t S g£ s:r ^sT0 f-ii-s Zaterdag t October 1938 53e Jaar gang No. 1 Voor den Zondag. p C7-- w Crq 5g"gga:üg&ój nR*S.«d|:S g-^ a's m K P M X P- «as o B 5 2 &iï P V Hi U) o w p g. 9*5 ►-. tf 2 3 "P< co o P a P IV B B> pj Br 2 oq P> a^' p h-P P P N EL K N i j tfB Ma P g 2 CD P c*- P p -is© «.agg £L p3 B Vrt.7 4 35 P {3- p B 1 P W 0 Z? B P \M Qj g 03 P i O p p Uj w •P:[5 2,5"$ 5 s?9* M s, cd id: H pi CD g P g I S-® 2 13 a sr N »d fcr cd P P- cd b a P i r P r c+ 4 N - P - ffi 2 m S. M-PK£_B £-^>3 o <L p- a- t P v. «Pl H &F o 2 *5 P H—35 Hi I ©©t^trgoq^^ g'S-S.T g t* ft H- P W® t OJ f-H Hi 2 «-<• K H O i t K-go g.P-0 P fr*®! i —rJiZm op t© stijgen en dood en verderf te zaaien. Overal stonden zwaar gewapende mannen gereed om als het moest, hun medemen- schen te gaan bevechten. Eln toen plotseling werd ook in ons landje het krijgsrumoer vernomen. Honderden soldaten kregen de boodschap thuis dat zij op moesten, komen om onze grenzen te verdedigen, want als de vijand zou komen.dam, moest ons land be scherming hebben. En ze zijn gegaan, dadelijk hebben zij hun huizen verlaten, niet wetend hoe en wanneer zij er terug zouden keeren. Im mers, als het oorlog werdl Maar, alles is anders gegaan. Woensdagmiddag, toen de spanning zoo heel groot was, en in Duitschland de troe pen klaar stonden om naar Tsjecho-Slowa- kije op te rukken en het Sudeten-Duitsche gebied te veroveren, heeft de Engelsche Mi nister-President Ohamberlain, die al zoo veel terwille van den vrede heeft gedaan, een boodschap naar Italië gezonden, naar Mussolini, en Mussolini heeft weer naar Hitier getelegrafeerd, met het gevolg dat de Itroepen niet oprukten en de krijgstocht werd uitgesteld, en toen zijn deze staatslie den met den uit Frankrijk gekomen Minis ter-President Daladier in München bijleen- gekomen; daar hebben zij lang met elkaar gesproken tot zij het er over eens werden dat er geen oorlog zou zijn. Wat was er toen een blijdschap in Euro pa toen dat blijde bericht kwam, en daar mee ineens zooveel angst en zorgen werden weggenomen. Na de vele gebeden zijn nu de dankto nen opgestegen tot voor Gods Troon, nu Hij (Europa! bewaard heeft voor zooveel leed en ellende, en Hij dit dreigende gevaar voorbij deed gaan, dat zoo tallooze men- schenlevens zou eischen. Serooskerke. „Parker". Het trof wel, dat het juist zulk mooi weer was, dit laatste vacantieweekje. De postzegels kan ik nog goed gebruiken, dus stuur ze maar de volgende keer. Je 'had nu heel wat raadsels. Koudekerk e. ,jD. en P.". Gezellig, dat jullie ook mee gaan doen; twee nieuwe neven er bij, dat is een heele aanwinst, maar ik wil wel graag wat meer van jullie weten. Je leeftijd, adres, en zouden jullie ook niet net als de anderen een schuilnaam kiezen? Nieuwdorp. „Bruinoogje". Ik geloof dat jij wel goed je best gedaan hebt met de wedstrijden, je hebt tenminste zulke mooie prijzen gewonnen. Dat is op zoo'n manier nog oen lange vacantie geworden, 't Was nu niet zoo erg om op het land te werken. „Fre- derik Hendrik". Het is wel een echte feest dag geworden bij jullie, die je niet gauw zult vergeten. Dat boekje moet je maar goed lezen, er staat heel wat in dat de moeite waard is. Haal je iedere week een boek? „De Ruyter". Hoe gaat het met je vlieger, krijg je hem al heel hoog de lucht in? Ik zie 'het altijd graag als de jongens daarmee be zig zijn. Heb je hem zelf gemaakt? Na vier prijsraadsels worden meestal prijsjes gege ven. „J. P. Goen". Het was een leuke ont moeting, maar als jullie weer een van allen komt moet je het toch eerst even schrijven, dan kan ik er voor zorgen wat meer tijd te hebben. De hei is nog mooi hoor. Jullie hebt gezellige uitstapjes gemaakt in de vacantie. „Hardlooper". Jij