Rondgang door den Dam-doolhof.
S
E
a
ff
rt
0
T
a 3 S
Wenken op electrisch gebied
DE BOERDERIJ AAN DE VAL
o o
oi
O
Z
W
E
LIJ -M
<u
j=
o
83 -w
5 H
5
-t
-J e
B v
l
4> w
U CA
3 O
CO CL
■a
"q
o
z
IL.
o
r
cu
cu
CD
5
03
.3
s3
SC
l.
o -rf
*1
o
-
■m -*-»
W
o,
ocT
co
CS
te fcc
s
't3
.2
o
a_
c a
O O
-S 3
o
o
O- 5
'ifl
- si
.2
-9 2
3
CD ïh
bc o cd
fl O T3
r2 bo
o
cd
3 O
?-•-•-»_
o fco
ÖTi
cd -9/3
p-»
*3,2.9
CD
3 tf
o
2 *-*
-sas
«8
cd
2^3
-»-* s3
_jl cd
TO T?
t-4
■2 2 c
o g S
-o
o
w
s< n
;=i
o t?
-I
■4j
cd r
W CM
d-4
h a
2
-ö 3
o
'3 "3
o
i
m -«->
- s
9 2
m s-«
s
rt 10 •-
d
I a
.2 h *a
.9 6,3
*n d
t»-
t* rö
cd
'd
<d
<3
d
-ö g
2 rM
iï 3
g
"5 9
m
ca O
CO
2"
te
2i
aj
■n
teH d
0 p
2 1=1
eS
03
03
■d
co
co
03
•a
7
c
o
Q
c s
0) CU
CO
■*-'
3
S 0 g
bo d
'S 3) 2
'3 Tï -9
a)
g a a
CÖ 2
cd Ti
É4 -ö
lil
cd
8
r2
^4 ^41 lü
o^,
m -73
-3 2?
a o -»->
p>
<D
w
g-Ü
ffl
"S
s-a^
bij 2
es' o
<D -d
-Oh
CD
dco TJ
fco bo d
a a p
:d»
$J) s
■2 ®2.
0 3
O -H 0 O
te a J*
PJ fl s cd
O KI
S£ I'S
O
O ^3 pl
a
.9 N
d -a d
O 3 O
s-a "S
CD r9 9
j> 59 _3
h-4 d
o
FH
d ft
•n
9
CU
fcflrö T3
-J
"S 2 o
S-«
rt
3 p
d CD
s
g
•d .9 P«
o
02 03
d hw
AS S
rti - "-H
42
fl
s g
bOrd
«la
- g s
bc.9 d
2^3
3cö CÖ O
bo^l
U O)
2 60
g g>
te .3
te g 8
3
rq O N CD
M ^d'
+T 3) bfl H
d d
d
®'3 2"s
r-J rjj <D -^
35 10
O
»a
1X3
rg d
:s» d
H rt o
d d
d rj -
'd
_i K.1
- 5 N
oN bog
-
S'?
5> TO
fl 2 3 -2
S® S ri rt
pd a d
Tl
w 0 d
.2 «j d d d
3 d h O
- <D O
d £.2
2 d p bc M
d O -rn
h0" .a
CO -d
bo.ö
d M
3 S ö-" g
"ft 2 3 O
Sn 2 'P
^5^
fl-0 g
ld?
5 t5
H O O rj O O
w s. H r, •!-< pci
M
-d
*-d o
i d d
w W
«2
rd
3.3
811 11
bO^U 02 6^ CQ P
r< •'-! «3
d bC"73 Ti
NJ
l|gg°
cd 02 pte N
2 fl
rd "-* d
rl d d 03
J2 650 ^d
©iH d h^®
a god
ö"3 g-9^2
•2 2 p d 3
n 0 tt® a
T? o ■-
1 s45
Pc hn
t3 co cd
P
cd d
d d
te Ti d
2 te t3
d o
do
HH
hCTJ
S'Ö
I 53
-§2?
