§f8siffgff6
Rondgang door den Dam-doolhof.
t
«^P^l^g&s^ai
a»
Voor de jeugd.
Br g.5 |?a®B
c
Zaterdag 30 Juli 1938
52e
Jaar
gang
No. 44
Voor den Zondag.
y s-® -•
H* 5 OQ i2 M
i_ O 53 g ÏJ <^®5 S3 8
d CD
o>r< o
H-k O CP
?y^p 2 2 3 01 m C" a> co OOQ
»-*• <3 m i_a* td ts* oi o S H" m L
fcÖ £f 2L, CO W 00 CS <2 .S O
CD rM 00 CP pa
"8<S.""87 av'Sf Sr&
0Wc
»-.■
m-P
o >t>- 5
>1 K
en rt
BO u
g P
feb
r?og
b t
■3.S.S5"
e-
p
O-
O
O O
OoSCC
4 wö Hf.
p S"
HJ °q
H M
É.S* H- PT JT
-• B
O
►o
i— ff r- p O ff
m ff ff *S CP
-sj CO 1
2.
o 5®
n Ht, o-
ff
s3c>
Btspg.fi
<J5B
O CD CD
og-S p,p.p
P p>
B*<
B ts
o rö p B ïff c£S®2'S'roS®9'
ff. *T t-*- I T0P5D c-*- cr+- ff «r*-
S P2® op O
OQ
CL Q*. J
.D1®
J-. HJ ff
verteld., is de veile -waarheid. Ik weet
meer dan je denkt. 1Yfaar op het oogenhlik
vertel ik nog niet, hoe ik van alles op de
hoogte ben."
„Zou dominé denken., dat mijn zoon
vroeg de boer verrast
„Heuseh, Mieras. Je zoon komt, al zal
hy misschien eerst nog schrijven. En dan
komt alles in orde."
„Het is te veel", stamelde Mieras. „Te
veel. 'k Heb er niets van verdiend."
„Dat dan deze ongedachte zegen je tot
den Heere moge drijven, Mieras", zeide de
predikant ernstig. „Ik behoef je niet te
vertellen, dat de vergeving van je zoon, die
hij met graagte schenken zal, niet voldoende
is. God moet je vergeven. En Hij zal dat
doen, als je je geheel aan Hem geeft."
Onder redactie van Jur. Schroder, Sta
dionstraat 29, Amsterdam-Z. Alles deze ru
briek betreffende te richten aan dit adres.
Door lichte ongesteldheid was de heer
Schroder deze week verhinderd de damru-
briek te verzorgen.
De volgende week hopen wij deze rubriek
weer te kunnen opnemen.
LUCHTSCHEEPVAART TUSSCHEN JAVA
EN EUROPA.
Een plan uit het jaar 1861.
Het zal waarschijnlijk niet algemeen be
kend zijtn dat er in 1861 reeds plannen be
stonden betreffende een luchtverbinding
JavaEuropa.
Toch was dit het geval.
In ons bezit is een circulaire ge
dateerd 23 September 1861, waarin
wordt medegedeeld dat de constructie van
een luchtschip is uitgevonden, waarmee in
12 dagen de reis van Java naar Europa
kan worden gedaan.
Wij laten den inhoud van bedoelde circu
laire hier volgen.
LUCHTSCHEEPVAART
tusschen
Java en Europa.
De ondergeteekende heeft, na vele jaren
studiën, eindelijk de constructie van boven
genoemd luchtschip uitgevonden, waar
mede hij in den tijd van 12 dagen eene reis
aanneemt te doen van Java naar Europa.
