iff If&wpSoriBSS? s°t I ygi?? 3- Voor de jeugd. s t 5?? a a r® Voor den Zondag. nS!1' in. 8,2; ffl Zaterdag 27 Augustus 1938 52e Jaar gang No. 48 01 s o|^ 3 sëo? S 3 O-WQ 3 *§3 B fvSb^SB5?"êJ^lls-P K .- 8 ^^g.o'Ss e s01 ll w® w| £.- O'S 9?.^ia O* bt S5Ö "<j o« tjO^K OB i-i ÖJ to L, c i» £S a w do®B ^P" S 51O B 0 g QQ t-j r tjJ ®g 5-1® orJS iag^^ge CD? B - '0X5 O*- Q »-i Sb o03 to 1*8 -s> S?P B8 8SP O oq CD 0 O i to 0Q CD m« a S° P CO CO ►d »-* p& to o>: 3 OS BotJ-K. on^B-t?* rr (to B hj <D CD r+- H ;i B* J B PL- tf 5 5? 2 B 2-2 2-1 5J CD Oq 2 H 0 g" O Ooq b*o (D £- >-i i 'o c«£ p i° ts» p- p 5T P- B Sf® 5®« gs-Sl^sr l&« p 8 B c.£!o jt.®. 2 2 O O* B. g- °a§8 3&l? H gr^3 N tv 2.aq - B-® - L_J. »-4 B-®.r- p B H p- p p p- s >5- O tr B -'*" e p S&' gg c CJ. CD P ST B" 2 5 *i P- Een doorbraak naar dam lad mi/ niet ihet gewensdhte succes gebracht. Bijna, was deze zelfs te duur geworden, hl bovenstaan- den stand besloot ik dan ook de remise te forceeren. 14-20 kon ik niet spelen, om dat er een valstrikje van klein formaat in was gellegd. Immers dan had zwart geant woord 2731. Wat ik nu sla, steeds laat zwart 44—49 volgen en ik verlies. Ik koos daarom deze voortzetting Wit 15—10 4238 14—9 Zwart 4X15 33X42 en nu is de remise niet meer te keeren. Op 1822 volgt 3631; op 4248 sla ik na tuurlijk niet naar 31, maar naar 50. Alles is remise. In dezen kamp gaat het: enthou siasme tegen flegma, jeugd tegen routine, eerzucht tegen aan-zijn-istand-verplicht-ge- tvoelen. Zoo is het wedstrijdspel in de club een bijzondere attractie. Ook als ik mocht verliezen tenslotte is aan de jeugd de toekomst deel ik den uitslag mede. Men vroeg mij er om. En daar is geen enkel be zwaar tegen. Als vereenigingsman betreur ik zelfs, dat er niet meer jongeren onder mijn medeleden zijn, die mij onttroonen kun nen. Analyse-vraagstuk. Wij onderbreken de 'behandeling hiervan. T.z.t. zetten wij deze leerrijke studie echter beslist voort. 'Ons bleek, dat er belangstel ling voor bestaat. En terecht. Een nieuw probleem. Voor de oplossing van onderstaand vraag stuk no. 7 geven wij 14 dagen tijd. Ook nu weer is minstens één prijs beschikbaar. De vacanties zijn bijna ten einde. Alle hens dus weer aan dek! Probleem no. 7. Auteur: Henri Chiland, Parijs. 1 2 3 4 5 Stand, zwart: 1 dam op 15 en 2 schijven op 32 en 35. Stand, wit7 schijven op: 33, 40, 44, 46, 47, 49 en 50. Wit speelt en wint ONZE JUBILEERENDE VORSTIN. Gij deedt Uw eed gestand Uw heele leven 'Ligt open voor Uw volk, gansoh onbevlekt, Gij zijt, Vorstin, in alles vroom gebleven, Wier stille waardigheid bewond'ring wekt. EEN REGENMIDDAG OP DE STELLENiBORG. Ben en Lex waren muisstil, geen van bei den zeiden ze ook maar één woord. Dat het al zoo gauw uit zou komen, en op zoo'n manier, daar hadden ze nu heele- maal niet op gerekend. Grootvader was ook opgesprongen. 0, nu zou het komen, zou bij erg boos zijn? Maar. Dat was te zwaar, was het eenige was Oma zei, wat jammer van bet bankje, en toen. gauw Ben roep jij Stien even en zeg dat ze een emmer en een dweil meebrengt. Ben, blij dat hij de kamer uit kon, was /meteen al bij de deur; /.ex had wel meege- wild, maar hij wist zoo gauw geen reden te .bedenken om 'hem achterna, te gaan. En Oma ging verder: de vaas is gelukkig nog heel, maar het bankje och wat jam mer, wat jammer! En die bloemen! Oma nam een uitgevallen chrysant in haar hand, een paar blaadjes gleden er af en vielen weer op den grond, juist in het water. Lex wou de bloemen op gaan rapen, maar Oma zei, nee laat mij het maar doen: aJs er nog méér