d=g
N i-j3
-d
Q 03
d
rP
d co
-o
d
M*
il
bc2
sü
bo CD
-r-t
H d
H 0
9 d
a d
o
3 S
ro o
P o
H 3
a
d-^.S g d
dp o h d u
©©©pc
H3 -r- N -
p bo d
9 'o P
bc
JS te .3 p g 3
^2'p 3 3
3 co g d P
a 2 p i, 2 a>
-d te oj jS -
2 a2 J te^ g
3^
p p 2 te 2
-s a
bt -H - d
q>.2
p 2 2
CO O rr-J
.2 a te
-3 H o
2°^
t, rH V.U (D CS
©P_Md_od
p-322 p p a m "öj
n r j o d 'S
^syi-fcd
02
4S
•a* p
d
P -S ri-J
bO -t—
g p
r' »v, -•— tep - -e r—i '_d tü
®^®§'§rt§ëgog'5N!.'S,C2:
^S^tete|g^g®g3 3*|
fff 2*3 'P Tl O) O ©,??m n~i
«q ^Tg"
d tiO
cö .-3 U te
■S'W'd'S.g g
d f4-H f>
T ^te-1
6c P 3 *3
P -c
o o
cfl J3aa
2: tJ (h -te
bo P ïp
02
a h J3 -a
R ®:S -f
P 2 E? N
TO J_. Tj d
fed rS
g -3 a d 2
o -f-" d
d p
O
OL> COr^pT!
N-ö ^s-g-s^.s
S -2 -
-^3-g-af*-s'a^gJis;agB
fl -rgteSSrt -g-Sö^aJ73
®Cfi rd^P-rPop-'-,a-«-E.r-,
pga-H Q,a.fi-q3i>S 2 ®g
r Si-S 2.2 t* 0 ■- 8— -te o
3 a g 8
a d
-
1 a a^
«i H
1 2
d
d bO
b.
pp p 'p
P g ©rja. g»
u b P O
a 2i
cd-e g^TiTi
r£j M 'Z
mA^I'ÖW O rP N3
te-I
te2^
tsi
bf
d
a R*3 9 ®i)
8 ISNJa^^-g.32^g£
g"!
d
d
O p P P d
N#^ 2
o/ tt; mor&an; oon flink kinddat voor moe
der de schaar haalt, verdient een pluimpje,
geen bestraffing 1 alleen kan moeder er
even op wijzen, dat bet kind, als het weer
de schaar pakt, deze beter anders vast kan
houden,.
De kinderen moeten „mogen helpen". Als
men vijf jaar is, mag men een lucifer aan
steken om het theelichtje of het gascomfoor
aan te steken onder moeders toezicht.
Men make gebruik van de activiteitsdrang
der kinderen. Een kleuter van vijf jaar
kan en mag den melkboer helpen, geld be
talen, de flesschen naar binnen brengen, en
omdat het een gewichtig „spelletje" is ge
worden, leert het, vooral door het voorbeeld
van de moeder, hier keurig zeggen: „Alstu
blieft, melkboer, dank u wel, melkboer, dag
melkboer".
Onze kleuter van 5 neemt keurig de tele
foon aan, maar mijn vrouw heeft het haar
ook dadelijk goed, precies geleerd. Er is een
spelletje van gemaakt, ik belde haar een
paar keer op en terwijl vele volwassenen
kort en onbehouwen: „Ja" of „hallo"
schreeuwen, wanneer men ze opbelt, zegt
mijn dochter: „U spreekt met Jootje Steinz,
met wie spreek ik?"
Een zeer ernstige fout zou het nu zijn,
wanneer vreemde toeschouwers het kind bij
dit telefoon-aannemen zouden prijzen of er
hun verwondering over zouden uitspreken.
Het kind weet namelijk niet beter, of het
kan niet anders, het moet zoo. Goede
gewoonten en goede manieren moeten van
zelfsprekend zjjn.
