J Voor de jeugd. P p p I Voor den Zondag. 8 1 Zaterdag 23 Juli 1938 52e Jaar gang No. 43 0 F f w 2 g meow5 3 £l£°°sl ?B f» "3 |BSP| 2Li fcO o 00 - CD -Ten - «-* <*J tp~ 2 01 P PB ©™H C7* 5' O ca !-*■ ^2 oo01 «psa^ P WHJ M-(w td \z, °5 pg o pbg i- g p0,3 O CD QW K0 g >HS(»bS,P £d <3o-B B 8?* ja OQ i .."8 o'ppg'i-sg 8? 8S 8*0 388^8? MS S CO *0 S-P ^-prST 2- CD P tit CO Orq O p- 00 J=t -ÖS. tdP S £Lt»co <d z 2- g hjS" 5 Oco> 0 CD 5 ofe O -.- Cn cd 8g I fff'gl 3 f 8^ £87 0 co g p. X3 o O CO HöSg p 2 r1 -* CO P-i |5^ê pS|- g 57 8 03 Q) 3 3 cu p CD tr" >^2- p 5 p 2- ÏËI s-s I P P CD P P P CO CD B I* 2 B CD P CD P CD o__i CD CO H £r t-i rt PJ POq P. CD ST CP P S- P g 0 no CJM CD m CO CP K- SL. CO H CD FT 5 P p 03 P CO p 2 I CD Oq CD »-* O CD P M CD P- CO CD O CO p P CD ST 2 O CD >-+i tr* tr sf p> g co R i sir p oq CD CD O CO p- p H oq O O P CO a PJ tP T3Tffl- trP cr C. S. o c (3 CD P O a cd cd oq o FT - p g«§ B-g^ 3 gr p. pj P= w 8 p I si ffl 2- P CD P' g B es° Eo g a-pw P CD O o P p o i co I Wtf laten nu de stand en de ontleding volgen: Stand: 47 48 49 50 Zwart: 7 schijven op: 9, 12, 14, 15, 21, 22 en 27. Wit 7 schijven op: 23, 24, 33, 35, 36, 37 en 38. Gevraagd, werd: Zit er winst in voor Wit? Wit is aan zet. Het antwoord is Neen. Het bewijs is: Bij bestudeering van den stand zien we, dat als eerste zet voor wit niet in aanmer king komen: 2318, 2319, 2420, 33i 28, 36—31, 37—31, 38—32. Deze zetten geven allen min of meer direct verlies. Blij!ven over de zetten: 2419, 3329, 35 30, 3732. De zetten 2419 en 3530 be waren wij tot 't laaatst, omdat die de meest kansgevende voor Wit zijn. Allereerst dus nagegaan of 33—29 winstgevend is. Hierop volgt: Wit: Zwart: 1. 33—29 9—13 2. 35—30 A 21—26 B 3. 30—25 G 13—18 37—32 D En of nu Zwart gaat winnen willen we niet verder nagaan. Het gestelde „Wint W i t?" is beantwoord. In deze variant niet. Dus komt 3329 als eerste zet voor wit niet in aanmerking. Ondervarianten van 3329: A. Op 38—33 zou volgen 15—20, 24X15, 1319; en winst voor Wit is een fictie. B. Het offer 1520 gevolgd door 1319 geeft nü voor Zwart te moeilijk spel om het te wagen Temeer waar de tekstzet zoo sterk is. Laten we in groote trekken dit even na gaan: 15—20, 24X15, 13—19, 30—25, 19 X 28, 25—20, 14X 25, 15—10, 12—17, 10—4. Er zijn nog andere mogelijkheden, maar voordeel voor Zwart, zoodanig dat remise zeker is, zit er in de voortzetting B niet in. Dus laten we 1520 dan ook na. G. Op 3833 zou weer het offer 1520 volgen en dan is het goed. Op 3732 heeft zwart eenige zeer goede voortzettingen om nadeel te ontgaan. Een der aardigste is: 26—31, 32X21, 31—37, 21—16 (a), 12—17, 2318, 37—41, 18X20, 41—46. (a) 3833 (nu kan 3742 niet om 33 28), 1420; en winst is voor Wit niet meer mogelijk. D. De dreiging 2731 kan ook gecom penseerd worden door 3833. (Wordt vervolgd.) Wij willen deze analyse nu tot de volgen de rubriek onderbreken. Het naspelen van deze variant met haar ondervariaanten lijkt mij voldoende stof voor deze week. Men on- derzoeke het gebodene. Wie weet, vindt iemand ergens een weerlegging. „Het dam bord is glad!" De wedstrijdproblemen 5 en 6. In de vorige rubriek gaven wij 14 dagen tijd om deze problemen op te lossen. Tot en met 31 Juli heeft men dus gelegenheid om in te zenden. Onder de oplossers van deze twee vraagstukken worden prijzen verloot. U kunt nog meedingen. De standen waren: Probleem No. 5. Auteur: A. W. Kaat, Kapelle bij Goes. Zwart 11 schijnen op: 6, 8, 9, 10, 11, 13, 16, 18, 19, 24 en 26. Wit 12 schijven op: 25, 27, 28, 31, 32, 33, 35, 39, 41, 44, 46 en 48. Probleem No. 