mm
T
r 3 8
fe
-STST-
s g sr
l|
Voor de jeugd.
12)
Zaterdag 12 Maart 1938
52e
Jaar
gang
No. 24
Voor den Zondag
IV.
3 r0
i? or
p g
S-r'B en
CD <1
B
0°§
S3
O® p g
FT
2S$>
p p H-r"1
O B N>
B -Jr cn
to f 0
<DO?m
O 8
o>Ó°
ög EC£,
<PB g
td W S' to
O? O Q
V2.« i-i
P p" to CS3 g
g?B°S-P
5^ r- 9
9C
|o?SS^
v feê?-5?
13
OQ
Pi
r
p OI>
PS p'&coo
W 8 g
B t3- P3
tri CO CD
??sI'8?h
gjjss
Q"<
H
5?p w
SsPg
>-i
P w-
I cro p
p w,g
<l£g&
cur®
<-*- y-i
5'
fcr
*3® Q
gP
o
&c<
M
p B y
CO H
IN
Pi9?
CD>p 5
tlj, »-
&yt<
PP
sr
ot B
B
»-»■ H
tSD O
o 5'
O cn i
«P
t> CO
38
of
OR
o* P
oT^q
9° O S.
CO CD frT
°o>S-* o
w 9®3 pi 50
S-®' ®B
K® 03-
T r1
.4 p O
CTby®
gp potö
Q^oB.
►4
P-^b®
kOS
to
8° s
1-i p
to
Ci Pi
CTQ
3
a»
^'p B p
H 0
s ~s
s«
to p- 3.
o
v O IJCj CP
4^® tr
c:g p. p.
0 CD
N
CD
CD
*0
tr
CD
tr
p
d CD
i 3
p. to
p
p p
I B
CD P
CD
F CD
0
Cfi
O
P
-1
.ar® 8
3 I a
2.3"
w Pj
3. p o
p i-l
- ct£S:
p £®'p
S
8i|-aiP
p (D oq
CD CD CD
p p S w
p $5 p I
iZ 2 co
p p si
?y0|j
r, -
3 o po S «d
p h-0^ m ZL N PL,
03 H-r1 4 CD r P; PLi
I-S^-Blogsip"^
^||®|ifs;|
0 B 2 p 2
CD CD PP 4
P 5° CO CD
0 0
CO
m c^P
ffi p ^4
0 s
*0 (JO CD
oi® O r
o *-i tr
0Q S I
"SV.B
■54B-
P p
>p
■Bp?
g g-wS
g ls*| 5*0.2 5-
- to
3- CD CD 0-
S'2 w H
H 0 0 1 iH- 0
C'P-b P
3 s w
JLw
S >r
P
H.SgP
P J?
po£.(®'p
r^oQ r
CD cn
P-* nj 0" 0^
g p 10
g rp g
Cg. 8 g"50l
r" i cd o
CD i Z;
>?B
o
OQ 3 'JS. P
g. aT^
wrongen, om in het gevlei te komen. Recht
door zee is de beste weg. Soepelheid is goed,
maar alleen dan, als die billijk is. Dat is
mijn antwoord op uw welwillende en goed
gemeende critiek. Dank voor uw medeleven.
Beste Nichtjes en Neefjes!
Het is een mooie verzameling opstellen
geworden, die ik ontving.
Een neefje stuurde mij een eigengemaakt
Lentelied, en er waren er ook, die hun op
stel met gekleurde teekeningen, vroolijk
hadden versierd.
Het is heusch moeilijk, om uit te zoe
ken, welk opstel voor plaatsing in aanmer
king komt, en welk het wordt, nu dat
blijft nog een verrassing voor de volgende
week.
Ik heb ze allemaal al even vluchtig door
gelezen, en merk wel, dat jullie je oogen
en ooren flink den kost hebt gegeven, en
echt met plezier je opstel gemaakt.
Het is alleen maar jammer, dat er niet
meer geplaatst kunnen worden, want het
zou voor jullie heusch aardig zijn om eens
te lezen hoe de andere nichtjes en neefjes
over de Lente denken.