Zoo kan een kleine kleuter van vijf jaar
de volgende manieren hebben:
Deur open doen wanneer er gebeld wordt,
en dan niet verwonderd blijven staan kijken,
maar zeggen: „Komt u binnen; 'k zal moeder
even roepen."
Hiet eten met beide handjes, vorkje in de
linkerhand, in de rechterhand het z.g.
schuivertje, goede vooroefening voor het
latere met mes en vork eten (hetgeen vele
volwassenen nooit meer goed leeren, omdat
het in de jeugd is verzuimd).
Het koopen van een kaartje in de tram
en het zelfstandig in eigen taschje bewaren
van het kaartje. Het uit zichzelf hulpvaar
dig optreden bij allerlei huiselijke karwei
tjes, waarin het langzamerhand een eigen
taak krijgt, b.v. bij tafel dekken, tuin be
sproeien en harken, enz. Het laten voorgaan
van volwassenen bij het binnengaan van
huis of kamer. Het niet langs iemand heen-
reiken, 't geen goed geleerd wordt wanneer
het zeif de koekjes mag „present eer en" enz.
enz.
Dit alles en nog veel meer kan een klein
kind van vijf jaar onder de knie hebben -
mits men niet te veel lawaai maakt als het
nog eens een vergissing begaat, mits het niet
geprezen en geëerd wordt, wanneer het iets
goed doet, en bovenal mits de ouders zelf
nooit tegen deze voorschriften zondigen.
Alles hangt af van het gedurige goede
voorbeeld der ouders. Een 'kleuter van vijf,
die op deze volkomen natuurlijke wijze goede
manieren heeft geleerd, heeft een verbazen
de voorsprong op andere kinderen, die deze
vorming missen.
P. W. J. STEINZ.
RADIO TECHNISCHE VRAAGBAAK.
Antenne.
We verzuimden tijdig een cliché in te zen
den, waardoor het ons niet mogelijk is, om
deze week het laatste artikel van het ultra
korte golf-voorzetapparaat te plaatsen. We
hopen dit nu volgende week te doen.
Deze week willen we u iets vertellen over
de antenne. Temeer, daar wij straks, na de
behandeling van het ultra-korte golf-voor
zetapparaat toch een apart artikel aan dit
onderwerp wilden wijden.
Er is namelijk zoo'n reuze verschil tus-
schen de antenne's, zooals wij die vroeger
graag maakten en die van tegenwoordig
Besteedde men vroeger alle mogelijke zorg
aan de antenne, tegenwoordig is dit anders.
Er wordt soms maar een stuk draad ergens
gespannen, tegen een muur gespijkerd en
ziedaar onze antenne. Vroeger spande men
<i© binnealoi<lin& netjes op isolatoren, roon
maakte een mooie doorvoer en spande de
antenne netjes af. De antenne bestond dan,
als we een heele goede en mooie hadden,
uit twee naast elkaar gespannen draden
van een enorme lengte. Later is dit ver
vangen door een ééndraads-antenne en hoe
langer men deze wist te maken, hoe beter
het was. Wij experimenteerden wel met een
antenne 50 M. in dien tijd en hoe trotscü
waren wij daar niet op.
Kwam men al heel vlug van de meer-
draadsantenne op de ééndraads, ook tegen
woordig is dit nog de beste antenne. Alleen
maken we één en ander niet meer zoo lang.
Een ééndraadsantenne met een horizontaal
stuk van ca. 10 M. en een niet te lange
invoerleiding is wel het neusje van de
zalm, wat men tegenwoordig kan wenschen,
om de best mogelijke resultaten met de ra
dio-ontvangst te hebben.
Voor ultra-korte golf moet deze lengte
zeker niet grooter zijn. Wel is een voornaam
punt, de antenne zoo hoog mogelijk te ma
ken. Als algemeene stelregel geldt: hoe hoo-
ger, hoe beter.
