Rondgang door den Dam-doolhof. S E a ff rt 0 T a 3 S Wenken op electrisch gebied DE BOERDERIJ AAN DE VAL o o oi O Z W E LIJ -M <u j= o 83 -w 5 H 5 -t -J e B v l 4> w U CA 3 O CO CL ■a "q o z IL. o r cu cu CD 5 03 .3 s3 SC l. o -rf *1 o - ■m -*-» W o, ocT co CS te fcc s 't3 .2 o a_ c a O O -S 3 o o O- 5 'ifl - si .2 -9 2 3 CD ïh bc o cd fl O T3 r2 bo o cd 3 O ?-•-•-»_ o fco ÖTi cd -9/3 p-» *3,2.9 CD 3 tf o 2 *-* -sas «8 cd 2^3 -»-* s3 _jl cd TO T? t-4 ■2 2 c o g S -o o w s< n ;=i o t? -I ■4j cd r W CM d-4 h a 2 -ö 3 o '3 "3 o i m -«-> - s 9 2 m s-« s rt 10 •- d I a .2 h *a .9 6,3 *n d t»- t* rö cd 'd <d <3 d -ö g 2 rM iï 3 g "5 9 m ca O CO 2" te 2i aj ■n teH d 0 p 2 1=1 eS 03 03 ■d co co 03 •a 7 c o Q c s 0) CU CO ■*-' 3 S 0 g bo d 'S 3) 2 '3 Tï -9 a) g a a CÖ 2 cd Ti É4 -ö lil cd 8 r2 ^4 ^41 lü o^, m -73 -3 2? a o -»-> p> <D w g-Ü ffl "S s-a^ bij 2 es' o <D -d -Oh CD dco TJ fco bo d a a p :d» $J) s ■2 ®2. 0 3 O -H 0 O te a J* PJ fl s cd O KI S£ I'S O O ^3 pl a .9 N d -a d O 3 O s-a "S CD r9 9 j> 59 _3 h-4 d o FH d ft •n 9 CU fcflrö T3 -J "S 2 o S-« rt 3 p d CD s g •d .9 P« o 02 03 d hw AS S rti - "-H 42 fl s g bOrd «la - g s bc.9 d 2^3 3cö CÖ O bo^l U O) 2 60 g g> te .3 te g 8 3 rq O N CD M ^d' +T 3) bfl H d d d ®'3 2"s r-J rjj <D -^ 35 10 O »a 1X3 rg d :s» d H rt o d d d rj - 'd _i K.1 - 5 N oN bog - S'? 5> TO fl 2 3 -2 S® S ri rt pd a d Tl w 0 d .2 «j d d d 3 d h O - <D O d £.2 2 d p bc M d O -rn h0" .a CO -d bo.ö d M 3 S ö-" g "ft 2 3 O Sn 2 'P ^5^ fl-0 g ld? 5 t5 H O O rj O O w s. H r, •!-< pci M -d *-d o i d d w W «2 rd 3.3 811 11 bO^U 02 6^ CQ P r< •'-! «3 d bC"73 Ti NJ l|gg° cd 02 pte N 2 fl rd "-* d rl d d 03 J2 650 ^d ©iH d h^® a god ö"3 g-9^2 •2 2 p d 3 n 0 tt® a T? o ■- 1 s45 Pc hn t3 co cd P cd d d d te Ti d 2 te t3 d o do HH hCTJ S'Ö I 53 -§2? d=g N i-j3 -d Q 03 d rP d co -o d M* il bc2 sü bo CD -r-t H d H 0 9 d a d o 3 S ro o P o H 3 a d-^.S g d dp o h d u ©©©pc H3 -r- N - p bo d 9 'o P bc JS te .3 p g 3 ^2'p 3 3 3 co g d P a 2 p i, 2 a> -d te oj jS - 2 a2 J te^ g 3^ p p 2 te 2 -s a bt -H - d q>.2 p 2 2 CO O rr-J .2 a te -3 H o 2°^ t, rH V.U (D CS ©P_Md_od p-322 p p a m "öj n r j o d 'S ^syi-fcd 02 4S •a* p d P -S ri-J bO -t— g p r' »v, -•— tep - -e r—i '_d tü ®^®§'§rt§ëgog'5N!.'S,C2: ^S^tete|g^g®g3 3*| fff 2*3 'P Tl O) O ©,??m n~i «q ^Tg" d tiO cö .-3 U te ■S'W'd'S.g g d f4-H f> T ^te-1 6c P 3 *3 P -c o o cfl J3aa 2: tJ (h -te bo P ïp 02 a h J3 -a R ®:S -f P 2 E? N TO J_. Tj d fed rS g -3 a d 2 o -f-" d d p O OL> COr^pT! N-ö ^s-g-s^.s S -2 - -^3-g-af*-s'a^gJis;agB fl -rgteSSrt -g-Sö^aJ73 ®Cfi rd^P-rPop-'-,a-«-E.r-, pga-H Q,a.fi-q3i>S 2 ®g r Si-S 2.2 t* 0 ■- 8— -te o 3 a g 8 a d - 1 a a^ «i H 1 2 d d bO b. pp p 'p P g ©rja. g» u b P O a 2i cd-e g^TiTi r£j M 'Z mA^I'ÖW O rP N3 te-I te2^ tsi bf d a R*3 9 ®i) 8 ISNJa^^-g.32^g£ g"! d d O p P P d N#^ 2 o/ tt; mor&an; oon flink kinddat voor moe der de schaar haalt, verdient een pluimpje, geen bestraffing 1 alleen kan moeder er even op wijzen, dat bet kind, als het weer de schaar pakt, deze beter anders vast kan houden,. De kinderen moeten „mogen helpen". Als men vijf jaar is, mag men een lucifer aan steken om het theelichtje of het gascomfoor aan te steken onder moeders toezicht. Men make gebruik van de activiteitsdrang der kinderen. Een kleuter van vijf jaar kan en mag den melkboer helpen, geld be talen, de flesschen naar binnen brengen, en