DE BOERDERIJ AAN DE VAL s s 3 K Q U UI s s -2*3 a »ri TO N fe TO TO Tf g5 I TO Wenken op electrisch gebied I XT l< o s xr- v u u O SS -M 3 "i 5="- 0 c J c 0 3 S3 u i> w U CO 3 O CO CL u u z o 2 su- -j 5 -> t) 4~> ©3 N tJ a» 3 jg üi< o nj N 3 S ÏH M U ®j R» O 3 ITFfi o P-i 2 tc Sc>ci S 0 s O 0 .5 G t® 5 a g 5=?^ TgTg ^r,-. ■W-" ®.2 >3 TO *-l r 0 --H o o 5> tO 3 rQ sIN o 3 o g T3 ®'.S 15 to TO R4 O 22 0 .5 w -14-1 CD 44 zS 2 -a-a I, -^» a G n W 5? rG T3 w sS o ■s G J-u •jj N T3 >-s s s a o =£tj a fcC rQ W T"Tj cj - 2 "G c- C C *z: S©o©^»^rC3^ ta® 5 .^300 -a j^-rs -ö -9 G *0 G .5feS 3 5 I g-§ rSTST ■R XJJ .9 "3 0 G 0 £*3 s- s - - G 1 rr O d 3 3 ïïal 5 5 T3 -G ^3 t^-z o s a m a cö -G 0) TO N 42 =-• 22 G t5 O Q S 44 a a S Sh a d r J4 iw kS a ^q CI g to 7* - rf-grt G - t-i N H N o ,^5,,p, ^a Ü3 m T3 3 S a.3 0 Q-Sri o a o a to o W ■W3 .a^ ^*a 0) TS a -a cö G 1—1 r9 TO G o -ö o ^4 ."G bOT^ 2 g 44 O =5 9 21? S o 1 '3j. 0 'G 11 ~4—9 a o"3 9 arf_r be a -a V a 0 -a a o cö r 3*8 g 2 a ^4 TJ S3 a-s He -a js a p. fl 8 bo 2 4s J v ro t—1 44 r" O Cö 45 aG 45 o g G o G pn to to to G 3 o s >3 a _j U.J g-rH 3 t, -a a J 0 g 32 ©H TO «+-H CÖ T3 45 O CO 2 2 S o X? 44 G 3 O 2 go O CÖ T3 4 1 TO CÖ r a £x! 0 S _m f-i -4 cj g 13 a, G 45 ÜUS R ,£3 g TO Q - s r-t H ;c§ E bo a? I is G 0 2-Ö rri G3 •s-gj - Mg Jad CÖ T? 'to TO -4-» I g 35 S ^a4 S d 9^ 3 G cö d G (1) T3 bo O a'" 0 cO 93 I g gj I rG ■Piü M-S^ a -a g oSaSfl'' -c d a .tj a •2 te o -S 2 -S a o -« 13 a N S g:d^ -4J -4-> a j ■x P< S a t N <3 2 -g.il a'S"- <c ■o? g^g S it a 33 3 'oi g-egg &g| m-=— ■- g, a a bo ^fC *w hi ©GcÖQ^CO© .*57 C/? t3 cö G Td t", ci S-d a a c w TO O CÖ bo S> 'cffl>a W a g ~0 •9 a P-j --rt E bo 3 g ,^(HltidiexvSlplichiGli" l>ii, net of <iat vroom- huid is. Men bidt aan tafel een onverstaan baar ea beiacheiyk uitgesproken „Onze Va der", zonder nadenken en ernst. Net alsof dit niet nog véél erger is dan het maar in het geheel niet doen. Zich ver- Betten, welbewust verzetten tegen God en Godsdienst, is in elk geval véél opvoedender dan slapjes meedoen met den grooten hoop, om morgen, als de heidenen de baas worden, ten bate van het aardsch en en stoffelijk goed, mee te schreeuwen met de wolven waarmee men in het bosch is. De slechtste, de ergste, de goddelooste opvoe ding is de beginsellooze. De schijngodsdien- stige. En alle lieve vriendelijkheid, en alle onderlinge zoogenaamde „goede verhou ding", die zuiver gebaseerd is tusschen man, ▼rouw en kinderen op aardsche, mensche- lijke „liefde", dikwijls zelfs alleen op ge slachtelijke liefde, is slechte, knoei-opvoe- ding. Zulke kinderen zullen later hun ouders niet gaan haten. Maar, als ze zelf een levens beschouwing hebben gekregen, zullen ze hun ouders verachten. Ze zullen zich afkeeren Tan deze al te kalme, al te brave lieden, die hen enkel wat school-diploma's, een zaak, of wat geld hebben nagelaten. Als de wezen lijke ziele-nood er is, zullen ze bij niemand slechter terecht kunnen, dan bij hun eigen ouders, die zelf steeds „nergens aan deden". „Nergens aan doen" vreeselijke, schan delijke levenshouding. En dan: kinderen durven hebben. Kinde ren, die zijn: het erfdeel des Heeren. Kin deren, die heilig recht hebben op een op voeding volgens krachtige en duidelijke be ginselen. Maar: waar blijft het beginsel als men eerst drie of vier jaar knoeit om geen kinderen te krijgen het salaris is nog zoo gering) en