T Voor de jeugd. Zaterdag 30 April 1938 52e Jaar gang No. 31 Voor den Zondag. CD O y-i h-j O O CD CJ» CO i or1. a. o3 g gffB g CD ^L, fv 3f|s 2-2 H U UI N. 'I 1 p. o?2 iss 5' >i ®o® «D 2- as O t3 O W O M 00 M O I or.M7 B SWÏS B g O p» ït bog 2- o 7 SB> - w - Wo O P® i-ypwyc to ocoa S CO ft, ip- B en o i 2 o ®i o P b P> «3 f? 755 2" p N S y Ul H O (£f CD B kj Q. t p P8i Wrr?2.ósK' g-q p> p\ B 2?' btr*otI>aiNCH coO^ B &(g HS-S.W&cb^ O _HJffl M 50 o "srN~ *-i p Q 3 f bi £-© B 0" b* 5- Vi a- P 2 e- 2. N 3- l'i lil tr* i-j c-+- >-< 2 03 O P Qj P ?iisfrirrii:i&irw Oq 2 g. .5° a a'gfe M g B 1 3oSW<t,®pS. oq -J°£Sg'-aSgJ| <^mrn0PPr^ÖQ P ^3 f-feQ tj- 2' P <-K ffl Q. B^BS-cDB'bB'ra. &r~p3 g*ta* Cr ►-• ta a p. B B B fc? g. 7 g, B 2 O g-.g5 Ê^o B 1 Oq pr1 Oq O S Q P 3 CP p g. O 2 h- j—- Pj CD H P p. P H CD 2 I N §:o O- >0 p, p b o p B (m 5i w no 3: £L ^lïïsll-Ss» s! «0 R cp p$ 2 ffl p §-» hj pi P-< c5- 2 2 P pr" rt- 1 <-+• ffl P D P to r 1 Co co Wit: 1. 2947 2. 36—31 3. 4741 4. 48X37 Zwart: 19X46 A 26X37 37—42 B en Zwart is verloren, aan zet en niet kunnen zetten, dat is verloren. Geen z.g. „pat" dus. Dat kent ons damspel niet. A 1. 2. 36—31 3. 47X26 en wint. B 3. 4. 25X14 5. 48X37 en wint. Leerzaam! 29X41 26X37 15—20 3742 Beste Nichtjes en Neefjes, Het is weer de bekende Oranjekleur, die we het laatste jaar zoo vaak mochten dra gen bij blijde gebeurtenissen in ons Vorsten huis, waarmee we ons vandaag tooi den, ter eere van den verjaardag van Prin ses Juliana. Als altijd beeft ook nu weer ons landje, waar overal de nationale drie kleur wappert, een feestelijk aanzien. Met groote feestelijkheden wordt deze dag niet gevierd, maar toch is er overal blijd schap dat Prinses Juliana met Haar volk dezen dag weer mag vieren, en onze bede is dat God Haar nog vele jaren mag sparen, voor Haar gezin, haar familie en het Neder- landsche volk. Bergen op Zoom. „J. P. Coen". Je hebt het niet erg getroffen deze keer, met de vacantie. Gelukkig maar dat er nog een dag overbleef. Het laatste kwartaal zal zoo wel gauw om zijn, hebben jullie dan op school ook feest? „Hardlooper". Dat was geen pretje met die knie van jou, maar jij hoefde er tenminste niet voor thuis te blij ven. Prettig dat het boek zoo naar je zin is, nu maar weer flink je best doen voor een volgend. N i s s e. „Fietsertje". Wat zal dat Maan dag een gezellige dag geweest zijn, al die nichtjes bij elkaar, en toen nog een dag naar Goes, zoo was de vacantie weer gauw om. Hebben jullie alweer veel huiswerk? „Zusje". Jij had dus huisarrest in de vacantie, dat was wel jammer, maar je hoefde nu de school niet te verzuimen. Wat heeft je zus weer voor je gewerkt. Staat het pakje leuk? Lewedorp. „Bosviooltje". Wat een feest zeg, en de meester was niet slecht af met die mooie cadeaux. Ik kan best be grijpen, dat je toen wel een klasje lager wou zitten. „Moeders Hulp". Wat heb jij veel fa milie, en wat weet je ook van allemaal de verjaardagen? Ja hoor ik ken ze wel en in B. ben ik ook wel eens geweest. Is de schoonmaak al klaar gekomen? Nieuwdorp. '„Bruinoogje". Wat zijn jullie handig, als ik eens een nieuwe noodig heb houd ik mij aanbevolen. Ja, hij zoo'n fiets moest je maar een rijwielplaatje ca deau krijgen. „Frederik Hendrik". Het is nu weer aanpakken op school en maar flink je best doen, dat het ook in de nieuwe klas goed gaat. Je kunt er nu mooi eens met je vriend op uit trekken. Serooskerke. „Parker". Fijn he, dat je de oplossing toch gevonden hebt, al ging het dan wel met wat moeite. Je zult wel niet veel last van de schoonmaak hebben, want met het mooie weer ben je vast niet veel thuis. B a a r 