omdat het een gewichtig „spelletje" is ge worden, leert het, vooral door het voorbeeld van de moeder, hier keurig zeggen: „Alstu blieft, melkboer, dank u wel, melkboer, dag melkboer". Onze kleuter van 5 neemt keurig de tele foon aan, maar mijn vrouw heeft het haar ook dadelijk goed, precies geleerd. Er is een spelletje van gemaakt, ik belde haar een paar keer op en terwijl vele volwassenen kort en onbehouwen: „Ja" of „hallo" schreeuwen, wanneer men ze opbelt, zegt mijn dochter: „U spreekt met Jootje Steinz, met wie spreek ik?" Een zeer ernstige fout zou het nu zijn, wanneer vreemde toeschouwers het kind bij dit telefoon-aannemen zouden prijzen of er hun verwondering over zouden uitspreken. Het kind weet namelijk niet beter, of het kan niet anders, het moet zoo. Goede gewoonten en goede manieren moeten van zelfsprekend zjjn. Zoo kan een kleine kleuter van vijf jaar de volgende manieren hebben: Deur open doen wanneer er gebeld wordt, en dan niet verwonderd blijven staan kijken, maar zeggen: „Komt u binnen; 'k zal moeder even roepen." Hiet eten met beide handjes, vorkje in de linkerhand, in de rechterhand het z.g. schuivertje, goede vooroefening voor het latere met mes en vork eten (hetgeen vele volwassenen nooit meer goed leeren, omdat het in de jeugd is verzuimd). Het koopen van een kaartje in de tram en het zelfstandig in eigen taschje bewaren van het kaartje. Het uit zichzelf hulpvaar dig optreden bij allerlei huiselijke karwei tjes, waarin het langzamerhand een eigen taak krijgt, b.v. bij tafel dekken, tuin be sproeien en harken, enz. Het laten voorgaan van volwassenen bij het binnengaan van huis of kamer. Het niet langs iemand heen- reiken, 't geen goed geleerd wordt wanneer het zeif de koekjes mag „present eer en" enz. enz. Dit alles en nog veel meer kan een klein kind van vijf jaar onder de knie hebben - mits men niet te veel lawaai maakt als het nog eens een vergissing begaat, mits het niet geprezen en geëerd wordt, wanneer het iets goed doet, en bovenal mits de ouders zelf nooit tegen deze voorschriften zondigen. Alles hangt af van het gedurige goede voorbeeld der ouders. Een 'kleuter van vijf, die op deze volkomen natuurlijke wijze goede manieren heeft geleerd, heeft een verbazen de voorsprong op andere kinderen, die deze vorming missen. P. W. J. STEINZ. RADIO TECHNISCHE VRAAGBAAK. Antenne. We verzuimden tijdig een cliché in te zen den, waardoor het ons niet mogelijk is, om deze week het laatste artikel van het ultra korte golf-voorzetapparaat te plaatsen. We hopen dit nu volgende week te doen. Deze week willen we u iets vertellen over de antenne. Temeer, daar wij straks, na de behandeling van het ultra-korte golf-voor zetapparaat toch een apart artikel aan dit onderwerp wilden wijden. Er is namelijk zoo'n reuze verschil tus- schen de antenne's, zooals wij die vroeger graag maakten en die van tegenwoordig Besteedde men vroeger alle mogelijke zorg aan de antenne, tegenwoordig is dit anders. Er wordt soms maar een stuk draad ergens gespannen, tegen een muur gespijkerd en ziedaar onze antenne. Vroeger spande men <i© binnealoi<lin& netjes op isolatoren, roon maakte een mooie doorvoer en spande de antenne netjes af. De antenne bestond dan, als we een heele goede en mooie hadden, uit twee naast elkaar gespannen draden van een enorme lengte. Later is dit ver vangen door een ééndraads-antenne