I??
E®
Rondgang door den Dam-doofhof.
r
4» f
sill
Voor de jeugd.
Voor den Zondag.
s
ft?
3
Zaterdag 16 Juli 1938
52e
Jaar
gang
No. 42
Wc 5.
>1 O CD
tf lD
L a> <r*-
B
©Om
9^ 9
CH O
2.
EJ" CD
So»3
m* 02 <1
P-®
i-^
Qgg
4 O
5°ooW§g
- p3 3
C" ®i <S o
S§
2 o"?
ggP?l
B o 2
D.
Ui CH H
WW(/)wW
CD O
O 5 g o o
a 3 a
f» aw^iR
B 8 o
So
m
2 O a>
O >-s
was-
O
ts a
rt 2
M ö- 3.
«r r"- o
w
P O i-3
S c
c S.
M
2 tr
3.o
2. c
-
V tr
o "5* p
«gi
N> _i
o® 2
°P K
<J>^
»5
P v<
m
W
p iz
S-z-^S
w
HJ O)
P Ö^O
ÖS"S&
II §1
<1 ie» <3
i? OI O
p O
S'O'3
e.
CD P B
p P-
3- P 2
S?
Isz
9
S3
O HJ
KIS w
CS f° 2
ao3 1
£- ?o p
CD H-O P
m o
^w£B"P«
8 I«S
o 2; o
-- r- p
O CD o
O!
O
P oq
(-A i-i. Q O i-s
to O CD po P
88P-S&B
.8
.pigr
cd
co
H?
3 o
3
o
O P
SP
togWS
N B
B P sN
o«
yfcc
00 w
8&§
pB
NOC "r
O to g p.^}
oor <D
o
-!
»-< CD
cn 3
2.3
3
3
03
Mg-S^
03 M
J" to R
O rt P
Qj Sr* CO P
8 s O
Sg3-1
ft 2
Et cr £-
B S->§ P
a g p p s
CD ^3-
-B 2.8
cr P 0 R
5 2
SPCÖ
ft S»
- Öp.g
V B
-d - g
2 S
S P
«Poft®
B S*P*g
fto o
P c o PH
P- B SB CS
er w p. g
S? T 2
P-
<4 O
t-i rT. CD
g®
er p,
<r+- I—J
CD GO 2
P3 "5-*
g. o CD
CO CD t3
»-! h B
ip
C"
IV
CD
p
M V CD
T (KIP
w S» Pr
S-g
2. s a
s*r ft tr 2. o
pr g p Cf o
P H. b p.
P M r*
P 2.P
es-w
es 13
H W
g 2.2
ps 2 B
c:
P rP-
PMj
je o
CD f.
3. ^"3
CD P
s
ïgp
CD CD pj
V
O
i3 cd
CD
p. CD
co co e«
B S
Pop
2.p s
P (D
H- H
CD P. CD
p es
sgg^i
4 I
es p. s
o, O t
oS,V
2 c*
»-< H f
V co (*3
O0, tr
CD CD C
SB g
'B
es g
2 w
- PL
P2-
M
N
m 2
«p: P-«
i—ra CD
1
CD P-<
PV CD
O* CTQ
O
T 7
U4 O
2
P oq
cp
tr
2g
Oq
I
P CD
P tJ
V
V0q
CD CD
p tra oq
n 2
B W
P O H
w g 3.