Hij vermeent hiermede den handel een
groote dienst te bewijzen. Ook het Gouver
nement met het uitzenden van militairen,
welk schip zeer gevoegelijk in den oorlog kan
gebruikt worden; alle Stoombooten en Spoor
wegen zal hetzelve moeten verdringen, de
wijl het bedoelde schip zoodanig zal gebouwd
zijn, dat het oneindig grootere lasten gemak
kelijker en spoediger zal kunnen overbren
gen. Om daartoe de noodige fondsen ad p. m.
f 25.000 te kunnen bijeenbrengen, beroept hij
zich op het industriëel publiek; hij zal een
Inteekening openen, op welke iedereen eene
zekere som als Aandeel zal kunnen in
schrijven, welke moet bedragen voor elk
Aandeel f250,en alzoo in het ge
heel 100 Aandeelen. De bovenbedoelde
f25.000 'zijn voldoende ter aanvulling van
het reeds bestaande Kapitaal.
Diegenen, welke nadere inlichtingen wen-
sohen, worden verzocht zich te vervoegen bij
den ondergeteekende in het Hotel der
Nederlanden.
J. LAHRTZEIN.
Ingenieur der Machines.
Batavia, 23 September 1861.
Hoe het met deze geldleening is afgeloopen
is ons niet bekend.
En evenmin of het geconstrueerde lucht
schip werkelijk is gebouwd.
Niet onwaarschijnlijk, dat men den uitvin
der als een. dwaze fantast heeft beschouwd.
In elk geval zal men toen niet hebben,
kunnen vermoeden dat enkele tientallen ja
ren later het luchtverkeer, ook znet Indïë,
als de meest gewone zaak van de wereld
zou worden beschouwd.
DE VERMISTE SCHOENEN.
H.
Zorgvuldig plaatste hij de schoenen naast
elkaar binnen de afrastering van het terrein.
Toen sloot hij zich bij zijn makkers aan en
speelde het spel mee. Al ruim een half uur
had hij meegespeeld voor hij er aan dacht,
dat hij naar huis moest. Plotseling schrok
hij van het slaan eener klok. Al zep uur!
„Ik moet naar huis hoor", zei "hij tegen
Karei.
,,'k Zal toch wel een standje krijgen, dat
ik zoo lang ben weggebleven."
,,'t Wordt mijn tijd ook", antwoordde deze.
„Ik ga met je mee."
Beide jongens liepen naar de plek, waar
Frans de schoenen had neergezet. Maar dat
was een schrik! De schoenen waren verdwe
nen! Ze zochten over het geheele terrein, en
ook de andere jongens hielpen, toen ze ge
hoord hadden wat er gaande was, meezoe-
k~n. Maar hoe ze ook keken, en waar ze ook
zochten, de schoenen waren weg en bleven
weg.
Frans stond bet builen nader dan lacben.
„0 jó", zei hij tot Karei, „wat zal mijn
vader wel zeggen. Mijnheer van Riet is zoo'n
beste klant. Dat dit nu juist met zijn schoe
nen moet gebeuren.
„Maar ik begrijp er niets van", antwoord
de Karei. „Er is niemand op bet terrein ge
weest die de schenen weggehaald kan heb
ben."
Eindelijk gaven de jongens het zoeken op.
De schoenen waren niet te vinden. Met
loome schreden sloeg Frans den weg naar
huis in.
O, o, wat zou vader wel zeggen.
Karei wilde met hem meegaan, maar dat
sloeg hij af. Toch, hoe langzaam 'hij ook
liep, tenslotte bereikte bij zijn huis.
Moeder stond hem al op te wachten.
„Maar Frans" berispte zij hem, „is dat nn
wegblijven? 't Is toch ook je eigen schuld als
vader op je bromt."
Nu eerst bemerkte ze zijn ontsteld gezicht.
„Wat is er gebeurd, Frans?" vroeg ze ver
schrikt.
Vader kwam uit de werkplaats naar bin
nen en hoorde net moeders vraag.
„De schoenen", stotterde Frans, „de
schoenen
„Nu, wat is er met de schoenen?" vroeg
vader ongeduldig. „Spreek dan toch op, jon
gen".
En eindelijk kwam, al hortend en stootend
het heele verhaal er uit. Vader liet Frans
heelemaal uit spreken. Hij zag rood van
boosheid.