en hoe langer men deze wist te maken, hoe beter het was. Wij experimenteerden wel met een antenne 50 M. in dien tijd en hoe trotscü waren wij daar niet op. Kwam men al heel vlug van de meer- draadsantenne op de ééndraads, ook tegen woordig is dit nog de beste antenne. Alleen maken we één en ander niet meer zoo lang. Een ééndraadsantenne met een horizontaal stuk van ca. 10 M. en een niet te lange invoerleiding is wel het neusje van de zalm, wat men tegenwoordig kan wenschen, om de best mogelijke resultaten met de ra dio-ontvangst te hebben. Voor ultra-korte golf moet deze lengte zeker niet grooter zijn. Wel is een voornaam punt, de antenne zoo hoog mogelijk te ma ken. Als algemeene stelregel geldt: hoe hoo- ger, hoe beter. We maken de antenne zelf zoo min mo gelijk in de buurt van boomen e.d. We span nen dus den draad zoo vrij mogelijk. Ook aan de toevoerleiding moeten we de noodige zorg besteden. Laat deze zoo snel mogelijk naar beneden loopen en zoo recht mogelijk. Maak dus bij voorkeur geen mooie bochten e.d. En houd de invoerdraad met behulp van een isolator, die in verschillende vor men voor enkele centen overal te koop is, van den muur verwijderd. Voor den door voer naar binnen neme men bij voorkeur invoerstaafjes, die daarvoor in den handel zijn. De binnenleiding houdt men ook weer enkele centimeters van den muur verwijderd. Men maakt ook deze zoo kort mogelijk. Voor deze leiding kan men geïsoleerd draad ne men, terwijl het voorkeur verdient de buiten leiding heelemaal van ongeïsoleerd draad te maken. En zorg dat de heele antenne afloopend is, al is dit bij' het horizontale gedeelte bo ven het huis natuurlijk niet zoo sterk Eenigsz-ins afloopen is ook daar echter aan te bevelen. Wij willen nog op een punt wijzen, wat dikwijls vergeten wordt, en waar we toch zoo veel hinder van kunnen ondervinden. Soldeer de invoerleiding aan de eigenlijke antenne vast. Sla hier de draad zoo maar niet een paar keer rond, daar de draad oxy- deert en dan geen betrouwbaar contact meer geeft. Men kan als antennedraad litze (d.z. snoertjes in elkaar gedraaid koperdraad) of gewoon koperdraad gebruiken. Voorkeur hebben wij niet, al wordt door sommigen litze geprefereerd. Als uw antenne niet aan bovenomschreven eischen voldoet, raden wij u, deze eens gron dig na te zien en het resultaat zal zijn dat we beter, rustiger en vooral storingvrijer radio-ontvangst zullen hebben. Over het gebruik, van kippengaas, em mers, en wat voor mooie staketsels men soms al niet meer op daken ziet, zullen wij het niet hebben. Natuurlijk is ontvangst met een dergelijke inrichting mogelijk. Maar een perfecte ontvangst niet. Hebben we weinig plaatsruimte, dan kan men zijn toevlucht tot kippengaas nemen, maar als daar ruimte voor is, is er ook meestal plaats voor een draad van 23 M., en deze als antenne te gebruiken vinden wij veel beter dan kip pengaas e.d. Maak ook de aardleiding zoo kort moge lijk en 't liefst aan een aparte buis in den grond (dus niet aan waterleiding-, gasbuis e.d., daar deze buizen van elkaar geïsoleerd zijn). Besteed ook zooveel mogelijk zorg aan de isolatie van de aardleiding en spijker deze in geen geval tegen den muur, onder 't motto: ,,'t is toch maar aarde". Dit heeft wel degelijk invloed. Wij weten dat de moderne toestellen bijna geen antenne noodig hebben, maar de ont vangst met een goede antenne wint het toch ook bij die moderne toestellen, heel gemak kelijk van de ontvangst met pruts-antennes. Wij; hopen dat u uw voordeel met onzen raad zult doen. Ziet uw antenne eens na, vooral als dit in een paar jaar niet ge beurd is. Vragen. „Anonymus." 