ajHJ.
F^ï^TpiliTT
3 J *4 s 1 s
I! ai i
Rondgang door den Dam-doolhof.
1
DE BOERDERIJ AAN DE VAL
I
H
cn
a
3
Q
UI
Ui I
•3 I
ffi
!c
e-
w
s
a 0
J IJ
W
W
Z
O
D *r\
D U
O
63
s
5 -i
c
-
s o
C2 0.
T3
-
O
z
s
a-
-5
5 ->*
o
o
E
rO
s
4J
as
CO
03
CO
CO
hn
0 li®.
CO O
2iZ-ö
-4-»
r-4
'0-3 fl-2
a
fflO dJ 05 *4
"t2 s.
W
O cd «w
CD m ^3 T3 -Ei
t, "H O
pq S g ëm^-sW
ia
o
ö»l
T3 Tj
d
cd f-4
cd
o cd
3 =31
d
CD O cd
0 c
3d
m 0"O
CD
-*-> CD
Ü3
cd «4-t
CD
NJ
CD CD
-a t3
CD
T3
a s
CD O
CD
rS
—- -t~>
cd cu
10 d
fco °3
d "d
•S
S 0
ffl 22
m •'-*
o p
d
<Q
,0
d»0
a> d -
^•H P
32
tri ÏH bO
to P
cd >r1
5 d S b" fl
q :d S f fi a>
S2|s2 «5S,
cd
bfl
-C W i—«
O d Cd CO T3 g 3
o g g a
H o tj aj
o M
a M
N I
n gfS'
S^.2
O
O dP
O
td bo
&'i/] roepings^evocl doodelifh werit, dan is
er in onze Christelijke kringen een verba-
zee de achteruitgang te constateerden.
En de bewijzen zijn er, dat deze achter
uitgang er is.
Wat te zeggen van het volgend antwoord
gegeven door een 14-jarigen jongen ter be
antwoording van de schriftelijke vraag
„Wat wil je worden en waarom?"
„Ik wil onderwijzer worden, omdat dit
een .vaste betrekking is, met een pensioen.
En ik wil bij 't Christelijk onderwijs, omdat
daar nog de meeste kans op een baantje is."
(Ik sta voor de juiste weergave van dit
verbluffende antwoord in. S.)
Ziedaar de weerslag van de thuis ge
boorde gesprekken. Als dit, door den druk
der malaise, de sfeer wordt, waarin in onze
christelijke gezinnen de kinderen worden
opgevoed, dan is de crisis der ziel grooter
en erger dan die der portemonnaie.
Liever een kind, dat zichzelf overschat,
bij 't kiezen van z'n desnoods vermeende
„roeping", dan een nuchter zakelijk men-
echenkind van 14 jaar, dat het woord „roe
ping" nooit gehoord heeft, en in de plaats
hiervan alleen maar weet van „cénten".
Precies ditzelfde geldt nu weer van de
verloving. Een mooie partij, een goede par
tij, een man met een vaste positie, het zijn
de vele eischen die men stelt. Neen het is
niet alles eerlijk en spontaan, het is niet
een geloovig uitzien naar een partner, die
bovenal geestelijk de gewenschte voor ons
is. Het geld speelt vaak een eerste rol; men
is berekend, men „kijkt" uit en „gebruikt
zijn verstand". En God schijnt hierbij geen
rol meer te worden toebedeeld. Inplaats van
deze vraag tot zichzelf: „Ben ik de man,
die dit meisje gelukkig kan maken?" „Wil
ik haar waar geluk?" vraagt men: „Zal ze
mij gelukkig kunnen maken". En dan rekent
men onder gelukkig héél vaak: lichamelijk
en financieel geluk. Een mooi en rijk meis
je: ziedaar het ideaal.
Wordt op een dergelijke aardsche 'basis
een huwelijk gesloten dan kan door Gods
gonade nog heel veel terecht komen. Maar
dan komt dit geestelijk naar elkaar toe
groeien, vaak doordat men moeilijke jaren
met elkander door moet maken. Soms moet
eerst alles ons uit de handen worden ge
slagen, moeten we berooid daar staan om
elkanders wezenlijke waarde te schatten en
te winnen. O, hoeveel kinderverdriet, hoe
veel verkeerde of lamlendige opvoeding is
'het gevolg van die eerste mislukte huwelijks
jaren, waarin beide partijen slechts eigen
geluk, eigen bevrediging, eigen belang zoch
ten en handhaafden.
