Mi'^SsS lïlüBïip sell" p a P - i Voor de jeugd. Voor den Zondag. s r- g.® |§J=|g ^SiH; 3 I g o *- r? P 3 2* pd ta 8 *c D> z ^3 ®2 H3" ©3- fif°s: g- j? Srfif-8 CT o 3 a» Zaterdag 13 Augustus 1938 52e Jaar gang No. 46 vr; o 2 <0 CO M 3 r !-> O) 00 p ^gfl ^g,N P- W| >i* 9 i°. F> ffl 8 7* f *f 9 s S P 005 8 6 e - ^vO P» O C_| g S. 5 I isrï2ë"r-r°8 w l_J OJ 6_l. fO - I Sm^"p nBgo g-®8PE» P gcg W2 pw. HÏO I P OO^E^ C_J - P-1 CD OQ rf (JQ èfl'g rt> K&pggg" S 3 p n _.oi O t=3 riL9 a O- jl Ch t-<. «-*• *i p CD O t_j. p.a j nfi. a 5' - ®.<J5 5 53". P* fV td o p'crq oq O ©.-• CD CD e-r t? er 2 P CD 05 <j td CD r-K 5' oq P to 3 S V oi- P o CO B O T CD^S 2 GRcrc? et! ap 3. P CD >- tv» i-- 3- ff,® h-»- X g <t S c e e o T £L rl: w Ef Q Q tr tr P T V P iv s 51" W rtfc >-»• r-+- i" t-j ro i~ q SsSs I ?r,g||l|S8||'ftsS nP*§ff 2" CQ^ O&i0? 5-05? .- sr I SLQ. CO e. PD CQ •S SÏÏ td® ■w._p P rt, H -.- s B P CD P CD 2 - p >Q< p o *T X t>w -< 00 00 B p 3 p u o a a ^7 7 58?F p-1;^ B r« g 8?7 CO 8 sj p-| s. a S p g I o g 8. ag5» W ffl 05 s s E sua 2-2. S P. P M tr1 P P B P- DC 5-' CD O I t>r igr L_l p O a s: B "i a B- p 2 CO B- S'P M - is ^r^- ggp B pt P £J: T CÏQ °2""m 2- B B 3 g B'S Pj tr v O p B ar^a rrgg" B S ts o p rt- ^-©~ a h B p- g e. <Q g S TI iry «-K CO a-H 05 s, s'a a JBei<ie erpeiecra ha-ddem in den ouderlingen wedstrijd der vereeniging, met den Kampi- oen&titel der club als inzet, 17 van de 22 pun ten behaald en moesten 3 partijen barrage gpeleii. De eerste werd door Sopar gewonnen, de tweede werd remise en de derde moest dus de 'beslissing brengen. Sopar had genoeg aan remise. Schroder moest winnen om ten minste gelijk te tomen. Na een emotievollen strijd ontstond dan bovenstaande standi. De paxtij verliep aJs volgt: [Wit. 'Zwart. 5 331r-30 54. 2217 4237, noodig om het zwarte stuk 36 te keeren, kan niet. iDan toch zou 1923 vol gen. YernietigingI 32—27, dreigende 18—12 lijkt erger dan het is. Zwart heeft daar behoorlijke repliek voor: 1923, 24X33, 36—41. Toch is deze voortzetting te prefereeren boven de ge speelde. Het geeft althans kans op remise. En remise was voor Wit genoeg. 5 436—41 55. 82-27 17^12, 711; gevolgd door 12—8 baat niet, omdat 24—30, 9—13, 14X12 volgen. Toch is de tekstzet niet de sterkste. Onmid dellijk 1711, 18—<12 is sterker. 55. 4147 56. 17'ill Goed. Niet 18>12 en dèn 17dl, omdat dian de dreiging 1822, 1923 'blijft be staan. 56. 7X16 57. 1812 Nu kondigde Zwart bet geforceerde einde aan: 5747—36 58. 27—21 16X27 59. 42—37 Verplicht; er dlreigt 2732. 59. 27-33 60. 37X28 Verplicht; op 38X27 is de partij uit. 6 036—47 61. 38—32 Heeft geen andera 6 147-38 en Wit geeft op. EEN REGENMiDDAG OP DE STELLEN BORG. L Met een verveeld gezicht zat Lex vanuit het eetkamerraam naar buiten te kijken, hij vond de boomen van het bosch, waar nu gestaag de regen bij neerstroomde, ineens verschrikkelijk saai, en langs het pad kwam nu niemand. Ben zat bij de tafel te lezen in een boek, waar bij niets aan vond, zooals hij zooeven had beweerd, en samen waren ze het eens geworden, dat ze op zoo'n manier net zoo goed thuis konden zijn dan hier bij Groot vader en Oma op het heerlijke buitentje te logeeren. Dat die nn ook juist dezen regenmiddag uit moesten. En als die vervelende Ben nu maar niet verkouden was, dan hadden ze ten minste toch nog wel een poosje het bosch in kunnen gaan, maar nu had Grootvader gezegd, dat ze niet naar buiten mochten, Zoolang het zoo hard regende maar rustig in de eetkamer moesten blijven. Joh, gooi dat boek dan toch weg, mop perde Lex, wat heb ik er nu zoo aan, ik verveel me net zoo. Ben trok z'n schouders op. Zoek er dan zelf ook