uitvallen! Grootvader begreep er niets van hoe dat bankje het nu zoo ineens bad kunnen be geven, er had toch wel eens meer een zware vaas met bloemen op gestaan. Hij nam bet bovenblad in zijn handen. Lex, langs hem heen, keek naar de an dere stukken, bet touwtje zat nog om een halve zijkant, als hij dat er nu af kon krij gen zonder dat ze het merkten! Toen hoorde hij weer Grootvaders stem. Het was toch een stevig ding, en zóó zwaar was die vaas toch ook niet, kijk, dit stuk is heelemaal heel. Ja, zei Lex, en ja, zei Oma, maar Lex zag alleen maar het touwtje. Zoo meteen zou' Grootvader de andere stukken oprapen en danmaar waar was het tweede touwtje, ze 'hadden er om iedere zijkant een gebon den, dat bad hij nog niet gezien. Dit moest hij al vast weg zien te halen, want als Grootvader het zag, dan kwam al les uit. Hij was nog juist op tijd, want bijna tegelijk grepen ze naar de gespleten zijkant. Lex was het eerst, vlug schudde hij het touwtje er af, niemand had er iets van ge merkt, maar meteen voelde hij de taaie lijm aan zijn vingers, o, als Grootvader er nu maar niet aan kwam. Meteen had hij de andere helft te pak ken, en paste de stukken in elkaar. Kijk, zijn stem klonk een beetje schor, hij durfde het haast niet te zeggen: zoo zie je er bijna niets van dat het stuk is geweest. Allebei keken ze, Oma en Grootvader. Nee, zei Oma, en Grootvader: als het netjes gebeurde, zou dat nog wel gelijmd kunnen worden. En de andere helft. 0, nu zou het toch ontdekt worden. Grootvader stootte met zijn voet tegen 'het hout dat nog op den grond lag, twee takken er nog dwars overheen. Lex stond er nog met de stukken in elkaar gepast in zijn handen; wat moest hij begin nen, hij durfde ze niet los te laten uit angst dat Grootvader ze op zou nemen, en de lijm zou voelen, maar het moest toch, en toen legde hij ze in de stoel achter Grootvader. Meteen kwam Ben binnen met Stien. Maar mevrouw toch! Stien zette de emmer neeT en het heng sel viel kletterend op den rand; wat jammer van die prachtige bloemen en dat mooie bankje, dat is nog het ergste, en daar was n nu juist zoo aan gehecht. Hier keken Ben en Lex elkaar een mo ment aan. Dat kleed zal wel weer in orde komen, ging Stien verder, het is gelukkig schoon water, maar is er niets onder de kast? Daar had nog niemand aan gedacht en Stien ging dadelijk op onderzoek uit. Nu keken ze allemaal naar de kast. Gauw dan, zei Ben tegen zichzelf; toen bukte hij zich vliegensvlug, raapte het touw tje op en frommelde het in zijn zak. Vóór de kast was nog een stukje van het kleed droog; er was dus geen water onder gekomen. Ik zal gauw de natte rommel opruimen! Stien haar stem 'klonk een beetje vertroos tend en meteen zag Lex dat Oma zich bukte om de op een na laatste bloem op te rapen. Hij' wou haar de laatste wel aangeven, maar durfde toch niet. Vlak bij de tweede gebroken helft stond hij, naast Grootvader. Ben stond wat meer naar achter, niet goed wetend wat hij doen moest. Maar Lex lette op; daar ging de laatste bloem en voor Grootvader er naar kon grij pen, had hij de twee helften al opgepakt; het touwtje was er af. Hjij wist, dat deze stukken ook precies in f eltaar ïiastem, en /haast nog voor bij het had geprobeerd klonk zijn stem, boog en gejaagd: Tf ijk Grootvader, dit past ook, dit kunt u ook laten lijmen; willen wij het morgen pro- beeren? Nee jongen, glimlachte Grootvader, het is flink van je, maar dat zullen we toch maar door een vakman laten doen. Lex wist niets terug te zeggen; waarom hielp Ben hem nu niet; die hield maar zijn