We maken de antenne zelf zoo min mo
gelijk in de buurt van boomen e.d. We span
nen dus den draad zoo vrij mogelijk. Ook
aan de toevoerleiding moeten we de noodige
zorg besteden. Laat deze zoo snel mogelijk
naar beneden loopen en zoo recht mogelijk.
Maak dus bij voorkeur geen mooie bochten
e.d. En houd de invoerdraad met behulp
van een isolator, die in verschillende vor
men voor enkele centen overal te koop is,
van den muur verwijderd. Voor den door
voer naar binnen neme men bij voorkeur
invoerstaafjes, die daarvoor in den handel
zijn. De binnenleiding houdt men ook weer
enkele centimeters van den muur verwijderd.
Men maakt ook deze zoo kort mogelijk. Voor
deze leiding kan men geïsoleerd draad ne
men, terwijl het voorkeur verdient de buiten
leiding heelemaal van ongeïsoleerd draad te
maken.
En zorg dat de heele antenne afloopend
is, al is dit bij' het horizontale gedeelte bo
ven het huis natuurlijk niet zoo sterk
Eenigsz-ins afloopen is ook daar echter aan
te bevelen.
Wij willen nog op een punt wijzen, wat
dikwijls vergeten wordt, en waar we toch
zoo veel hinder van kunnen ondervinden.
Soldeer de invoerleiding aan de eigenlijke
antenne vast. Sla hier de draad zoo maar
niet een paar keer rond, daar de draad oxy-
deert en dan geen betrouwbaar contact meer
geeft. Men kan als antennedraad litze (d.z.
snoertjes in elkaar gedraaid koperdraad) of
gewoon koperdraad gebruiken. Voorkeur
hebben wij niet, al wordt door sommigen
litze geprefereerd.
Als uw antenne niet aan bovenomschreven
eischen voldoet, raden wij u, deze eens gron
dig na te zien en het resultaat zal zijn
dat we beter, rustiger en vooral storingvrijer
radio-ontvangst zullen hebben.
Over het gebruik, van kippengaas, em
mers, en wat voor mooie staketsels men
soms al niet meer op daken ziet, zullen wij
het niet hebben. Natuurlijk is ontvangst met
een dergelijke inrichting mogelijk. Maar een
perfecte ontvangst niet. Hebben we weinig
plaatsruimte, dan kan men zijn toevlucht tot
kippengaas nemen, maar als daar ruimte
voor is, is er ook meestal plaats voor een
draad van 23 M., en deze als antenne
te gebruiken vinden wij veel beter dan kip
pengaas e.d.
Maak ook de aardleiding zoo kort moge
lijk en 't liefst aan een aparte buis in den
grond (dus niet aan waterleiding-, gasbuis
e.d., daar deze buizen van elkaar geïsoleerd
zijn). Besteed ook zooveel mogelijk zorg aan
de isolatie van de aardleiding en spijker
deze in geen geval tegen den muur, onder
't motto: ,,'t is toch maar aarde". Dit heeft
wel degelijk invloed.
Wij weten dat de moderne toestellen bijna
geen antenne noodig hebben, maar de ont
vangst met een goede antenne wint het toch
ook bij die moderne toestellen, heel gemak
kelijk van de ontvangst met pruts-antennes.
Wij; hopen dat u uw voordeel met onzen
raad zult doen. Ziet uw antenne eens na,
vooral als dit in een paar jaar niet ge
beurd is.
Vragen. „Anonymus." 't Schema zullen
we zenden, maar u moet er aan denken, dat
u ook zt'Ifs green minuut midden in den
nacht ook maar dat zendertje probeeren
kunt, zonder vergunning en zeker niet op
een golflengte, zooals u aangeeft. Maar waar
om doet u geen examentje? Dat is toch niet
zoo moeilijk.
J. v. O. te Goes. U kunt een verhuistrans-
formator van 50 Watt tusschenschakelen,
die de spanning transformeert van 220 volt
op 130 volt. Deze zijn in iedere goede elec-
triciteitszaak verkrijgbaar. Maar bezit het
toestel geen aansluiting voor 220 volt? Weet
u dat wel heel zeker? We raden n aan, dit
nog maar even na te zien.
