DE BOERDERIJ AAN DE VAL
s
s
3
K
Q
U
UI
s
s
-2*3
a »ri
TO
N
fe
TO TO
Tf
g5 I
TO
Wenken op electrisch gebied
I
XT
l< o
s
xr-
v
u u
O
SS -M
3
"i
5="-
0 c
J c
0
3
S3 u
i> w
U CO
3 O
CO CL
u
u z
o
2
su-
-j
5 ->
t)
4~>
©3 N tJ
a» 3
jg
üi<
o nj
N 3 S
ÏH M U ®j
R» O 3
ITFfi
o P-i
2 tc
Sc>ci S 0 s
O 0 .5 G
t® 5
a g 5=?^
TgTg
^r,-.
■W-"
®.2
>3
TO *-l
r 0 --H o o
5> tO 3 rQ
sIN
o 3
o g
T3
®'.S
15
to TO
R4 O
22
0
.5
w
-14-1
CD 44
zS
2
-a-a
I, -^»
a
G
n
W
5?
rG T3
w
sS o
■s
G
J-u
•jj N T3
>-s s s
a o
=£tj
a
fcC rQ W T"Tj
cj - 2 "G
c- C C *z:
S©o©^»^rC3^
ta®
5 .^300
-a j^-rs -ö -9 G *0 G
.5feS 3 5 I g-§
rSTST
■R
XJJ
.9 "3
0 G 0
£*3 s-
s
- - G 1 rr
O d 3 3
ïïal
5 5
T3 -G ^3
t^-z
o
s a
m
a
cö
-G 0)
TO N 42 =-•
22 G t5
O Q
S 44
a a S
Sh
a d r
J4
iw
kS
a ^q
CI
g
to
7*
-
rf-grt
G -
t-i
N H N
o
,^5,,p,
^a
Ü3
m T3
3 S
a.3
0
Q-Sri
o a
o
a
to o
W
■W3
.a^
^*a
0)
TS
a -a
cö G
1—1 r9
TO
G
o -ö
o
^4
."G
bOT^
2 g
44 O
=5 9
21?
S
o 1
'3j.
0
'G
11 ~4—9
a o"3 9
arf_r be
a -a V a
0 -a a
o cö r
3*8
g 2 a
^4
TJ
S3
a-s
He -a js a
p.
fl 8
bo
2
4s J
v ro t—1 44 r"
O Cö 45 aG 45 o g
G o G
pn to to to
G 3
o
s
>3
a
_j U.J
g-rH
3 t, -a
a J
0 g 32
©H
TO «+-H
CÖ T3
45
O
CO
2 2
S
o
X? 44
G 3
O 2
go
O
CÖ
T3
4
1 TO
CÖ r
a £x!
0 S _m
f-i -4 cj
g
13 a,
G 45
ÜUS
R ,£3 g
TO Q
- s
r-t H
;c§ E
bo
a? I is
G 0
2-Ö
rri
G3
•s-gj
- Mg
Jad
CÖ
T? 'to TO -4-»
I g 35 S
^a4 S
d 9^ 3
G cö
d G (1)
T3
bo
O
a'" 0
cO 93
I g gj
I rG
■Piü
M-S^ a
-a g
oSaSfl''
-c d a .tj
a
•2 te
o -S 2 -S a
o -« 13 a
N S g:d^
-4J -4->
a j
■x P< S
a t
N <3 2
-g.il
a'S"-
<c
■o?
g^g
S it
a 33 3 'oi
g-egg &g|
m-=— ■- g, a
a
bo ^fC *w
hi ©GcÖQ^CO© .*57
C/? t3 cö G Td t", ci
S-d a a c w
TO O CÖ
bo S>
'cffl>a W
a
g
~0
•9 a
P-j
--rt
E
bo 3
g
,^(HltidiexvSlplichiGli" l>ii, net of <iat vroom-
huid is. Men bidt aan tafel een onverstaan
baar ea beiacheiyk uitgesproken „Onze Va
der", zonder nadenken en ernst. Net alsof
dit niet nog véél erger is dan het maar
in het geheel niet doen. Zich ver-
Betten, welbewust verzetten tegen God
en Godsdienst, is in elk geval véél
opvoedender dan slapjes meedoen met den
grooten hoop, om morgen, als de heidenen
de baas worden, ten bate van het aardsch en
en stoffelijk goed, mee te schreeuwen met
de wolven waarmee men in het bosch is. De
slechtste, de ergste, de goddelooste opvoe
ding is de beginsellooze. De schijngodsdien-
stige. En alle lieve vriendelijkheid, en alle
onderlinge zoogenaamde „goede verhou
ding", die zuiver gebaseerd is tusschen man,
▼rouw en kinderen op aardsche, mensche-
lijke „liefde", dikwijls zelfs alleen op ge
slachtelijke liefde, is slechte, knoei-opvoe-
ding.