Wat kan het goed en schoon zijn als wer
kelijk het heilig bedoelen voor zit elkaar te
dienen (dat is niet te verwennen!) en te
helpen. Hoe hebben, vooral in de eerste
levensjaren, die zoo belangrijk zijn voor 't
geheele verdere leven, de kinderen recht op
een dergelijk zonnnig huwelijksleven hunner
ouders.
En als het met de beste bedoelingen tij
dens de verloving inderdaad niet gaat, om
dat één van beide partijen toch niet lief
kan hebben, omdat het hart spreekt: dit is
niet de weg; dan kan de ware liefde het
offer brengen en, wél met groote droefheid,
maar niet met bitterheid de band verbre
ken. Als een verloving op deze wijze „uit"
gaat: hoe zijn de jonge menschen dan door
de diepte gegaan. Onmogelijk is het dan van
te spreken over: „de eer, wie het had uit
gemaakt". Hier behoort de familie niet in
te roddelen, slechts vol liefde tegemoet te
komen, te schragen.
Men 'blijve dan met groote waardeering
en ernst de andere partij beschouwen, al
zal het wijs zijn ze zoo min mogelijk te
ontmoeten (ook de familieleden niet) en te
vens eenmaal de zaak beëindigd zijnde, moe
ten de gesprekken er over zooveel mogelijk
vermeden.
God is dan de eenige trooster in het per
soonlijk gesprek, dat Hij wil hebben met
onze ziel. Nuchterheid en vroomheid zijn
ook hier noodig om dit kruis te dragen.
P. W. J. S.
Wenken op electrisch gebied
RADIO TECHNISCHE VRAAGBAAK.
Wat zijn electrische trillingen?
Eens zal de dag komen, dat koperdraden,
gummiomhulsel en ijzerband nog slechts in
het museum rusten.
Dan zal de mensch, die met zijn vriend wil
spreken en niet weet waar die zich bevindt,
met een electrische stem roepen, een stem,
die alleen degene verstaat, die het afge
stemde electrische oor bezit. De stem zal roe
pen: „Waar ben je?" En het antwoord zal
klinken in zijn oor: „Ik. ben in een diepe
mijn, op den top van den Andes of op den
verren Oceaan".
Ongeveer 40 jaar zijn verloopen sinds de
Engelsche natuurkundige William Edward
Ayrton deze profetische woorden sprak en
reeds zijn ze bijna vervuld. Op electrische
golven vliegen berichten gansch den aardbol
om. Concerten ergens in Londen of New
York in een concertzaal gegeven, worden
duizend mijlen vandaar op den Oceaan of in
de eenzaamheid van de prairie of oerwoud
vernomen.
Ja, de woorden van Ayrton schijnen ons
reeds thans bijna vanzelf sprekend, want
maar al te spoedig wordt het wonderlijk alle-
daagsch.
Van een electrische stem en een gelijkge
stemd electrisch oor spreekt de Engelsche
natuurkundige.
Met deze beide woorden teekent hij het
heele probleem van de draadlooze telegra-
phie en telefonie.
Elk draadloos zendstation is inderdaad
een electrische stem.
Zooals een klinkende klok naar alle kan
ten geluidsgalmen uitzendt, zoo zendt de
antenne van het draadloos zendstation
electrische golven de ruimte in.
Voor de geluidsgolven geldt de wet, dat zij
zich in de lucht met een snelheid van 330
M. per sec. voortplanten, om het even hoe
groot het aantal trillingen per seconde is,
welke hoogte dus de toon heeft, die zij
vormen.
Voor de electrische golven geldt dezelfde
wet, alleen is haar voortplantingssnelheid
rond l.OOO.OOO maal grooter; zij is gelijk
aan de lichtsnelheid en bedraagt 300.000
KM per seconde.
Maar heide soorten trillingen gehoorza
men aan dezelfde wetten van één voor elk
/trillingsgetal zelfde voortplantingssnelheid
en voor beide geldt daarom ook de betrek
king dat het aantal trillingen 'per seconde,
vermenigvuldigd met de golflengte gelijk is
aan de voortplantingssnelheid.