6. Auteur Jan Sinke Dz., Kloetinge. Zwart 9 schijven op: 3, 7, 8, 9, 16, 17, 21, 26 en 40. Wit 9 schijven op: 18, 28, 29, 32, 38, 39, 42, 49 en 50. Voor beide vraagstukken geldt: Wit speelt en wint. DE VERMISTE SCHOENEN. „Is Frans nog niet thuis, moeder?" „Nee man, ik 'heb hem nog niet gezien." „Die drommelsche jongen toch", bromde vader. „Nu zeg ik hem, dat hij dadelijk thuis moet komen, omdat er heel wat bood schappen voor hem zijn, maar jawel hoor, de jongeheer blijft net zoo lang uit, als het hem zelf blieft." „Nee man," nam moeder het voor den af wezigen Frans op, „nee man, dat moet je nu niet zeggen. Frans doet bijna altijd ge willig de boodschappen. En het zijn er toch heel wat, dat weet je zelf ook wel. Een en kel keertje moppert 'hij wel eens, dat is zoo. Maar welke jongen, die graag met zijn ka meraden speelt, doet dat nu niet eens?" ,,'kWou dat hij nu maar gauw kwam", begon vader weer. „Er staan zes paar schoe nen klaar om afgeleverd te worden. D'aar kan Frans alvast mee beginnen. En dan moet hij nog naar de villa van mijnheer van Riet. Die stuurde vanmiddag een bood schap, dat ik een paar laarzen voor hem moest laten halen om gezoold te worden." „Zoo", lachte moeder, „dan weet Frans wat 'hij doen kan, als hij thuiskomt. Eh dan nog wel naar van Riet. Is dat niet je verste klant?" „Ja", stemde vader toe, ..'t is een heel eind, dat is waar. Maar het is een beste klant, dus laat ik hem niet graag schieten." „Daar heb je gelijk in, man, en Frans kan het ook best doen. Kom, ik zal je een kopje thee inschenken, in dien tijd komt Frans misschien wel thuis." Juist zette vader zijn kopje weer neer op tafel, toen Frans, hijgend en Mazend, van het harde loopen dat hij gedaan had, bin nenkwam. 'tWas een ferme, gezonde jongen, met frissche, roode wangen, nu door het snelle loopen nog rooder gekleurd. Hij was het eenige kind zijner ouders. En hij werd hun al aardig tot hulp. Het afhalen en bezorgen der schoenen werd meestal door hem ver richt. Frans deed het ook wel graag, 't Was waar, een enkele keertje, zooals zijn moeder zeide, mopperde 'hij wel eens. En dat was dan, als zijn vrienden het een of ander be dacht hadden, waar hij, door zijn boodschap pen doen, niet bij zuu kunnen zijn. Maar ge lukkig, de jongens mochten hem nog al graag lijden, en waren meestal wel bereid op Frans te wachten. „Waar kom je zoo laat vandaan, Frans?" vroeger vader nu. Je 'had allang thuis kun nen zijn." „School moeten blijven, vader", was het antwoord. „School moeten blijven? Waarom?" „Och vader, ik moest ergens om lachen en dat zag mijnheer. Toen wilde mijnheer we ten wat het was en ik wou het niet zeggen. Ik kon toch Karei niet verraden?" Met moeite bedwong vader een glimlach. Zoo was Frans nu. Liever kreeg hij zelf straf dan dat hij die aan zijn kameraden bezorgde. Maar dat mocht vader wel in den jongen. „Als je maar zorgt dat je rapport voor gedrag goed is, vriendje", zei hij nu. „An ders zal ik eens met je onderwijzer gaan spreken." Daar was Frans in 'het minst niet bang voor. Leeren deed hij best, en op zijn gedrag had mijnheer ook maar zelden aanmerkin gen. „Kom Frans, ga maar eens mee naar de werkplaats", zei vader nu, „dan zal ik je eens zeggen waar je naar toe moet." Frans volgde vader en luisterde goed naar de verschillende adressen die hij opkreeg, voor het bezorgen van de schoenen. Eh als je dan het laatste paar hebt weggebracht, Frans, dan ga je naar mijnheer van Riet en vraagt daar de schoenen van mijnheer, die gezoold moeten worden", besloot vader zijn opdracht. Een luetig* deuntje fluitend, sloeg Frans Verhoef den weg in, die hem naar de villa van mijnheer van Riet zou brengen. Hij had al de schoenen die hij meegekregen had, afgeleverd, en was nu aan zijn laatste bood schap toe. 