Zulke kinderen zullen later hun ouders
niet gaan haten. Maar, als ze zelf een levens
beschouwing hebben gekregen, zullen ze hun
ouders verachten. Ze zullen zich afkeeren
Tan deze al te kalme, al te brave lieden, die
hen enkel wat school-diploma's, een zaak,
of wat geld hebben nagelaten. Als de wezen
lijke ziele-nood er is, zullen ze bij niemand
slechter terecht kunnen, dan bij hun eigen
ouders, die zelf steeds „nergens aan deden".
„Nergens aan doen" vreeselijke, schan
delijke levenshouding.
En dan: kinderen durven hebben. Kinde
ren, die zijn: het erfdeel des Heeren. Kin
deren, die heilig recht hebben op een op
voeding volgens krachtige en duidelijke be
ginselen. Maar: waar blijft het beginsel als
men eerst drie of vier jaar knoeit om geen
kinderen te krijgen het salaris is nog zoo
gering) en als er dan één is, weer verder
knoeit om er geen méér te krijgen. En deze
beginsellooze, ongeloovi^e praktijk komt he
den ten dage onder méér z.g. „Christenen"
voor, ook ten plattelande, als velen wel
weten. Er is eigenlijk toch wel een levens
beschouwing en een levenshouding bij deze
menschen te ontdekken: Het is de levenshou
ding van den egoïst. Terwijl om werkelijk te
leven en o p-t e-v o e d e n slechts het vol
komen brengen van het offer gevraagd
wordt. Niets, niets in de opvoeding heeft
eenige beteekenis, als er niet achter staat de
geheele bereidheid tot het offer. Dat kan
men tegenwoordig, helaas, nog beter van de
heidenen dan van de Christenen leeren.
Wat al offers worden gebracht, geldelijke,
geestelijke, aan tijd, aan tucht en discipline
door deze beginsellooze heidenen. Laten wij
Christenen ons toch haasten om geheel en
al ons in onze gezinnen te geven voor ons
beginsel. Het wordt hóóg tijd! Soms wordt
men bij studie en lectuur haast zóó somber,
dat men denkt: is het niet al te laat? Kan
er nog genoeg gered? Daarom ga ik nu een
serie schrijven over het Christelijk huisge
zin. Over het gezin met de kinderen „als
olijfplanten rondom den disch". Het sterke,
krachtige gezin, dat niet sterk is omdat het
zich zóó bewust is van ras en bloed en bo
dem, maar dat sterk is in de vreeze des
Heeren. Goddank: ze zijn er ook nu nog,
zulke gezinnen. Daar heerscht geen poes-lie
vigheid, daar is geen conflict-loosheid, zoo
als bij sommigen „die nergens aan doen",
omdat daar alle strijd uit geestelijke vad
sigheid wordt ontloopen. Daar zal spanning
zijn in zulke gezinnen. Daar zullen hoogte
en laagtepunten zijn in 't geestelijk leven.
Zorg en ellende vaak. MaaT één ding zal men
er missen: de lauwheid, waartegen de
apostel ook reeds zoo met klem van woorden
heeft getuigd. P. W. J. S.
RADIO TECHNISCHE VRAAGBAAK.
Sterkieregelinp.
Wij waren een paar jaar- geleden trotsch
op ons zelfgemaakt toestel, dat een geluid
produceerde, wat men zonder al te veel in
spanning door een geheele kamer kon waar
nemen. Wij herinneren ons nog heel goed de
tijd, waarbij wij bij een bijzondere uitzen
ding, dicht om de luidspreker zaten, opdat
wij toch maar niets zouden missen.
Hij de moderne toestellen is dit anders en
het is heelemaal geen kunst met de tegen
woordig in den handel zijnde lampen een
toestel te bouwen, dat zoo'n groote „out
put" heeft, dat het voor een mensch met
normale gehoororganen niet doenlijk is daar
éénigen tijd naar te luisteren. Wij weten,
dat de meeningen op dit gebied zeer uit-
eenloopen. Wat de ééne mensch normaal
noemt, noemt de andere niet om aan te hoo-
ren en omgekeerd. Burenruzie's en huiselijke
verwikkelingen zijn door deze verschillende
appreciatie reeds ontstaan en wij zullen ons
niet verder hierin verdiepen, daar dit niet
op onzen weg ligt. Wat wel op onzen weg
ligt, is middelen aan de hand te doen
hoe men een „luidkraaiende" luidspreker tot
de orde kan roepen en we willen verschillen
de methoden daarvoor nagaan.