„Zoo," zei hij, „zoo doe jij dus met de
dingen die ik je toevertrouw? Wat val je
ime tegen, Frans. Ik wist, dat je graag
speelde. Maar dat ,je terwille van het spel de
dingen verzuimt, die ik je opdroeg, dat wist
ik niet. We gaan nu samen nog eens zoeken
op het voetbalterrein; als we de schoenen
niet vinden, dan gaan we morgen samen
naar mijnheer van Riet. Ik zal mijnheer
vertellen wat er gebeurd is, en jij betaalt'
uit je spaarpot een paar nieuwe schoenen."
Zonder verder meer iets te zeggen, trok
vader zijin jas aan en ging met Frans op
weg. Nogmaals werd het beele terrein afge
zocht, maar ook nu werden de sohoenen
niet gevonden.
Ook op den terugweg sprak vader geen
woord en Frans durfde hem niets vragen.
Bij hun thuiskomst werd Frans direct naar
bed gestuurd. Maar de jongen kon niet sla
pen. Wat zou er een gat in zijn spaarpot ko
men, als hij nieuwe schoenen voor mijn
heer van Riet moest betalen. Ze zouden vast
wel heel duur zijn ook. 't Was van dat mooie,
zachte leer. En hij had zijn geld zoo zuinig
bij elkaar gespaard, 't Gebeurde nog al eens
dat hij bij het brengen van de schoenen een
fooitje ontving. Dat geld mocht hij houden
van vader, en hij was er o zoo zuinig op ook.
Zijn grootste ideaal was, eens van dat op
gespaarde ïreld een flets te koopen. Maar lioe
ei-g hij het ook. vond, tocli liegreep Frans wel,
dat dit niet het allerergste was. Het meeste
speet het hem, dat vader gezegd had:
„Nu heb ik één jongen, en dien éénen jon
gen kan ik nog niet eens iets toevertrouwen.
Als het zóó gaat, zal ik genoodzaakt zijn een
knechtje te nemen."
Die woorden kon Frans maar niet ver
geten. Ein in zijn hart klonk er een stem,
die zei, dat vader gelijk had.
'tWas geen vroolijke Frans, die den vol
genden dag om twaalf uur uit school kwam.
Vanmiddag moest hij met vader naar mijn
heer van Riet. O, wat zag hij daar toch
tegen op. Als dat maar eerst voorbij was, dan
zou vader misschien ook wel weer goed op
hem worden. Want nu was vader nog heel
erg boos. Frans hoorde het niet, toen moe
der aan vader vroeg:
„Wees niet te streng voor Frans. Je ziet
wel hoe 'n spijt hij heeft over het gebeurde."
En vader antwoordde: „Ja, ja, vrouw, laat
mij maar begaan. Dat heertje moet nu maar
eens goed leeren, dat plicht voor spel gaat."
Na het eten gingen vader en Frans da
delijk heen. Zwijgend liepen ze den weg naar
mijnheer van Riet. Het dienstmeisje deed
open en antwoordde op vaders vraag, of
mijnheer te spreken was, bevestigend. Ze
ging mijnheer roepen, die even later in de
gang kwam, en vader en Frans voorging
naar een kleine zijkamer.
„Blijf jij maar even hier, Frans," zei va
der, en ging alleen met mijnheer naar bin
nen. Frans bleef achter. Maar o, wat duur
de dat wachten hem lang. Zouden ze hem
dan nooit roepen? En, hoorde hij nu goed,
werd daarbinnen gelachen? Maar dat kon
toch niet.
Vader was veel te boos, en wie weet, mis
schien was mijnheer van Riet nog veel boo
zer. Eindelijk ging de deur toch open.
„Frans," riep vader, „kom eens bier."
gchoorvoetend, de oogen neergeslagen,
kwam de jongen binnen. Nu zou het komen!
Wat zou mijnheer wel zeggen? En Frans
bemerkte er niets van, dat mijnbeer van Riet
en vader elkander lachend aanzagen.