,H -B
1 er®
5T iv
o
2
ca i P
to
tr o
2. ts
- cd en
HJ
tJ5® O
3 p p
R P-
frXtJ-
O
N O O
2 P 9
D ca CU
CD P-ö:
QP PT
OÊy°
10 c &(o
s.
f2m m
"^oq rr o
S-g
g.5 g-i
2- es era
p o w es
ts 013 CS-oq g- SB
Pm®
p-s-
2.3. O
'ts 5
2
co P
'F8 &ft
spJb
pggaS'
I «i P CD I
u o.gw
O 8 3 tr
2,6° S'®
er
Pj U
B ffi B
g P ts -
p c>p
en es sq
t3 rs 1
3. so.
p.»<5
S- D ts
B
CD CD
1 b
«P:-
v
P-
t-i k~"
O
O
E
<rt- CD
CD
CD u
P R p,
p.®
w a
ft
trer
p
es p es
O
S SB
g&
c g
rr P
Oq
V CD
)-B. P
F P
CD
P'
CP
5
p* p*
Orq ü3 p
- - a
miné en tmevrou-w 'Westwoudwie zii alles
vertelde.
Set oordeel van den predikant nam haar
een zware last van het hart. Hii had het ra-
diotü'dsehrift ook gezien en het geval met
zijiri vrouw besproken.
TURKEN IN EIGEN HART EN HUIS.
I>8 J. de Liefde (18141869) schrijft in
een zijner werken over het verjagen der
Turken uit Europa. Hij meende reden te heb
ben om te verwachten, dat in afzienbare toe
komst de Turken de poort van Europa weer
uitgejaagd zouden worden.
Maar zegt bij dan als de Turken uit
Europa zullen verjaagd zijn, zullen er dan
geen Turken meer in Europa gevonden wor
den? Ach, ware dit zoo, want er wonen nog
ruim zooveel Turken buiten als in Turkije.
Ja, misschien zijt gij die dit leest Wel zelf
een Turk.
Ik een Turk? Ik dien immers geen stom
me beelden? De Turken ook niet.
Maar ik dien den eenigen God, Schepper
van hemel en aarde! De Turken ook.
Maar ik vereer den Heere Jezus! De
Turken ook, alleen niet genoeg en gij wellicht
ook niet!
Maar ik ben een fatsoenlijk en matig
mensch. Ik ben nooit dronken. De Turken
ook niet!
Ik geloof in een leven na dit leven. De
Turken ook.
Ik bereid mij hier voor een zaligen hemel.
D'e Turken ook.
Misschien zijn er nog meer punten van
overeenkomst.
De Turk neemt van den Bijbel aan wat
hem belieft. Gij ook.
De Turk ziet in Jezus niet meer dan een
schepsel. En gij ook niet.
De Turk wil van geen verzoening in het
bloed des kruises weten. Gij ook niet.
En zoo kwam de Liefde tot de conclusie,
dat velen die zoo gaarne de Turken uit
Europa zagen verdrijven, verstandig zou
den doen te beginnen met den Turk in eigen
hart en huis.
Onder redactie van Jur. Schroder, Sta
dionstraat 29, Amsterdam-Z. Alles deze ru
briek betreffende te richten aan dit adres.
Onze problemen.
De oplossing van het analysevraagstuk
en van de laatste problemen moeten nog
gepubliceerd worden. In de eerstvolgende
rubriek komt dit.. Tevens dan de resp.
prijswinnaars. Het wachten is dus nu bij
na ten einde. Nog even geduld, mijne
Heeren.
Dit wachten willen wij verkorten door U
te laten zoeken naar de oplossing van twee
vraagstukken van problemisten uit eigen
kring. Deze medewerking wordt al grooter.
Dat is verheugend. Daarom hebben wij on
derstaande twee vraagstukken geplaatst en
zullen wij onder de goede oplossers minstens
een tweetal damwerken verloten. Goed be-
gTepen dus? De vorige wedstrijd is beëin
digd; er is geen klasse-indeeling deze keer;
het gaat alléén om de twee heden geplaatste
problemen. De oplossing van deze twee
vraagstukken wordt gevraagd en onder hen,
die de juiste oplossing binnen 14 dagen na
heden inzenden, verloten wij minstens
twee damwerken. Hoe grooter het aan
tal oplossers, hoe grooter het aantal prijzen.