hebt op zoo'n manier dus dubbel feest gevierd, nu dat was nog zoo kwaad niet. Schrok je eerst niet een beetje van al dat lawaai? of was je er wel op ver dacht? Nu op school maar weer flink je best doen, dan geniet je het meest van de vacan- tie's. N i s s e. „Zusje". Jullie hebt weer zoo flink je best gedaan, door mij allebei met raadsels te verrassen. Ook nog bedankt voor de postzegels; ze vulden den voorraad weer flink aan. „Fietsertje". Gezellig he, die mooie planten .Nu ik merk wel, dat je er goed voor zorgt. Ja ik houd er ook erg veel van om bloemen in huis te hebben. 's-H. H. kinderen. „Attalanta". Je brief was keurig in orde zoo en de raadsels allebei goed. Heerlijk he, dat het zulk mooi weer blijft; je kunt je boek anders ook wel mee naar buiten nemen. En zijm ze uitgeko men deze week? iWemeldinge. „Zwartje". Ik vind het prettig, dat je nog even een afscheids brief stuurde, nadat je zoolang hebt meege daan. De jongens zullen me nog wel van je op de hoogte houden denk ik. Hartelijk dank voor de postzegels. Sipaar je weer verder? „De Gebroeders". Jullie kwamen er nu ge makkelijk af, maar dat zal een volgende keer wel niet zoo zijn. Jullie hebt je vacan tie goed besteed, eerst zoo flink geholpen en toen die fijne reis. Wat zal er veel genoten zijn. Goes. „De Ruyter". En jij ook weer pro sent, dat doet me plezier. Jullie had wel een zware tocht zoo tegen de wind in, maar jon gens geven daar niet om, dat merk ik wel; maar waren de zusjes niet erg moe? „Boer tje". Ja hoor, zoo mag 'took wel, als je maar zorgt, dat alle raadsels er zijn. In welke klas zit je nu, en heb je erg veel huiswerk? Maar flink je best doen, dat er weer een mooi rap port komt. 's-Heer Arendskerke. „Herfst- aster en Meizonnetje". Jullie hebt de vacan tie dus goed besteed en Moeder zal wel blij geweest zijn, dat ze juist nu twee van die flinke hulpen had. Het is daar een goed bramenland en jullie zult onder het plukken ook wel heerlijk gesnoept hebben. Baarland. „Prins Bernhard". Ik merk wel, dat deze vacantie niet alleen is om plezier te maken. Ben je blij, dat je nu weer naar school moet of werk je toch eigen lijk liever op het land? B o r s e 1 e. „Zus". Dat liep niet zoo mooi af met dat autotochtje, ik vond het heele- maal niet aardig van hem. Je hebt alles goed onthouden hoor van de dierentuin. Be ginnen de groote chrysanten al te bloeien? Moeders Lieveling". Wat schiet jij flink op met het handwerken. Mag je nu al alles mee naar huis nemen, of blijft het voorloopig nog op school? Dat zijn leuke tochtjes als je met je neef mee mag. Dat broertje van jou wordt alweer een heele jongen. Hier volgt een raadsel voor allemaal. 1. Voor de grooteren. Het geheel bestaat uit 32 letters. Met een 10. 5. 11. 18. wordt niet veel meer geschoten. Er zijn speciale ovens voor het bakken van 7. 27. 2. 9. 31. 28. 14. Een 23. 16. 17. 1. is meest van riet ge vlochten Een 29. 30. 19. 6. is een slaapplaats. 32. 4. 13. 26. is een hondennaam. 8. 25. 15. 19. 17. 26. is een ander woord voor meteen. Een 24. 22. 20. 21. is een vogel. Eën 1. 5. 12. 30. 20. 28. 9. bekleedt een ambt. Een 3. 16. 23. hoort bij de boer zijn win tervoorraad. Ingezonden door „Zusje". Allen hartelijk gegroet van TAiNTE DOLLIE. MOEDER'S OUDSTE. IV. Weira liep rechtdoor de groote blauwe stoep op, en duwde eens tegen de deur, die natuurlijk niet open wilde. Op zijn achterpooten staand kon hij met zijn kop bij het raampje, waardoor hij de lange gang zag. Hier en daar hing een jas of een muts aan een haak, maar Bonnie of Rie zag hij niet en toch wist hij, dat ze hier waren. Een heele poos had hij al naar binnen staan turen en niets gezien, toen kwam hij weer met een sprong op zijn vier pooten