Voor den Zondag p s S Si S g s |Ib2«sS|s«|'5'| I'S Zaterdag 12 Februari 1938 52e Jaar gang No 20 "s-S g «<5." 3 g a e® w 3 ai f*~ o P oltf P CD I H$ B <j> S- W a> p 2 5^p T O* F fï. ?T g g-iq gS?S- 2S«c °s ty F **v i p e° <d P- *1, -~S® &B OQ P 2-°! s.p p 2.S.-N 5 pc m o 1,5 S- O lias. H. PjP H 7 p p- SsT 7 Qj r+ s-§ 8 p w 2- CD P" c-f *~i p. <3 <5^ 0 a> o 7 S- O P- P- i— O p* p 3 p N 2 c-K 5" s» <s w 5" p' P ®"oq ®p s pi J.® o i— P H gj P, 1CD Co P g- tgs-g. 1 po r- <1 P S» tT1^ P t+ O MS Ee- 2.2 2 2 g p. Sr* O p- p p s'l CD ►i <J p g. g-S 1=1 t*r p CD P p crq P p p p®^&p I b erf I p- p p p p p- O N p P P B P M o d B ®p|®P P CD p ï=- J* P CO PJ M P&g i NP <D N P"® p N £2'. 2 CD öo b. P v=L- P- H ww-gQ o N e> R S 2. §- p P 2 PNQp&etP'ë-wP P-CP^TPl©©! I P- <3 P» P P CP 3 O - H o O 2 w p P-- S- p* go p /T> p g 3 p <5 2 S - cT P P CO K'Pjp HJ* B oq trg-® P g. P; o B P P 2 P 2 eq p P öj b P O P P p_ co P- CD i" S-® ^£-2 O £T." o" f° S p •aq B Bp® P pr-T1 i rf»o O P* S- B E 2. H P 4 O O P p. «-»• p - B.® h m" i -3.S o pa p," p. P CD p-^ a s h 2 P CD O 2® O x T P P P P- rt- g B p era Pi H P fö P C. t» CP C 2 >-* P »^S co F3. P'ïï P H O p p 3 p- E& p cf P oven P P-© 0 *-i 1 i P hj o t-i P- P pa »P P H o 13 t^g" H.O^. O-Ü H. 2 g. p D pT t-12. ci>-"• era .crap td oo O H g p PbP oT p O co p i O H Vr-? P- CO era P o S ot Oql. <P p O 1 CD 2 S,P^ O*o x:%- o- 2 2®®®fD'rv®§Ö^2 P^ 2 .O oq g.&'M B 5^rs$ Rsj »g a. CD io. B2B2oq Pg ^g S 2^.g<« S 3 2 H B tfO P-3 2. P {*-** O ®cffi EN w "g"?»! S S S 7 ff 5' IN 2 era P- P-S-® S-2 a- I t-«- I M B" 2 i W P o pc Ef O O 0 P 2 ta^P, 2? jullie op school. Een Prins, Is dat goed? „Moeders Hulp". Het beste is, dat je de postzegels zoo maar in den brief doet, maar geen gescheurde. Ja, het was wel erg jam mer voor je, dat je er nu juist niet bij was. S b e b u r g. „Boomklimmer". Ik heb het verslag gelezen en het feest was bij jullie ook niet mis. Heeft het vreugdevuur flink gebrand? Ja, als al die Oranjeboomen bij elkaar stonden zou het een heel bosch worden. Nisse. „Zusje". Dat was een fijn slip pertje onder de les. Jullie had wel voor Zwarte Piet kunnen spelen. Jij bent een lekkerbekje hoor. „Fïetsertje". Ja, met die zonnige dagen was het goed weer voor jou om een wandelingetje te maken, maar nu weer oppassen. Je hebt al vroeg bloemen uit den tuin, De postzegels heb ik ont vangen. Wemeldinge. „Tweeling". Zoo zal ik jullie maar noemen en ik denk, dat het raad sel daarmee meteen is opgelost. Of niet? Prettig dat jullie je zus gezelschap komt houden. „Zwartje". En is de griep alweer over? Het ging bij jullie al net als bij ons, bijna alle lampions waaiden uit. 'sH. Arendskerke. „Herfstaster" en „Meizonnetje." Zoo'n onverwacht feest op school, dat gebeurt niet vaak hé. M. heeft al mooie plannen voor de toekomst Hoe gaat het met het nichtje? Nieuwdorp. „Bruinoogje". Dat. was zeker wel fijn hé, dat zingen om het vreug devuur. Ja, het is wel een vreemde naam, maar toch een mooie. „Frederik Hendrik". Jij bofte niet, dat je juist de bof had met het groote feest Het was wel een erge teleur stelling. Maar ze hebben je thuis toch niet vergeten. Serooskerke. „Wilgetakje". Jou brief was kort maar krachtig, toch geloof ik, dat je het wel naar je zin hebt gehad. Nog gefeliciteerd met den verjaardag van je broer. „Parker". Jij bent de eenigste niet, denk ik, die wel eens een kijkje