Al is het voor de meeste lezers van ons blad
momenteel erg druk, toch verwachten wij,
dat niemand zal ontbreken; te meer waar
het hier geen serie vraagstukken geldt,
maar alleen de Nos 5 en 6 van vandaag.
Allen dus aan den slag!
Probleem Nol 5.
Auteur; A. W. Kaat, Kapelle, bij Goes.
12 3 4 5
47 48 49 50
Stand Zwart: 11 schijven op: 6, 8, 9, 10,
11, 13, 16, 18, 19, 24 en 26.
Stand Wit: 12 schijven op: 26, 27, 28, 31,
32, 33, 35, 39, 41, 44, 46 en 48.
Probleem No. 6.
Auteur: Jan Sinke Dzn, Kloetinge.
47 48 49 50
Stand Zwart: 9 schijven op: 3, 7, 8, 9, 16,
17, 21, 26 en 40.
Stand Wit: 9 schijven op: 18, 28, 29, 32,
33, 39, 42, 49 en 50.
Voor beide vraagstukken - het spreekt
eigenlijk van zelf geldt: Wit speelt en
wint.
EEN MOEILIJKE DAAD.
30) (Slot.)
Bert kon vanuit zijn verre plaats alles
niet zoo goed zien, maar dat hinderde niet
vond hij, hij was er toch bij, en juup ook.
Wel zag hij, tusschen een opening in
de struiken door juist den dominee, toen
deze naar voren trad om iets te zeggen-
Eerst kon Bert niet goed verstaan wat hij
zei, maar toen de dominee zich iets om
draaide kon hij alles hooren.
...Liesje is nu in den Hemel.
Ik hoorde verschillende kinderen zeggen,
och die arme Liesje, wat toch verschrikke
lijk voor haar!
Maar zoo mogen we niet spreken; we
mogen haar niet beklagen, al blijft het altijd
wel heel moeilijk om afscheid van onze
ouders te moeten nemen, of van broertjes en
zusjes.
Maar nu mogen wij Liesje niet beklagen,
zij is in den Hemel en daar mag zij haai'
Hemels chen Koning dienen.
Reeds op aarde moeten we dat doen. Jullie
ook en alle kinderen.
Toen jullie nog maar heel klein waren
zijn jullie gedoopt, en daarmee werd be
zegeld de belofte reeds aan Abraham ge
daan, dat God ook jullie, kinderen van Zijn
Verbondsvolk, tot Zijn kinderen heeft aan
genomen, en die belofte zal hij ook nooit
verbreken.
En nu al, in je jonge leven moet het blij
ken, dat jullie kinderen zijn van den Hemel-
schen Vader.
Nu al moet je Hem dienen, Hem je leven
schenken.
Het zal niet altijd gemakkelijk gaan, en
misschien zal het vaak zelfs heel moeilijk
zijn, maar vergeet dan nooit tot Hem te
g-aan om. de liulp, die Hij je nooit zaJ ont
houden.
Jullie moet Hem liefhebben, hier op aarde
reeds Hem eeren en dienen en den roem
van Zijn Heiligen Naam verbrieden.
Hier op aarde zal het nog in onvolmaakt
heid gaan, steeds zul je ontdekken, dat je
het toch weer verkeerd doet, maar met Gods
hulp moeten we hiertegen strijden.
Dan zullen ook jullie eenmaal, net als
Liesje, Hem in denHemel mogen dienen,
in volmaakte heerlijkheid.
Heel wat stiller en rustiger dan wanneer
de school uitging, verdwenen de kinderen
van het kerkhof, nog onder den indruk van
wat ze zooeven hadden gezien en gehoord,
en eerst bij den uitgang durfden ze weer
gewoon hardop te praten.
De meisjes uit Liesje's klas liepen bij
elkaar.
Al was Liesje lang van school weg ge
weest, toch leek het nu heel anders, nu
ze wisten, dat ze haar nooit weer terug
zouden zien, dat ze nooit meer bij hen in
de klas zou zijn en nooit meer met hen
zou spelen.