We hebben bij sterkteregeling keuze uit
een paar verschillende methoden. Allereerst
kunnen we de regeling in de antennekring
maken, dan in de eerste lamp en tenslotte
in de eindtrap.
Natuurlijk zijn er nog meer methoden,
maar hoofdzakelijk wordt een keuze gemaakt
uit vorengenoemde manieren.
Allereerst dan sterkteregeling in den an
tennekring. Er zijn heel veel schema's die in
serie in de antenne een variabele (eboniet)
condensator opnemen van een capaciteit van
ongeveer 300 cm. Deze zou dan tegelijkertijd
dienen om het toestel selectiever te maken.
Afgezien van de sterkteregeling, die men op
deze manier kan verkrijgen, is er ons inziens
een heel groot bezwaar aan deze methode
verbonden. De antennekoppeling wordt
hierdoor namelijk variabel, waardoor de pri
maire afstemkring een verstemming krijgt.
Ontvangen wij dus een station, bij een stand
van den eersten condensator van b.v. 30, dan
zal deze stand b.v. 32 worden, als vrij de
sterkteregeling veranderen.
Dan heeft deze methode verder het na
deel sterke stations niet voldoende te kun
nen dempen.
Een betere methode, toe te passen ook in
den antennekring, is het gebruik van een
potentiometer van 10.000 Ohm. Verbindt
men de middelste aftakking aan de antenne,
terwijl men de beide andere kanten resp. aan
aarde en antenne-aansluiting van het toestel
verbindt, dan kan men een heele soepele re
geling mogelijk maken, terwijl men de „mu
ziek" absoluut „op nul" kan terugdraaien.
Wij pasten deze methode verschillende ma
len met groot succes toe.
Het regelen van de sterkte, door met be
hulp van een variabele weerstand (poten
tiometer) de negatieve roosterspanning der
hoogfrequentlamp te varieeren, is een ma
nier die in veel schema's aangeprezen wordt.
WjJ hebben deze methode dikwijls getoetst,
maar onze resultaten waren altijd zeer ma
ger te noemen. De meeste zelfgebouwde toe
stellen hebben deze stenkteregeling. Wij' heb
ben er echter nooit een toestel mee kunnen
regelen (alléén maar eens bij hooge uitzon
dering). Of het toestel ging genereeren (na
tuurlijk geen goede weerstand aan de
kathode) óf het regelde in eens alles óf het
geluid was heelemaal niet weg te krijgen.
Wjj weten, dat bij een juist gekozen katho
de-weerstand het wel mogelijk is een soe
pele regeling te maken, maar in de practijk
is gebleken dat een en ander zelden klopt.
Wij passen deze methode nooit meer toe en
wij vinden deze manier wel de minste van
alle methoden, die wij toepasten.
Tenslotte kunnen we het geluid varieeren
in de eindtrap. Wij maken door middel van
een potentiometer van 250.000 Ohm of
500.00 Ohn de imput van de eindlamp va
riabel. Wij plaatsen dus deze weerstand in
het rooster van de eindlamp. Ingang (van
transformator of weerstandskoppeling) dus
aan de middenaftakking, één kant aan het
rooster der eindlamp en de overblijvende aan
sluiting aan aarde. Door aan den potentio
meter te draaien kunnen we het rooster aan
aarde leggen, waardoor dus het geluid af
neemt. De sterkteregeling werkt zeer soepel
en is heel goed te varieeren, al bestaat het
bezwaar dat de hooge toonen met deze me
thode iets verloren gaan. Wij hebben dit be
zwaar echter nooit sterk gevoeld.
Wij prefereeren deze laatste methode en
passen haar meestal toe. Wilt u echter deze
niet volgen, dan raden vrij u een potentiome-
ter in tl o anlcnnekriog, welke ook zeer goede
resultaten geeft.
V ragen.
A. M. te G. Wij gaven u hierboven ver
schillende methoden waarop u de sterktere
geling kunt maken. Wij1 hopen dat u vol
doende aan deze beschrijving zult hebben.
Het Cocktail-schema waarover u schrijft
bezitten we niet meer, probeert u eens hij de
AVRO. Misschien dat ze u er daar nog
aan kunnen helpen.