't Was een heel eind loopen naar mijnheer van Riet, maar dat hinderde hem niet. 't Was mooi weer, en een flinke wandeling viel wel in zijn smaak. Jammer maar, dat zijn vriend, Karei van Dam, niet met hem mee was gegaan, 't Gebeurde nog al vaak, dat Karei Frans vergezelde, als hij bood schappen moest doen. Maar vandaag was Karei met de andere jongens naar het voet balterrein gegaan. Frans was graag mee ge gaan, maar hij wist, dat het niet kon. „Boodschappen doen gaat voor, mannetje, zei vader altijd, „En dat was ook zoo", peinsde Frans al voortloopend. Als hij de boodschappen niet deed, zou vader er een knechtje voor moeten nemen, en dat kwam veel te duur", dat wist Frans best. EVen later bereikte hij de villa van mijn heer van Riet. Nadat hij op de electrischo schel 'had gedrukt, kwam mijnheer zelf hem open doen. 'tWas een heel aardige man, die mijn heer van Riet. Zelf had hij alleen een paar dochtertjes. Maar hij kon o, zoo best met jongens omgaan en mocht 'hen graag lijden. „Zoo schoenmaker", begroette hij Frans. „Jij komt zeker mijn schoenen halen. Maak je die zelf?" „Nee mijnheer, mijn vader", antwoorddo Frans. „Dat is maar goed ook, mannetje, anders kreeg je ze heusch niet mee", lachte mijn heer. „Dat wil ik je wel zeggen." Toen keerde hij zich om. „'Hector, Hector", riep hij. Vroolijk blaffend kwam er een groote hond aanspringen. „Hfe, als die eens van mij was," dacht Frans. „Hector", zei mijnheer van Riet tot den hond, „Rector, haal de schoenen van den baas eens." De hond snelde weg en kwam even later terug met een paar laarzen in den bek, die hij voor zijn bans neerlegde. „Knappe hond", prees mijnheer van Riet, terwijl hij hem op den rug klopte. „Hier zijn de schoenen, schoenmaker", zei mijnheer toen tot Frans. „Hector kan ze wel halen, maar jij moet zorgen dat ze heel ko men. Als ze klaar zijn breng je ze maar thuis. D'ag schoenmaker." „Dag mijnheer", zei Frans, terwijl hij be leefd zijn pet afnam. Ziezoo, dat was klaar. En nu naar huis. Zou hij denzelfden weg teruggaan, als hij gekomen was? Nee maar, dat was een idee. Hij zou langs het voetba.lterrein gaan, waar zijn vrienden nu waren, 't Was maar een kleine omweg, dat maakte zooveel niet uit. loo ;edach% son geiaan. Inplaats van rechtuit den weg te volgen, die op de stad aanliep, sloeg hij linksaf, een zijpad in. Nog voor 'hij het terrein bereikt had, hoorde hij al aan het geroep en gelach, i t zlin v iendei er no wai ra. die het terrein omgaf, en sloeg het spel van de jongens gade. Maar het duurde niet lang, of de spelers hadden hem opgemerkt. „Hé, riep Karei van Dam, daar is Frans N Verhoef. Hallo, speel je niet met ons mee?" Frans schudde het hoofd. „Nee, ik kwam niet om te spelen. Ik ben aan het boodschappen doen voor vader. Kijk maar, ik heb schoenen gehaald, en tegelijk hield Frans de schoenen van mijnheer van Riet omhoog. Karei kwam op hem toe. „Nou jó, wat geeft dat nou? Zet die schoe nen hier binnen het hek en doe een spelletje mee. Er komt hier immers niemand, dus dat kan heusch geen kwaad." Frans stond besluiteloos. Wat zou hij doen? Zin had hij er wel in; o ja, maar va der zei altijd: „Eerst de boodschappen, en dan het spel, Frans." Maar hij had al zooveel boodschappen ge daan vanmiddag. Zou het nu zóó erg zijn, als hij eerst een kwartiertje meespeelde? „Toe jó, kom nou", drong Karei aan. „Vooruit dan maar", zei Frans. (Wordt vervolgd.) 