als er dan één is, weer verder knoeit om er geen méér te krijgen. En deze beginsellooze, ongeloovi^e praktijk komt he den ten dage onder méér z.g. „Christenen" voor, ook ten plattelande, als velen wel weten. Er is eigenlijk toch wel een levens beschouwing en een levenshouding bij deze menschen te ontdekken: Het is de levenshou ding van den egoïst. Terwijl om werkelijk te leven en o p-t e-v o e d e n slechts het vol komen brengen van het offer gevraagd wordt. Niets, niets in de opvoeding heeft eenige beteekenis, als er niet achter staat de geheele bereidheid tot het offer. Dat kan men tegenwoordig, helaas, nog beter van de heidenen dan van de Christenen leeren. Wat al offers worden gebracht, geldelijke, geestelijke, aan tijd, aan tucht en discipline door deze beginsellooze heidenen. Laten wij Christenen ons toch haasten om geheel en al ons in onze gezinnen te geven voor ons beginsel. Het wordt hóóg tijd! Soms wordt men bij studie en lectuur haast zóó somber, dat men denkt: is het niet al te laat? Kan er nog genoeg gered? Daarom ga ik nu een serie schrijven over het Christelijk huisge zin. Over het gezin met de kinderen „als olijfplanten rondom den disch". Het sterke, krachtige gezin, dat niet sterk is omdat het zich zóó bewust is van ras en bloed en bo dem, maar dat sterk is in de vreeze des Heeren. Goddank: ze zijn er ook nu nog, zulke gezinnen. Daar heerscht geen poes-lie vigheid, daar is geen conflict-loosheid, zoo als bij sommigen „die nergens aan doen", omdat daar alle strijd uit geestelijke vad sigheid wordt ontloopen. Daar zal spanning zijn in zulke gezinnen. Daar zullen hoogte en laagtepunten zijn in 't geestelijk leven. Zorg en ellende vaak. MaaT één ding zal men er missen: de lauwheid, waartegen de apostel ook reeds zoo met klem van woorden heeft getuigd. P. W. J. S. RADIO TECHNISCHE VRAAGBAAK. Sterkieregelinp. Wij waren een paar jaar- geleden trotsch op ons zelfgemaakt toestel, dat een geluid produceerde, wat men zonder al te veel in spanning door een geheele kamer kon waar nemen. Wij herinneren ons nog heel goed de tijd, waarbij wij bij een bijzondere uitzen ding, dicht om de luidspreker zaten, opdat wij toch maar niets zouden missen. Hij de moderne toestellen is dit anders en het is heelemaal geen kunst met de tegen woordig in den handel zijnde lampen een toestel te bouwen, dat zoo'n groote „out put" heeft, dat het voor een mensch met normale gehoororganen niet doenlijk is daar éénigen tijd naar te luisteren. Wij weten, dat de meeningen op dit gebied zeer uit- eenloopen. Wat de ééne mensch normaal noemt, noemt de andere niet om aan te hoo- ren en omgekeerd. Burenruzie's en huiselijke verwikkelingen zijn door deze verschillende appreciatie reeds ontstaan en wij zullen ons niet verder hierin verdiepen, daar dit niet op onzen weg ligt. Wat wel op onzen weg ligt, is middelen aan de hand te doen hoe men een „luidkraaiende" luidspreker tot de orde kan roepen en we willen verschillen de methoden daarvoor nagaan. We hebben bij sterkteregeling keuze uit een paar verschillende methoden. Allereerst kunnen we de regeling in de antennekring maken, dan in de eerste lamp en tenslotte in de eindtrap. Natuurlijk zijn er nog meer methoden, maar hoofdzakelijk wordt een keuze gemaakt uit vorengenoemde manieren. Allereerst dan sterkteregeling in den an tennekring. Er zijn heel veel schema's die in serie in de antenne