Goes. „Zangvogeltje". Jammer voor je
vriendinnetje, dat zij nu geen schortje mag
maken. Jullie treft het wel met het tollen,
dat het zulk mooi weer is, nu heb je er
tenminste flink gelegenheid voor.
Lewedorp. „Bosviooltje". Ze hebben
het getroffen, dat het weer zoo opklaarde,
het was Zaterdag wel bijzonder mooi om
te varen. Gaan de anderen ook al gauw?
Jij hebt het opstel dus wel met plezier ge
maakt. „Moeders Hulp". Ja, buiten wonen
is wel heerlijk, vooral zooals nu in het Voor
jaar, maar we kunnen er hier toch ook wel
van genieten hoor. Hoeveel van de 200
stukjes heb je al klaar?
S o e b u r g. „Boomklimmer". Wat een uit
gaander ben jij zeg. Op zoo'n manier is het
leven nog zoo kwaad niet. Dat Zaterdagsche
tochtje was zeker wel mooi?
N i s s e. „Zusje". En hoe hebben Vader
en Moeder het gehad? Waren ze nogal te
vreden over je werk? Jij hebt nog een
paar jaartjes geduld noodig eer je er ook
naar toe mag. „Fietsertje". We hebben het
spreekwoord al eens meer voor een raadsel
gebruikt, maar dat is al een heele poos ge
leden, dus dat hindert niet. Ja, het moet
wel vlug gaan nu jullie de krant maar zoo
kort hebben.
Serooskerke. „Parker". Broertje heeft
de laatste weken heel wat van de zon
kunnen genieten. Wordt het al een flinke
jongen. We houden nóg wel eens een op
stellenwedstrijd en misschien dat jij dan ook
mee kunt doen. „Wilgetakje". Nog hartelijk
gefeliciteerd hoor met je verjaardag. Wat
hebben ze je weer goed bedacht. Gezellig,
dat je zus ook nog kwam. Waren Vader en
Moeder tevreden over je werk?
Nieuwdorp. „Bruinoogje". Ik kan be
grijpen, dat er niets van schrijven kwam,
toen je merkte, dat er brand was. Gelukkig
maar dat het zoo goed afliep. Nee, ik ben
er niet naar toe geweest, heb je genoten?
„Frederik Hendrik". Nee hoor, ik vind het
niets erg, een anderen keer is er misschien
wel weer iets, waar jij beter aan mee kunt
doen. Prettig, dat jij er ook naar toe mocht
van de week.
's-H. Arendskerke. „Herfstaster". Echt
leuk van dat neefje, wil hij nu al door het
gras loopen, of heeft hij nog niet begrepen,
dat het wel mag? Ja, het was nu zulk heer
lijk zonnig weer voor D. „Meizonnetje". En
hoe is het zingen gegaan. Ik denk, dat dat
ook wel in den smaak viel. Dat wordt weer
een prettige tijd met die feestjes. Moet je
er ook voordrachten voor leeren?
Oudeland e. „Babbelkous". Prettig, dat
je toch nog tijd had om er een briefje bij
te doen. Ik neem het de anderen niets kwa
lijk hoor, want ze hadden toch al zooveel
te schrijven dezen keer. Was je nog op tijd
voor de bus?" Viooltje". Vader heeft jullie
het moois van de natuur al thuis gebracht
ook. Beginnen de katjes al te kleuren? Je
had het goed bedacht om Zaterdag naar de
zee te gaan. „Spring in 'tVeld". Je had je
schuilnaam er ook onder mogen zetten, maar
zoo weet ik toch ook wel van wien het is.
Neen, als er briefjes zijn, kan er niet zoo'n
groot stuk verhaal mee.
Bergen op Zoom. J. P. Coen". Het
wordt nu weer een drukke tijd op school
en dan nog die feesten er bij. Als je wat
ouder wordt kun je wel in een club gaan
en aan wedstrijden deelnemen, maar dan
moet je het goed leeren. „Hardlooper". Dat
wordt gezellig met al die muziek, heb je
geen moeite met de hooge noten, die zijn
nog wel eens lastig op zoo'n fluit. Je opstel
was niet slecht hoor.