3 fa p W e w gL S feB-P o o" g O ■srai 0 CD CD CD P' CD P- e g p pT P-1m B' b CD I-CD ÏW o 0 g-s po t» 2 pr p-w &B &PH.P I tl- O {y1 CD P O B S 9 £0 tK) 3 a SO p <t> 2 CD P p O oq P P P P *-ag.g o j§ S g B ii pr t-1 trq CD S» pJ0q S*0*a.'SBSia.&e<,S?!;8.8-a£ P <J CD 2 p CP cp 2 hl p '0qpJoPjCDtr,pJpPrJ O i <P S. f-B. B B P CD P-J CD P W 73 CD P P- fe* CD <j CD H- CD P 2 p »-*• P P-oq n P-p-T, 2 'fipp Q3 I rr P- B >->• {r <r+- CD O t-i CD PP® p n b. g b: p H E p S B m p w®B-B&ppe, cp M ffi P c: g E P 3 pj CD CD CD P- 5 EO tK3 (P 2 £0 <D H T - tp pi* n PJ n. 1 r1 h' <n I CD Ei pr PJ fooSgigoSB p Pr" p (P p TO rP 9- €1 CD CD" pS P- Pi oq öhmc&blad fr I J V *1 EEUW HALLELUJAH! Hallelujah. 0 mijne ziel, prijs den Heerel Psalm 146:1. In het boek der Psalmen heerscht rijke verscheidenheid. Er zijn leerdichten bij, met een onderwij zende strekking; lyrische zangen, waarin de volheid van het geloovig gemoed zich uit stort, maar ook klaagliederen uit de diepte. Men vindt er krijgs- en veldzangen onder, vloek- en boetepsalmen, nationale hymnen, vaderlandsehe liederen, ook zangen van vreugde, van lof en dank. Het merkwaardige hierbij is, dat de lof liederen, de machtige koorzangen, de ver heven Hallelujah's vaak het verste van ons af staan. De woorden van den enkelen zanger, die zijn geloof en vertrouwen uitspreekt, sluiten meestal dichter bij ons aan, omdat het liede ren uit het persoonlijk leven en de eigen ervaring zijn. Toch moeten ook de Hallelujah-psalmen op de lippen van de Bruidskerk worden ge hoord. Als z ij ze niet zingt, wie dan wel? Daarom is het zoo opmerkelijk, dat we aan het eind van onzen bundel blijkbaar de Lofliederen vinden. Lof voor onzen grooten en trouwen God. De muziek is luid en krach tig; helder klinken de cymbalen van vreug degeluid. Do Psalmen 146 tot 150 dragen daarvan het kenmerk, doordat ze beginnen en eindigen met Hallelujah! Dit woord had onder Israël rijke liturgi sche, maar vooral diep-religieuse waarde. Het is een opwekking aan de instrumentale en vocale muziek om met alle forto's den H e e r e te prijzen. OH a 11 e 1 u beteekent lofprijst. En J a h aan het eind is een overblijfsel van den Verbondsnaam, die in onze vertaling door Jehovah is weergegeven. Hallelujah is dus een echt majestueus woord, het hoogste woord van de hoogste aanbidding, waarmee het volk des Heeren zijn Bondsgod looft en prijst, den Almachtige en Getrouwe. Alles moet in het machtige koor samen- stemmen. Doch nu is de dichter zich bewust, dat dit alleen te bereiken is als de enkele stem men afzonderlijk zuiver zingen. Daarom dringt dit lofwoord hem tot zelf inkeer, tot de opwekkende vraag: prijs ik mijn God zelf wel? Mijn ziel, prijs in het Hallelujah uw GodI Wij zingen ook zoo dikwijls de lofliederen Sions mee, met verheffing van stem. Eh nu moeten wij ons afvragen, of dit Hallelujah alleen op onze lippen, of diep in onze ziel geboren wordt. Of wij ons hart ook opwek ken tot de eer van onzen God. Looft den He e r e, mijn ziel! Dit is wel een zeer innig woord. Het kan alleen-beteekenis hebben als de ziel door den adem des Geestes, in waar achtige vernieuwing, tot een speeltuig Gods is gemaakt. Want uit ons natuurlijk hart komt geen verlangen op den H e e r e de eer Zijns Naams te geven. Doch, als Gods werk daarbinnen is aan gevangen, dan zijn er de snaren der blijde harp in gespannen, en, al is de stem, die den lof des Heeren vertelt, menigmaal zwak en onwelluidend, voor den hemel is er toch muziek in. God en de engelen luisteren er met welgevallen naar. Laat er bij ons toch