't Schema zullen we zenden, maar u moet er aan denken, dat u ook zt'Ifs green minuut midden in den nacht ook maar dat zendertje probeeren kunt, zonder vergunning en zeker niet op een golflengte, zooals u aangeeft. Maar waar om doet u geen examentje? Dat is toch niet zoo moeilijk. J. v. O. te Goes. U kunt een verhuistrans- formator van 50 Watt tusschenschakelen, die de spanning transformeert van 220 volt op 130 volt. Deze zijn in iedere goede elec- triciteitszaak verkrijgbaar. Maar bezit het toestel geen aansluiting voor 220 volt? Weet u dat wel heel zeker? We raden n aan, dit nog maar even na te zien. HET GETAL Het getal aldus „De School met den Bij bel" staat bij ons in het centrum. We staan er mee op en gaan er mee naar bed. Heel ons leven wordt beheerscht door het getal. Alles drukken we immers uit in getallen en overal maken we statistieken van. Alleen wat in cijfers is uitgedrukt kunnen we vol doende beoordeelen en daarom trachten we omgekeerd onze beoordeeling van alles in cij fers uit te drukken. Probeeren we geestelijke waarden zelfs niet in cijfers te vangen? Zooveel doopelin- gten, zooveel avondsmaalsgangers meer dan verleden jaar! Dus: vooruitgang! Op school doen we dapper mee aan het tellen aan het in cijfers vastleggen. Naar den kant van de kinderen: door hun prestaties in het tellen en in het werken met getallen hoog, zeer hoog aan te slaan. Naar den kant van de ouders: door hun meerdere malen per jaar een lijst met cij fers te sturen, welke symbolen heeten te zijn van het intellect, zelfs van den ijver hunner telgen. Naar den kant der regeering: door met getallen te bewijzen, hoe onze groote klassen behoorlijk onderwijs geven in den weg staan. Naar den kant onzer collega's vooral niet te vergeten: „Hoeveel leerlingen had jij op 16 Januari?" Draait daar voor een groot deel ons schoolwezen niet om? Wordt niet op vele scholen met spanning de tel datum tegemoet gezien. Er hangt immers zooveel van af! En toch! „We zijn aanbidders van het getal geworden", zei me laatst een collega. Inderdaad, we meten den bloei van ons Ghr. onderwijs zoo gemakkelijk met getallen en statistieken. Maar is dat werkelijk bloei? Is de school die groeit altijd de beste? En de school, wier aantal leerlingen terug loopt, deugt die niet? Ik beweer niet, dat het te genovergestelde juist is, maar wek op, niet in de almacht van het getal te gelooven. Is het werkelijk alleen de verdienste van het jubileerende of afscheidnemende hoofd, dat „de school onder zijn leiding in leerlin genaantal verdubbeld is?" Waren er geen factoren, die daaraan hebben meegewerkt, totaal buiten den jubilaris om? Als hij eens in de plaats van zijn collega in die oude school had gestaan in de binnenstad, met een stelletje achterbuurtkindertjes? Er is een oud verhaal van een koning, die zijn volk wou! tellen, opdat hij zich be roemen 'kon op het getal zijner krijgers. God beware er ons voor, dat wij zouden gaan bouwen op ons getal en ons zouden be roemen op de school, die wij hebben groot gemaakt!" Wij kunnen het woordje school hier ook door een ander woord vervangen. door H. ZEEBERG. 