Als wij b.v. weten, dat de enkel gestreepte
a van een piano (de toon die bijna in 't
midden ligt) per seconde 435 heele trillingen
heeft, dan kunnen wij direct berekenen dat
de lengte van zoo'n geluidsgolf 76 cm moet
bedragen, daar deze lengte vermenigvuldigd
met 435 de bekende voortplantingssnelheid
van het geluid (330 M p. sec.) geeft. Op
dezelfde wijze rekent men, als wij hooren dat
een draadloos station met een millioen tril
lingen per seconde zendt. De gezochte golf
lengte in meters is dan gelijk aan de
voortplantingssnelheid van electrische gol
ven in meters, dus 300.000.000 M., gedeeld
door het trillingsgetal 1.000.000, d.w.z.
300 M.
Uit de geluidsleer weten wij ook dat er
zeer verschillende tonen en geluiden zijn.
Het begint bij den korten paukenslag en
leidt via de klanken van klokken en piano's
naar de gerekte tonen van violen en sire
nes. Bij den paukenslag wordt een korte
rij geluidsgolven opgewekt, die niet eens van
constante lengte zijn. Een aangeslagen klok
geeft wel een toon van gelijke hoogte. De
afzonderlijk, door de klok uitgezonden tril
lingen hebben hetzelfde trillingsgetal en de
zelfde golflengte, maar de trilling van de
klok is een gedempte trilling.
De hoogte en diepte der golfbergen en
dalen neemt snel af en in korten tijd sterft
de toon weg. Bij een viool daarentegen is
de demping veel kleiner. Gedurende de heele
tijd van de streek wordt de toon met con
stante sterkte, d.w.z. ongedempt, volgehou
den. Ongeveer diezelfde etappes heeft de
techniek der draadlooze telegrafie met de
zendstations doorgemaakt.
Wij zul Ion do volgend© werk iets vertel
len over deze geschiedenis der draadlooze
telegrafie, opdat wij ook eenig inzicht krij-
gen in hetgeen er nu eigenlijk bij1 een radio-
zendinrichting en ontvangapparaat gebeurt.
Vragen:
J. de M. te G. Wij mochten eenige gege
vens over uw toestel ontvangen. De eindlamp
is de G 453, terwijl het toestel een E 446
en E447 bevat. Als plaatstroomlamp bevat
het toestel lamptype 1823.
De netsohakelaar is gecombineerd met de
sterkteregeling, terwijl de korte- en lange-
golf-overschakeling gecombineerd is met de
afstemknop.
U kunt het toestel op 220 volt en 110 volt
gebruiken. Ook zonder al te groote antenne
zal het toestel goede ontvangst geven. We ra
den u echter een buitenantenne aan.
J. v. O. te R. Een laagohmige luidspreker
kunt u niet gebruiken op de distributie. Bij^
na iedere normale luidspreker is voor dis
tributie ook geschikt. Uw distributiebedrijf
kan u echter iedere gewenschte inlichting
hierover geven.
door H. ZEEBERG.
35) -o
„Je bent heel lief en goed voor mij. Die
stadsmenschen weten ook voor alles een
oplossing! Als Piet nu maar terugschrijft.
Hoe ziet hij er uit?"
Ina glimlachte.
„Stel u uw man maar voor, toen hij
zóó oud was als nü uw zoon. Hij gelijkt
sprekend op hem. Dat trof mij juist. Van
daar, dat ik het uw dochter vroeg. Maar
zullen we het zóó doen? U kunt morgen
ochtend wel een briefje schrijven. Met pot
lood maar. Dan zal ik het vanavond doen,
en morgen den brief naar Zuidstad bren
gen. Als er antwoord komt, komt het
aan mijn adres en dan krijgt u den brief
onmiddellijk."
„Ja, dat is goed. 0, wat ben ik blij, dat
alles te weten. Ik hoop, dat Piet zijn moe
der toch antwoord geeft."
„Ik reken daarop", zei Ina op vasten
toon. „Natuurlijk doet ingenieur Mieras dat,
want hij. is een rechtschapen man."