Baarland. „Prins Bernhard". Dat zou
je koninklijke naam wel eer aan doen als
jij het eerste kievitsei vond en aan de Ko
ningin kon sturen.
Voor dezen keer hebben we bloemenraad-
sel, waar speciaal om gevraagd is.
In de volgende woorden zijn 11 bloemen
namen verborgen.
Uit ieder woord mag je 1 lettergreep ge
bruiken.
claxon, tube, schalmei, paradijs, chaos,
speenvarken, paljas, jenever, cyclus, bolero,
bongerd, croquet, ribana, mede, alpaca,
serie, hulp, aalbes, circus, steenkoolmijn,
gewin, eschdoorn, onkruid, gering.
Allen hartelijk gegroet van
TANTE DOLLIE1
EEN MOEILIJKE DAAD.
Nul gleed het licht langs de wielen en
over de omgewoelde sneeuw onder de paar-
denpooten, het ging verder, totBruins
hield zijn hand waarin de lantaarn was, stil,
die hand beefde, de lichtkring, waarin
Bruins zoo haastig de wattige vlokken zag
dalen, bleef op dezelfde plaats nu, daar,
voor de pooten van het paard werd de
strakheid van bet sneeuwdek verbroken,
daar was een donker, witgeplekt heuveltje.
Bruins deed nog een paar stappen naar
voren en bet licht viel nu schel op een don
kere gedaante, die daar voorover in de
sneeuw lag, met een wit laagje overdekt.
Tjonge, daar is een ongeluk gebeurd.
Dte lantaarn stond al op den grond, toen
draaide Bruins voorzichtig het lichaam wat
om, zoodat het gelaat, dat doodelijk bleek
zag, naar boven werd gekeerd.
Hen jongen was het, zag Bruins. Een arm
lag onder zijin hoofd, de andere hield hij
gebogen over zijn. borst en daar zat een
klein wit hondje; twee oogen keken schuw
naar Bruins, knipperend tegen het onver
wachte felle licht.
Het blaffen had opgehouden en 't hondje
dook angstig weg in zijn warm holletje.
Bruins legde zijn hand op het witte voor
hoofd; het voelde koud, maar toch niet
levenloos.
Toen boog hij zich nog verder over de
gestalte heen; eerst tilde hij het hondje op
dat zich bibberend tegen hem aandrong, toen
maakte hij de donkere jekker los, die zwaar
van het water bleek te zijn.
Nu begon Bruins het te begrijpen, die jon
gen was natuurlijk door het ijs gezakt of in
een walk gereden en nu was hij door de kou
bevangen.
Even luisterde hij, en een trek van ver
lichting kwam op zijn oud, gerimpeld ge
zicht. Er was nog leven in.
Hij zuchtte zwaar; was hij nu nog maar
jong en sterk, dan kon hiji hem wel op
zijn karretje tillen, maar nuhet ging
niet, daar had hij geen kracht meer voor.
Wat dan? Hulp halen? Eer hij iemand
hier had, was het misschien al te laat. De
jongen moest niet te lang meer hier in de
kou liggen, dat begreep hij ook wel.
Wacht, eerst dat hondje maar eens Weg.
Hij1 wikkelde het in zijn oude reisdeken en
legde het zoo op den bok.
Toen knielde hij weer bij den jongen, die
daar als levenloos lag, neer en wreef hem
met sneeuw tot hij rood begon te zien en
warm begon te worden eneven zijn
oogen open deed.
Prachtig, prachtig, mompelde Bruins, en
nu zorgen dat je ze open houdt hoor, dan
zullen we je op het karretje zetten, maar
nog voor hij uitgesproken had vielen de oog
leden alweer dicht.
Nee, nee, zoo moet het niet, bromde
Bruins, en hij begon alweer met nieuwen
moed te wrijven.
Kijk, het hielp, de oogen gingen weer
open en met een beetje steun van Bruins
ging de jongen recht overeind zitten.