HET GETAL
Het getal aldus „De School met den Bij
bel" staat bij ons in het centrum. We staan
er mee op en gaan er mee naar bed. Heel
ons leven wordt beheerscht door het getal.
Alles drukken we immers uit in getallen en
overal maken we statistieken van. Alleen
wat in cijfers is uitgedrukt kunnen we vol
doende beoordeelen en daarom trachten we
omgekeerd onze beoordeeling van alles in cij
fers uit te drukken.
Probeeren we geestelijke waarden zelfs
niet in cijfers te vangen? Zooveel doopelin-
gten, zooveel avondsmaalsgangers meer dan
verleden jaar! Dus: vooruitgang!
Op school doen we dapper mee aan het
tellen aan het in cijfers vastleggen.
Naar den kant van de kinderen: door hun
prestaties in het tellen en in het werken
met getallen hoog, zeer hoog aan te slaan.
Naar den kant van de ouders: door hun
meerdere malen per jaar een lijst met cij
fers te sturen, welke symbolen heeten te zijn
van het intellect, zelfs van den ijver hunner
telgen.
Naar den kant der regeering: door met
getallen te bewijzen, hoe onze groote klassen
behoorlijk onderwijs geven in den weg staan.
Naar den kant onzer collega's vooral
niet te vergeten: „Hoeveel leerlingen had
jij op 16 Januari?" Draait daar voor een
groot deel ons schoolwezen niet om? Wordt
niet op vele scholen met spanning de tel
datum tegemoet gezien. Er hangt immers
zooveel van af!
En toch! „We zijn aanbidders van het
getal geworden", zei me laatst een collega.
Inderdaad, we meten den bloei van ons
Ghr. onderwijs zoo gemakkelijk met getallen
en statistieken. Maar is dat werkelijk bloei?
Is de school die groeit altijd de beste? En
de school, wier aantal leerlingen terug loopt,
deugt die niet? Ik beweer niet, dat het te
genovergestelde juist is, maar wek op, niet
in de almacht van het getal te gelooven.
Is het werkelijk alleen de verdienste van
het jubileerende of afscheidnemende hoofd,
dat „de school onder zijn leiding in leerlin
genaantal verdubbeld is?" Waren er geen
factoren, die daaraan hebben meegewerkt,
totaal buiten den jubilaris om? Als hij eens
in de plaats van zijn collega in die oude
school had gestaan in de binnenstad, met
een stelletje achterbuurtkindertjes?
Er is een oud verhaal van een koning,
die zijn volk wou! tellen, opdat hij zich be
roemen 'kon op het getal zijner krijgers.
God beware er ons voor, dat wij zouden
gaan bouwen op ons getal en ons zouden be
roemen op de school, die wij hebben groot
gemaakt!"
Wij kunnen het woordje school hier
ook door een ander woord vervangen.
door H. ZEEBERG.
24.)
„Nou, nou, zeg dat maar zachtjes, 'k Heb
beide mijn oogen open. Wat zeg je er van,
boerin?"
„Een gast moet goed behandeld worden,
Mina."
„Krek zoo. We zullen eens wat beleven."
„Altijd even vroolijk," zeide Ina, doelend
op de dienstbode, die zich even verwij
derde.
„Ja, een opgewekt meisje. En tóch heeft
zij heel veel doorgemaakt. Zij kon boeren-
ARBEIDSRHYTHME.
Voor elk lichaamsdeel is een rhythme te
vinden, watirin men een bepaalde beweging,
zonder lasten te verplaatsen, onbepaald lang
kon volhouden zonder vermoeid te worden.
Bij het verrichten van arbeid, b.v. het dra
gen van een last, is eveneens zulk een rhyth
me te vinden. D'an is het rhythme echter
langzamer. Hoe zwaarder de last, hoe lang
zamer de beweging. Beneden een zeker
gewicht is echter altijd een rhythme te vin
den, waarbij het gewicht onbepaald langen
tijd bewogen kan worden.