24.) „Nou, nou, zeg dat maar zachtjes, 'k Heb beide mijn oogen open. Wat zeg je er van, boerin?" „Een gast moet goed behandeld worden, Mina." „Krek zoo. We zullen eens wat beleven." „Altijd even vroolijk," zeide Ina, doelend op de dienstbode, die zich even verwij derde. „Ja, een opgewekt meisje. En tóch heeft zij heel veel doorgemaakt. Zij kon boeren- ARBEIDSRHYTHME. Voor elk lichaamsdeel is een rhythme te vinden, watirin men een bepaalde beweging, zonder lasten te verplaatsen, onbepaald lang kon volhouden zonder vermoeid te worden. Bij het verrichten van arbeid, b.v. het dra gen van een last, is eveneens zulk een rhyth me te vinden. D'an is het rhythme echter langzamer. Hoe zwaarder de last, hoe lang zamer de beweging. Beneden een zeker gewicht is echter altijd een rhythme te vin den, waarbij het gewicht onbepaald langen tijd bewogen kan worden. Geen wonder dan ook, dat een zuivere juiste rhythmeering voor arbeidsverrich- ting in het groot enorme beteekenis heeft. Ten deele hierop berust het beroemde of be ruchte Taylor-systeem, het stelsel van ar beidsregeling en efficiency. Daarbij is het streven, den te verplaatsen last en het rhythme der beweging beide zóó te kiezen, dat een optimum van arbeidsprestatie be reikt wordt. Een rkythmische beweging geeft veel minder vermoeidheid dan b.v. het langen tijd achter elkaar gestrekt houden van den arm. D'at houdt niemand langer dan 29 mi nuten uit. Bij rhythmische beweging werkt en rust iedere spiergroep beurtelings. Bo vendien bevordert afwisselende samentrek king en verslapping van een spier den bloedsomloop in hooge mate. dochter zijn, maar haar vader heeft al zijn hebben en houden in drank omgezet." „Wat is er toch een ellende op de wereld," meende Ina. ,,'t Is zoo onverklaarbaar." „We bederven alles door onze zonden, kind. Je moet er je nog over verbazen en er voor danken, dat de Heere tóch nog zoo veel goeds schenkt. Het is alles onverdiende genade." „U zult wel gelijk hebben. Maar zooveel is mijl onverklaarbaar. Men wil soms iets goeds doen en kan toch dat goede niet bereiken, omdat een ander tegenstand biedt." ,,'kWeet niet, wat je bedoelt. Maar dit weet ik wel, dat die ander alleen tegen stand bieden kan, omdat God het wil. Als de Heere het niet wil, gebeurt het niet." „Vindt u dan in het loven niet veel raad selachtigs en onverklaarbaars?" „Ja, heel veel zelfs, 'k Weet er in mijn eigen leven van mee te praten. En 'k heb het er ook wel moeilijk onder gehad. Maar meer en meer heb ik door Gods genade ge leerd, alles aan Hem over te geven. Hij meent het goed met ons. Klem je maar vast iaan den Heere Jezus, kind. Dat alleen geeft vrede voor de ziel. Eh dan kun je alles dragen, al is het nog zoo zwaar, 'k Heb wel het gevoel gehad, of ik sterven zou van verdriet. Maar Gód gaf kracht, om te dragen." „Toen uw jongen stierf?" vroeg Ina. „Ja, dat knaagde ook. Maar 'kwist mijn jongen in den hemel. Dat was een 'heerlijke troost. Later was er iets veel ergers. Ik kan dat niet vertellen, maar 't ging door vleesch en bloed. En tóch was de Heere daar weer, om mij te schragen." Het gesprek, dat diepen indruk op Ina maaJkte, moest gestaakt worden, want de dienstbode verscheen weer. En op het erf kwam ook beweging. De koeien, die graas den langs den zeedijk, werden samengedre ven, om gemolken te worden. En van het land kwamen de paarden. Even later ver toonde zich de korte gestalte