„Zoo, schoenmaker," zei mijnheer van Riet
nu, terwijl hij een streng gezicht zette, „ik
heb daar net van je vader geboord, hoe jij
voor mijn schoenen gezorgd hebt. 't Spijt me
wel voor je, mannetje, maar dat zal je je
spaarpot kosten. Ik zal naar den winkel
gaan en een paar andere laarzen uitkiezen.
De rekening komt dan hij jou. Dat zal acht
tien gulden wezen, denk ik."
Achttien gulden! Frans schrok er van.
Zooveel had hij! niet eens in zijn spaarpot.
Schuw keek hij op en ontmoette de lachen
de oogen van mijnheer van Riet.
Mijnheer kreeg medelijden met hem en
klopte hem op den schouder.
,,'t Is misschien ook wel wat minder,"
troostte hij. Toen opende hij de kamerdeur.
„Hector, Hector!" riep hij in de gang.
Juist zooals gisteren kwam de hond vroo-
lijk aanspringen.
„Hector," beval mijnheer, „haal de sohoe
nen van den baas, gauw!"
De hond snelde heen en bracht even later
het verlangde aan zijn baas.
M!et groote oogen keek Frans toe. Maar
dat warendat waren.de schoenen
die hij kwijtgeraakt was. Hoe kon dat nu?
Vader er mijnheer schoten beiden in den
lach om Frans' verbaasd gezicht.
„Kom," zei mijnheer, „ik zal je maar wat
uit den droom helpen."
'Eln nu vertelde hij, hoe Hector gisteren,
een poosje nadat Frans het huis had verla
ten, met de schoenen was komen aandragen.
„Dan heeft hij ze van het voetbalveld ge
haald", zei Frans nu.
„Juist," zei mijnheer. „Hector is een knap
pe hond. Hij weet best, dat mijin schoenen
daar niet hooren. En dat behoorde jij ook
te weten, vriendje."
Beschaamd boog Frans het hoofd.
Maar toch was hij blij, dat alles zoo goed
was afgeloopen.
„Vader", zei hij, toen ze weer thuis waren,
„vader, ik zal het nooit weer doen, dat be
loof ik u."
„Goed, m'n jongen," antwoordde vader,
„ik vergeef het je ook. En zorg dan, dat ik
voortaan weer op je kan vertrouwen."
B- Cf
tri- T* O
rpr-
Q*
O
F?®
<5
o
m 2 CD CD CD
e e-r s
S3 n n
2 O
ff- H-.
2
<5
ff- O
S'g-j
ff jtt* p,
r\ <T> H Sr En «t»
HJ
B
ff 0Q
o
CD CL N
B öq ff 2- ff wj-
B
-
'g S a|ggg
erg sfl
C+
cl
qs
-B-f-
M I-».
ff* O. *T w ®r5*
3 B
m <2: *3 o* a O B. b- ma- M S C n m B cü :aö
"g ja?, 2?
<5P2.3® B-S-^2.- SnnS'! ai
S.B
p? a
iv*
ff i n' o 2.
ff*
°- a
&B g
oq c*j
w
a 2-
a
"'•Eog !..53
®3WP B B B
1 (KJ "O
N CL
c 8.
U< U
B B V
B Pf\
|"g p OS
®5o 9
.N
5" 3
2 So
B er,
2 c
B a1
a
B a
§£££a ISlils
„O J,
ff O p»
CL i—"
Pi"
5.BÏ3o
ff* a»
2. P p --
o. 5 pr o
B
*••231
CL "ai B
w r*r Ka
C N P S"
O. o P 2
C a a
So
es-
ÓKDAÜSBLAD
"Hh'i I
EEUW
DE HEERE ZIET HET HART AAN.
Want de mensch ziet aan wat voor
oogen is, maar de Heere ziet het hart
aan. 1 Samuël 16 17.
Het was voor Samuël, Israëls profeet en
ziener, geen gemakkelijke gang, toen hij in
opdracht des Heeren optrok naar Bethlehem
om daar uit de zonen van Isaï een koning
te zalven voor Israël.