een. Nee daar heb ik geen zin in, maar hoor eens, zullen we wat naar boven gaan? Wat wou je daar doen? Niks, zoo maar een beetje kijken overal. Nou vooruit. Ben had ook wel weer zin In wat anders, als Stien het dan maar niet merkt Welnu, we loopen heel zachtjes de trap op, dan hoert ze er niets vare in de keuken. Ze hoefden niet af te spretten, waar zo naar toe gingen hoven, dat wisten ze allebei wel, naar de salon, waar de kast stond met al de mooie Indische dingen. Op htm teenen kwamen ze binnen en deden de deur vlug achter zich dicht Daar stonden ze nu, in de ridderzaal, zoo als Lex de salon betiteld had, toen hij voor het eerst het groote boogvenster gezien had, met de gebrandschilderde jachttafereelen, en de schilderijen, die er hingen, voorstellingen van edellieden en ridders, die op jacht waren. De eikenhouten lambrizeering en het met verschillende kleuren eikenhout ingelegde plafond, gaven er het meest bijzondere aan. Het mooist was de zaal 's morgens, als de vroege zon door het gekleurde raam warme lichtplekken op het dikke roode tapijt tooverde, waarvan de gele bloemen dan wel goud leken. Maar nil was het in de ridderzaal ook somber en triest, zelfs het rood en blauw en geel van de ramen, alles was even saai. In een oogenblik waren ze bij de kast, waar achter de glazen deuren de sierlijke fi guren waren uitgestald. De sleutel stak in 't slot, maar, Lex en Ben wisten, dat ze er niets uit mochten nemen als Grootvader er zelf niet bij was. Zal ik? Ben had den sleutel al in zijn hand. Wel ja, vond Lex, als we voorzichtig zijn, hoeven we toch niets te breken. Met één hand draaide Ben den sleutel om en schoof meteen met zijn andere een laag bankje opzij, dat voor de kast stond. Meestal stond er een vaas met bloemen op, maar nu was het leeg. Dat bankje was ook iets bijzonders in de ridderzaal. Het was van fijn hout en in de boven- en zijkanten waren bloemmotieven uitge sneden. Ben had al een ivoren karbouw in zijn hand, een fijn ding, bewonderde hij, en zonder er bij te denken ging hij op het bankje zitten. In stomme verbazing staarde Lex hem aan. Kréakl ging het, en met zijn handen in de lucht zeeg Ben langzaam naar beneden. Toen hield het kraakgeluid op. Even bleef hij nog zitten. Plat op den grond. Lex was opgesprongen. Joh, sufferd, ga er af dan! Ben in zijn verbouwereerdheid wist niet wat te beginnen en bleef zitten, waar hij zat, maar Lex duwde hem wild op zij, zoodat hij met den karbouw nog in zijn hand half over den grond rolde. V erschrikkelij k I Lex haalde de brokstukken van het bank je onder hem vandaan; kijk eens, heelemaal aan stukken is het, dat heb jij gedaan. Ben zat nog op den grond, nu een halven meter verder, en bekeek ontdaan het ge havende bankje. De bovenkant was heel gebleven, maar de zijkanten waren van boven tot beneden doorgescheurd en van één kant was een bree- de splinter er tusschen uit Lex wat moeten we nu beginnen? klonk het benauwd en hoopvol keek Ben naar zijn broer. Wat zal Grootvader déér van zeggen? Nou waarschijnlijk: Ben dank je wel voor het breken, en als je nog meer kapot wilt maken, ga je gang dan maar. Toe zanik nou niet, jij geeft ook nergens om, maar ik zit er weer mea Ga dan staan. Plaaggeest! Als je nou niet ophoudt. Ben had een zijkant in zijn handen geno men en probeerde de stukken in elkaar te passen. Lex was met den anderen kant bezig. Kijk eens, Ben's gezicht was alweer wat opgeklaard, als je 'tgoed stijf tegen elkaar duwt, zie je er haast niets meer van, mis schien zou het wel gelijmd kunnen worden. En kijk hier, Lex was naast Ben op den grond komen zitten, hier met dien splinter er