een variabele (eboniet) condensator opnemen van een capaciteit van ongeveer 300 cm. Deze zou dan tegelijkertijd dienen om het toestel selectiever te maken. Afgezien van de sterkteregeling, die men op deze manier kan verkrijgen, is er ons inziens een heel groot bezwaar aan deze methode verbonden. De antennekoppeling wordt hierdoor namelijk variabel, waardoor de pri maire afstemkring een verstemming krijgt. Ontvangen wij dus een station, bij een stand van den eersten condensator van b.v. 30, dan zal deze stand b.v. 32 worden, als vrij de sterkteregeling veranderen. Dan heeft deze methode verder het na deel sterke stations niet voldoende te kun nen dempen. Een betere methode, toe te passen ook in den antennekring, is het gebruik van een potentiometer van 10.000 Ohm. Verbindt men de middelste aftakking aan de antenne, terwijl men de beide andere kanten resp. aan aarde en antenne-aansluiting van het toestel verbindt, dan kan men een heele soepele re geling mogelijk maken, terwijl men de „mu ziek" absoluut „op nul" kan terugdraaien. Wij pasten deze methode verschillende ma len met groot succes toe. Het regelen van de sterkte, door met be hulp van een variabele weerstand (poten tiometer) de negatieve roosterspanning der hoogfrequentlamp te varieeren, is een ma nier die in veel schema's aangeprezen wordt. WjJ hebben deze methode dikwijls getoetst, maar onze resultaten waren altijd zeer ma ger te noemen. De meeste zelfgebouwde toe stellen hebben deze stenkteregeling. Wij' heb ben er echter nooit een toestel mee kunnen regelen (alléén maar eens bij hooge uitzon dering). Of het toestel ging genereeren (na tuurlijk geen goede weerstand aan de kathode) óf het regelde in eens alles óf het geluid was heelemaal niet weg te krijgen. Wjj weten, dat bij een juist gekozen katho de-weerstand het wel mogelijk is een soe pele regeling te maken, maar in de practijk is gebleken dat een en ander zelden klopt. Wij passen deze methode nooit meer toe en wij vinden deze manier wel de minste van alle methoden, die wij toepasten. Tenslotte kunnen we het geluid varieeren in de eindtrap. Wij maken door middel van een potentiometer van 250.000 Ohm of 500.00 Ohn de imput van de eindlamp va riabel. Wij plaatsen dus deze weerstand in het rooster van de eindlamp. Ingang (van transformator of weerstandskoppeling) dus aan de middenaftakking, één kant aan het rooster der eindlamp en de overblijvende aan sluiting aan aarde. Door aan den potentio meter te draaien kunnen we het rooster aan aarde leggen, waardoor dus het geluid af neemt. De sterkteregeling werkt zeer soepel en is heel goed te varieeren, al bestaat het bezwaar dat de hooge toonen met deze me thode iets verloren gaan. Wij hebben dit be zwaar echter nooit sterk gevoeld. Wij prefereeren deze laatste methode en passen haar meestal toe. Wilt u echter deze niet volgen, dan raden vrij u een potentiome- ter in tl o anlcnnekriog, welke ook zeer goede resultaten geeft. V ragen. A. M. te G. Wij gaven u hierboven ver schillende methoden waarop u de sterktere geling kunt maken. Wij1 hopen dat u vol doende aan deze beschrijving zult hebben. Het Cocktail-schema waarover u schrijft bezitten we niet meer, probeert u eens hij de AVRO. Misschien dat ze u er daar nog aan kunnen helpen. P. H. te M. Wij kunnen u deze gramofoon- combinatie van harte aanbevelen. Daar zult u zeker plezier van kunnen hebben. G. v. d. H. te R. U hebt uw voltmeter stuk gemaakt door het spoeltje door te branden. U zoudt er een nieuw spoeltje voor kunnen koopen, maar het lijkt ons beter maar een geheel nieuwe meter te koopen, daar u dan waarschijnlijk voor denzelfden prijs de ze kerheid hebt, iets goeds te hebben. door H. ZEEBERG. 