Houd je maar taai, bemoedigde Bruins,
die wel zag dat de jongen de grootste moeite
had om niet weer in elkaar te zakken.
Zei je wat? Btruins boog zich voorover; hij
had Wat gezegd, maar wat, dat kon hij niet
verstaan.
Waar is Junp? Fluisterend klonk het,
maar Bruins had het nu toch verstaan.
Onderzoekend keek Bruins zoover hiji in den
lichtkring kon zien om zich heen. Juup?
had je dan nog een vriendje bij je? Hij
schrok er van dat de jongen dat vroeg. Zou
er dan misschien een verdronken zijn, want
hij had niets gezien.
Juup is mijn hond.
Qooh! Bruins zuchtte verlicht. Je bedoelt
dat kleine witte keffertje, dat hebben we al
warmpjes opgeborgen; maak je daar maar
niet ongerust over en probeer nu eerst
maar eens te staan, anders bevries je nog;
je kunt wel op mij leunen!
Dat was gemakkelijker gezegd dan ge
daan, want toen Bruins hem een klein
eindje overeind had, ontdekte hij dat hij nog
schaatsen aan had ook.
Die eerst maar af, en met zijn koude,
stramme vingers peuterde Bruins de schaats-
banden los.
Nou opschieten, dacht hij, anders gaat het
toch nog verkeerd.
Het viel hem mee dat de jongen nog
zat; als hij nn maar kracht genoeg had om
tot den wagen te loopen en er op te klimmen,
dan zou het verder wel gaan.
Zoo, laat nu maar eens zien wat je kunt,
ja leun maar op mij, Bruins is sterk ge
noeg al is ie oud.
Vooruit, daar gaat ie!
Een, twee
Maar het ging niet.
Een klein eindje kreeg Bruins hem om
hoog, toen zakte hij weer zwaar neer.
Wordt je al moe, nou dan wachten we
wat, rust maar even uit, dan probeeren we
het zóó nog eens.
Je spant je krachten maar flink in, het is
maar een paar stappen, dan mag je alweer
zitten.
Zou het gaan?
Ja, houd me maar stevig vast, dat hin
dert niets, ja, zoo, toe maar, flink zoo, we
komen er wel. Nou! niet te hard loopen, dan
kan ik je niet bijhouden.
Ondanks de koude stroomde het zweet van
Bruins' gelaat; hij beefde van inspanning.
Wat was die jongen zwaar met die natte
kleeren, maar hij had nu toch al een paar
stappen geloopen. Als hij het nu nog maar
even vol kon houden! Ze waren er zóó.
Ja. ja, hier, deze kant op; kijk daar is je
hondje ook al, dat stond toch zoo te blaf
fen. Zie je'm niet, nee? 't Is er ook wel erg
donker, maar hij is het toch heusch hoor.
Zoo, houd je nu hier maar aan vast,
prachtig, en daar je been op.
Als een dronken man stond de jongen,
ondersteund door Bruins, bij het karretje;
zijn kleeren hingen loodzwaar langs zijn lijf
en zijn beenen kon hij haast niet vooruit
krijgen.
Stuurloos zocht zijn voet naar het opstap-
plankje, maar Bruins zag het wel, en zette
hem precies op de plaats waar hij wezen
moest.
Non moet je zelf ook een beetje meehel
pen, bromde hij vriendelijk; hijsch je maar
op, dan geef ik van achter wel een duwtje.
Ja, toe maar, het kan best, ik houd je
meteen wel vast.
Het ging. De jongen heesch zich op,
Bruins duwde, daar stond hij op het smalle
plankje. Maar hoe nu verder? De jongen
had geen kracht meer om nog een stap naar
boven te doen, en de tweede was grooter
dan de eerste; Bruins achter hem op den
grond kon hem haast niet meer houden; als
hij er afviel, dan waren ze nog verder
vam huis, en toen wist hij niet beter te doen
dan hem voorover op de voetenplank te du
wen. Daar lag hij, languit, maar het was
een beschut plekje. Op den bok naast hem
was toch ook te gevaarlijk geweest.
ÖkdaCsblad
ff 1 -U
EEUW
JEZUS' DEERNIS MET JERUSALEM.