Zij zag tot haar vreugde, hoe de oogen
van haar Grootmoeder vroolijk lichtten.
„Maar één ding moet u mij beloven",
zeide zij dan. En op den vragend'en blik
van de ander: „Als dat antwoord' komt, en
u kunt daarop gerust rekenen, en het is
gunstig, dan moet u het den boer vertellen.
Want zóó mag het toch niet bljjven."
„Dat 'kan ik niet beloven, Ina. Want dat
weet ik niet. De boer wil niets hooren
over Piet.
„U vindt het misschien erg eigenwijs van
mij, maar ik geloof, dat u zich vergist."
„Neen, neen, ik vergis mij niet. Maar...
ja, ik weet nietik durf er niet over te
beginnen Je vindt dat zeker laf Maar
je weet nietNeen, dat kan ik niet be>*
loven"k Wil nog wel eens zienHet
hangt ook af van wat Piet terugschrijft
A1 s dat gebeurt
Ina besloot niet meer aan te dringen. Zij
was nu weer een heel eind verder gekomen.
Nu imoest binnen kort nog aanbreken
het oogenblik, waarop zij1 zich bekend
maakte.
Soms twijfelde zij! er aan, of zij goed had
gehandeld; of Grootmoeder niet nóg meer
verteld hebben zou, als zij' wist met wie zij te
doen had.
Maar aan den anderen kant: de blijdschap
zou al te groot zijn geweest. N u al was
Grootmoeder van het gebeurde neel en al in
de war. Zij was moe. Zij had een kleur van
opwinding. Haar oogen schitterden niet na
tuurlijk.
Het was ook niet meer mogelijk, het ge
sprek voort te zetten, want Mina keerde te
rug van de melkerij' en even later reed de
tilbury het erf op.
Onmiddellijk zag Zacharias Mieras aan
zijn vrouw iets bijizonders.
„Wat heb je?" vroeg hij bezorgd, zijn
groote hand op haar hoofd leggend.
„We hebben wat druk gepraat," haastte
3 *a *n
t- o
qj o
- "O
s
J c
03
- sE
J
5
.5 o
Ph5
T3 rr
x
O O
V
3
co ri
G 5
ri ft3
CÖ
cö bc
T3
G
E W
SS
p, aj G
.s
G rU "êti
O o
co cd
c S 0
Tj
o
=0 g
e J5
*>v rH
O G
.-G O
0ÜPg
S'3 2
T3
G o
2
bo
o --7
G
O
S3
G
fajOrG
G
CO
O. -H
U G
O „G
G
G ÖJOrG
cd ."G .2
f> G N
G a
G rG
G
G bi
G "-<
G5
r* O
cd
co
G 'G
bfl o -
fco O -O
rG
•ElB
pq.0
U W
O
bfl G
G
G2 bi
jr
f-, rJ*
g
o
G
cd G
cd
G
Td 3
cd
N
T3 G
cd
G Q.
T3
«tg
c
u W
T3
N
bfl
g
G -G
1 G G
5 B
rG
O S
0« .2
cd g
TJ
r-1 GJ G
G f4
G
G
o cd
O cd
si G2
WW
rö
G
cd
G
'rG
Q O
P G
0
73 S, g.S'E n
2 S .2
rG
TT
T3
O
O
•G
bfl
bfl cd
C bfl
G
G iG
G G
cd
t+H bcW
G Ic '-H
9> 1G -G
G cd *-<
.2 tx>
a> o
Ufl
a> 0 rg
0 ®0
G
_Q G
O
g
bfl f~i
G
o?
cd -4->
^3 O
G
o G
O to—
cd
W
rG cd o
1-2/S f 1
f G
Gh
*4-4 G
O
a J
G G
O
S. tZ G
-G cG G
S (i u
S - fcc
B 0)
0 SJOT
- a 2 c
0.5 g
S'g'o
J 3 -
rG G -G
G h
02 p,
G G
H g
G
G
G
g
NJ
■5; 2 0
CO G rG -G I? o
PINKSTERZANG.
Kom, kom, o driemaal Heilige Geest
Ei, zegen dit ons Pinksterfeest
Kom, Tortelduif van 's hemels dak,
En breng ons den olijventak.