nooit verslapping zijn in de beproeving van ons hart en diep ste innerlijk, opdat we weten mogen, dat we door genade in het Hallelujah-koor mee zingen. Misschien met een bevende, onvaste stem. Maar toch met een diepe onderklank van genade er in. Dan roemen we in de vrije souvereine ge nade van Jehovah, den God des Verbonds, Wiens verlossing vastligt en openbaar wordt in Christus. Dan zullen we met blijde bereidheid dit genadeverbond dankend aanvaarden en onze ziel door de kracht des Geestes opwekken: Hallelujah mijne ziel prijs den Heerel Y. W. t f Ons leven is een staag verreizen en ver trekken wij vinden vast verblijf noch rustplaats hier beneên." Ook maar goed. Gemak brengt ongemak. Door al die ongestadigheid woTdt 't ge voel van vreemdelingschap versterkt. En zóó: het heimwee. Eh 't blijft er bij: z a 1 i g die 't heimwee hebben, zij zullen zeker thuis komen. Dr A. J. TH. JONKER. FIGUREN RONDOM KONINGIN WILHELMINA. De heer P. de Zeeuw JGzn. vertelt in „Timotheüs: Toen ik 's morgens om half tien aan de propere boerderij aan den Zwolschen weg te Apeldoorn had aangebeld en verzocht de weduwe Van der Zande te mogen spreken, werd ik dadelijk in een ruime boerenwoon- kamer binnengelaten. ■Of 't nog niet te vroeg was? Weineen, grootmoeder was dien morgen te vijf uur al opgestaan. Daar stond in haar Veluwsche kleederdracht, het nog fris sche gelaat omsloten door een Elspeetsch mutsje, het kleine tengere vrouwtje, kwiek en levendig, toonbeeld van gezondheid, al leen wat geplaagd door doofheid. Evertje Schoten, weduwe R. van der Zande, is de vroegere min van onzeKo ningin. Op mijn vraag of ze mij voor het week blad „Timotheüs" wat over haar dienst aan het Hof wil vertellen, neemt zij onmiddellijk het woord en gaat vlot aan het verhalen. Weduwe van der Zande gelooft niet in het toeval. Zij weet, dat heel ons leven wordt bestuurd door Gods trouwe Vaderhand en die leiding heeft zij ook meermalen in haar lange leven zij is de vijf en tachtig reeds gepasseerd ondervonden. Niet anders dan een leiding Gods heeft haar weg naar het Hof gevoerd. Op 1 December 1880 ging ze uit Elspeet, waar zij met haar man en kinderen woonde, naar Apeldoorn om een doopjurk te koo- pen voor haar kort te voren geboren doch tertje, Gerritje, die nog in leven is. In den winkel van den heer Zandbergen zou ze haar inkoop doen en deze, die een schoonzoon was van meneer Van Bronk- horst, den intendant van het Hof, verzocht haar een briefje voor hem te brengen aan zijn schoonvader op Het Loo. Zonder te weten, wat dit briefje behelsde of met welk doel zij! naar Het Loo werd ge zonden, ging ze heen. Daar hoorde ze, dat Koningin Emma voor de kleine Prinses Wilhelmina een andere min zocht. Er was er toen een, 'n nog jonge vrouw, dooh die kon deze taak niet langer vervullen. 't Was heel wat voor Evertje, want thuis had ze een tamelijk groot gezin, waarbij een kleine van enkele weken. Doch ze stapte kloek over alle bezwaren heen en aanvaardde de moeilijke taak. Op 9 December kwam zij reeds in functie, terwijl de kleine Gerritje zoolang hij een tante onder dak werd ge bracht. Ruim elf maanden heeft zij aan het Hof vertoefd en in al dien tijd is ze nimmer bij haar gezin te Elspeet geweest. Wel ging de Koningin-Moeder nu en dan het gezin Van der Zande bezoeken en zoo bleef Evertje op de hoogte met den gang van zaken thuis. Of ze veel beleefd heeft in dien tijd? Och, niet bijzonder veel. Ze is in Amsterdam geweest en in Den Haag en later ook eenigen tijd in Arolsen.

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1938 | | pagina 7