En als Hij nabij kwam en de stad
stad zag, weende Hij over haar.
Lucas 19 41.
Jezus gaat op naar Jeruzalem om daar als
een brandoffer te worden geofferd.
Zijn lijdensgang lijkt een zegetocht. Rond
om Hem golft een schare van juichende
en zingende menschen.
Zij hebben hun kleederen afgeworpen en
spreiden ze met de takken van de hoornen
over den weg dien Jezus gaat. En hoog
op klinkt hun geestdriftig gezang: „Hosan
na, gezegend is de Koning die daar komt in
den naam des Heeren. Vrede in de he
melen en heerlijkheid in de hoogste plaat
sen."
Het schijnt voor Jezus een grootsche
zegetocht en toch.het is een bange lij
densweg.
Gekomen op een hoog punt, ziet Hij voor
zich Jeruzalem, de stad Gods, waar de
Heere zich in zeer hijzonderen zin heeft ge-
openhaard. En rond Hem is de juichende
en joelende menigte.
En dan gebeurt het onverwachte: Jezus,
de stad ziende, weent over haar. Hij
breekt in klachten uit: „och of gij ook be-
kendet, ook nog in dezen uwen dag, hetgeen
tot uwen vrede dient. Maar nu is het ver
borgen voor uwe oogen."
Als de Heiland daar om rich ziet het
juichende volk en voor zich Jeruzalem, de
stad des grooten Konings, dan ontrolt zich
aan Zijn oog de lijnensweg die Hij gegaan is
en die Hij straks zal gaan tot het bittere
einde.
Hij is gekomen tot het zijne, maar de zij
nen hebben Hem niet aangenomen. God
heeft zijh volk bezocht. Hij heeft het in zeef
bijzonderen rin gunst bewezen, maar het
heeft de tijd der bezoeking niet begrepen.
De Farizeën en de Schriftgeleerden, die
daar in Jeruzalem zetelen hebben den Mes
sias verworpen. Zij hebben niet bekend wat
er in Jezus was en wat tot hun vrede dien
de. Ein met die juichende schare is het niet
anders.
Zij bejubelen Jezus als den bevrijder van
het Joodsche volk, als den Koning die straks
zal opstaan en al de vijanden verslaan. Maar
zij erkennen Hem niet in Zijn ware wezen,
zooals de Schriften Hem teek enen. En zoo
is de diepe ondergrond van hun jubel:
Ghristus-v erwerping.
Het Hosanna-geroep zal straks overgaan
in het: Weg met Hem, kruisigt Hem.
Dat alles ziet Jezus. Hij weet wat er
leeft in Jeruzalem en onder het volk. En Hij
de stad ziende, weende over haar.
Jeruzalem, het volk Gods, heeft den tijd
der bezoeking Gbds tot leven en vrede niet
bekend, en daarom kan de verwerping niet
uitblijven.
Als Jezus Jeruzalem riet, dan denkt Hij
aan de gerichten Gods, aan het naderend
oordeel.
De Joden willen niet rekenen met Gods
gerechtigheid, zij verwerpen den Messias,
die voor hen het gericht wil dragen en nu
zullen de dagen komen dat ze door Gods
gerichten worden verscheurd.
Die verwerping van Jezus is voor Hem
vermeerdering van lijden. Maar in plaats
van te dreigen en te toornen, weent Hij als
Middelaar en roept Hij Jeruzalem toe toch
te bekennen wat tot haren vrede dient.
Die prediking komt ook nu nog tot ons.
Jezus heeft zich ter dood laten veroordee-
len, opdat zij die in Hem gelooven in het
gericht Gods vrijgesproken zouden
Worden, opdat zij leven zonden hebben en
vrede.
LENTE.
De zonnetempel trilt op duizend zuilen;
omneveld schragen zij het gouden dak,
en 't wonder van mijn woeste, ruige kuilen,
scheidt en vereenigt land- en watervlak.
De rechtgesneden weiden spannen strak
het groene kleed naar grijze horizonnen,
een speelsche voorjaarskoelte rimpelt wak
het nevelblauiwe moederland der bronnen.