zou willen nemen in het paleis. Wil je de jarige nog van mij feliciteeren? Hoe was de tentoon stelling? „Duifje." Diat was een flinke aanwinst voor de postzegels. Nee van die meisjes hoor ik niets meer. We sparen nu' voor iemand anders. Baarland. „Kerstmannetje". Ja het is een lief kindje en het was maar wat fijn, dat er zoo gauw foto's van verschenen. Dus jullie hebt een echt Oranje vuur gehad. „Viooltje". Dat bord is een mooi aandenken aan den blijden feestdag, dien jullie op school hadden. Je zult wel heel mooi geweest zijn. „Boerinnetje". Het was leuk bedacht van dat blad met die ooievaars, die de beschuitjes kwamen brengen. „Blauw- oogje". Ja, die foto's daar was wel belang stelling voor, het beste is maar om ze alle maal te verzamelen. „Krullebol". Het valt best mee hé, met de briefschrijverij, het was nu al zoo'n lange. Maar flink je best blijven doen. Heb je het bordje al een mooi plaatsje gegeven? Ons onbekende vriendinnetje stuurde weer het volgende raadsel: „Prins Bernhard." Je briefje was wel een beetje laat maar voor dezen keer zal ik het nog beantwoorden. Nee wijl hebben het hier niet kunnen zien. Er waren er wel meer die het mis hadden met den naam. Oudeland e. „Blondkopje." Je trof 'het niet dat je juist ziek was, maar ja door de radio was ook veel te genieten. Vooral die (uitzendingen van de feesten in andere plaatsen. „Babbelkous". Ik merk wel, dat een vreugdevuur branden nog niet eens zoo gemakkelijk is; er waren meer plaatsen waar het niet wilde. Je hebt een mooi aan denken gekregen. „Doornroosje". Alvast hartelijk gefeliciteerd met vaders verjaar dag. Heb je een mpoi cadeautje voor hem? „Spring in 't Veld". Er kwam bij jullie geen eind aan het feesten; wat mocht jij laat naar bed zeg. E!n de volgende morgen slaap op school? „Juliana." Je tante trof het niet, juist op haar verjaardag ziek. Is ze alweer beter? Goes. „Zangvogeltje". Jammer dat je de kranten kwijt bent, maar de oplossingen heb je goed onthouden en dat is toch de hoofdzaak. Ik denk niet dat er iemand is die niet meegefeest heeft. 1. Voor de grooteren. Het geheel bestaat uit 33 letters. Het gewone woord voor transitohandel is 30. 4. 5. 16. 31. 4. 11. 29. handel. Zulk een haven heeft 16. 5. 14. 3. 24. 16. 7. 19. 10. 1. 27. 16. 30. is niet zacht. Een 26. 2. 32. 29. is een vrucht. 21. 20. 28. 33. Mossel was een vischvrouw. Een 18. 8. 15. 9. is een vogel. Een 6. 12. 17. 26. zit 't meest aan een ceintuur. De Koningin staat aan het hoofd van den 9. 22. 19. 27. 25. Een 23. 19. 27. 13. is een viervoetig dier. 2. Voor de kleineren. Het geheel bestaat uit 21 letters. Een 17. 2. 11. 14. 16. 6. 10. maken de meisjes op de handwerkles. Een 3. 19. 16. is speelgoed. 13. 18. 1. is tusschen het koren. Een 7. 12. 15. 4. hoort aan een schip. Een 21. 15. 20. is een boom. Een 3. 5. 8. 9. is een deel van de water leiding. Allen hartelijk gegroet van Tante DOLLIE! EEN MOELIJKE DAAD. 8) o— Och, wat suf was hij nu weer geweest, na^ tuurlijk wist die juffrouw niet wie Juup was, die naam had hij immers zelf pas bedacht. Ik bedoel het hondje. 