Bert was al even voor de anderen weg
gegaan, en toen een eind omgeloopen. Hij
vond het gek als ze hem hier zouden zien
met Juup.
Nan en Slem gingen als altijd samen naar
huis. Ze hadden eerst een paar boodschap
pen moeten doen in het dorp, maar het was
toch nog vroeg en ze hadden een heerlijk
langen middag voor zich om te spelen, en
toen ineens, Nan was de eerste, die het zag,
kijk eens daar, jo, daar gaat Bert, met Juup.
Siem was opeens ook een en al aandacht,
Bert en Juup en dat op dezen middag?
Maar Nan had gelijk, daar een heel eind
voor hen uit liep Bert met Juup naast
zich.
Zullen we hem inhalen en vragen waarom
hij niet meegaat?
Welnee, het kan me niets schelen wat hij
doet, dat moet hij zelf maar weten, maar,
Nan dacht aan iets anders.
Zou hij Juup weer terug hebben gekregen?
Ja vast wel.
Toch gek, dat hij niet op het kerkhof is
geweest.
Ja, en Liesje ging zoo vaak met ons mee,
en hij kwam er toch ook wel eens, hij had
best mee kunnen gaan.
Bert was nu vlak bij het huis van Liesje
gekomen, de gordijnen waren nog dicht en
verder was er niets bijzonders te zien.
En nu moest hij weer terugdenken aan
wat er de laatste weken gebeurd was.
Hij keek naar Juup, die hij nu weer
terug had; wat was hij blij hem aan Liesje
te hebben gegeven, en dat hij er niet langer
mee gewacht had? Het was wel erg moeilijk
geweest Juup af te staan, maar, dan had
hij het ook nooit meer goed kunnen maken.
Zijn gedachten waren nu meteen weer op
het kerkhof, bij wat de dominee had gezegd.
Dat was toch fijn geweest, en die kinderen
daar hoorde hij ook bij, en daar zou hij
ook altijd bij hooren en dat was ook altijd
al zoo geweest, ook toen hij door het ijs
zakte.
Bert had het wel geweten, maar meestal
dacht je er zoo niet aan, maar nu nam hij
zich voor het nooit meer te vergeten.
Toen Moeder een uurtje later thuis kwam,
zat Bert rustig zijn huiswerk te maken.
Broertje was bij de buren en Jan en Geertje
speelden nog buiten.
Juup lag naast hem op den grond en het
viel haar dadelijk op, dat Bert er veel vroo-
lijker uitzag dan den laatsten tijd het geval
was geweest. Dat sombere, waar ze zich
zoo ongerust om gemaakt had, omdat ze
maar niet wist wat hem scheelde, was ver
dwenen.
Even werd ze een beetje verdrietig, zou
dat nu zijn omdat hij Juup weer terug had?
Ze zei er niets van, maar toen ze even
later over de begrafenis praatten, en zij
Bert met een stralend gezicht hoorde zeggen,
dat de dominee toch zoo fijn gesproken had,
begreep ze alles.
Ze begreep dat Bert, die het de laatste
weken niet gemakkelijk had gehad, weer
zekerheid had gekregen; zijn onrust was ge
weken, hij had weer vrede gevonden.
ÖHMÏBLAP
h<1 i -u
EEUW
DE VOORNAAMSTE, DE EERSTE.
Om zondaren zalig te mar
ken van welke ik de voornaam
ste ben. 1 Tim. 1:15.
De voornaamste, de eerste, ja, dat willen
de meeste menschen wel wezen.
De eerste te zijn, de voornaamste plaats
in te nemen, daar gaat het toch maar om
in de wereld. En niet alleen in de wereld.
Van de discipelen van Jezus staat ons ver
meld, dat zij in woorden waren op den weg,
wie de meeste zou zijn.