H)et was nog .betrekkelijk korten tijd ge
leden, dat hij! geroepen werd om Saul de
zoon van Kis te zalven tot een voorganger
over het erfdeel des Heeren. Dat geschiedde
toen Saul klein was in eigen oogen. Maar
de weelde van bet koningschap was voor
hem te groot geweest. Inplaats van in oot
moed en gehoorzaamheid te luisteren naar
het Woord des Heeren, was hij wederspan-
nig geworden en ongehoorzaam. En toen
moest Samuël hem de schrikkelijke bood
schap brengen: Omdat gij des Heeren Woord
verworpen hebt, zoo beeft Hij u verworpen,
dat gij geen Koning zult zijn.
Voor bet oog der wereld was er niets
veranderd. Het volk zag in Saul nog altijd
den gezalfde des Heeren, die strijd voerde
tegen de vijanden Gods en die bet beste van
den roof verschoonde om den Heere offers
te brengen.
Oogenschijnlijk was bet alles in orde met
Saul. Maar de Heere, die het hart aanziet,
had hem verworpen.
Deze droeve ondergang van een veelbe
lovend leven, liet Samuël niet onberoerd. Hij
droeg leed om Saul.
En nu werd by geroepen om in do plaats
van Saul een ander tot koning te zalven.
Neen, dat was voor Samuël geen vroolijke
gang. Maar overigens was zijn taak niet
moeilijk. Hij. behoefde niet zelf een koning te
kiezen, maar: „gy zult Mjj zalven dien Ik n
zeggen zal".
Toen echter Samuël de oudste zoon van
Isaï zag, Elïab, was voor hem de zaak al
uitgemaakt. Immers Eliab was iemand van
booge statuur, een indrukwekkende gestalte,
een koninklijke verschijning.
Waarschy'nlijfc „een tweede Saul", die im
mers ook van zijn schouderen en opwaarts
grooter was dan al het volk! Het kon niet
anders of deze man werd door den Heere
bedoeld.
Maar Samuël vergiste zich. De Heere zei-
de tot hem: Zie zijn gestalte niet aan, noch
de hoogte zijner statuur, want Ik hem hem
verworpen. Want het is niet gelijk de mensch
ziet; want de mensch ziet aan wat voor oogen
is, maar de Heere ziet het hart aan.
Ja, de mensch ziet aan wat voor oogen
is. Wij taxeeren iemand naar zijn stand, of
zijn bezit of zijn kracht. En dan spreken wij
van groote mannen. En omdat zy" zoo groot
schynen buigen zich voor hen de ruggen en
schynt het soms of ze zoo ongeveer de ge
heele wereld kunnen beheerschen.
Maar de Heere ziet het hart aan.
Het hart van de groote menschen, die
zichzelf verheffen en die toch door God
worden verworpen.
Het hart ook van hen die zich zondaren
weten, van wie de menschen misschien hee
lemaal geen verwachting hebben, maar die
groot zyin in hun grooten Koning Jezus
Christus.
De Hleere ziet het hart aan.
Een woord vol verschrikking. Maar ook
vol van troost.
IK BEN VERMOEID.
Ik ben vermoeid van al mijn zonden,
Ik tors een last die mij bezwaart.
O Heiland, die bedekt met wonden,
Uw kruis gedragen hebt op aard:
Zie in mijn nood my tot U vluchten,
Mijn zonden doen mij 't ergste duchten:
Hoor naar myn kermen en myh zuchten,
Ik ben vermoeid
Gy zijt vermoeid, belast, beladen?
Mijn zondaar, hef 't mistroostig hoofd.
Laat door den Booze u niet ontraden,
De Heer heeft zelf u rust beloofd,
Daar klinkt Zijn stem tot u, tot my:
Welzalig allen die gelooven
Gij die vermoeid zijt, komt tot Mij!
HUET.
DE OPVOEDING IN HET CHRISTELIJK
GEZIN.
((Karakterkunde.)