0, dan ben jij zeker Bert. Kom maar mee dan mag je er een uit zoeken. Achter de juffrouw aan stapte Bert de lange gang door naar de kamer waar de hondjes waren. Hier zijn ze, en nu moet je zelf maar eens kijken welke je wilt 'hebben. Het is ons pre cies eender hoor en ze zijn allemaal even lief. Houd je veel van 'honden en wat voor naam zei je ook weer? Juup, antwoordde Bert, die gauw Izijn blikken door de kamer liet gaan, maar nog niets ontdekte. Da's een mooie naam, heb je die zelf be dacht. Ja juffrouw, zoo pas onder weg. Jongens komen jullie eens hier. Bert kwam een stap dichterbij, ja kijk, daar stond toch een mand. Hup, hup, hup, daar zette ze ze alle drie op den grond vlak voor hem neer. Bert zei niets, maar o, ze waren precies zooals bij er zoo graag een wilde hebben, wit met krulletjes, en zoo klein, en ze ston den te bibberen op hun dunne pootjes. Kijk, aan hun staart hadden ze een pluim, die krulde wat minder, en zoo'n leuk zwart neusje en de oogen, die leken wel blauw, maar dat wist hij toch niet zeker. Tingelingelingeling! ging de winkelbel. Ja, nu moest de juffrouw even weg, en Bert bleef alleen met de drie hondjes. Hij aaide ze eens over hun rug, maar welke moest hij nu nemen, hij vond ze alle maal even leuk. Daar bedacht hij iets. Jongens nu eens netjes doen wat ik zeg en mooi blijven staan. Eén voor één nam hij de zachte lijfjes tusschen zijn handen en zette alledrie de hondjes naast elkaar. Toen liep hij zelf vlug naar den anderen kant van de kamer en ging daar op den grond zitten, maar nog voor hij zat, was het drietal ook weer op stap gegaan. Nee, dat mocht niet. Bert sprong op en zette ze alledrie weer op hun plaats. Pas op hoor, als jullie nog eens weg loopt, dreigde hij met z'n vinger. 't Hielp niets, ze bleven niet in het gelid en rolden veel liever met elkaar over den grond. Bert gaf het op, maar ging toch weer op zijn plaatsje zitten. Hij had zich voorgenomen, om, als ze netjes op een rijtje stonden, te roepen en wie van de drie dan het eerst kwam, die zou hij meenemen, maar nu ze niet bleven staan, zou hij het zoo maar probeeren. Juup! Jnup! riep hij, Juup! Het hielp niet, de drie deden net of ze niets hoorden, ze stoeiden maar een beetje met elkaar en van Berts geroep trokken zij zich niets aan. Juup! Juup! Bert trommelde met zijn vin gers op den grond, maar niet een maakte aanstalten om te komen. Juup! Juup! probeerde Bert nog eens. Nu zetten ze het met z'n drieën op een loopen, maar juist den anderen kant op dan Bert ze hebben wou. Hij was toch wel een beetje teleurgesteld, dat er niet één bij hem wilde komen. Het had het zoo mooi bedacht en nu lukte zijn plannetje niet Ban zou hij er toch zelf uit moeten kiezen. Juup! Juup! Jupie dan! heel verleidelijk klonk Berts stem en hij sloeg met zijn vlakke hand op het kleed. Hier Juup, hier, bij het baasje! Daar werd een kopje naar hem toegedraaid en twee blauwige oogen keken hem wijs- geerig aan. Waf, waf, waf, klonk het plots. Bert vergat haast verder te roepen, maar nu moest hij het juist doen. Hier Juup! Hier! En toen gebeurde het, één van de drie kwam met kleine sprongetjes naar hem toe. De anderen speelden rustig door, maar dat eene kwam bij hem, het snuffelde aan zijn handen en beenen, en nu wist Bert het heel zeker, dit zou Juup zijn. Zoo, heb je er al één uitgezocht? Ja, eh, nee juffrouw. Bert had haar niet aan hooren komen en nu was ze ineens weer in de kamer. Ik heb er niet één uitgezocht, maar deze is naar mij toegekomen. Bert vertelde was hij gedaan had en de juffrouw vond, dat hij het mooi bedacht had, ze zag ook wel, dat het hondje bij Bert in veilige handen was. ÓNDA<U BLAD ft" 1 HUW GEDACHTEN