Als de apostel Paulus hier echter zegt,
dat hij de voornaamste, de eerste is, dan
heeft hij iets anders op het oog.
Hij zingt hier geen lofzang op zichzelf, hij
roemt hier niet in eigen prestaties, maar hij
roemt in den rijkdom van de genade die daar
is in Christus Jezus, die in de wereld is ge
komen om zondaren zalig te maken.
Van die zondaren is Paulus een der
eersten. Hij belijdt in diepe ootmoed dat hij
in de rij der zondaren, in rang vooraan
staat.
Hij was toch vroeger een godslasteraar,
een vervolger, een verdrukker, een gewelde
naar. Hij had een welbehagen gehad in den
marteldood van Stefanus en met gToote
kracht en onnavolgbare geestdrift had hij
de gemeente des Heeren vervolgd.
Als Paulus daaraan terugdenkt, dan buigt
hij diep ootmoedig het hoofd. De voornaam
ste, de eerste der zondaren gevoelt hij zich.
Waarom doet Paulus dit? Om te klagen
over zijn onmacht en zijn diepe verdorven
heid? Stalt hij zijn zonden uit om er mee
te pronken en zich zelf te presenteeren als
een diep ingeleide, die ineer dan anderen,
recht van spreken heeft?
Neen, niets van dit alles. Paulus heeft
slechts één doel, zijn Heiland en Heere, Je
zus Christus groot te maken.
Hij dankt Hem, Christus Jezus die hem,
hoewel hij vroeger een godslasteraar was en
een geweldenaar, betrouwbaar heeft geacht,
en hem in de ambtelijke bediening heeft ge
steld.
Hij roemt de overvloedige genade des
Heeren, die hem barmhartigheid heeft be
wezen, opdat Jezus Christus in hem zou
worden gToot gemaakt.
Welk een troost ligt hierin voor ande
ren, zondaren als Paulus, die gebukt gaan
onder den last van hunne zonden.
Paulus vertelt hier niet wat h ij deed. Hoe
NIET IN EIGEN KRACHT.
Neen. zélf heb ik 'tniet vermocht,
kón mijzelve niet bevrijden
uit den maalstroom van het lijden,
waar vergeefs ik uitkomst zocht.
Telkens trachtte ik wederom
mij te ontrukken aan de waatren
die met tartend, tergend klaatren,
steeds mij sleurden om en om.
Telkens dreven zij mij weer
in den ouden kring van leven:
twijflen, worst'len, schreien, beven,
tot mijn ziel bezweek, o Heer!
Tot ik riep: „Ik laat me gaan,
'kwaag den sprong in 't diepe duister
Heer, verbreek mijn wanhoopskluister!"
Wonder!duister werd tot luister,
want ik zag, o Heer, U staan
met Uw aanschijn vol erbarmen,
met Uw open liefde-armen, i
en Gij naamt U mijner aan.
En o wonder, wondergroot:
leven kiemde uit eigen dood!
NELLY.
zou hij toch herstellen het leed zoovele der
eerste Christenen aangedaan. Hoe zou hij
wegwasschen het bloed der martelaren dat
kleefde aan zijne handen?
Neen, niet van wat h ij deed spreekt
Paulus hier, maar van het dragend en spar
rend geduld des Heeren, van de liefde Gods
die openbaar werd in de zending van Zijnen
Zoon tot redding van zondaren. Zelfs van
hen die staan in de eerste rangen van de
zondaren.
Alle roem is uitgesloten. Ook de roem
van het diep doorgeleid zijn.
Die roemt, roeme in den Heere.
Looft Hem, die u al wat gij hebt mis
dreven, hoeveel het zij, genadig wil ver
geven.
Aan Paulus werd barmhartigheid bewe
zen, opdat Jezus Christus in hem Zijn volle
lankmoedigheid zou betoonen, tot een voor
beeld van hen die in Hem zullen gelooven
ten eeuwigen leven.