31) o~ Na een twintig minuten reed de tilbury het erf op. Ina kwam beleefd de aankomen den tegemoet, om direct te bemerken, dat haar tante niet op haar vader geleek. Zij was het evenbeeld van de boerin, haar vader dat van den boer. „U hebt zeker al vernomen, wie ik ben?" vroeg zij met haar melodieuse stem. Haar beschaafde houding maakte de boerin verlegen en zij stamelde eenige woor den, om dan spoedig naar binnen te gaan. De boer verzorgde het paard en Ina bleef even op het erf talmen, om moeder en doch ter niet te storen. Pas geruimen tijd later ging zij naar binnen, om weldra met haar tante in een gesprek gewikkeld te zijn. Want het ijs was al spoedig gebroken. De aan gekomene was een even gezellig iemand als haar moeder. Zij vertelde van haar man en kinderen en van de boerderij en als moeder wat beter was, moest de zuster ook eens in Harenstede komen, 't Was een mooi dorp. En strand en duinen waren betrekke lijk vlak bij. Ina beloofde het. Maar dan moest de pa tiënte haar minstens twee dagen kunnen missen. En zoover was het nog niet. Haar tante verklaarde, haar moeder beter te vinden dan zij had gedacht na de ont vangst der berichten. Het was Ina ook op gevallen, dat haar Grootmoeder opgewekter was dan de vorige dagen, vermoedelijk ten gevolge van het bezoek. Het verdere van dien dag waren de drie vrouwen op elkaar aangewezen, want de boer, die verlet had gehad, was spoedig weer aan den arbeid gegaan en kwam des avonds thuis, zichtbaar vermoeid. „Blijf maar rustig zitten, vader", zeide zijn dochter, toen hij aanstalten maakte, het licht te gaan ontsteken. „Dat zal ik wel even doen." Feitelijk tot haar verbazing vond haar vader dat voorstel onmiddellijk goed. Maar die verbazing was meteen ongerustheid: nog nooit had, althans wanneer hij thuis was, haar vader dat uit handen gegeven; hij werd oud! Zij zeide dat ook tot Ina, die haar ver gezelde, om een luchtje te happen, naar zij opmerkte, maar in werkelijkheid om eens met haar tante alleen te zijn. „Nu, uw vader loopt ook naar de zeven tig", vond Ina. „Natuurlijk. Maar hij was lang kras. Dat van moeder doet hem geen goed. Wat denkt u van moeder? U is verpleegster." „Maar een verpleegster met weinig erva ring. Tóch geloof ik wel een antwoord te kunnen geven." „Verwacht u nog beterschap? Het is zoo'n vreemde ziekte. Is het wel een ziekte?" „Geen lichamelijke kwaal", zeide Ina, haar metgezellin vast aanziende. „Neen, dat geloof ik ook niet." Stien Mieras wilde het gesprek blijkbaar bot afbreken en liep wat vlugger naar den lichttoren, aan den voet waarvan Ina staan bleef. „Ook zij wil van het KcbeAirdo niets weten", overpeinsde deze. „liet is duidelijk merk baar. En tóch laat ik haar niet los." Toen beiden weer op den zeedijk stonden, turend in zee, waar de avondzon allerlei kleuren tooverde, begon Ina weer. „De toestand van uw moeder lijkt mij niet zonder gevaar. U moet u niet door den schijn laten bedriegen. Ik geloof, dat het leven langzaam weg vliedt, al kan het nog lang, misschien heel lang duren, dat de stervensure er is. Mag ik u eens wat vra