DES VREDES. Ik weet de gedachten, die Ik over u denk, spreekt de Heere; gedach ten des vredes en niet des kwaads. Jer. 29:11. God is liefde. Eén God van vergievende lief de. Hijj heeft gedachten des vredes en niet des kwaads. Dat was de goede boodschap die Jeremia aan de ballingen in Babel mocht brengen. Nebucadnezar was gekomen en had een groot deel van bet volk met hun oudsten en priesters weggevoerd naar Babel. En daar zaten ze, ver van hun land, ver van Jeruzalem en van het Huis des Heeren. En in hun nood klaagden zij: Heeft God ver geten genadig te zijn? Gedenkt Hij niet meer aan Zijn verbond; 'heeft Hij zijn welbehagen van ons afgewend? En nu wijst Jeremia er de ballingen op, dat dit kwaad niet onvoorzien en als bij toe val over hen is gekomen, maar dat God de Heere daarmee zijn heilige bedoelingen heeft. In stilheid en vertrouwen moest hun sterkte zijn en voor de stad waarheen hen de Heere had doen wegvoeren moesten zij den vrede zoeken, want in haren vrede, zouden zij vrede hebben. God gedenkt aan Zijn Verbond, 'het ver bond door hen smadelijk verbroken. Al zijn zij ontrouw, de Heere is getrouw. En al is het ook alles donker en schijnt er nergens uitkomst, de Heere heeft gedachten des vre des en niet des kwaads. Een beschamend eni bemoedigend woord tevens, niet alleen voor de verbannen Jo den, maar voor allen die onder de zorgen van het leven zoo zwaar gebukt gaan. "Wij achten het vaak van de grootste be- teekenis hoe andere mensc'hen over ons denken. En natuurlijk is dit niet een zaak die ons onverschillig behoeft te laten. Maar de zaak waarop het aankomt is toch, dat wij weten de gedachten die God over ons denkt. Gedachten des vredes of des kwaads. Ja, zegt menigeen, als ik dat nn maar wist. Als ik maar de zekerheid had, dat de gedachten die de Heere over mij denkt, ge dachten des vredes zijn. Dan zou het niet zoo triest en zoo donker zijn in mijn leven. Gelukkig is het niet zoo, dat wijl hierin bij de ballingen in Babel zouden achter staan. Immers God heeft het ons in Zijn Woord geopenbaard, en Hij laat het nog altijd pre diken en bevestigen, dat een iegelijk die in Hem gelooft het eeuwige leven heeft. Dat Hij Zijn Zoon heeft gezonden in de wereld om alle gerechtigheid der Goddelijke wet te vervullen, om de schuld te voldoen. Dat de Heere Jezus in de wereld gekomen is en dat Hij een barmhartig en getrouw Hoogepries- ter is geweest om de zonden Zijns volks te verzoenen. Wij kunnen niet Gods gedachten begrij pen. Maar we kunnen ze wel en wij moeten dat ook doen grijpen door het geloof. Gedachten des vredes en niet des kwaadsl Hij zal zijn waarheid nimmer krenken! Hij zal eeuwig zijn verbond gedenken! BIJ DE GEBOORTE VAN EEN PRINSES. Bdj| de geboorte van Prinses Juliana in 1909 uitte de vroegere president van den Dranje-Vrijstaat, F. W. Reits, zijn blijd schap in een gedicht, waarvan „Timotheüs" enkele coupletten overnam. Wij laten ze hier volgen: Laat Neerlands volk di Godheid lowe, Nou is dit weer „Oranje Bowe", Ja ieder die di vrijheid min Sing „Leve Hollands Koningin". Wie Neerlands bloet door d' aders straal, Van Tafelbaai tot in Transvaal, Hij! hef met ons 'n dankbaar liet, O God, verlaat die kintje niet. Maar geef dat Nassau's nageslag Nog lank die lant regere mag, Die lant wat so veul liefde toon, An stamgenote wat hier woon. Mag dan die kleine swakke kint Genade in Uw