De vorige maal hebben wij over verlovin
gen en huwelijken gesproken, waarbij de ka-
taktertypes der partners elkanders tegen
stelling waren. Wij zagen, dat zulke uitersten
elkander prachtig aanvulden en de kans op
een gelukkig en blijvend boeiend huwelyksle-
ven groot was, mits: geen van beiden zijn per-
soonlykheid zóó sterk liet heerschen, dat
de(n) ander geestelijk verschrompelde en
uitdoofde. Het is typisch hoe steeds de uiter
sten elkander aantrekken. Wie denkt, wem-
neer hij zich deze tegenstelling voor oogen
houdt, niet onwillekeurig aan Gervantes we
reldberoemde ridderroman met de hoofdper
sonen Don Quichote en San Oho Pansa. Don
Quicbote, „de ridder van de droevige fi
guur", die, rusteloos door zijn fantasie
voortgedreven, zich van de eene „helden
daad" in de andere stort en zyn knecht San
Gho Pansa, die den nooit moeden meester
rustig tegen windmolens laat vechten en
zichzelf onderwyl aan spijs en drank te
goed doet. Op gelyke wyze wordt de tegen
stelling tusschen de mageren en de dikken
geschilderd in het oude volksboek: „Tijl
Uilenspiegel". Tyl Uilenspiegel, de scherp
zinnige spotboef, die alle menschen bij den
neus neemt, is duidelyk het asthenisehe
type; z'n metgezel, Lamme Goedzak, de pio-
nische mensch, houdt zich met die hals
brekende avonutren niet op, maar amuseert
zich liever in de keuken met den kok en eet
forellen.
Wat nu de huwelyken betreft tusschen
gelyke temperamentstypen het volgende:
Twee menschen van uitgesproken asthenisch
type zullen het niet gemakkelyk met elkaar
hebben. Ik zeg uitdrukkelyk: niet g e -
makkelijk. Ze kunnen n.l. wel zeer ge
lukkig samen zijn. In den aard van
hun karakter ligt, dat ze op scherpzinnige
wyze, doch uiterst krachtig en zonder soe
pelheid, hun ideeën willen doordry ven; dat
ze elkander nooit geheel en volledig een blik
in hun innerlyk gunnen; dat het schuld be-
lyden en berouw hebben hun even moeilijk
valt als het vergeten en vergeven; dat we-
derzydsche aanpassing en goedmoedig elkan
der willen begrypen beide partyen gelijke
lijk moeilyk valt; dat ieder zyn gedachten-
kring in de eerste plaats om bet „eigen ik"
laat draaien.
Zoo is het mogelyk, dat er huwelijken
zijn, waar, indien er tusschen twee zulke
types een conflict is ontstaan, de beide echt-
genooten in maanden geen woord met elkan
der spreken. Laat de buitenstaander echter
niet daaruit de conclusie trekken, dat het
met de liefde tusschen deze twee menschen
nu volledig gedaan zou zijn. Zij bewonderen
misschien elkanders vasthoudendheid, zy
willen misschien beiden graag het goede,
maar zy kunnen niet bet offer brengen van
zichzelf. Zeer schoon wordt door Ina Bou-
dier Bakker in haar novelle: „Lida Vane",
dit conflict beschreven. Een conflict, dat
leidde tot een scheiding, waarna beiden her
trouwden. Jaren later, ontmoetten deze twee
menschen elkander weer, oud en wys ge
worden.
„Hij zat daar Zoo stil dat was nu de
man, wiens heftige, ongeduldige liefde haar
overwonnen had tegen wiens harde drift
en onredelyke jalouzie zij had getoornd in
machteloos verweer.
„Georg", zei ze het was voor 'teerst,
dat ze z'n naam noemde, sinds ze hier was
binnengekomen toen ik in Amerika was
je weet, ik ben jaren in Amerika ge
weest? 1
Zy wachtte even dwaalde af.
„Wat zoekt en tobt een mensch toch, eer
hij zijn leven door is", zei ze. „Wij ge
loofden toch zoo vast in elkaar. 1 We dach
ten, toen we trouwden toch, dat we boven
alles van elkaar bielden
Hy zat stil en zag naar buiten. Hij dacht,
hoe dikwijls hij tegen haar uitgevaren was,