Y o
pt
*-i
ipsF
2 3Ü03 3
3
03
Voor de jeugd.
Zaterdag 7 Mei 1938
52e
Jaar
gang
No. 32
Voor den Zondag.
-vj
IN3
H*
CJI
Pr*
I CD
DO co
o
^®S8- "o;
(_k. C J
CO tr
cjo
-J cn O
Obi
O 2T
03
M 00
B o
to; OKI
bi.001
oTao
wq:
-!3 W
O O O
>-i t-i
m"
sss.
r* r" o
ts
tOQIO
coin 2.
oor
O
a-s
®5d
CO pa
01 T
to
O
01
O 2.
oq o
x_r pa
IB
tN3
CJI H*
O ►"-*■
Q ox
a 0
B H
.^Ng B
2 nf >=J (a S-
2- >-* P 00 3 2
- 3 3 no
pa lL. C1
3 is
t>s 0 <1 N
,1 O
<0 -
CO
crq crq
O CD >-j
GO p
2 M »E(1
D 1 r CD ooq
o
C5 O
P CO
O pj3 S
an
t*r --3
h>St>3 joQ<
W|!Lg BIB,? g-
^gSrS-B^g S
- -• o<jP '"dS
o!Oo?l Bw
cn r~
ss*
s<
Q-. CD
5 p-*
0
03
<J
P3 CP
P
-os £T<
OQ
►i B p" S3 •C0 S" H* S
Sg 5 B &SL5"-
S 2 B
01 32.03 B
P5 pT 5. 3
CO IS
s?gs?5-'psfeS
co
h-CO
01 00
CH
"3"
G.
813—17
verliest eveneens.
Bespreking: Ben varianten-rijt, leer
zaam partijgedeelte. Al de varianten na
spelend, komt men tot de conclusie dat het
damspel toch wel zeer diepzinnig is en van
een ongekenden variantenrijkdom.
Een oplosser uit Goes schreef: „Een pracht
stut wert! Een eere-saluut voor den samen
steller!" Wij hebben daaraan niets toe te
voegen.
Wat doet gij?
Geen nieuwe problemen. Gij speelt dus alle
varianten na van bovenstaand leerzaam
vraagstut. Wij hopen in twee achtereenvol
gende rubrieten nu vraagstukken te plaatsen
om de schade in te halen.
Geen namen van de oplossers: Terwijl ik
deze rubriek zit te schrijven, brengt de post
nog oplossingen. U begrijpt dat ik deze eerst
na moet zien. Dus even geduld!
Een vraag?
Waar blijft het „eigen werk"? Gij begrijipt
mij toch?
Beste Nichtjes en Neefjes!
Nadat onze Koningin verleden jaaT naar
Zeeland kwam om het monument te onthul
len van Koningin Emma in Middelburg, is
Zij nu ook weer naar onze provincie gegaan,
voor de plechtigheid van de onthulling van
de gevelsteen ter eere van de nagedachtenis
van Prins Hendrik.
Dat was weer een vreugde voor de Zeeu
wen, en aan de Koningin zal ook wel niet
ontgaan zijn de hartelijkheid waarmee zij
Haar aan de verschillende stations, waar
Haar trein stopte, en natuurlijk niet het
minst in Vlissingen zelf hebben begroet.
Toen Prins Hendrik nog leefde stelde hij
veel belang in onze zoo van ouds bekende
Zeevaart, en die belangstelling is men nog
niet vergeten, wat wel blijkt uit het mooie
gedenkteeken dat in Vlissingen ter zijner
eer werd aangebracht.
Ik denk wel niet, dat er iemand van ons
Vlissingen zal bezoeken, zonder op de Bou
levard een kijkje te gaan nemen bij dit mooie
borstbeeld van Prins Hendrik.
Hier volgen de prijsraadsels.
1. Voor de grooteren.
Het geheel bestaat uit 52 letters.
In 27. 49. 15. 12. 52 waren deze week veel
vorstelijke personen bijeen.
Ook 44. 4. 8. 6. 6. 19. 46. 9. 51. 38 werd
door vorstelijk bezoek vereerd.
De 27. 2. 30. 43. 21. 11. 26 school is in
Zeeland wel bekend.
Daar worden jongens opgeleid voor de
16. 25. 30. 8. 3. 45.
Onze 14. 48. 28. 50 44. 24. 5. 12. 27. 43
schepen bevaren verre zeeën.
Onder veel huizen wordt tegenwoordig
een 41. 29. 34. 44. 26. 43. 1. 13. 20. 42. 27.