DE OPVOEDING IN HET CHRISTELIJK
GEZIN.
(Karakterkunde.)
Nu we de hoofdtypes van Kretschmers
karakterindeeling besproken hebben, willen
we een en ander bezien, in verband met ons
uitgangspunt: de vorming van een gezin.
De grondslag van het samenleven met een
medemensch ligt in het waardeeren en ver
dragen van die karaktertrekken, welke ons
zelf vreemd zijn. Het gaat steeds mis wan
neer een der partners eigen karakter, eigen
type, als alleen juist erkent, als wet voor
schrijft; men ergert zich dan aan den an
der; men dwingt iemand in een vorm waar
in hijl niet past.
Zeer schoon daarentegen is het wanneer
twee menschen elkander aanvullen, juist in
groote en kleine dingen verschillen, dit wé
ten en willen weten, om zoo tezamen tot rij
ker en dieper persoonlijkheden te worden.
Dit eischt strijd en bovenal: ware offervaar
digheid, de duidelijke wil elkander te helpen
en te dienen. Vele mannen zouden nooit be
reikt hebben wat ze bereikten zonder zoo'n
toegewijde, liefhebbende gade; vele vrouwen
zouden nooit tot zóó schoone ontplooiing
zijn gekomen zonder een tactische echtge
noot.
Met een tweetal zeer leerzame voorbeelden
wil ik dit toelichten.
In het mooie boek van Dr P. J. Bouman:
Jaurès, Wilson, Rathenau, teekent de schrij
ver ons aldus hoe de liefde van Ellen Louise
Axson den lateren beroemden president Wil
son tot grooter en ruimer ontplooiing bracht
van zijn gaven:
Ellen was een levendig meisje, intelligent,
opofferend en kunstzinnig. Zij had een bree-
de belangstelling en in den grond bezat ze
meer levenservaring dan Wilson. Met de
menschenkennis, die aan haar vrouwelijke
intuïtie ontsprong, begreep ze van begin
af hoeveel bedwongen emotionaliteit en idea^
lisme in Woodrow school. Hij van zijn kant,
besefte volkomen wat deze jonge liefde voor
zijn leven beteekende. Wilson's sterke be
hoefte aan vriendschap, die steeds werd ge
remd door zijn aangeboren geslotenheid,
vond nu, versterkt door een erotischen in
slag, volle bevrediging. Ellen was de eerste
aan wie hij. zich geheel kon geven zooals hij
was. „Je weet," schreef hij haar eens, „dat
ik van nature buitengewoon gesloten ben.
Het zou me volkomen onmogelijk zijn om
iets wat alleen mijzelf aangaat speciaal
een of ander geheim van mijn geest aan
iemand te bekennen van wiens sympathie
ik niet bij voorbaat absoluut zeker kan zijn".
Onder Ellen's invloed werd Wilson kunst
zinniger, in zijln denken subtieler ook
vroolijker dan hij in geruimen tijd was ge
weest. Hij stond nu weer sterker tegenover
de teleurstelling van zijn advocatuur te At
lanta."
Dit voorbeeld mogen vele Nederlandsche,
zwijgzame, in zichzelf gekeerde mannen wel
eens extra overdenken. Hoeveel lieve en op
beurende kracht is bij hun levensgezellin
aanwezig die ze ongebruikt laten. Omdat ze
te eigenzinnig, te koppig, te mannelijik-
heerschzuchtig zijn om invloed te willen on
dergaan van hun vrouw; zelfs invloed ten
goede wijzen ze af. En ze sluiten zich op in
zichzelf. Ze blijven gesloten boeken, ook voor
haar die ze zich kozen als bondgenoot in en
door den strijd in dit leven. Zoo staan ze
alleen, en verachten ze zondig de gaven die
God hen gaf. Ook vernietigen zo 't geluk en
de energie van hun vrouw. Leelijk egoïsme
en schijnvroomheid doen hen koud en hard