1 a n d. „Prins Bernhard". Had ik geweten dat jij de briefjes mocht verzame len, dan had ik ze vast laten schrijven hoor. Maar misschien mag je het toch wel eens een keertje doen als de juffrouw uit is. Vertel je me eens of die jongen al veel post zegels bij elkaar heeft? „Viooltje". Als je het erg moeilijk vindt, mag je wel om de vier weken schrijven, er zijn er wel meer die dat doen, maar je moet niet zoo gauw de moed opgeven. Vind je de raadsels ook moei lijk? „Roodkapje" Ja, het is nu zoo mooi bui ten, ik heb er ook al van genoten hoor. Jam mer maar dat het altijd weer zoo gauw weg is al dat moois. Nee, een brief kan niet al tijd even lang zijn, maar dat hoeft ook niet. „Blauwoogje". Jullie kunt nu met het mooie weer wel genieten van het tochtje naar school, het ergst is wel als het hard waait. Ga je dan een kwartiertje vroeger weg' als je de wind tegen hebt? „Kerstmannetje". Ja, als de zon schijnt is alles ineens veel vroolij- ker. Was het weer prettig op school? De meidoorn wacht met bloeien tot het Mei is. Hebben jullie er veel? Deftig hoor, dat jou brief apart kwam. Oudeland e. „Babbelkous". Morgen moet je het er maar eens van nemen en rus tig het boek lezen. Was het niet moeilijk om het zoo lang te laten liggen? De brief zag er toch netjes uit, al was het in haast ge gaan. Zet je in 't vervolg je naam onder de brief? Een volgende keer vertel je me maar eens wie de zondaar was. Dat was een mooie tocht langs den zeedijk, en dat het koud was geloof ik ook wel. Ik heb de zon ook liever vóór de wolken. „Ju liana". Jij helpt dus ook al mee, want dat is het als je op je zusje past. Speel je graag met haar? Ik merk wel dat je je thuis ook wel hebt kunnen vermaken. „Spring in 'tVeld". Het is altijd jammer als je vrien dinnetje met zulke dagen uit is, maar jij hebt je toch niet verveeld geloof ik. Gezellig he, zoo'n loge, maar ik merk wel, dat hij niet verwend wordt. Goes. „Boertje". Jij was nog niet slecht af, al regende het veel in de vacantie. Wat zal dat een smulpartij geweest zijn, ik had wel eens willen proeven, of er niets aan gebrand was. Heb jij het boek ook gelezen, of lees je geen meisjesboeken? „De Ruyter". Een vorige brief is hier niet gekomen, dus zul je je vragen nog eens moeten schrij ven. Hoe gaat het met de zusjes, zijn ze al weer opgeknapt? Ja, het was een mooie avond. „Zangvogeltje". Alle menschen hebben geen vacantie met Paasch; dat is alleen op de scholen maar zoo. Je had een mooi rapport; ben je vooruit gegaan bij den vorigen keer? Ja, het weer verandert nog al eens. „Raad selvriendin." Voor dezen keer was ik al klaar, maar ik zal het toch bewaren voor de volgende week, dat scheelt mij dan weer heel wat werk. Ik kan begrijpen dat jullie blij zijn dat alles zoo goed gegaan is. Hier volgen de raadsels. 1. Voor de grooteren. Het geheel bestaat uit 40 letters. Een 24. 2. 18. 23 is een feesttooi. Bij1 een feest ben je 1. 36. 3. Eten 27. 16. 11. 33 is een belooning. Op de scholen hoorde je vandaag Oranje- 36. 5. 32. 21. 13. 7. 15. 39. Een 27. 25. 2. 8. 29. 31 is een woning. Ook in 37. 26. 12. 5. 15 viert men Oranje- fööst De 34. 22. 4. 18. 38. 9 is Ned. onderdaan. De 17. 40. 24. 19 is een oorlogsschip. Met een boot kun je 14. 19. 28. 6. 30. Het 10. 32. 13. 20 is ongestadig. Het 12. 35'. 29. 9 beschermt voor een deel ons land tegen de zee. 2. Voor de' kleineren. Het geheel bestaat uit 22 letters. Eten 7. 18. 19. 14. 4. is een insect. Een wesp heeft een 22. 3. 4. 8. 18. Een meisje heeft graag een 13. 9. 19. 8. 4. 14. 1 in haar taschje. Eten soldaat draagt een 10. 20. 21. 15. 6. 1. 16. 17. 5. 11. 2. 12. 