40. 32 gebouwd.
Een 35. 33. 7 37. 23 is een verblijfplaats
voor vreemdelingen.
Een 10. 8. 17. 22. 19. 31. 47 zorgt er altijd
bij te zijn als een trein arriveert.
47. 24. 39. 43. 18. is een oude taal.
2. Voor de kleineren.
Het geheel bestaat uit 35 letters.
22. 5. 24. 35. 12. 17. 28 is een meisjes
naam.
Een 15. 2. 26. 14. 27. 30. 6 is de deur van
een voertuig.
Een 10. 32. 16. 34 is een gooi.
Een 22. 33. 18. 9. 20. 16. 7 is een boom
gaard.
Jongens hebben graag een mooie 31. 8.
21 om.
Met een 21. 15. 11. 3. 19 kun je iets af-
wasschen.
Een 4. 26. 24. 8. 1 is bij het naaien onont
beerlijk.
Een 31. 24. 9. is altijd gauw om.
13. 23. 6. 25. 17. 29. is een getal.
Allen hartelijk gegroet van
TANTE DOLLIE.
EEN MOEILIJKE DAAD.
20)
Nee, meester, juist niet!
DO hand op zijn schouder greep hem
beet, en schudde hem door elkaar: jongen,
waarom zeg je dat dan niet?
Jan stotterde nog iets, maar die woorden
gingen verloren in het rumoer dat nu los
barstte.
Alsof er één een sein gegeven had, zoo
vlogen ze allemaal tegelijk in hun bank
overeind, door elkaar pratend alsof ze niet
in de school en midden in een les waren.
Die uit de voorste bank liepen naar Jan
toe, ze konden er niets meer van verstaan
wat hij vertelde, en de anderen volgden,
zoodat in een oogenblik heel de klas zich
om hem heen verdrong.
Opmerkzaam gemaakt door al dat lawaai,
kwam de meester uit de klas er naast eens
door het raam kijken; eerst begreep hij er
niets van, al de banken leeg, en de kinde
ren elkaar verdringend voor de klas, maar
toen hij het stralend gezicht van Jan er
tusschen in zag, hoefde niemand hem meer
iets te vertellen, maar hij deed de deur
toch open en kwam even luisteren.
De jongens en meisjes alleen gebleven,
keken elkaar aan, wat daar aan de hand
was?
Ik zal wel eens kijken!
Een jongen uit de voorste bank stapte
naar de deur, stak zijn hoofd om het hoek
je, en, zonder iets aan de anderen te ver
tellen, verdween hij heelemaal. Een tweede,
die op verkenning uitgestuurd werd, volgde
hem, en toen was in een ommezien de heele
klas leeggeloopen. Zooiets was nog nooit ge
beurd en zoo'n buitenkansje liet niemand
zich voorbijgaan.
Maar lang duurde de pret niet, want zoo
dra de meester dat merkte werden ze dade
lijk teruggestuurd.
De andere kinderen moesten ook weer
op hun plaats gaan zitten en Jan mocht
even in Bert zijn bank.
Hij was toch wel een beetje trots, hier
tusschen al die groote jongens en meisjes in.
Het was al over twaalf dien morgen, toen
de schriften opgeborgen werden en de mees
ter ging danken.
De jongen naast Jan gaf hem een stomp,
jo, je pet. Jan werd vuurrood en rukte met
een verlegen gezicht zijn petje af, hij merk
te nu pas, dat hij hem aldoor opgehouden
had. Natuurlijk hadden ze het allemaal ge
zien. En de meester, de bovenmeester nog
wel, wat zou die nu van hem denken.
Jan was er nog mee bezig toen hij zijn
oogen al stijf dicht had, hij hoorde niets
van het danken, tot in'eens, nu luisterde
hij aandachtig en was meteen zijn petje
vergeten.
De meester dankte ook voor Bert, dat de
Heere Bert bewaard had in dit groote ge
vaar.
Stiller dan anders gingen de kinderen
de klas uit, maar in de gang kwamen de
tongen los, en buiten op het plein, konden
ze hun vreugde uiten in een heerlijk
sneeuwballengevecht.
Met een benauwd gevoel werd Bert wakker.
Pfff, wat had hij het warm, en het dek
was zoo zwaar; even bewoog hij zich met
het gevoel, of hij er nooit meer onder uit
kon komen.
Toen merkte hij iets vreemds, het laken
voelde anders, het róók anders, en die
blauwe muur?