weer tusschen in, zie je er ook niet veel meer van. Hij pakte nu het bovenblad op, die schroeven zijn er gemakkelijk genoeg weer in te krijgen, je zou het zoo in elkaar kunnen zetten. Ja. T j«.n g-pn tijd zeiden ze nïe ts. Keken mot trieste g-eziditen naar liet vernielde bankje. Dat bet nu ook juist dat heele mooie bankje is, zuchtte Ben. Ja. Waren we hier maar niet naar toegegaan en hadden we maar niet in die kast gekeken. Hadden we, hadden we. Weet je wat. Lex was opgesprongen, Grootvader hoeft er niets van te merken. We lijmen het zelf, nu direct Ja! Ben's gezicht klaarde heelemaal op, jo, dat zou even fijn wezen, kunnen we best maar waar halen we de lijm vandaan. Zoeken natuurlijk, in de schuur zal best, wat te vinden zijn. Maar als Stien dan ziet, dat we er aan bezig zijn, ze vertelt het vast. Ben had er nog niet zoo erg veel ver trouwen in, dat het in orde zou komen. We brengen alles in ons slaapkamertje en doen de deur op slot, als Stien komt zeggen we gewoon, dat ze er niet in mag. Fijn, dat was een idee, alleen de tocht er naar toe was nu nog gevaarlijk. Ben had alles opgepakt en Lex ging voor uit om te kijken of de weg vrij was. Zoo bereikten ze veilig him slaapkamertje, en nadat de deur opi slot gedaan was, gingen ze naar lijm zoeken. Met veel moeite vonden ze een oud restje bruine lijm in een potje, het was hard, maar dat was geen bezwaar. Op de slaapkamer van Oma was een warmwaterkraan, daar haalden ze warm water, waarin de lijm kon weeken. Eerst werd het potje lijm in veiligheid gebracht en toen ging Lex naar de andere kamer om warm water. Ben bleef weer als uitkijkpost bij de deur staan, maar gevaar was er niet. Heelemaal zacht konden ze de lijm niet krijgen, maar eindelijk was het toch zoo ver, dat ze het met wat moeite konden uit smeren. Ben gunde zich haast geen tijd om het kalm en precies te doen, schiet nu op, zei hij telkens: als ze thuiskomen! En toen ineens kwam hij tot de ontdek king, dat ze vast de kast open hadden laten staan, hij holde naar beneden, maar de kast was dicht, alleen, op het kleedje er voor stond geen bankje, dat zag je natuur lijk dadelijk.als je binnenkwam. Weet je wat, hij schoof den stoel, die er naast stond, wat op zij, zoo, nu zag je het niet zoo dadelijk. Toch bleef hij haasten en telkens als hij een auto hoorde, vloog hij naar het raam om te zien of ze het nog niet waren. Eindelijk, na veel moeite, want telkens hield het niet, hadden ze het in elkaar, om iederen zijkant vlak onder het blad, hadden ze er voor de stevigte nog een touwtje om gebonden, dat zouden ze er den volgenden morgen heel vroeg afhalen, dan was de lijm wel gedroogd en konden ze meteen de korstjes aan den buitenkant, want zoo heel precies hadden ze het niet gedaan, er af zien te krabben. Lex had het nu nog willen doen, maar Ben had geen rust meer, hij stond te sprin gen van ongeduld, toe nou, laten we het nu meteen maar naar beneden brengen. Evenals de heentocht hadden ze nu ook weer den terugtocht gedaan, en ook nu had Stien hen niet gezien. Wel was ze een keer boven geweest, maar toen de jongens geroepen hadden, dat ze aan iets bezig waren, was ze niet binnen gekomen. En nu stond het bankje er weer, voor de kast, op zijn oude plaatsje, of het niet weg geweest was, en de stoel kon ook weer op zijn plaats. Heel voorzichtig hadden ze het er neer gezet, en de stukken nog eens stevig tegen elkaar geduwd. Zoo op het oog zag je er niets van, maar als je het goed bekeek, nee, erg mooi was het niet, maar als ze het morgen wat hadden afgekrabd zou het misschien toch wel gaan. Toen eindelijk de auto werkelijk de tuin inreed, was al