Vertrooster, breng ons Christus' vree,
En neem in ons geweten stee
0' Geest, maak onzen geest gewis,
Dat God ons aller Vader is.
God's Vinger, Die het steenen hert
Vermorzelt, dat het weeker werd,
Eh Christus' wet, die eeuwig blijft,
In ons gemoed en zinnen schrijft.
0 Gij!, Die onbegrijpelijk zijl,
Die 't hart tot Uwen Tempel wijdt,
Die onze inwendigheid herschept,
Eh lust hiji ons te wonen hebt.
Kom Hemeldauw, en overstort
't Gemoed, onvruchtbaar en verdord.
0, stroom des levens, o Fontein,
Bevochtig ons en maak ons rein.
Kom Goddelijk vuur, en steek voortaan
Ons koude ziel met ijver aan,
Kom, Heilig Vuur, verteer, verslind
Al wat in ons nog 't vleesch bemint!
Gij, Wind des Heeren, leid toch mee
Der zielen schip in 's werelds zee
Opdat ze, vrij' van klip en strand,
Bereiken 't eeuwig vaderland.
VONDEL.
zich Ina te zeggen. „Als uw vrouw ook een
maal bezig is, hé?"
„Maar dat moet u verbieden," zeide hij,
ietwat heftig, ,,'t Is niet goed voor mijn
vrouw."
„Het gaat wel weer over, man. 'kHeb er
niets geen last meer van."
De boer schudde het hoofd.
„Je moet voorzichtig zijn, moeder, 't Gaat
gelu'kkig nu weer goed. Stien was ook best
tevreden over je. Je moet de groeten nog
hebben, 'k Heb afgesproken, als het tenmin
ste hier kan, dat we volgende week eens
naar Harenstede komen" onder het spre
ken had hij zich tot Ina gewend.
„Wiji?" vroeg deze verbaasd. „Gaat u dan
mee?"
„Als het mag tenminste. Ik wilde dan met
de tilbury."
„Dat is een pracht van een idee! Natuur
lijk wil ik dat graag!" riep Ina. „Ik zal Willy
van den dominé dan vragen, hier te komen."
„Dat is niet noodig. Ik kan best met Mina
een paar dagen alleen," vond de boerin. „Ik
voel me al veel beter."
„Er komt niets van in," besliste Ina re
soluut. „Als u dat niet hebben wil, ga ik
niet naar Harenstede."
Toen was het pleit beslecht: Willy West
woud zou verzocht worden, een paar dagen
op de boerderij' te komen. Zij was er geen
vreemde, want enkele malen per week kwam
zij overwippen, er nauwelijiks mede verzoend,
dat de rustbehoevende logé zoo spoedig de
pastorie verlaten had.
Ina verbaasde zich over het voorstel van
haar Grootvader. Maar zij' nam zich voor,
als de ontknooping er dan nog niet was,
eenvoudig met Grootvader te praten. Al
moest dan ook alles op haren en snaren wor
den gezet.
Zij was het niet alleen, die zich verbaas
de over de houding van den boer. Dat was
ook de boerin. Die reeds lang wist, dat Ina
in een goed blaadje bij haar man stond,
maar die iets dergelij'ks nooit zou hebben
verwacht.
„Zijl mag ook wel eens wat hebben," ver
klaarde hij later op den avond, toen Ina op
haar slaapkamertje druk zat te schrijven.
„Ze offert zich zoo voor ons op. En 't is
een aardig meisje, dat zegt Stien ook. Je
vindt het toch wel goed, dat ik ga?"
„Natuurlijk. Op mijn beurt zeg ik, dat jij
ook wel eens wat hebben mag. Gelukkig ben
j'e de laatste dagen niet zoo somber."
„Ik ben blij!, dat je weer wat beter wordt.
Vrouw, ik kan je niet missen. Dan is alles
uit mijn leven weg."
Hij sprak op een toon vol hartstocht. E!n
liot was, of er een snik door z;ijn woorden
klonk. Zij schrok er van.
„Dun heb je altijd den Ileere onzen God
nog, Zacharias", wees zij hem zacht terecht.
„Soms vrees ik, dat je God wel eens uit het
oog verliest."
„Daarin vergis je je, moeder," antwoord
de hij.