Onbewegelijk lag hij, met iets van ge
schrokken verwondering in zich; zijn eene
hand op het dek greep in den deken, het
was een gladde en niet een harige zooals
de zijne.
Nog bewoog hij zich niet, maar zijn oogen
gleden onderzoekend verder langs den onbe
kenden muur, ze kwamen nu aan een lich
tere zonplek, daar was een hoek, de muur
aan het voeteneinde had een plank, waarop
een glas stond, half gevuld met water, ver
der was er niets op de plank, en nu moest
Bert zijn hoofd omdraaien om nog verder
te kunnen kijken.
Traag bleef hij nog even stil liggen, toen
ging zijn hoofd met een ruk naar den an
deren kant.
Hij lag in een bedstee en vandaar uit
keek hij in een vreemde kamer, een tafel
tje en een stoel, en een raam waardoor de
zon vroolijk naar binnen scheen.
Eerst begreep hij er niets van, maar lang
zaam kwam de herinnering aan den vorigen
dag terug, tot hij weer alles wist wat er
gebeurd was.
Hij lag natuurlijk nog in dat vreemde
huis en had hier vannacht geslapen.
Toen ineens sloeg de schrik om hem heen,
thuis wisten ze het niet, ze konden het niet
weten, en wat zouden ze ongerust zijn!
Hoe laat zou het zijn? De zon scheen al
zoo, maar daar kon hij zich toch geen idee
van vormen.
Hij wou meteen maar opstaan en zich aan-
kleeden, maar ontdekte toen, dat zijn klee-
ren er niet waren, hij ging recht overeind
zitten schoof een beetje naar voren en gluur
de om den rand, maar er was niets te zien;
toen bemerkte hij, dat hij ook zijn eigen
ondergoed niet aanhad.
Hé, hij was toch wel wat raar in zijn
hoofd en ging nog maar even liggen; als
er nu maar eens iemand kwam. Zou hij
eens roepen? Nee, dat dqjrfde hij toch ook
niet goed, en wat moest hij roepen?
Zijn geduld werd niet lang op de proef
gesteld, want even later kwam er een vrouw
binnen. Hij herkende haar dadelijk van den
vorigen avond en meteen herinnerde hij zich
weer, dat ze hem ook een paar keer water
had laten drinken.
Ze maakte een vriendelijk praatje met
hem, maar Bert wilde eerst graag weten
of Vader en Moeder het wel wisten, dat
hij hier was.
Ze stelde hem gerust door te vertellen, dat
„de baas" al naar de stad was geweest en
daar alles in orde had gebracht en Bert
dacht er niet aan te vragen hoe ze zijn
naam wisten.
Hij keek heel verwonderd toen hij hoorde
dat er een dokter bij hem geweest was;
daar had hij ook al niets van gemerkt. Dat
hij nog wat in bed moest blijven vond hij
niet zoo heel erg, want eigenlijk voelde hij
zich toch nog wel een beetje akelig.
Even bleef ze nog bij hem praten, maar
ineens werd Berts aandacht afgeleid. Aan
de deur, die op een kier stond, hoorde hij
een zacht gekrabbel, een klein eindje ging
hij open en toen wrong zich een klein wit
hondje door de opening.
Bert vloog overeind, Juup! riep hij wild,
Juup! kom eens bij het baasje.
Even keek Juup naar den jongen in de
hooge bedstee, verder nam hij geen noti
tie van hem, maar sprong tegen de vrouw
op en snuffelde aan haar handen.
Dat was een teleurstelling voor Bert, dat
zijn eigen hond hem niet eens meer scheen
te kennen; dat viel hem wel erg tegen.
De vrouw nam Juup op en zette hem
boven op de dekens. Stoutert, zei ze, je wilt
toch we! wat van je eigen baas weten?
Bert's hand streelde door de krulletjes en
voelde het warme Hjlfje.
Meteen dacht hij weer aan het koude wa
ter, en zijn tocht door de donkere
sneeuwbuien, en hij was blij dat hij hier zoo
veilig lag, met Juup springlevend bij hem.
De vrouw was weer weggegaan en Bert
bleef alleen met Juup in het zonnige 'ka
mertje.
Het was hier zoo licht en vroolijk en toch
kon Bert zijn gedachten niet aftrekken van
het gebeurde van den vorigen avond, zijn
tocht door de grauwe donkerte.
Hij voelde zich niet rustig meer en woelde
maar steeds heen en weer.