de rommel in de slaapkamer opgeruimd en zaten Ben en Lex weer in de eetkamer te lezen. (Wordt vervolgd.) ÖNDAfSBLAD tkt(f 1^, £EW GENADE IN HET OORDEEL. Want de kinderen Israels zullen vele dagen blijven zitten zonder 'ko ning en zonder vorst en zonder of fer en zonder opgericht beeld, en zonder Efod en Terafim. Hosea 3 4. Het volk Israël, eens zoo hoog begenadigd en zoo rijk gezegend, was diep weggezonken. Het stond op zulk een voortreffelijke plaats. Het was een volk van den Heere verkoren om Hem te kennen, om met Heim gemeenschap te hebben, om onder zijn God in vrijheid en in voorspoed te leven. Maar bet had den Heere verlaten. Het had zijn adel bezoedeld, door den waarzegger te stellen boven den profeet, door de zuivere eeredienst te verwisselen met de beeldenver- eering. Het had zijn God den rug toegekeerd en zich gewend tot afgoden, het werk van menschenhanden. En toen had zich tenslotte bet oordeel over dit zondige volk voltrokken. Het was wegge voerd in ballingschap en tenslotte was het verstrooid onder de volkeren. En nog kwam bet niet tot 'bekeering, tot belijdenis van zonde en schuld. Nog moest de Heere klagen: Maar mijn volk wou niet naar mijn stemme hooren. Israël verliet Mij en mijn geboon. Eh wat deed toen de Heere? Liet Hij nu dit volk gaan, zooals Hij de heidenen laat wandelen in hunne wegen? Neen, ook nn toont Hij, dat Hij genadig is en barmhartig en groot van goedertieren heid. De Heere wil niet, dat Zijn afkeerige volk troost zal zoeken in de dingen die geen nut doen. Daarom zal Hij hen ook de namaak van wat eens hun adeldom uitmaakte, af nemen. Een koning hebben ze niet meer, maar ze zullen ook geen vorst hebben. Het offer is weggenomen, maar ook het opgerichte beeld, waarbij zij hun valsche eeredienst uitoefe nen, zal verbroken worden. Eh eindelijk zul len zij' ook den Efod en de Terafim missen. Dat was het laatste waaraan zij zich nog hadden vastgeklampt. Aan den Efod, het schouderkleed van den Hoogepriester, be vond zich de borstlap met de Urim en Thuim- mim, waardoor de Heere in voorvallende za ken Ziju wil bekend maakte. Mïet den priester was ook dit middel om des Heeren weg te weten, van hen geweken. En toen grepen ze naar de terafim, een soort poppen of beeldjes, waaraan zij naar het voorbeeld der heidenen, waarzeggende kracht toekenden. Maar ook die terafim, die valsche waarzeggerij, zonden ze moeten missen. En dat alles, opdat zij zich zouden be- keeren tot den Heere hunnen God. In het oordeel is er nog altijd de barmhartigheid. Ja, het kan ver komen met het volk dat met God in bijzondere verbondsgemeenschap staat, zoover, dat alle mensehelijke steunsels worden weggetrokken en dat al het licht on der gaat in stikdonkeren nacht. Doch welk een genade is het dan als God in Zijn ontferming en trouw in die duisternis weer het licht van Zijn Woord laat vallen, waardoor de verdoolde zondaar den weg kan vinden tot Jezüs Christus die in de we reld gekomen is om zondaren met God te verzoenen. EEN AFGEZAAGDE LEER. Het is een „afgezaagde" leer, Toch waard te preeken keer op keer: Hoort van een mensch gij kwaad gerucht, bedwing dan toch de booze zucht dit te verspreiden in het rond, en zet een wacht voor uwen mond. Is het door u gehoorde juist, waarom dan toch dien mensch verguisd? Doch is niet waar hetgeen gij hoort, en vreet het als een kanker voort, dan wordt wellicht een naam beklad, die aanspraak op waardeering had. En eenmaaloordeelt God uw ziel, naar 't deel der schuld dat op u viel! („Stamelingen".) DE OPVOEDING IN HET CHRISTELIJK GEZIN. (Karakterkunde.) De vorige maal toonde ik n aan, door de beschrijving van Leonardo