P. H. te M. Wij kunnen u deze gramofoon-
combinatie van harte aanbevelen. Daar zult
u zeker plezier van kunnen hebben.
G. v. d. H. te R. U hebt uw voltmeter stuk
gemaakt door het spoeltje door te branden.
U zoudt er een nieuw spoeltje voor kunnen
koopen, maar het lijkt ons beter maar een
geheel nieuwe meter te koopen, daar u dan
waarschijnlijk voor denzelfden prijs de ze
kerheid hebt, iets goeds te hebben.
door H. ZEEBERG.
31) o~
Na een twintig minuten reed de tilbury
het erf op. Ina kwam beleefd de aankomen
den tegemoet, om direct te bemerken, dat
haar tante niet op haar vader geleek. Zij
was het evenbeeld van de boerin, haar vader
dat van den boer.
„U hebt zeker al vernomen, wie ik ben?"
vroeg zij met haar melodieuse stem.
Haar beschaafde houding maakte de
boerin verlegen en zij stamelde eenige woor
den, om dan spoedig naar binnen te gaan.
De boer verzorgde het paard en Ina bleef
even op het erf talmen, om moeder en doch
ter niet te storen. Pas geruimen tijd later
ging zij naar binnen, om weldra met haar
tante in een gesprek gewikkeld te zijn. Want
het ijs was al spoedig gebroken. De aan
gekomene was een even gezellig iemand als
haar moeder. Zij vertelde van haar man
en kinderen en van de boerderij en als
moeder wat beter was, moest de zuster ook
eens in Harenstede komen, 't Was een mooi
dorp. En strand en duinen waren betrekke
lijk vlak bij.
Ina beloofde het. Maar dan moest de pa
tiënte haar minstens twee dagen kunnen
missen. En zoover was het nog niet.
Haar tante verklaarde, haar moeder beter
te vinden dan zij had gedacht na de ont
vangst der berichten. Het was Ina ook op
gevallen, dat haar Grootmoeder opgewekter
was dan de vorige dagen, vermoedelijk ten
gevolge van het bezoek.
Het verdere van dien dag waren de drie
vrouwen op elkaar aangewezen, want de
boer, die verlet had gehad, was spoedig
weer aan den arbeid gegaan en kwam des
avonds thuis, zichtbaar vermoeid.
„Blijf maar rustig zitten, vader", zeide
zijn dochter, toen hij aanstalten maakte, het
licht te gaan ontsteken. „Dat zal ik wel
even doen."
Feitelijk tot haar verbazing vond haar
vader dat voorstel onmiddellijk goed. Maar
die verbazing was meteen ongerustheid: nog
nooit had, althans wanneer hij thuis was,
haar vader dat uit handen gegeven; hij
werd oud!
Zij zeide dat ook tot Ina, die haar ver
gezelde, om een luchtje te happen, naar
zij opmerkte, maar in werkelijkheid om eens
met haar tante alleen te zijn.
„Nu, uw vader loopt ook naar de zeven
tig", vond Ina.
„Natuurlijk. Maar hij was lang kras. Dat
van moeder doet hem geen goed. Wat denkt
u van moeder? U is verpleegster."
„Maar een verpleegster met weinig erva
ring. Tóch geloof ik wel een antwoord te
kunnen geven."
„Verwacht u nog beterschap? Het is zoo'n
vreemde ziekte. Is het wel een ziekte?"
„Geen lichamelijke kwaal", zeide Ina, haar
metgezellin vast aanziende.
„Neen, dat geloof ik ook niet."
Stien Mieras wilde het gesprek blijkbaar
bot afbreken en liep wat vlugger naar den
lichttoren, aan den voet waarvan Ina staan
bleef.
„Ook zij wil van het KcbeAirdo niets weten",
overpeinsde deze. „liet is duidelijk merk
baar. En tóch laat ik haar niet los."
Toen beiden weer op den zeedijk stonden,
turend in zee, waar de avondzon allerlei
kleuren tooverde, begon Ina weer.
„De toestand van uw moeder lijkt mij
niet zonder gevaar. U moet u niet door den
schijn laten bedriegen. Ik geloof, dat het
leven langzaam weg vliedt, al kan het nog
lang, misschien heel lang duren, dat de
stervensure er is. Mag ik u eens wat vra
gen? Met uw moeder kan ik er niet over
spreken en met uw vader ook moeilijk. Ik
vraag het uit zuivere belangstelling, niet
om mij in eens anders zaken te mengen.