terecht. Hier op die stoep schoot hij niets op en daarom ging hij er opzij maar weer af en liep langs de ramen van het groote gebouw, waarin hij zijn speelkameraadjes wist Voor het derde bleef hij staan, even maar, toen lagen zijn voorpooten al in de venster bank, z'n kop er op. In de klas was het stil, 45 jongens en meisjes zaten over de bank gebogen, ijve rig te schrijven; af en toe klonk er een haast onhoorbaar gefluister. Op de vierde bank, van de tweede rij naast de deur, zaten Bonnie en Fransje, naast elkaar. Al een paar keer had Fransje naar het schrift van Bonnie gekeken, hè wat kon zij mooi schrijven, veel mooier dan Fransje zelf. „Vind je het hier leuk?" „Ja", fluisterde Bonnie met een blik op de juffrouw, en beiden schreven ze weer door. Toen ineens verscheurde een vreeselijke schreeuw de stilte, een meisje begon te hui len, daartusschen door klonk het geblaf van een hond, wel tien kinderen waren opge sprongen. „Weira!" gilde Fransje en Bon nie zat verstijfd van schrik! Het meisje op de bank bij het raam, had plotseling den hondekop zien verschijnen en voor ze goed en wel wist wat er gebeurde, was de hond er door gesprongen, boven op haar bank: zij en het meisje naast haar hadden den schreeuw gegeven, toen waren ze om het hardst in huilen uitgebarsten. Maar Weira trok zich nergens iets van aan, met vroolijk geblaf sprong hij over de bank van de tweede rij, waar hij ook de schriften en taalboekjes over den grond smeet, en kwam zoo bij Bonnie terecht Dol van vreugde, zich niet storend aan het rumoer, dat hij veroorzaakte, sprong hij tegen Bonnie op, likte haar gezicht en handen. Maar Bonnie, wie het huilen nader stond dan het lachen, weerde hem af: ga weg stouterd, naar huis, hoe kom je hier? Weggaan? Daar dacht Weira niet aan, nu hij juist zijn vrouwtje had gevonden en op nieuw begon hij z'n uitbundig liefdebetoon. Hij vleide z'n kop tegen Bonnie aan en legde z'n voorpooten in haar schoot. Bonnie durfde niet op te kijken. O, wat moest de juffrouw wel denken en nog wel de eerste middag dat ze op school was. Een paar kinderen waren de bank uitge- loopen en stonden nu om Bonnie en haar hond; de twee geschrokken meisjes huilden nog steeds en daartusschen door gilde Fransje: „'tis Weira, 'tis Weiral" „Stilte kinderenl" gebood de juffrouw toen streng; zelf had ze ook even verbluft ge staan over al dat lawaai ineens in de eerst zoo stille klas. „Allemaal op je plaats" en tegen de twee huilende meisjes: „hebben jullie je zeer ge daan?" „Nee juffrouw" klonk het tusschen twee snikken door", we zijn alleen maar zoo ge schrokken" en toen begonnen ze allebei te gelijk te lachen omdat ze zoo kinderachtig waren geweest. Eindelijk was het toch heelemaal stil en zaten allen weer op hun plaats; ze keken nog wel naar Bonnie die haar arm om Weira's hals had geslagen en haar gezichtje verlegen in zijn vacht verborg. „Is die hond van jou Bonnie?" Bonnie keek op, maar nog voor ze ant woord had kunnen geven, riep Fransje al: „Ja juffrouw, we hadden hem thuis gelaten, hij moest heel zioet zijn." „Fransje, heet jij Bonnie?" „Nee juffrouw." He wat hinderde het nu, of zij voor Bon nie antwoord gaf. Daar kwam de juffrouw naar Bonnie toe, maar Weira die dacht dat ze zijn vrouwtje kwaad wilde doen, liet grommend zijn tan den zien. Ga liggen Weira, fluisterde Bonnie; en hij kroop half onder de bank, stijf tegen haar beenen. „Mag hij hier blijven juffrouw?" klonk in eens een jongensstem door de klas. He ja, vielen direct een paar anderen nem bij, mag het? De juffrouw dacht even na, als ze Bonnie den hond buiten liet brengen, ging hij toch niet weg, en zou natuurlijk zoo weer voor het raam komen, al deed ze het dicht, de kinderen zouden hem toch zien en hooren blaffen en hier zou hij wel stil blijven ligi- gen, de jongens vonden het natuurlijk prach tig. „Als jullie allemaal heel stil doorwerkt en niemand meer naar hem kijkt mag het. Kan hij zoolang stil blijven Bonnie?" „Ja best juffrouw" knikte Bonnie ver heugd en met een paar betraande oogen zag ze de juffrouw dankbaar aan. „Fijn" klonk het van alle kanten, dat was nog eens leuk een hond in de klas, maar nu werd het ook werkelijk stiL p u h U B B®. 