ontzettend gebrek aan werkelijke „karakters" is. Uit den aard der zaak neemt de „Auf wiihlbarkeit" als het goed is, met de jaren toe. En het jonge kind, maar ook de jeugd heeft nog al te weinig ervan. Hun karakter is dan ook nog niet „af'. Helaas dat men tegenwoordig de „jeugd" zoo overschat. Ze zijn nog menschen in wording en men doet hen geen dienst ze zelf te laten getuigen „zoo zijn we". Ze moeten maar eerst eens wat zwijgen en wer ken en zich vormen. Typisch is ook, dat in die landen waar men de jeugd zoo aanzet, ophitst, en een rol laat spelen, de jeugd uit karakterloosheid (wat hen niet kwalijk te nemen is, immers zijn zij nog geeï. karak ters, kunnen het nog niet zijn) zich blin-

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1938 | | pagina 7