Uw moeder heeft niet een lichamelijke ziek
te. Ik heb den indruk, dat zij over iets tobt.
Kan dat juist zijn?"
„Och", zeide haar tante onwillig, „er is
vroeger wel iets geweest, maar dat is al
jaren en jaren geleden."
„En tóch geloof ik, dat het iets dergelijks
is. Kan daarin geen verandering meer
komen? Ik denk, dat het, naar den mensch
gesproken, de redding van uw moeder zou
zijn."
„Heeft moeder er met u over gepraat?"
„Volstrekt niet. Ik zal haar er ook niet
naar vragen. Daarom ben ik blij, u te heb
ben ontmoet. Ik dacht vanmorgen direct:
'k moet er eens naar vragen. Is er niets aan
te doen?"
„Neen, het is gebeurd. Buiten de schuld
van moeder, hoor. Het heeft haar pijn ge
noeg gedaan, 't Is jaren geleden, 'k Weet er
wel iets van, maar goed herinner ik het
mij niet meer. 'kWas een jaar of elf."
„Er is een broer van u gestorven? Is het
dót?"
„Neen, d&t niet. 't Gaat wel over een broer.
Och, waarom zou ik het niet zeggen? U
praat er toch niet over. Een broer van mij
is weggegaan en nooit weer teruggekeerd.
Daarover tobt moeder."
Precies de waarheid zeide haar tante niet:
wilde zij haar vader sparen?
Maar Ina, eenmaal aan het vragen, was
onverbiddelijk. Te meer, daar de ander blijk
baar spreken wilde.
„En uw vader dan?"
„Och, een man is een man."
Niet verder gaan, dacht Ina.
„Leeft die broer nog? Is hij in het buiten
land?"
„We weten er niets van."
„Is hij ook boer?"
„Weineen. Hij studeerde. Ingenieur of
zooiets."
Ina liet het voorkomen, of zij een gewich
tige ontdekking deed.
,,'kHeb het gedacht!" riep zij uit. „Maar
die gedachte ook weer verworpen. Ik ken
een ingenieur Mieras! Hij lijkt sprekend op
uw vader."
„Waar!"
„Hij woont in Arnhem, waar ik ook van
daan kom. Hoofdingenieur van den Rijks
waterstaat. Hij zal een zeven, acht en veer
tig jaar zijn."
„Ja, dat is Piet! Kent u hem? Vertel me
eens wat."
Ina schilderde den ingenieur uit, deelde
mede, dat hij getrouwd was en twee doch
ters had. Haar tante luisterde gretig.
„Hij lijkt mij heel niet iemand toe, die
het huis uitloopt en zich niet meer aan zijn
ouders gelegen laat liggen", peilde Ina.
„Hij had niet alleen schuld. Maar och, dat
is voorbij. Moeder had gehoopt, dat hij eens
van zich zou laten hooren. Maar 't is nooit
gebeurd. We moeten naar huis. 't Wordt kil
op den dijk."
Het was duidelijk, dat haar tante het
rechte niet zeggen wilde.
„Zal ik u zijn adres geven? Misschien
kan er geschreven worden. Als uw moeder
toch..."
,,'k Zal er morgen eens met moeder over
praten", zeide haar tante plotseling. „Als ik
met haar alleen ben."
„Ik ben morgen naar de stad", verklaarde
Ina. „Dan hebt u alle gelegenheid. Ik ben
blij, er over gepraat te hebben. Misschien
komt het nog wel goed."
„Ik denk het niet", zei de ander.
Den volgenden middag al vroeg was Ina
in de pastorie, waar zij den predikant en
diens vrouw op de hoogte bracht.
„IK weet niet, of ik goed ^ehanüelri hob.
Maar er moet wat gebeuren."
„Deze weg is niet slecht, Ina. Vermoede
lijk zal Grootmoeder nu wel met je pra
ten. Bereid haar dan voorzichtig voor en
maak je tenslotte bekend. Er is dan een be
gin. Maar je bent er niet. D e vesting, die
veroverd moet worden, is je Grootvader.
Blijkens baar uitlating heeft ook je tante
daar een zwaar hoofd in. Zij verwacht im
mers niet, dat het in orde komt?"
„Zal ik tante zeggen, wie ik ben?"
„Me dulnkt: nóg niet. Maar handel naar
bevind van zaken. Dokter Rietveld had je
er beter buiten kunnen laten. Maar je moet
nu wel naar hem toe. Kwaad kan het niet,
want hij is een rechtschapen man en praat
niet. Doch hij <kan er niets aan doen. Eli
je wordt er niet wijzer."