20 is een meisjesnaam. Allen hartelijk gegroet van TANTE DOLT JE EEN MOEILIJKE DAAD. 19) Op die nationale uiting van vreugde moesten ze toch lachen, maar vader gebood Jan stil te zijn, dan kon de veldwachter eerst vertellen wat er nu eigenlijk precies gebeurd was, en deze keer hoefde vader het Jan geen twee keer te zeggen. Kleine bijzonderheden wist de veldwach ter natuurlijk niet, hij had het verhaal maar kort door de telefoon gehoord, maar de hoofdzaak kon hij toch wel vertellen. Biji moeder kwamen toch weer de tranen toen ze alles hoorde. „Och, och, die Bert, die arme jongen!" zuchtte ze telkens, maar dan ook weer: „Wat ben ik toch blij dat ze hem gevonden hebben." De veldwachter bleef niet lang meer, en toen werd het Jan al gauw duidelijk dat hij niet met vader en moeder mee mocht naar Bert, en Geertje ook niet. Dat was een teleurstelling, maar meteen schoot hem een ander plan in zijn gedach ten; zijn oogen gingen naar de klok; het was bijna tien voor twaalf, als hij hard liep, kon het nog juist. Vooruit, gauw dan! En zonder iets te zeg gen, wat heelemaal niet mocht, schoot hij in het portaaltje zijn jas aan en holde de deur uit. Telkens een eindje hard loopend en dan weer glijdend, schoot hij flink op; als ze' het nog maar niet wisten, maar dat zou wel niet; de veldwachter had het er vast nog niet verteld. Het werd een vroolijke tocht, want naar iedere voorbijganger 1 iedereen wist er van dat Bert weg was riep Jan met een blij gezicht: Hij is terecht hoor! Daar zag hij in de verte Liesje's huisje; ja, die moesten het toch ook weten; het kon nog net als hij hard liep, met een vaartje schoot hij het tuintje door en stapte, zonder „volk!" te roepen, de keuken binnen. Daar was niemand, en zonder zich een oogenblik te bedenken, liep Jan door naar de kamer waar Liesje lag. Haar moeder was er ook, en opgewonden vertelde Jan alles zoo kort mogelijk, en toen meteen weer weg, Liesje in de grootste ver wondering achterlatend, want haar moeder had haar nog niets van Bert verteld; maar nu dit goede nieuws, nee nu hinderde het niet als zij het hoorde. Zoo vlug mogelijk loopend en glijdend kwam Jan nog op tijd bij de school; daar zou hij het gaan vertellen, zelf in de klas van Bert. De klok had nog niet geslagen; ze waren dus nog in de klas. De voordeur bleef wijd achter hem open staan, toen Jan, zonder de sneeuw van zijn schoenen te stampen, door de natte gang draafde. Boem, daar had je het al; met z'n beenen in de lucht, spartelde hij een oogenblik op den grond, uitgegleden op de natte steenen. Au, even greep hij met een pijnlijk ge zicht naar zijn broek; die gang was ook niet zacht.en krabbelde toen zoo vlug moge lijk overeind, alsof hij nog bang was dat een ander hem voor zou zijn. Daar, de laatste deur, dat was Bert z'n klas; die moest het 't eerst weten. Zonder aan te kloppen, een kwaad, waar je altijd voor teruggestuurd werd, maar Jan voelde dat hij nu wel wat meer mocht dan een ander, rukte hij" de deur zoomaar open. De beklemming, die er heel den morgen was geweest door de leege plaats van Bert, werd een oogenblik ademlooze spanning, toen Jan daar zoo onverwacht, met een hoogroode kleur en heelemaal buiten adem, binnen kwam stuiven. Een oogenblik stond hij zelf beduusd, hij, klein jongetje, hier in de hoogste klas, bij den bovenmeester, maar z'n boodschap zou hij toch doen. Meestermeesterhij kon haast niet uit zijn woorden komen; Bert. ze hebben hem'hij isdoor het ijsgezakten nubij een boer Doodstil was het in de klas; door Jan's woorden dachten ze allemaal hetzelfde, dat heele erge, dat ze niet wilden denken. Ook de meester keek een