Geen wonder dan ook, dat een zuivere
juiste rhythmeering voor arbeidsverrich-
ting in het groot enorme beteekenis heeft.
Ten deele hierop berust het beroemde of be
ruchte Taylor-systeem, het stelsel van ar
beidsregeling en efficiency. Daarbij is het
streven, den te verplaatsen last en het
rhythme der beweging beide zóó te kiezen,
dat een optimum van arbeidsprestatie be
reikt wordt.
Een rkythmische beweging geeft veel
minder vermoeidheid dan b.v. het langen
tijd achter elkaar gestrekt houden van den
arm. D'at houdt niemand langer dan 29 mi
nuten uit. Bij rhythmische beweging werkt
en rust iedere spiergroep beurtelings. Bo
vendien bevordert afwisselende samentrek
king en verslapping van een spier den
bloedsomloop in hooge mate.
dochter zijn, maar haar vader heeft al zijn
hebben en houden in drank omgezet."
„Wat is er toch een ellende op de wereld,"
meende Ina. ,,'t Is zoo onverklaarbaar."
„We bederven alles door onze zonden,
kind. Je moet er je nog over verbazen en
er voor danken, dat de Heere tóch nog zoo
veel goeds schenkt. Het is alles onverdiende
genade."
„U zult wel gelijk hebben. Maar zooveel is
mijl onverklaarbaar. Men wil soms iets goeds
doen en kan toch dat goede niet bereiken,
omdat een ander tegenstand biedt."
,,'kWeet niet, wat je bedoelt. Maar dit
weet ik wel, dat die ander alleen tegen
stand bieden kan, omdat God het wil. Als de
Heere het niet wil, gebeurt het niet."
„Vindt u dan in het loven niet veel raad
selachtigs en onverklaarbaars?"
„Ja, heel veel zelfs, 'k Weet er in mijn
eigen leven van mee te praten. En 'k heb
het er ook wel moeilijk onder gehad. Maar
meer en meer heb ik door Gods genade ge
leerd, alles aan Hem over te geven. Hij
meent het goed met ons. Klem je maar vast
iaan den Heere Jezus, kind. Dat alleen
geeft vrede voor de ziel. Eh dan kun je
alles dragen, al is het nog zoo zwaar, 'k Heb
wel het gevoel gehad, of ik sterven zou van
verdriet. Maar Gód gaf kracht, om te
dragen."
„Toen uw jongen stierf?" vroeg Ina.
„Ja, dat knaagde ook. Maar 'kwist mijn
jongen in den hemel. Dat was een 'heerlijke
troost. Later was er iets veel ergers. Ik kan
dat niet vertellen, maar 't ging door vleesch
en bloed. En tóch was de Heere daar weer,
om mij te schragen."
Het gesprek, dat diepen indruk op Ina
maaJkte, moest gestaakt worden, want de
dienstbode verscheen weer. En op het erf
kwam ook beweging. De koeien, die graas
den langs den zeedijk, werden samengedre
ven, om gemolken te worden. En van het
land kwamen de paarden. Even later ver
toonde zich de korte gestalte van boer
Mieras in de deuropening.
„Goeden avond, samen."
Hij sprak, nu zijln vrouw er bij was, vrien
delijker dan anders. En het was, of op zijn
stug, stroef gelaat een mflde trek kwam,
toen hiji naar den ruststoel liep en zijn oudje
over het hoofd streelde.
„Een goeden middag gehad, vrouw?"
„Een prettige middag. Eln de juffrouw
blijft eten vanavond."
„Als u bet tenminste goed vindt," vulde
Ina lachend aan.
„Mij bestig. De juffrouw eet met haar
eigen mond. Etn wij! hebben gelukkig ge
noeg."