van boer Mieras in de deuropening. „Goeden avond, samen." Hij sprak, nu zijln vrouw er bij was, vrien delijker dan anders. En het was, of op zijn stug, stroef gelaat een mflde trek kwam, toen hiji naar den ruststoel liep en zijn oudje over het hoofd streelde. „Een goeden middag gehad, vrouw?" „Een prettige middag. Eln de juffrouw blijft eten vanavond." „Als u bet tenminste goed vindt," vulde Ina lachend aan. „Mij bestig. De juffrouw eet met haar eigen mond. Etn wij! hebben gelukkig ge noeg." Hij ging zitten in een armstoel. Ietwat ineengedoken. Hij was zichtbaar vermoeid. Eb nu pas ontdekte Ina, hoe oud haar Grootvader was. Wanneer hij stond of liep viol hot iiiot ZOO t>i>. Ook trof Hel lia.a.r diop, 1 dat hij niet oen vrediiten trek bezat, noimls I zoo vaak op het gelaat van oude menschen. I Zooals ook bijl de boerin, die tenslotte toch I steeds aan haar stoel gebonden was. De I „boer van de Val" was schuw. Behalve dien eenen keer, op dien Zondagmiddag in de pastorie, had hij haar nog niet goed aange keken. Het was haar opgevallen die enkele malen, dat zij! hem gezien had. Ook nu deed hiji 'het niet. Rusteloos zwierven zijn oogen door het vertrek of door de ruiten naar buiten. Zonder iets te zeggen dronk hij zijn kop koffie leeg en ging weer naar het erf. Ruim een half uur later, de arbeiders waren vertrokken op den eenen inwonende na, schikten zij zich aan tafel, terwijl Ina de boerin bediende. Daar zat Zacharias Mieras, de pet op het hoofd. Want hij was de baas. De knecht, een jonge kerel nog, verlegen als wat, was blootshoofds. Verder was er de dienstbode. Eta. dan Ina, die vlakbij de ruststoel zat, om zoo noodig haar Grootmoeder te helpen. Zoo kwam het, dat zij recht tegenover haar Grootvader kwam le zitten. De boer nam de pet af en hield die voor de oogen. Ina verwachtte, zooals in de pas torie, een overluid gebed. Maar zij vernam niets. Tot zijl in eenen bespeurde, dat ieder voor zichzelf bad. Het begin van den maaltijd, er was over vloed van brood, kaas, eieren en melk, was gedwongen. De boerin vroeg zoo nu en dan wat. En de boer gaf korte antwoorden. De anderen zeiden niets. Het speet Ina even, dat zij gebleven was. In de pastorie waren de maaltijden altijd zoo gezellig. Maar zaj zat in het schuitje en moest zich redden. „E'et u dat allemaal op?" vroeg zij den larbeider, die een stapel gesneden brood vóór zich 'had, die stelselmatig minderde. De jongeling kleurde. En knikte. Want zijn mond was te vol, om te spreken. Ge steld, dat hij" antwoord had durven geven. „We zijn geen jonge juffers, hoor. Den heelen dag hard in de buitenlucht gewerkt." Zacharias Mieras lachte luid. Tóch deed zijn lach niet prettig aan. „Ik kan met geen mogelijkheid twee van deze groote sneden brood op", verklaarde Ina. „Geen wonder, dat de juffrouw zoo smal letjes is. Je moest hier op de boerderij zijn." „Nu, als ik niet in de pastorie logeerde, zou ik hier best een paar maanden willen zijn. Dat lijkt mij", lachte Ina. „Dan kom je nog een paar maanden hier", zei de boerin. „Neen, neen, dat gaat niet. Ik zal weer blij wezen, in het ziekenhuis te zijn." Het ijs was in eenen gebroken. Tot ver bazing van de dienstbode, die den arbeider al eens aankeek, praatte de boer over het ziekenhuis en over Amsterdam en Rotter dam. Het bleek Ina, dat hij enkele malen in de hoofdstad en meermalen in de Maas stad was geweest. Eh er