O, lente, jubelt schooner dan te voren,
en vleesch en bloed verkondigt niet het lot
eens werelds, onder vloek en doem verloren.
Door schoonheid gaat de weg niet meer tot
God,
maar door het bloed van Hem, die uit
verkoren
is tot des levens marteldood en spot.
OVER DE OPVOEDING TOT GOEDE
MANIEREN.
D© bedoeling van het aankweeken van
goede gewoonten is de vorming van het ka
rakter van het kind.
De goede gewoonten moeten vroeg inge
steld worden en zóó vast groeien in de ziel
van het kind, dat er een sterk en duurzaam
karakterweefsel kan ontstaan. Dit eischt
zeer veel geduld en doorzettingsvermo
gen. Uit de vorige artikelen zal gebleken zijn,
dat ik onder goede gewoonte niet reken de
mechanische sleur, die den mensch maakt
tot een beleefdheidsmachine. Ik reken ei ook
niet onder „de ééne goede daad" van den
padvinder, al moet ik toegeven, dat er in
deze „goede-daad-verplichting" zeker een
karakter-vormend element kan schuilen. Dit
aankweeken van goede gewoonten veronder
stelt een heele aparte techniek. Het eischt
van de opvoeders veel voorzichtigheid en
standvastigheid; twee noodzakelijke deug
den, die echter bij ouders zeldzaam voorko
men. Voorzichtigheid is noodig om te kun
nen doortasten zonder te kwetsen. Om on
wrikbaar te staan wanneer men weet het
goede te eischen. Maar dan moet men ook
„geen lasten opleggen die te zwaar zijn om
te dragen".
Vooral, wanneer men ze zelf met geen
vinger aanraakt. Immers juist de goede om
gangsvormen worden vooral geleerd door
het regelmatig, goede voorbeeld. Het van
zelfsprekende, het natuurlijke is het ken
merk van goede gewoonten.
Eten praktisch voorbeeld: 'Wanneer alle
huisgenooten nooit hoorbaar eten (dus nooit
„smekken", zooals men in Zeeland zegt) zal
het kleine kind vanzelf deze goede eetme-
thode overnemen en zal het er niet speciaal
op gewezen moeten worden. Wanneer de
vader des huizes steeds gewoon is z'n
vrouw vóór te laten gaan bij het binnen
treden van een kamer of een huis, zal dit
regelmatig gegeven voorbeeld zonder dat er
speciaal de aandacht op wordt gevestigd,
voldoende werken.
Wanneer we echter onze kinderen verbie
den hoorbaar te eten, doch zelf uitdrukkelijk
onze soep op „slurpen", kan men gerust
aannemen dat deze methode om goede ge
woonten aan te kweeken onbegonnen
werk is.
Men denke nu niet, dat dit alles bijkom
stig, onbelangrijk zou zijn.
Ie. bestaat het belangrijke soms uit dui
zend van deze kleinigheden en voorts door
rich te buigen en te plooien naar goede ge
woonten leert het kind eindelijk, hoe zich
te bevrijden uit de kleine moeilijkheden van
het bestaan.
Als hij geleerd heeft zich in de kleine din
gen, geduldig, volhardend en dapper te ge
dragen (en welk een moed en geduld is er
voor een kleuter noodig om bijv. een vork
te leeren hanteeren, of stil te zitten bij het
voorlezen uit den Bijbel), zal hij op een
goeden dag ontdekken, dat hij ook weet, hoe
zich te houden in de belangrijke levensom
standigheden.
Schitterend beschrijft ons Dr Ad. Fer-
rièrre de beteekenis dezer gewoontevorming.
Om de uitstekende uiteenzetting en het
belang van de zaak wil ik uit rijn boekje
„De Opvoeding in het gezin" hier een en
ander citeeren.
„Alle overhaasting, alle ongeduld, elk
eischen vóór den tijd is funest wat men
zóó bereikt is als op zand gebouwd. Aan
den anderen kant brengt elke slordigheid
onderweg, elke onderbreking van den vas-