Hij ging zitten in een armstoel. Ietwat
ineengedoken. Hij was zichtbaar vermoeid.
Eb nu pas ontdekte Ina, hoe oud haar
Grootvader was. Wanneer hij stond of liep
viol hot iiiot ZOO t>i>. Ook trof Hel lia.a.r diop, 1
dat hij niet oen vrediiten trek bezat, noimls I
zoo vaak op het gelaat van oude menschen. I
Zooals ook bijl de boerin, die tenslotte toch I
steeds aan haar stoel gebonden was. De I
„boer van de Val" was schuw. Behalve dien
eenen keer, op dien Zondagmiddag in de
pastorie, had hij haar nog niet goed aange
keken. Het was haar opgevallen die enkele
malen, dat zij! hem gezien had. Ook nu deed
hiji 'het niet. Rusteloos zwierven zijn oogen
door het vertrek of door de ruiten naar
buiten.
Zonder iets te zeggen dronk hij zijn kop
koffie leeg en ging weer naar het erf.
Ruim een half uur later, de arbeiders
waren vertrokken op den eenen inwonende
na, schikten zij zich aan tafel, terwijl Ina
de boerin bediende.
Daar zat Zacharias Mieras, de pet op
het hoofd. Want hij was de baas. De knecht,
een jonge kerel nog, verlegen als wat, was
blootshoofds. Verder was er de dienstbode.
Eta. dan Ina, die vlakbij de ruststoel zat, om
zoo noodig haar Grootmoeder te helpen.
Zoo kwam het, dat zij recht tegenover haar
Grootvader kwam le zitten.
De boer nam de pet af en hield die voor
de oogen. Ina verwachtte, zooals in de pas
torie, een overluid gebed. Maar zij vernam
niets. Tot zijl in eenen bespeurde, dat ieder
voor zichzelf bad.
Het begin van den maaltijd, er was over
vloed van brood, kaas, eieren en melk, was
gedwongen. De boerin vroeg zoo nu en dan
wat. En de boer gaf korte antwoorden. De
anderen zeiden niets. Het speet Ina even,
dat zij gebleven was. In de pastorie waren
de maaltijden altijd zoo gezellig. Maar zaj
zat in het schuitje en moest zich redden.
„E'et u dat allemaal op?" vroeg zij den
larbeider, die een stapel gesneden brood
vóór zich 'had, die stelselmatig minderde.
De jongeling kleurde. En knikte. Want
zijn mond was te vol, om te spreken. Ge
steld, dat hij" antwoord had durven geven.
„We zijn geen jonge juffers, hoor. Den
heelen dag hard in de buitenlucht gewerkt."
Zacharias Mieras lachte luid. Tóch deed
zijn lach niet prettig aan.
„Ik kan met geen mogelijkheid twee van
deze groote sneden brood op", verklaarde
Ina.
„Geen wonder, dat de juffrouw zoo smal
letjes is. Je moest hier op de boerderij zijn."
„Nu, als ik niet in de pastorie logeerde,
zou ik hier best een paar maanden willen
zijn. Dat lijkt mij", lachte Ina.
„Dan kom je nog een paar maanden hier",
zei de boerin.
„Neen, neen, dat gaat niet. Ik zal weer
blij wezen, in het ziekenhuis te zijn."
Het ijs was in eenen gebroken. Tot ver
bazing van de dienstbode, die den arbeider
al eens aankeek, praatte de boer over het
ziekenhuis en over Amsterdam en Rotter
dam. Het bleek Ina, dat hij enkele malen
in de hoofdstad en meermalen in de Maas
stad was geweest. Eh er over vertellen
kon ook.
„Ik dacht, dat Zuidstad al groot genoeg
voor u was", schertste Ina, doelend op zijn
eigen woorden van de vorige week.
„In een stad zou ik niet graag willen
wonen. Maar er eens gaan kijken, ja. Eet
de juffrouw niet meer?"
„Neen, dank u, Mieras. Ik ben heusch
voldaan."