Daarin vergiste dominé Westwoud zich.
Ina werd in des dokters huis vriendelijk
ontvangen. Het trof, dat mevrouw Rietveld
afwezig was.
AAN HOLLAND.
O Holland, ek hou van jou!
Ek hou van jou jonge gesig,
as Lente in Meimaand met sonneskyn trou
op velde met kleure verlig.
Ek hou van jou oeroue stoere gelaat
by winter, as newels jou wimpers beslaat;
en mistige sluiers, deur wolke gespan,
die son uit jou oë vir maande verban.
Ek hou van jou edele trekke wat tijd
gemerk het met tekens van vrugbare stryd:
kon dyke, kanale en duine praat,
dié rimpels, getuiend van wil en daad,
'n ewige lag sou jou mond versier,
vir altyd sou jy oorwinning vier!
0 Holland, ek hou van jou!
Ek hou van jou dyke-gees
wat eie vrijheid en aard wil behou
en weier om slaaf te wees.
Die see is jou vyand, die see is jou vrind;
jy weet om sy mag aan jou wil te verbind;
jy spook met die water en bou 'n dyk
en rustig daaragter bewoon jy die slyk;
maar roep een: te wapen, die vyande kom!
dan draai jy jou swaard na die anderkant om,
en saam met jou rol, oor die weilande heen,
jou magtige vyand die vyand teen!
Met dyke keer jy die see uit jou land,
en vèr van jou grens bly die oorlogsbrand.
Theo Wassenaar.
Uit: „Zuid-Afrika".
Rondgang door den Dam-doolhof.
Onder redactie van Jur. Schroder, Sta
dionstraat 29, Amsterdam-Z. Alles deze ru
briek betreffende te richten aan dit adres.
Onze problemen.
Afdeeling A. Beginners. No. 1.
1 2 3 4 5
de dour is dicbtl
5. 4843
6. 43—39
7. 3934 en wint.
15—20
20—24 of 25
6
16
26
36
46
15
25
3b
45
47 48 49 50
Nr. 1: Stand Zwart: 1 dam op 3 en 3
schijven op 15, 23 en 36.
Stand Wit: 7 schijven op 26, 33, 37, 41, 42,
47 en 48.
Oplossing.
Wit: Zwart:
1. 26—21 3X26
2. 37—31 26X 46
3. 33—28 23 X 32
4. 42—37 32 X41
Bespreking: Eén opsluiting! Het
reglement zegt, dat bijl die aan zet is en
dit niet kan, verloren is. Op dat motief zijn
vele vraagstukken gecomponeerd. Men ont-
houde dit. Later zullen wijl op dit motief nog
andere problemen plaatsen. Dan moet men
zich dit vraagstuk herinneren.
Afdeeling B. Gevorderden. No. 1.
Auteur: S. de Hondt, Amsterdam.
1 2 3 4 5
6
16
26
36
46
15
25
35
46
47 48
49
50
Stand Zwart: 9 schijven op 2, 8, 11/13, 17,
22, 25 en 26.
Stand Wit: 9 schijven op 24, 28, 29, 31/33,
37, 41 en 46.
Wit speelt en wint door een dwangzet.
Oplossing.
Wit:
1. 2420
2. 32—27
3. 37—32
4. 29—23
5. 27—20
6. 41X3 wint.
A.
2
3. 37—32
4. 29—23
5. 27X16
6. 41X3 wint.
B.
2
3. 27X16
4. 37—32
5. 29—24
6. 41X3 wint.
C.
3
4. 31—27
5. 28—23
6. 29—24
7. 27—22
8. 37'81
9. 41X43 wint.
D.
4
5. 28—23
6. 29—23
7. 27—22
8. 37—31
9. 41X43 wint.
E'.
4
5. 27—22
6. 22X31
7. 31—27
8. 37—31
9. 41X32
10. 29—24
11. 32X43
F.
4
5. 27—22
6. 16X27
7. 27—21
8. 22X11
9. 11—6
10. 61 wint.
Zwart:
25X14
12—18 A
26X37
18X38
38X27
13—18 B
26X37
18X38
38X27
13—19
14—20 G
26X37
20X27
8—13
14—20 D
19X39
20X29
17X28
26X37
13—18 E
19X39
18X29
17X28
26X37
17—21 F
21—27
2—7
13—18
26X37
14—20
20X38
2—8
17—21
8—12
26X17
14—20 G
20—25