ogen vint. Dat sy mag opgroei vroom en rein Om Hbllants volk tot heil te zijn. OPVOEDINGSMOEILIJKHEDEN ONTSTAAN DOOR MERKWAARDIGE GEZINSCONSTELLATIE. V. (Slot.) De artikelen, die ik over bovenstaand on derwerp schreef dankten hun ontstaan aan mijn studie over de zielkunde en opvoedings leer van den kort geleden gestorven Profes sor Alfred Adler. Ik wil deze serie besluiten met een en ander van hem te vertellen, waarin dan tevens de hoofdzaken uit de eerste vier artikelen worden overzien. Alfred Adler is een Jood. Als kind was hij rachitisch (hij 'had Engelsche ziekte), maar ondanks zijn zwak lichamelijk gestel had hij veel moed. Hij bleef in de eerste klas van het Gymnasium zitten daar hij niets van Wiskunde kende. Toen hij echter eens tot verwondering van zijn leeraar kon too- nen, dat een opgegeven vraagstuk onoplos baar was, bleek zijn interesse gewekt en zijn zelfvertrouwen, zoodat hij later steeds goed was en bleef in het vak, dat hij eerst beslist niet kon leeren. Deze jeugdgeschiedenis is leerzaam voor zijn latere, opvoedkundige ideeën. Ze leerde hem, dat het hoofddoel bij de opvoeding is: aankweeken van moed en zelfvertrouwen. Wij moeten de kinderen niet out moedigen (zooals nog zooveel voorkomt op scholen), maar be moedigen. Bij zijn verdere studie (voor arts) bleek Adler geen erg plezier in zielkunde te heb ben. Hij las liever de werken van groote kunstenaars als bijv. Shakespeare. Dit was nog zoo slecht niet bekeken, daar de toen malige zielkunde heel wat minder diep in dringend de menschelijke ziel liet kennen, dan de groote kunstenaars dit in hun ro mans deden. In 1906 verscheen van Adler een belang rijk werk. De 'hoofdgedachte van dit bock was deze: Het beslissende in het leven van den mensch is: de wijze waarop hij stelling neemt tegenover de vóór hem staande taak. Hij betoogde, dat de zucht om agressief op te treden zoowel bij normale menschen als bij zenuwzieken tot uiting komt. De drang naar macht en heerschen zit instinctief in ieder mensch. Wordt deze drang onderdrukt, dan zal ze zich op een ander gebied trachten uit te leven. Ik wil 'hier een paar voorbeelden geven. Een onderwijzer, die op school geen orde kan houden, zal als hij de kans er toe krijgt thuis een tyran worden. Merkwaardig is ook de z.g. „vlucht in de ziekte". Bijv.: een vrouw, die in haar gezin, familiekring of werk niet genoeg waardee ring geniet, nonchalant wordt behandeld, kortom niet belangrijk genoeg wordt gevon den, zal zich verbeelden één of andere kwaal te hebben, bijv. steeds lijden aan 'hoofdpijn of anderszins. Zij d w i n g t daardoor haat omgeving zich extra met haar te bemoeien. Het zich minderwaardig gevoelen hangt dikwijls af van bepaalde organen die wer kelijk minderwaardig zijn. Oorzaken van minderwaardigheidsgevoel bij volwassenen en kinderen zijn bijv. licha melijke zwakte, abnormale en daardoor op vallende lengte, bijziendheid, linkshandig heid, fel rood haar, doofheid enz. enz. De maohtsdrang leidt er dan toe, dat het kind tracht zich op een ander gebied schadeloos te stellen. Dit kan leiden tot zeer groote prestaties wanneer het kind moed heeft. Zóó is het met Adler zelf gegaan. Zóó ging het met den ziekelijken Erasmus, waar schijnlijk met den Apostel Paulus (welke de „doorn in 'het vleesch" dan ook mag geweest

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1938 | | pagina 7