mond en het was toch zijn schuld. Oma had de bloemen nu bij elkaar. Stien dweilde en raapte de afgevallen blaadjes op, en toen, nieuwe schrik voor de jongens, hoorden ze ineens haar stem: Hier is een stuk touw; dat heeft zeker tusschen de bloemen gezeten; gek dat ik dat daar straks niet gezien heb. Maar tot beider ver lichting makte ze het in de emmer en werd er verder geen aandacht aan geschonken. Gelukkig, dat was ook goed afgeloopen, de touwtjes waren tenminste al in veiligheid. Stien was klaar en ging de kamer uit; de vaas nam ze mee, om hem weer opnieuw te vullen. Oma stond daar nog met de bloemen in haar hand. Je kunt het toch wel erg zien, ze keek naar de twee helften, die Lex nog tegen elkaar hield, er loopt zoo'n gele streep over. Ja, zei Grootvader; de jongens wilden van schrik wel de kamer uitvliegen geef eens hier Lex, laat mij het eens bekijken? Met een blik naar Ben alsof hij wilde zeg gen, nu is alles verloren, gaf hij ze aan Grootvader. Deze bekeek ze aandachtig. Nu kwam Stien de kamer weer in met de gevulde p«ul. Het bleef stil tot zij weer weg was, en toen zei Grootvader: Maar daar begrijp ik niets van, het plakt aan mijn vingers, het lijkt wel of er lijm aan zit. Vragend keek hij naar Oma, die bij de tafel met de bloemen bezig was; zij hoorde maar half wat hij zei. Toen ging zijn blik naar de jongens. Van schrik wisten ze geen van beiden zoo gauw wat ze moesten doen of zeggen, en him houding was zoo schuldbewust, dat Groot vader dadelijk begreep, dat zij er meer van moesten weten. En de jongens, zij begrepen wel, dat ze niet meer hoefden te probeeren, zich hier uit te redden. Doodstil was het in de kamer. Aandachtig, hij was een paar stappen naar het licht gegaan, bekeek Grootvader het hout, zijn vinger gleed over de lijm, ja, die kon er nog niet lang op zitten. Zonder meer op de jongens te letten, die zich niet bewogen, ging hij naar den stoel, waarop Lex de andere stukken had neer gelegd en nauwkeurig gleed zijn vinger ook hier langs den lijmrand. Weten jullie hier meer van? Ze schrokken op, en fluisterden allebei: Ja Grootvader. Lex heb jij het gebroken? Nee Grootvader. Jij Ben? Ja Grootvader. En hebben jullie het toen samen gelijmd? Ja, fluisterden ze nu weer allebei. Ben moest vertellen, alles wat er gebeurd was. Dien avond kwam er van de puzzle niets meer en de jongens waren al vroeg in hun slaapkamer. Ze wisten nu wel, dat het niets hielp, je kwaad te verbergen; daar werd het nog maar erger door. Je kon beter alles maar eerlijk opbiechten. En als ze later weer in de vacautie op de Stellenborg logeerden, en in de ridderzaal kwamen, was steeds 'hun eerste blik naar het bankje, dat nog altijd voor de boeken kast stond. Als je de zijkanten goed bekeek, kon je zien, dat het stuk geweest was, maar er lag nu altijd een klein opengewerkt kleedje op, en daarop een vaasje of aschbakje, zoodat niemand meer in de verleiding kwam er op te gaan zitten, zooals Ben gedaan had op dien regenachtigen vacantiemiddag. 2 S 5 Si S nS' B w B bÜ S C "B- P B B B B S B- K-1* HH B B B 8 2 - 00 P P «Tt- w to P 4 (R C' ffl g m-, oq M p °Q B 2 1.» P-< IV f—>-< P P-P. P- p P i o Q u troq e-*- OQ 3 B* g- c- P S. 0 O tr o O p p n O 00 w2.g-go®&oP CJT P wp - 5 tr®. H - Bj2 ji S P <D T H p P go w P pT •e- O tv *5 f-'h rr* h->- io p g' h. qj P 2 od i0 B a p3 o o Pm O P if o 3£-P2S®®C® T i P *0 i i 3 K3 »-< CO O 5! p- GO (KJ gg CL Pt i.2. ffl i-i co B co PT P g. 2. fLo oq o ffl 2 P P B GO (KJ v_) O P g O p p ffl P- O P P <-*- I-"* O B a P CD 0 W a p 10 o 8 - 3 P° «-»• Q. O