gen? Met uw moeder kan ik er niet over spreken en met uw vader ook moeilijk. Ik vraag het uit zuivere belangstelling, niet om mij in eens anders zaken te mengen. Uw moeder heeft niet een lichamelijke ziek te. Ik heb den indruk, dat zij over iets tobt. Kan dat juist zijn?" „Och", zeide haar tante onwillig, „er is vroeger wel iets geweest, maar dat is al jaren en jaren geleden." „En tóch geloof ik, dat het iets dergelijks is. Kan daarin geen verandering meer komen? Ik denk, dat het, naar den mensch gesproken, de redding van uw moeder zou zijn." „Heeft moeder er met u over gepraat?" „Volstrekt niet. Ik zal haar er ook niet naar vragen. Daarom ben ik blij, u te heb ben ontmoet. Ik dacht vanmorgen direct: 'k moet er eens naar vragen. Is er niets aan te doen?" „Neen, het is gebeurd. Buiten de schuld van moeder, hoor. Het heeft haar pijn ge noeg gedaan, 't Is jaren geleden, 'k Weet er wel iets van, maar goed herinner ik het mij niet meer. 'kWas een jaar of elf." „Er is een broer van u gestorven? Is het dót?" „Neen, d&t niet. 't Gaat wel over een broer. Och, waarom zou ik het niet zeggen? U praat er toch niet over. Een broer van mij is weggegaan en nooit weer teruggekeerd. Daarover tobt moeder." Precies de waarheid zeide haar tante niet: wilde zij haar vader sparen? Maar Ina, eenmaal aan het vragen, was onverbiddelijk. Te meer, daar de ander blijk baar spreken wilde. „En uw vader dan?" „Och, een man is een man." Niet verder gaan, dacht Ina. „Leeft die broer nog? Is hij in het buiten land?" „We weten er niets van." „Is hij ook boer?" „Weineen. Hij studeerde. Ingenieur of zooiets." Ina liet het voorkomen, of zij een gewich tige ontdekking deed. ,,'kHeb het gedacht!" riep zij uit. „Maar die gedachte ook weer verworpen. Ik ken een ingenieur Mieras! Hij lijkt sprekend op uw vader." „Waar!" „Hij woont in Arnhem, waar ik ook van daan kom. Hoofdingenieur van den Rijks waterstaat. Hij zal een zeven, acht en veer tig jaar zijn." „Ja, dat is Piet! Kent u hem? Vertel me eens wat." Ina schilderde den ingenieur uit, deelde mede, dat hij getrouwd was en twee doch ters had. Haar tante luisterde gretig. „Hij lijkt mij heel niet iemand toe, die het huis uitloopt en zich niet meer aan zijn ouders gelegen laat liggen", peilde Ina. „Hij had niet alleen schuld. Maar och, dat is voorbij. Moeder had gehoopt, dat hij eens van zich zou laten hooren. Maar 't is nooit gebeurd. We moeten naar huis. 't Wordt kil op den dijk." Het was duidelijk, dat haar tante het rechte niet zeggen wilde. „Zal ik u zijn adres geven? Misschien kan er geschreven worden. Als uw moeder toch..." ,,'k Zal er morgen eens met moeder over praten", zeide haar tante plotseling. „Als ik met haar alleen ben." „Ik ben morgen naar de stad", verklaarde Ina. „Dan hebt u alle gelegenheid. Ik ben blij, er over gepraat te hebben. Misschien komt het nog wel goed." „Ik denk het niet", zei de ander. Den volgenden middag al vroeg was Ina in de pastorie, waar zij den predikant en diens vrouw op de hoogte bracht. „IK weet niet, of ik goed ^ehanüelri hob. Maar er moet wat gebeuren." „Deze weg is niet slecht, Ina. Vermoede lijk zal Grootmoeder nu wel met je pra ten. Bereid haar dan voorzichtig voor en maak je tenslotte bekend. Er is dan een be gin. Maar je bent er niet. D e vesting, die veroverd moet worden, is je Grootvader. Blijkens baar uitlating heeft ook je tante daar een zwaar hoofd