Wat zouden vader en moeder er van zeg
gen; hij had niet op schaatsen terug mo
gen gaan. Moeder had het nog zoo verboden;
en dat dit nu juist gebeurd was!
Het was zijn eigen schuld en het kwam
door zijn eigen ongehoorzaamheid; als hij nu
eens verdronken was!
Bert rilde onder het warme dek. Hij wilde
er niet meer aan denken en toch, telkens
weer, draaiden zijn gedachten er naar toe.
Juup had zich, al maar ronddraaiend, een
warm plaatsje op het bed verzekerd, en nu
moest hij oök weer aan Blan denken.
Dat was ook al zoo erg; eerst had hij die
hond opgejaagd, toen op school gelogen, bij
Liesje's moeder en later thuis ook nog.
Is ze dat allemaal wisten.
Bert zuehtt. Hij durfde het niet te ver
tellen.
(Wordt vervolgd.)
ÖÖS&LAD
If- -Ii
EEUW
GASTEN EN VREEMDELINGEN.
En hebben beleden, dat zij gas
ten en vreemdelingen op de aarde
waren. Hebreën 11:13.
De helden dés geloof3 waarvan Hebreën
11 spreekt hebben de vervulling van de be
loften niet vorkregen, maar zij zijn in het
geloof gestorven en hebben beleden dat zij
gasten en vreemdelingen op de aarde waren.
Het geloof en de beloften Gods hebben hun
leven gestempeld. Zij konden zich hier niet
recht thuis gevoelen. Hun hart greep voor
uit naar de toekomst.
Gasten en vreemdelingen. Maar dit betee-
kende niet, dat zij zich over de dingen van
dit aardsche leven niet bekommerden, en dat
zij zich uit hun dagelijkschen levenskring
losmaakten.
Dat zien we wanneer we den Bijbel lezen
wel anders.
Abraham stond b.v. niet onverschillig te
genover de dingen van dit leven. Als de ko
ningen van het Oosten komen en al de have
van Sodom en Gomorra wegvoeren, dan wa
pent hij zijn onderhoorigen en jaagt de plun
deraars na, om hun de gevangenen en den
buit te ontnemen.
Als boven Sodom en Gomorra de wol
ken van den toorn des Heeren zich samen
pakken, dan trekt bij zich niet in zelfge
noegzaamheid terug, maar dan bidt en wor
stelt hij om genade voor de bevolking die zelf
die genade verzondigd had.
Abraham en al de andere helden des ge-
loofs hebben wel degelijk volle aandacht ge
schonken aan de stoffelijke goederen hun ge
schonken. Zij waren er op uit hun huis wel
te regeeren, om hun bezit te vermeerderen,
hun veestapel te verbeteren, om een zekere
welstand te verwerven en te behouden.
En toch, onder en bij dit alles waren zij
gasten en vreemdelingen.
De dingen van deze aarde waren voor hen
niet het voornaamste.
Wanneer God hem roept, dan is Abraham
bereid zijn land en maagschap te verlaten,
om op reis te gaan zonder te weten waar hij
komen zal.
Als Mozes voor de keus wordt gesteld,
dan wil hij liever met het volk Gods kwalijk
behandeld worden dan voor een tijd de ge
nieting der zonde te hebben, achtende de
vcrsmaadheid van Christus meerderen rijk
dom te zijn dan de schatten in Egypte.
Als Jacob aan het einde van zijn leven in
MAAKT MIJN HERTE STERK.
O Heere, maakt mijn herte sterk
als staal, als steen, als kerkewerk;
opdat het, onder 't lijden,
niet week en worde en weg en vloei;
voor 't menigvuldig menschgemoei
dat tegen mij 'komt strijden.
'k En kan niet meer, zoo Gij niet haast
Uw sterken Geest mij in en blaast:
'k ga vallen, zwichten, zinken;
en U, Die eens mijn blijdschap waart,
o God, wat eind'lijk nood gevaart,
verzaken enverdrinken!
Ach „neen" toch! En vergeefs en zij 't
gerucht om een die medelydt,
in al des werelds rampen;
die medelydt, die medevecht,
die steunend aan het kruise, zegt:
„Volhardt, ik zie n kampen!"
Ik zie, ik steune, ik sta u bij;
hou vast aan 't kruis, en daar zult gij
die veeg zijt, hulpe halen;
om sterker als de sterkste held,
dien ik aan 't kruis heb neergeveld,
naast mij te zegepralen.
GUTDO GE/KLLE.
Dicht bij den dood.