Cb P g ffl Pp t-i. GO P P g B 3 l-B POP" 5 g4 l B r-r- <J B-p 3 p? sr TT - (D si a - O a n jl H E' Sgp B P gf p p s T B S- P CO O tr O O p H CO O *- o <-•- pr o) tr B o SoO. p p ffl I C+ H ffl b p pd M a bi D Uö H o B B. CD O £T w p I P p J2. HH .tsi: öMsblad fi" U; EEUW GEEN AANNEMING DES PERSOONS. Want er is geen aanneming dee persoons hij God. Bom. 2 11. Onder de menschen is er altijd persoon lijke voorkeur. Wie rijk ie of geleerd of een voorname positie hekleed, heeft in vele din gen een voorsprong. En ook het omgekeerde komt voor. 'En dat niet alleen in de wereld, maar ook ocp kerkelijk en godsdienstig terrein. Met ernst waarschuwde dan ook reeds de apostel Jacobus: Mijne broeders hebt niet het geloof onzes Heere Jezus Christus, des Heeren der heerlijkheid, met aanneming des persoons. Want er is geen aanneming das persoons hij God. 'Zoo zou de natuurlijke mensch 'het wel gaarne willen hebben. Niet een goddelijke rechter, oordeelend naar het onkreukbare recht van Zijne Majesteit, maar een recht r, die aanziet wat voor oogen is. Een rijke zou moeten kunnen hopen, dat rekening zou worden gehouden met zijn stand en positie, een geleerde zou om zijn kennis en wetenschap, een machtehebber om zijn macht en invloed en een arme om zijn gebrek en ellende verschoond moeten worden. Men moest met God kunnen accordeeren, men moest zijn geld en goed, zijn rang en titel of ook zijn leed en tranen in de weegschaal kunnen leggen. Ja, zulk een God zou het natuurlijk hart wenschen. Maar zulk een God predikt de Heilige Schrift niet. Er iis geen aanneming des persoons hij God. Joden en Grieken, Ariërs en niet- Ariërs, zwarten en blanken, rijken en armen, geleerden en ongeleerden, staan voor God volkomen op dezelfde lijn. Voor allen zonder onderscheid geldt de zelfde eisoh, voor allen is van toepassing: de ziel die zondigt zal sterven. Geen aanneming des persoons hij God. Dat woord slaat ons allen gelijkelijk neer en slaat ons ales uit handen. Zelfs Mozes, de man Gods, mocht niet ingaan in Ka- naan vanwege zijn zonde. In het Koninkrijk Gods is van geen per soonlijke voorkeur sprake. Er is één weg voor allen. Wie in den Zoon gelooft, die heeft het eeuwige leven. Wie hij dan ook moge zijn. Maar wie den Zoon ongehoorzaam is 1 hij moge 'hier dan nog zoo bevoorrecht zijn hij zal het leven niet zien, maar de toorn Gods blijft op hem. Niet om wat iemand persoonlijk is, zal hij door God in genade worden aangeno men. In Christus alleen ligt de gerechtigheid die voor God bestaan kan. Voor God zijn alle menschen zondaren. Er is niemand die goed doet ook niet tot een toe. Maar door het geffoof in Christus is er ook ivoor allen, de weg tot behoud. Niet onze voortreffelijkheden, maar al leen het bloed van Christus is dierbaar in Gods oogen. DE WEG DER GEHOORZAAMHEID. Velerlei wegen héb ik bewandeld, Wegen ivan blijdschap en wegen van strijd, Wegen van arbeid en wegen van ruste, Maar verreweg de moeilijkste weg Was de weg der gehoorzaamheid. Wegen van worst'ling en wegen van vrede, Wegen in licht en wegen in donker, Wegen gekozen en wegen gedwongen, Wegen van kommer en wegen van weelde, Maar de beste weg en de mooiste weg Was de weg der gehoorzaamheid. H. S. 6. K. DE OPVOEDING IN HET CHRISTELIJK GEZIN. (Karakterkunde.) Naast de twee types die we de vorige maal bespraken, n.l. de theoretische mensch en de machtsmensch, onderscheidt Spranger nog de volgende karakters: de economische mensch, de aesthetische mensch, de sociale mensch en de godsdienstige mensch. Het spreekt vanzelf dat in