in. Zij verwacht im mers niet, dat het in orde komt?" „Zal ik tante zeggen, wie ik ben?" „Me dulnkt: nóg niet. Maar handel naar bevind van zaken. Dokter Rietveld had je er beter buiten kunnen laten. Maar je moet nu wel naar hem toe. Kwaad kan het niet, want hij is een rechtschapen man en praat niet. Doch hij <kan er niets aan doen. Eli je wordt er niet wijzer." Daarin vergiste dominé Westwoud zich. Ina werd in des dokters huis vriendelijk ontvangen. Het trof, dat mevrouw Rietveld afwezig was. AAN HOLLAND. O Holland, ek hou van jou! Ek hou van jou jonge gesig, as Lente in Meimaand met sonneskyn trou op velde met kleure verlig. Ek hou van jou oeroue stoere gelaat by winter, as newels jou wimpers beslaat; en mistige sluiers, deur wolke gespan, die son uit jou oë vir maande verban. Ek hou van jou edele trekke wat tijd gemerk het met tekens van vrugbare stryd: kon dyke, kanale en duine praat, dié rimpels, getuiend van wil en daad, 'n ewige lag sou jou mond versier, vir altyd sou jy oorwinning vier! 0 Holland, ek hou van jou! Ek hou van jou dyke-gees wat eie vrijheid en aard wil behou en weier om slaaf te wees. Die see is jou vyand, die see is jou vrind; jy weet om sy mag aan jou wil te verbind; jy spook met die water en bou 'n dyk en rustig daaragter bewoon jy die slyk; maar roep een: te wapen, die vyande kom! dan draai jy jou swaard na die anderkant om, en saam met jou rol, oor die weilande heen, jou magtige vyand die vyand teen! Met dyke keer jy die see uit jou land, en vèr van jou grens bly die oorlogsbrand. Theo Wassenaar. Uit: „Zuid-Afrika". Rondgang door den Dam-doolhof. Onder redactie van Jur. Schroder, Sta dionstraat 29, Amsterdam-Z. Alles deze ru briek betreffende te richten aan dit adres. Onze problemen. Afdeeling A. Beginners. No. 1. 1 2 3 4 5 de dour is dicbtl 5. 4843 6. 43—39 7. 3934 en wint. 15—20 20—24 of 25 6 16 26 36 46 15 25 3b 45 47 48 49 50 Nr. 1: Stand Zwart: 1 dam op 3 en 3 schijven op 15, 23 en 36. Stand Wit: 7 schijven op 26, 33, 37, 41, 42, 47 en 48. Oplossing. Wit: Zwart: 1. 26—21 3X26 2. 37—31 26X 46 3. 33—28 23 X 32 4. 42—37 32 X41 Bespreking: Eén opsluiting! Het reglement zegt, dat bijl die aan zet is en dit niet kan, verloren is. Op dat motief zijn vele vraagstukken gecomponeerd. Men ont- houde dit. Later zullen wijl op dit motief nog andere problemen plaatsen. Dan moet men zich dit vraagstuk herinneren. Afdeeling B. Gevorderden. No. 1. Auteur: S. de Hondt, Amsterdam. 1 2 3 4 5 6 16 26 36 46 15 25 35 46 47 48 49 50 Stand Zwart: 9 schijven op 2, 8, 11/13, 17, 22, 25 en 26. Stand Wit: 9 schijven op 24, 28, 29, 31/33, 37, 41 en 46. Wit speelt en wint door een dwangzet. Oplossing. Wit: 1. 2420 2. 32—27 3. 37—32 4. 29—23 5. 27—20 6. 41X3 wint. A. 2 3. 37—32 4. 29—23 5. 27X16 6. 41X3 wint. B. 2 3. 27X16 4. 37—32 5. 29—24 6. 41X3 wint. C. 3 4. 31—27 5. 28—23 6. 29—24 7. 27—22 8. 37'81 9. 41X43 wint. D. 4 5. 28—23 6. 29—23 7. 27—22 8. 37—31 9. 41X43 wint. E'. 4 5. 27—22 6. 22X31 7. 31—27 8. 37—31 9. 41X32 10. 29—24 11. 32X43 F. 4 5. 27—22 6. 16X27 7. 27—21 8. 22X11 9. 11—6 10. 61 wint. Zwart: 25X14 12—18 A 26X37 18X38 38X27 13—18 B 26X37 18X38 38X27 13—19 14—20 G 26X37 20X27 8—13 14—20 D 19X39 20X29 17X28 26X37 13—18 E 19X39 18X29 17X28 26X37 17—21 F 21—27 2—7 13—18 26X37 14—20 20X38 2—8 17—21 8—12 26X17 14—20 G 20—25

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1938 | | pagina 8