8- «j O <j P H* M o ®-p O ©ffi «-*■ I trf Hj P H Ff «go &S-®. •- i— Zz J - K1® N; B T <Kj P- hi w .ZiL «I ÖÖSfcLAD DE WONDEREN VAN GODS WET. Ontdek mijne oogen dat ik aan- schouwe de wonderen Uwer wet. Ps 119:18. Met de wet des Heeren wordt hier ge doeld op de geheele openbaring Gods, Zijn Woord in al zijn omvang, de volmaakte uit drukking van Zijn wil. De dichter van dezen psalm, die zich met recht een vreemdeling op aarde kon noemen, vond in dit getuigenis des Heeren, kracht in zwakheid, troost in lijden, een wapen in den geestelijken strijd. Bij zijn omzwervingen was het WooTd Gods, zoo rijk aan onderwijzingen en belof ten hem een trouwe en onfeilbare gids; een lamp voor zijn,voet, een licht op zijn pad. Evenwel, niet altijd straalt het goddelijk licht den geloovige even helder tegen. Me nigmaal, in dagen van druk en lijden, van ramp en tegenspoed mist hij de troost en de sterkte van het Woord Gods. Maar buiten dat licïht is het leven hem de dood. En daarom bidt hij het den dichter na: Ontdek mijne oogen, dat ik aansehouwe de wonde ren Uwer wet. Om die wonderen te zien en den rijkdom daarvan te genieten zijn noodig verlichte oogen des verstands. De zondige mensch is verduisterd van verstand en hart. Hij kan de wonderen van het getuigenis des Heeren niet verstaan. Zij zijn 'hem dwaasheid omdat ze geestelijk on derscheiden worden. De Heere had door de verlichtende wer king van den Heiligen Geest het zielsoog van den dichter geopend. In de donkerheid waarin hij verkeerde was het zijn bede geweest: „Och, dat ik klaar mag onderscheiden, hoe ik mij naar Uw be velen moet gedragen, Uwe wond'ren recht be trachten dag en nacht". Hij bad om uit redding met het Godverheerlijkende doel om 's Heeren Woord te bewaren en door woord en daad getuigenis te geven van zijn liefde voor de Wet Gods. Deze wonderen der Wet, de wonderen van Gods liefde, wijsheid, rechtvaardigheid, al macht en trouw, gaan het bedenken des vleesches te boven en zijn daarom voor ve len een struikelblok. Verborgen voor de wijzen en verstandigen, omdat ze bij de spranken van hun eigen dwaallicht willen wandelen, heeft het God behaagd deze verborgenheden te openbaren aan de kinderkens, de eenvoudigen van hart, die zich voor het Woord des Heeren oot moedig buigen en die in Christus Jezus, het Licht der Wereld, al hun heil en wijsheid zoeken. De wet, de openbaring Gods, is in de duisternis van deze wereld de eenige bron van licht en waarheid, van gerechtigheid en vrede. Daarom past de bede, dat onze oogen ge opend worden, opdat wij de wonderen van de wet Gods mogen zien. MORGENGEBET. In 't Oosten claer, laat blosen De dageraet De liefelijke rosen Van haer gelaet. O helle morgenstarre, Gods eeuwich soon! Schiet op ons hert van verre U stralen schoon. Maeck wacker al ons leden Eln traech gemoet, Om vlijtich in te treden U paden goet. Totdat wij eens, in waerheyt Verheven hooch, Aenschouwen uwe claerheit Van ooch tot ooch. Jacob Revius. DE OPVOEDING IN HET CHRISTELIJK GEZIN. (Karaktervorming.) Naast helderheid van oor deel en wilskracht neemt Kerschen- steiner als derde element van een „karak ter" aan: fijngevoeligheid. Het is de gemakkelijkheid en menigvul digheid der zielsontroering door