Om dan plotseling het vertrek te verla
ten f
Zacharias Mieras liep naar den stal, waar
zich geen enkel beest bevond.
Hij leunde tegen één der kribben.
En hij 'kreunde.
Intusschen schreef Ina een uitvoerigen
brief aan haar vader, hem alles nauwkeu
rig meedeelend en aanwijzingen gevend, hoe
hij' met zijn antwoord handelen moest. Ook
vertelde zij1, met haar Grootvader naar Ha
renstede te zullen gaan en dan te zullen
trachten, hem over het verleden aan het
praten te krijgen. Als dat bezwaarlijk ging,
zou zij' eenvoudig laten merken, van alles op
de hoogte te zajn.
Opeens viel haar iets in. Zij zocht een
aanteekenboekje op en bemerkte zich niet
vergist te hebben: de volgende week Dins
dag sprak haar vader voor de radio. Dan
moesten zij in elk geval niet in Harenstede
zijtn. 't Was niet onmogelijk, dat Grootvader
luisterde. Maar -moest hij' wel weten, wie
er sprak? Het tijdschrift, dat Zaterdag
kwam, zou het vermelden! Zou de ontknoo
ping er Zaterdag al zijn? Zijl zou er eens
met Grootmoeder over spreken. Want zij kon
nu wel met veel bravour allerlei plannen
ten aanzien van Grootvader maken, maar
feit was toch, dat Grootmoeder hem veel
beter kende. Neen, neen, zij moest voorzich
tig te werk gaan. E'n den volgenden dag ook
eens advies aan dominé Westwoud vragen.
Misschien was die wel genegen, met Groot
vader te praten, nu zij het pad in zooverre
had mogen banen.
SCHRIJFMATERIAAL IN DEN
OUDEN TIJD.
Schrift in klei.
In oude tijden heeft men verschillende
soorten schrijfmateriaal gebruikt. Men heeft
geschreven in lood, in steen, in klei, op 'hout,
op potscherven, op papyrus, op perkament,
op klei.
Omtrent het schrift in klei
schrijft Ds N. Buffinga in zijn:
„Het Nieuwe Testament in den
loop der eeuwe n":
„Schatten voor de kennis van de oude we
reld zijn ons bewaard door den bodem der
Eufraat-Tigris-vlakte, waarheen Genesis ver
wijst als de bakermat der mensohheid en de
geboorteplaats van de groote wereldrijken
der oudheid, waaraan de namen van Assyrië
en Ba'bel voor immer verbonden zijn.
In de ruines van de oude paleizen der
vroegere wereldsteden als Ninevé, Babel,
Nippoer, zijn duizenden en duizenden klei-
tafeltjes gevonden, en andere oudheidkun
dige schatten, als leemprisma's en leem-
cylin'ders, platen van marmer of albast,
stierkolossen, obelisken en tempelmuren, re-
liefs van veldslagen en 'belegeringen, jaoht-
tafereelen en offerfeesten, door welke vond
sten een verrassend licht is opgegaan over
de oude Oostersche wereld. (Een deel dei-
gevonden reliefs is zeer merkwaardig voor
onze kennis van Sanheri'bs strijd met Hiskia
van Juda.)
De gevonden kleitafeltjes zijn langwerpige
van klei of leem gevormde blokjes. Als de
klei nog zacht was, werd met oen puntig
voorwerp een spijkerschrift er in aange
bracht en daarna werden de beschreven ta
feltjes in de zon of kunstmatig gedroogd. De
ingegraven teekens waren dan natuurlijk
onuitwisbaar.
Sinds 1933 is zaal na zaal in de musea
van Londen en Parijs, Berlijn en Gonstan-
tinopel, én ook in Amerika, gevuld met steeds
meerdere duizendtallen kleitafeltjes en in
scripties, die uit den schoot der Eufraat- en
Tigris-vlakte zijn opgedolven.
In de ruines van Assurbanipals paleis te
Ninevé werd niet minder dan een geheele
bibliotheek van kleitafeltjes gevonden; my
thologische, astronomische, chronologische
en grammaticale teksten, geileden, hymnen
en klaagzangen, woordenlijsten en tweetalige
kleitafeltjes.