„Je gaat net zoo mager weg, als je ge
komen bent", meende de boer.
„Ik vind, dat ik niet zoo mager ben",
lachte Ina, die inwendig schik had in de
resoluutheid van haar Grootvader, maar ook
in het feit, dat hij zoo spraakzaam was.
„Nou, Stien zag er op dien leeftijd anders
uit, hé, moeder?"
„Ja, maar een stadskind of een boeren
dochter, Zacharias. Welk een verschil!"
„Heb je altijd in een stad gewoond?"
„In Zwolle geboren en later in Arnhem
gaan wonen. Niets eens zulke groote steden."
Het gesprek duurde voort. Ongehoord feit.
Want het eten was gedaan. En op de boer
derij zat men geen minuut langer aan tafel
dan strikt noodig was.
Op een gegeven moment liet Ina zich ont
vallen, dat zij een gymnasium doorloopen
had.
„Zeg nou nog eens, dat u niet van de
deftigheid komt!" daagde Mina uit.
„Unar \*ooï jo, nicl (\o.t\iv; voor -xijn. Mijn
vader moet ook. hard werken voor zijn
brood."
,,'t Zal er werken naar zijn. W ij werken,
hé, Kees?" zei Mieras tot den knecht.
„Maar als mijn vader en zijn collega's
er niet waren, kon u niet werken," troef
de Ina. „Want dan was er geen land."
„Heb ik van mijn leven!" verbaasde de
dienstbode zich.
„Natuurlijk niet. Wie zorgen, dat er goede
dijken en kanalen en sluizen komen? De
waterbouwkundige ingenieurs zou ik den
ken."
De boerin keek haar scherp aan.
„Is je vader dat, Ina?"
„Ja, vrouw Mieras. Hoofdingenieur van
den Rijkswaterstaat. En dat is ook werken,
al is het niet met de handen", wendde zij
zich tot den boer, die opeens zijn stugge
houding had hernomen. „Alle werk is ge
lukkig niet gelijk. Maar werken doen we
allen. De verpleegsters in de ziekenhuizen
ook."
„Zijn we klaar?" vroeg Mieras bot.
Wanneer onze liefde voor Jezus niet meer
is dan wat gevoeligheid, smachten, dweepen,
lat enwe haar dan zoo gauw mogelijk over
boord werpen.
Gemoedelijkheid is zoo verbazend goed
koop.
Gemoedelijkheid verschaft ons zoo'n ruime
kans om met vriendelijke tranen in de oogen
en zoete gebeden op de lippen verloren te
gaan.
Liefde wil handelen. De vuurvonk zit in
den vuursteen, maar als de vuurvonk er
nooit uitspat, ook niet wanneer ge er met
het blanke staal tegen slaat, zou het dan
wel een vuursteen zijn?
Prof. Dr A. J. Th. Jonker.
Onder redactie van Jur. Schroder, Sta
dionstraat 29, Amsterdam-Z. Alles deze ru
briek betreffende te richten aan dit adres.
Vraagstuk 9.
Tot en met 22 Maart kan men van dit
vraagstuk zijn oplossing nog inzenden. Na
dien datum verzonden oplossingen tellen be
slist niet meer mee.
Vraagstuk 10.
Auteur: J. Schwarz, Amsterdam.
1 2 3 4 5
48 49
Stand zwart: 15 schijven op: 1, 2, 3, 6/9,
12, 13, 15, 16, 18, 22/24.
Stand wit: 15 schijven op: 25/27, 31, 33/36,
39, 44, 46/50.
Opgave: Wit speelt en haalt een dam!
Eerst de oplossing zoeken zonder de schij'-
ven aan te raken. Hier vraag ik dit speciaal
omdat Wit den gevraagden damzet in de
partij heeft uitgevoerd. Toen mocht hij ook
niet „probeeren".
Correspondentie.
A. d. B. te V. Uw accoord-verklaring dan
kend gelezen.
S. W. te W. Een boekje voor beginners is