de duizen derlei dingen des levens. De eene mensch heeft een heel andere zintuigelijke fijnge voeligheid dan de andere. Deze fijngevoe ligheid is te oefenen: de wijhp roever, de kaaslkeurder, de musicus nemen nuances waar, die een ander volstrekt niet opvallen. Ook de wetenschappelijke natuuronder zoeker beschikt soms over een groote fijn gevoeligheid. De jongen in zijn zeilboot ként zijn boot, weet wat hij er mee doen kan. Zoo ook de chauffeur zijn auto enz. Maar niet alleen de zintuiglijke fijngevoeligheid is te ontwikkelen. Ook de geestelijke: Een plat telandsbewoner gedraagt zich in het groote stadsleven geheel anders dan de stedeling met zijn snelle en handige reacties. Men kan deze fijngevoeligheid, dit geestelijk aanpassingsvermogen slechts oefenen door aanraking met per sonen en zaken. Met geheugen en boekenkennis komt men geen stap verder hierin. Daarom is de school, die nog al te uitsluitend boeken-sc'hool ia en lesjes-leer- derij', niet voldoende om voor 't leven voor te bereiden. Het verderfelijke systeem van overvolle klassen, waar alle kinderen stil moeten zitten luisteren, vormt geen karakters: het stompt af. Nog erger stompt af: een harde jeugd, domme dwang-opvoeding, parade-pas opvoeding. Een ruwe school kweekt geen karakters maar bruten. Het lijden van de fijnere naturen bij zoo'n systeem is ont zettend en voert tenslotte tot apathie, tot gevoel- en willoosheid. Sommige van der gelijke opvoedingsmethoden maken geheel onverschillig. Ik moet hier uit Jan Ligtharts prachtige boek een paar bladzijden in herinnering brengen. Hoe liefde en goedheid in de omgeving der kinderen de kaïuhteradel en fijngevoeligheid ontwikkelen. Hoe hard heid afstompt. Jan Ligtbart vertelt hoe meneer Kuyper 's morgens op school met gebed begon en psalmgezang. „Hij! stond, bij! een der geopende ramen, nam de pet van 't hoofd, en bad met zachte stem voor de heele school. Er zweefde dan iets lieflijks over al die kinderhoofdjes. Er daalde iets verkwikkends in al die kinder hartjes, iets als een heel zachte voorjaars regen. Ik herinner me geen enkel woord. Maar ik herinner me stille ontroering. En ook een enkele traan van berouw, die daar na als een goed voornemen mijn wang be vochtigde. Te snel verdampt. Na het gebed zette de fijne figuur zich achter het orgel. We zagen hem niet meer, doch hoorden hem zingen in orgeltoonen. Eerst een kort voorspel, en dan volgde het godsdienstig lied, waarbij de heele school meezong. Dat waren heerlijke oogenblikken. Doch nu volgde niet een voortzetting van dat gebed en gezang, nu volgde niet de uit werking er van in het praktische schoolle ven, nu volgde niet o, het is verschrik kelijk om het te zeggen de doorwerking van den afgesmeekten Heiligen Geest, de werkdadige kracht van den afgebeden zegen Gods, nu- volgde een stuk afgrijselijke kin derellende. Onze meester was, ik zeg niet streng of stipt of veeleischend, hij was haTd. En nog niet eens hard als staal of steen, want dan hadden er nog vonken kunnen uitspringen, maar hard als een verdroogd stuk leer. Het is geen toevalligheid, dat hij zijn horloge niet aan een metalen ketting of een fijn zijden koord droeg, zooals krachtige of teere persoonlijkheden gewoon zijn. Een man verraadt zijn ijdelheid en zijn gemoed in zijn horlogeband, en de zijne bestond uit een kabeltje van leer, hard en droog en taai. Vooral ook taai. Staal en steen kunnen niet alleen vonken schieten, ze kunnen ook stukspringen. Ze wagen in den strijd hun eigen bestaan. Maar hardheid, die tevens taai ishet is de slavenzweep van De gree uit De Negerhut. Alleen de liefde heeft recht om taai te zijn.

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1938 | | pagina 7