E'gypte komt waar zijn zoon als onderko
ning heerscht, dan spreekt hij tegenover Fa
rao van de dagen der vreemdelingschappen
en dan strekt zijn ziel zich uit naar de za
ligheid die God h"em wilde schenken.
De vromen van den ouden dag die een
plaats kregen in de heldengalerij des geloofs,
stonden niet vijandig tegenover dit leven.
Zij aanvaardden het als een gave Gods.
Maar toch gevoelden zij zich als gasten
en vreemdelingen.
Men kan in den vreemde zeer gastvrij ont
vangen worden en het kan een lust en
vreugde zijn van die gastvrijheid te genie
ten. Eh toch kan dan plotseling het verlan
gen naar het eigen huis opkomen. Het is
alles zoo goed en zoo mooi, maar toch
gasten en vreemdelingen.
I n deze wereld en toch niet van deze
wereld.
Zóó moet het ook zijn bij ons.
Het leven van deze wereld beheerscht door
het geloof. Een leven steunend op de belof
ten Gods, onderworpen aan het Woord Gods.
Leven op deze aarde maar als menschen
wier burgerschap in de hemelen is.
En daarom een vragen in oprechtheid:
Iaat Uw geboón op reis mij niet ontbreken.
DE OPVOEDING IN HET CHRISTELIJK
GEZIN
I.
'Eens sprak ik op, een ouderavond van een
Zondagsschool. Aan het eind was er gele
genheid mij vragen te stellen, schriftelijk en
mondeling. Van de veelsoortige schriftelijke
vragen luidde er één:
„Hoe denkt u er over als ouders die ner
gens aan doen, toch hun kinderen sturen
naar een Zondagsschool. Bent u daar vóór
of tegen. Aangenomen natuurlijk dat ze
thuis niet worden tegengewerkt."
Ik antwoordde ongeveer aldus:
Waar halen die menschen het recht van
daan er kinderen op na te houden en „n e r-
gens aan te doe n". Dus zij zelve
houden er géén wereldbeschouwing op na.
Zij zijn menschen die leven bij den dag. Zon
der God: 'onverschillig, meeningloos. Het is
voor zulke ouders gewoon onmogelijk
kinderen op te voeden. Ze zullen ze te eten
geven, 'kleeren om aan te trekken, scholen
laten bezoeken, maar, terwijl wij op ieder
terrein van 't leven steeds stooten op de be
ginselen, op het hoe, het waarom; terwijl
telkens bij eenig zelfs oppervlakkig naden
ken de mensch zich de zin van het leed in
de wereld, van den dood, van liefde en haat
onder de menschen zal hebben af te vragen,
staan deze ouders hier volkomen onnoozel
tegenover, omdat „ze nergens aan doen".
Laten we bodenken, dat een communist of
een nationaal-socialist drommels goed een
opvoedingsdoel voor oogen houdt. Hij doet
wel degelijk ergens aan. Hij] strijdt, vaak met
beschamend groote offervaardigheid, voor
zijn heidensch beginsel. Hij zal dan ook zijn
kinderen niet naar de Zondagsschool sturen,
tenzij het Christelijk beginsel op die Zon
dagsschool zóó slap en eenzijdig wordt ver
dedigd en gepredikt dat het met één dezer
wereldbeschouwingen vereenigbaar schijnt.
En dan nóg zal zoo'n ras-echte heiden te
principieel zijn om zijn kinderen er heen te
zenden.
„Nergens aan doen", dat is de vloek onzer
gezinnen. Dat heeft Hitler in Duitschland er
uit gekregen. Daar doet men nu wel „er
gens" aan. Namelijk aan rasvergoding,
bloed-en-bodem-religie enz. En het succes is
geweldig! De opvoeding gaat daar in één
duidelijke, vaste richting. Zóó worden uit de
jonge kinderen de latere ouders gevormd,
die in hun gezinnen dezen godsdienst zullen
prediken en vóór-leven.
0, hoe moet onze heilige toorn klinken
tegen die lamlendige karakterlooze ouders,
die zóó maar kinderen kregen, zóó maar ver
der leven, zóó maar afwachten hoe het met
die kinderen in het leven zal uit pakken.
Zonderling is dan ook de toevoeging:
„aangenomen dat ze thuis niet worden te
gengewerkt."
Net alsof die nare beginselloosheid, die
ruggegraatlooze slappedanigheid, niet de
ergste tegenwerking is die men zich kan
indenken. Helaas, deze onvastheid en aards-
gezindheid komt ook veel te veel in onze
christelijke gezinnen voor. Men houdt zijn