oogenblik ge schrokken naar die kleine jongen, die daar met een vuurroode kleur, hijgend voor hem stond, z'n oogen teleurgesteld en verwon derd nu niemand blij1 scheen met dit goede bericht. Zelf had hij er niets van gemerkt, dat hij het zoo onduidelijk had overgebracht. Zwaar kwam-meester's hand op Jan's schouder terecht, niemand in de klas durfde zich bewegen. Jan, jongen, er klonk medelijden in zijn stem, Jan, is hij.verdronken? Heel zacht had hij dat laatste woord ge zegd, en toch had iedereen het verstaan. Hè? Verdronken? Jan's oogen werden grooter; verbaasd staarde hij den meester aan, niet begrijpend hoe die nu zooiets kon zeggen. ÖÖJBIAD ■""TT11 f—1 EEUW DE KRACHT VAN HET GELOOF. Deze allen zija in het geloof ge storven, de beloften niet verkregen hebbende. Hebr. 11:13. De nieuwe richtingen die in onzen tijd de werold zoeken te beheerschen gaan ook daar in tegen de Heilige Schrift in, dat zij het bloed stellen boven den geest. Wij hebben tweeërlei voorgeslacht. In den weg van het bloed kunnen we komen tot de oudste bevolking van ons vaderland, de Ba tavieren, de Franken, de Saksen, de Frie zen. Maar in den weg van den geest gaan we terug tot Abraham, Izak en Jakob. En nu moge de bloedverwantschap van veel betee- kenis zijn, de geestesgemeenschap gaat daar ver boven uit. Abraham wordt in Gods Woord genoemd: de vader der geloovigen. Niet alleen der ge- loovigen uit Israël, maar ook van hen die uit het heidendom kwamen tot Gods won derbare licht. Van dat geestelijk voorgeslacht spreekt de brief aan de Hebreën. Het is niet in elk opzicht navolgenswaar dig. Ook hier zijn er de zonden der vade ren. Maar het geheim van hun leven is toch geweest hun geloof. Vandaar de verma ning: volgt hun geloof na. Het geloof, het levende geloof is: het voor waar houden wat God zegt omdat Hij het zegt. En het vaste vertrouwen dat God zijn beloften zal volvoeren, omdat Hij het zoo heeft beloofd. Dht waTe geloof, gewekt door den Geest des Heeren, leefde bij de aartsvaders. In dat geloof hebben zij gestreden en geleden en in dat geloof zijn zij ook gestorven. En toen ze stierven hadden ze de beloften, de vervul ling van hetgeen hun beloofd was, niet ver kregen. Daar was b.v. Abraham. God riep hem uit het Ur der Chaldeën. Hij moest alles verla ten: zijn land, zijn maagschap en zelfs zijns vaders huis. Hij moest alles loslaten voor een donkere en schijnbaar onzekere toekomst. Hij moest uitgaan, niet wetende waar hij komen zou. Het eenige houvast dat hij had, was de belofte des Heeren: de belofte van het land dat hem gewezen zou worden, van het groote volk dat uit hem zou voortkomen, van den grooten naam en den zegen waarmede de Heere hem zegenen zou. UIT PSALM 13. Hoe lange salst du my, o Heer, Geheel vergeten? tot wanneer Salst du van mij, sijnd afgeweken, Dijn vriendlijk aengezicht versteken? Sal dit dan dueren immermeer? Hoe lang sal mijne siel met smert Gaen soecken raedt? end mijn bang hert Benautheit en verdriet besueren? Hoe lange sal ick sien met trueren, Dat mijne vijant meester wert. O Heer mijn God, sie mij eens aen, Wil mijln gebeden gade slaen: Verlichte mijne duystren oogen: End wil doch nimmermeer gedoogen Dats' in den doodslaep t'ondergaen. Doch, Heer, op dyne gunste staet Mijn hoop end gantsche toeverlaet. Mijn hert sal in dijn heyl ontspringen, lok wil dijn liedt met vreugden singen En dancken God om Zijn weldaet. MARNIX VAN ST. ALDEGONDE. En toch, Abraham geloofde. Hij verliet zijn land en maagschap, alleen met de belofte Gods. Maar toen hij kwam in het land der be lofte, was hij daar toch niets anders dan een gast en een