over vertellen kon ook. „Ik dacht, dat Zuidstad al groot genoeg voor u was", schertste Ina, doelend op zijn eigen woorden van de vorige week. „In een stad zou ik niet graag willen wonen. Maar er eens gaan kijken, ja. Eet de juffrouw niet meer?" „Neen, dank u, Mieras. Ik ben heusch voldaan." „Je gaat net zoo mager weg, als je ge komen bent", meende de boer. „Ik vind, dat ik niet zoo mager ben", lachte Ina, die inwendig schik had in de resoluutheid van haar Grootvader, maar ook in het feit, dat hij zoo spraakzaam was. „Nou, Stien zag er op dien leeftijd anders uit, hé, moeder?" „Ja, maar een stadskind of een boeren dochter, Zacharias. Welk een verschil!" „Heb je altijd in een stad gewoond?" „In Zwolle geboren en later in Arnhem gaan wonen. Niets eens zulke groote steden." Het gesprek duurde voort. Ongehoord feit. Want het eten was gedaan. En op de boer derij zat men geen minuut langer aan tafel dan strikt noodig was. Op een gegeven moment liet Ina zich ont vallen, dat zij een gymnasium doorloopen had. „Zeg nou nog eens, dat u niet van de deftigheid komt!" daagde Mina uit. „Unar \*ooï jo, nicl (\o.t\iv; voor -xijn. Mijn vader moet ook. hard werken voor zijn brood." ,,'t Zal er werken naar zijn. W ij werken, hé, Kees?" zei Mieras tot den knecht. „Maar als mijn vader en zijn collega's er niet waren, kon u niet werken," troef de Ina. „Want dan was er geen land." „Heb ik van mijn leven!" verbaasde de dienstbode zich. „Natuurlijk niet. Wie zorgen, dat er goede dijken en kanalen en sluizen komen? De waterbouwkundige ingenieurs zou ik den ken." De boerin keek haar scherp aan. „Is je vader dat, Ina?" „Ja, vrouw Mieras. Hoofdingenieur van den Rijkswaterstaat. En dat is ook werken, al is het niet met de handen", wendde zij zich tot den boer, die opeens zijn stugge houding had hernomen. „Alle werk is ge lukkig niet gelijk. Maar werken doen we allen. De verpleegsters in de ziekenhuizen ook." „Zijn we klaar?" vroeg Mieras bot. Wanneer onze liefde voor Jezus niet meer is dan wat gevoeligheid, smachten, dweepen, lat enwe haar dan zoo gauw mogelijk over boord werpen. Gemoedelijkheid is zoo verbazend goed koop. Gemoedelijkheid verschaft ons zoo'n ruime kans om met vriendelijke tranen in de oogen en zoete gebeden op de lippen verloren te gaan. Liefde wil handelen. De vuurvonk zit in den vuursteen, maar als de vuurvonk er nooit uitspat, ook niet wanneer ge er met het blanke staal tegen slaat, zou het dan wel een vuursteen zijn? Prof. Dr A. J. Th. Jonker. Onder redactie van Jur. Schroder, Sta dionstraat 29, Amsterdam-Z. Alles deze ru briek betreffende te richten aan dit adres. Vraagstuk 9. Tot en met 22 Maart kan men van dit vraagstuk zijn oplossing nog inzenden. Na dien datum verzonden oplossingen tellen be slist niet meer mee. Vraagstuk 10. Auteur: J. Schwarz, Amsterdam. 1 2 3 4 5 48 49 Stand zwart: 15 schijven op: 1, 2, 3, 6/9, 12, 13, 15, 16, 18, 22/24. Stand wit: 15 schijven op: 25/27, 31, 33/36, 39, 44, 46/50. Opgave: Wit speelt en haalt een dam! Eerst de oplossing zoeken zonder de schij'- ven aan te raken. Hier vraag ik dit speciaal omdat Wit den gevraagden damzet in de partij heeft uitgevoerd. Toen mocht hij ook niet „probeeren". Correspondentie. A. d. B. te V. Uw accoord-verklaring dan kend gelezen. S. W. te W. Een boekje voor beginners is

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1938 | | pagina 8