één persoon de trekken van verschillende dezer types vereenigd kun nen zijn. Zoo zijn vele kunstzinnige men schen (dus aesthetische menschen) vaak diep religieus en hebben dus eveneens de trekken der godsdienstige menschen in zich. Ook sociale menschen zijn vaak tevens godsdienstig: zoo Ghandi, Henriëtte Roland Holst-Van der Schalk, oud-minister Talma, om drie gansch verschillende voorbeelden te noemen. De sociale menschen combineeren zich evenzeer dikwijls met de aesthetische: we krijgen dan de kunstenaars die vooral so ciale romans schrijven. Meestal (niet altijd) zijn het socialisten, b.v. Herman Heijermans, (b.v. in zijn drama „Op Hoop van Zegen), A. M. de Jong (b.v. in zijn Merijntje-cyclus). Ditmaal ga ik de economische Wie Koningin Wilhelmina, die 'jarenlang de eenig overgebleven Oranje was, heeft kunnen waarnemen in Haar arbeid en zorg Voor het Nederlandsche Volk, wordt diep ontroerd óver zooveel trouw en toewijding. Haar gansche leven is de bezegeling geweest van de woorden, bij de Kroning door Haar gebezigd: „Nooit kan Oranje genoeg doen voor Nederland". OOLIJN. mensch behandelen. De economische aensch vraagt in de eerste plaats: hoe verdien ik zoo gauw en zoo goed mogelijk veel geld. Het zijn de ras-zakenmenschen, Alles draait om uitbreiding der affaire. Ze zijn zeer actief, meest lichamelijk sterk; ze hebben sterke ze nuwen, en weinig sociaal meegevoel. Ten opzichte van het politieke leven zijn ze van meening, dat het geld in de wereld moet regeeren. De bankiers en hun aanhang dienen den toon aan te geven. Soms gaan ze samen met de machtsmenschen, soms staan ze tegenover de groote leiders. Onlangs kon men nog lezen in de „Nieuwe Rotterdam- sche Courant": Het jaar 1938 brak aan. Mussolini, zonder geld, in twee ruïneuze avonturen verwik keld, die van Abessinië en Spanje, dacht er aan in de City van Londen hulp te zoe ken. En hij zond naar Engeland Graaf Volpi om een leening te sluiten. Graaf Volpi schreef hem, dat de Joden zeer machtig waren in de groote banken, dat de „big five", dus de vijf grootste bankinstellingen in Londen, in hun handen waren en dat het noodzakelijk was hun voldoening te schen ken door de campagne tegen het Jodendom te desavoueeren. En prompt liet Mussolini een nota publiceeren waarin men kon lezen: „de fascistische regeering heeft niet de minste bedoeling een anti-semietische poli tiek te volgen." Maar Volpi keerde onver- richterzake uit Engeland terug. En Mus solini woedend, komt op zijn besluit terug en begint nu de ongelukkige Joden te ver volgen. Dit eenvoudige krantenbericht geeft dui delijk aan de geweldige macht van het geld in de wereld. Soms of liever, heel dikwijls, is het economische en het maohtstype in één mensch vereenigd. We krijgen dan de bekende: dollar-koningen, zooals er telkens in Amerika de leiding hebben. De Amerikaan over 't geheel is wel hét type van den economischen mensch. Tegen over het aesthetische staat de economische mensch ongeïnteresseerd, behalve als de kunstvoorwerpen handelswaarde hebben. Juist in de wereld-kunsthandel zijn veel eco nomische menschen, die schatten met geld hebben verdiend, terwijl de kunstenaars zel ve heel dikwijls, doordat ze niets economisch over zich hadden, een kommervol bestaan moesten leiden. Sociaal zijn de economische menschen niet. Integendeel, niets onsocialer dan het extreeme alleen op winst behalen ingestelde kapitalisme (niet te verwarren met het ka pitalisme als economisch stelsel). Wel doen

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1938 | | pagina 7