Onder deze tabletten waren er met verha^
len over de Schepping en de zondvloed (Gil-
gamesj-epos). Ze zijn alle geborgen in het
Britsoh museum.
Te Tello werden een 30.000 kleitafeltjes
gevonden, die ons een blik geven in de won
dere ontwikkeling van dien tijd, toen land
bouw, handel, kunst en wetenschap, staat
kundig en maatschappelijk leven op een veel
hooger trap stonden dan ooit kon worden
vermoed.
Te Nippoer in Zuid-Babylonië zijn in de
tempel-^libliotheek niet minder dan 23.000
kleitafeltjes ontdekt met tafels van verme-
nigvudiging, lijsten met. de voornaamste ge
beurtenissen, lijsten van lengte- en inhouds
maten, aardrijkskundige lijsten met namen
van bergen en landen; voorts hymnen en ge
beden, toover- en bezweringsformulieren,
mythologische en astrologische teksten.
In het oude Nippoer was n.l. gevestigd één
der 'belangrijkste van alle oude Babylonische
scholen. Ook zijn er nog een 28.000 contract
tafeltjes in andere gedeelten der stad ont
dekt.
Sinds 1898 worden de ruïnes van Babel
stelselmatig doorzocht. Het geweldig paleis
van Nebukadnezar is blootgelegd, waarin
men aantrof een zaal, versierd met 'gekleur
de tegels, en een reeks vertrekken van aller
lei aard, in één waarvan Alexander de Groo
te 'gestorven is. Babel is als het ware uit
den grond herrezen.
Bijbelteksten heeft men echter op geen
kleitafeltjes aangetroffen".
Dit boekje, waarvoor Prof. F. "W. Gros
heide een warm gesteld voorwoord schreef,
bevat een schat van wetenswaardigheden
omtrent 't Nieuwe Testament. Achtereenvol
gens wordt gehandeld over de taal, de tekst,
de oude vertalingen van 'het Nieuwe Testa
ment, de aanhalingen van de Kerkvaders,
de gedrukte tekst en nieuwe vertalingen. Het
bevat 2'6 illustraties naar foto's en teekenin-
gen. Uitgeefster is U. M. Holland te Am
sterdam. Prof. Grosheide, een deskundige bij
uitnemendheid, zegt van dit boekje o.m.: „Ds
Buffinga schrijft duidelijk. Hiji is er in ge
slaagd allerlei vrij ingewikkelde kwestieis op
bevattelijke wijze voor te stellen. Men zal dit
geschrift gaarne lezenDs Buffinga gaf
ons een k o s t el ijk boek dat we gaarne
aanbevelen".
Onder redactie van Jur. Schroder, Sfa-
dionstraat 29, Amsterdam-Z. Alles deze ru
briek betreffende te richten aan dit adres.
Oplossingen.
Probleem 2 (beginners):
Stand zwart: 1 dam op 41 en 6 schijven
op: 14/16, 19, 20 en 24.
Stand wit: 1 dam op 3 en 6 schijven op:
25, 26, 30, 33, 35 en 38.
Wit
1. 33—29
2. 3024 A
3. 3X36
Zwart
24X42'
20X29 B
A wit kan ook nog eerst 2621 spelen.
Dan gaan er nog meer stukken van het
bord, vooral als zwart na 3024 dan ook
20X29 slaat.
B Hier kan zwart 19X30, doch dan slaat
wit 35X24, zwart 20X29 en de afwikke
ling ondergaat daardoor dus geen wijziging.
'Goede oplossingen van D'ikkie v. d.
Kreeke te Goes; A. Matthijsse Gzn. te Nisse;
G. Sulsters te Kapelle-Biezelinge; A. W.
Kaat te Kapelle; Ghristiaan Sturm te Se-
rooskerke (W.); Gorrie Corstanje te GoelS
(ook van no. 1); K. Blomaard te Kloetinge;
Teun de Vries te Middelburg en „Junior" te
Vlissingen.
Probleem H. Auteur: 'H. M. Slahbekoorn,
Goes.
Stand zwart, 13 schijven op: 7, 8, 9, 12,
14, 17, 18, 19, 21, 23, 24, 27 en 28.
Stand wit 13 schijven op: 25, 26, 30, 32,
35, 36, 38, 39, 41, 42, 45, 46 en 49.