vreemdeling, En toen hij, oud geworden, zijn vrouw moest begraven, bezat hij nog geen plekje grond, dat hij zijn eigendom kon noemen, maar moest hij eerst nog den akker met de grafspelonk koopen. Abraham had rijke beloften, maar hij bleef tot zijn dood een zwerveling. En zoo ging het met al de beloften hem toegezegd. In zijn zaad zouden al de geslachten des aardrijks gezegend worden, maar toen hij stierf was er nog maar alleen een na schier eindeloos wachten geboren zoon. Neen, de aartsvaders want Abraham stond hierin niet alleen hebben de ver vulling van de beloften niet verkregen. Maar zij zijn in het geloof, dat de kracht van hun leven was, gestorven. Zij hebben vastgehouden als ziende den Onzienlijke. En zij konden dat doen, omdat het geloof steunt niet op onze ervaringen, maar op de belofte Gods, op God zelf. DE OPVOEDKUNDE VAN HET NATIONAAL SOCIALISME. IV. (Slot.) Uit het vorige zal duidelijk zijn dat de Nationaal-Socialistische levensbeschouwing geweldig veel verwacht van een goede op voeding. Het is mijn vaste overtuiging dat ze op deze verwachting zal stranden, 't Is best mo gelijk, dat het succes dezer wereldbeschou wing nog in sterke mate zal toenemen, het is zelfs mogelijk dat haar ideeën het stem pel zullen drukken op de geheele 20ste eeuw, zooals het liberalisme dit gedaan heeft op den tijd tusschen 1850 en 1900; daar ze menschelijk, aardsch is, zal ze eens verdwijnen en tevens ze zal nooit wezenlijk in kunnen grijpen in het waarlijk religieuse bestaan en beleven van een echt Christen. Helaas stelt het Christendom van van daag veel te weinig zich principieel tegen over het Nationaal-Socialisme. Het heeft dit, doch dikwijls op zeer onge lukkige wijze, wel gedaan tegenover het Communisme. Het deed dit echter dikwijls op dusdanige manier, dat de verdenking kon postvatten, dat het meer het kapitalisme verdedigde dan het principieele Christendom. Het Nationaal-Socialisme als wereldbe schouwing is voor den Christen echter even erg als de Communistische. Dinsdag 26 April is dit nog eens nadruk kelijk uiteen gezet door Prof. Dr Mr J. Aal- ders, op de jaarvergadering der Ned. Herv. Predikanten te Utrecht. Uit het verslag in de „N. R. Crt." van deze rede teeken ik hier het volgende aan: „De spr. kiest die stroomingen, welke „concreet en reëel, universeel en totaal" zijn. Hij rekent daartoe: het Fascisme, het Natio naal-Socialisme en het Russische Commu nisme. Deze zijn wèl uitheemsch, maar er bestaan ondergrondsche verbindingen ge noeg. Van deze drie dan wordt een schets gegeven, in verband met geschriften van Mussolini, Rosenberg en Lenin. Bijl alle verschillen is dit hun gemeen, dat zij een al-eenheid prediken, een soort van levens- en wereldeenheid, die totaal en abso luut is, en die den godsdienst welbewust uit sluit of die hem in-sluit, maar zóó, dat zij hem wezenlijk uitsluit, omdat de gods dienst den mensch boven de wereld uitheft tot de gemeenschap met God. Vandaar de strijd, die onvermijdelijk en onverzoenlijk is. Er is niet slechts sprake van mis-verstand, maar van misstand. De houding der kerk t.o.v. deze stroomingen is dus in hooge mate critisch. Zij moet zich daarbij bezinnen op haar beginsel, op de H. Schrift, op de oude Kerk en de Refor matie, toen dergelijke botsingen in grooten stijl voorkwamen." Ik zeide, dat de paedegagiek van het Na tionalisme gelooft in de almacht der opvoe ding. De ontwikkeling van het kleine kind tot knaap en later tot man laat ze niet zoo maar aan „de natuur" over, maar systema tisch beïnvloedt ze deze ontwikkeling.

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1938 | | pagina 7