da Vinci's schil derij, van de hand van Schuré, dat de men- schen op verschillende wijze in groepen zijn onder te brengen. Schuré deelde hen in en hij deed het in zekeren zin afgaande op zijn artistieke intuïtie. Dat houdt tweeërlei in, en dit geldt voor iedere karakterkunde; ten eerste: een ander kan op gansch andere wijze een karakterindeeling geven, die ook recht van bestaan heeft en logisch verant woord is, en ten tweede; een karakterindee ling heeft geen absolute waarde, de mensehe lijke persoonlijkheid is zoo oneindig rijk, dat ook de beste visie niet compleet is, ze is zoo geschakeerd, dat geen twee individuen gelijk zijn. Maar nu mogen we niet op deze gron den alle karakterindeelingen verwerpen, ze zijn nuttig en noodig, en het is vaak ver rassend om te merken, hoe scherpzinnig en juist de ontwerper zijn medemenschen bestu deerd heeft. Een heel mooie karakterindeeling is die van Eduard Spranger. „Zeg mij wat gij waardeert", zegt Spranger, „en ik zal u zeg gen wie gij zijt". Dit is een zeer juist uit gangspunt. Zegt ook de Bijbel niet: „Waar uw schat is, daar zal ook uw hart zijn?" De idealen waar de mensch naar streeft, bepa len zijn gedachten en handelingen. Nu onderscheidt Spranger zes van deze zielestructuren, n.l. i. de theoretische mensch, hij die geheel gericht is op de we tenschap; 2. de economische mensch, die ge heel gericht is op het economische leven; 3. de aesthetische mensch, wiens ideaal de kunst is; 4. de sociale mensdh, werkend in de gemeenschap; 5. de godsdienstige mensch, wiens geheele wezen naar God uitgaat, en tenslotte 6. de machtsmensch, bezeten van het verlangen te heerschen. Deze zielestruotuuT noemt Spranger „le vensvormen", de terreinen, waarop ze hun interesse richten, „cultuurgebieden". Eenmaal deze criteria aangenomen heb bende, gaat Spranger na, hoe de typen zich ten opzichte van elkaar verhouden. Dus hij vraagt zich af: hoe verhoudt de theoretische mensch zich tot het economische leven, hoe staat hij tegenover de kunst, de gemeen schap, hoe is zijn godsdienstig leven geori ënteerd, en hoe is het gesteld met zijn machtsdrang? Op deze manier vermijdt hij düs de kans iets over te slaan, en bestudeert hij alle ty pen in hun geheel. Nu is er één groot be zwaar tegen S'pranger's indeeling, n.l. het volgende: de zes cultuurgebieden die hij on derscheidt, staan bij hem op hetzelfde plan. Het godsdienstige noemt hij dus als staande naast het economische en het sociale enz., inplaats van er boven. Dit accepteert een Christen niet; iemand kan geheel het type van b.v. de aesthetische mensch vertoonen, en toch godsdienstig geheel anders zijn dan volgens Sprangers indeeling. Wij gelooven in Gods persoonlijk ingrijpen in het men- schenleven, niet aan een godsdienst, die, naast andere factoren, het karakter mee be paalt. Gód beslist niet „de godsdienst". Thans wil ik met u bezien de theoretische mensch van Spranger. Nogmaals zij uit drukkelijk gezegd: Sprangers constructie is een abstractie, en wordt in het werkelijke leven niet zoo aangetroffen, wel echter de karakteristieke trekken. De theoretische mensch dan is geheel ge richt op de wetenschap, z'n sterkste hartstocht is kennisdrang. Voor het econo mische heeft hij weinig belangstelling, hij werkt niet om het geld, maar voor de we tenschap. Sociaal is hij in geringe mate. „Wetenschappelijke banden zijn sterker dan banden des bloeds". Vaak is de theoretische mensch een slecht docent; te verdiept in de leerstof vergeet hij de leerlingen. Wanneer hij aan politiek doet, wenscht hij intellectu-

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1938 | | pagina 7