P1 Zaterdag 15 Januari 1938 52e Jaar gang No. 16 Voor den Zondag p !S w A» g- sj I1 j oLU® o 8 S- p S"11 s H 2 01 G, ffi S hj <1 CD 3clOP '1-5 J' y po GO CD O CD» CD Q_ Ct* pL. DT* CB d S' u Kï&^PBP §usl§i^- stof a.§B s g|g.gS:"§S e- p.S'B VS. CD fcj 1—1 O» CD P3 fcgV* s 4*1?.» P-< CD CD O E CD ©T l"0 p- S 4 g- P S» f* w CD <*3 P g P W 4 5*B" 5. ~§!S- g. B CD v~1" CD B B p asg 3 2. CO 03 CD 03 E CD P- II CD a e-*» CD p 2 P H N O B o w o o r i o tr o CD P CD ^0HP gV S |I| CD fc«l i_J <r+- CD CJ P-1 CD *T* rt x £- CD P P s-§ l«* 2 ST CD S?S 8-e- pr p> to PJ tr* tfp^M 5 P- p M p.*-1' ONff - s ST"* -•oTS-BrcfifcfS s,E8pB'3s.a 8 9*2 D ffi P 1© Fg g tv e. v-. PÏS? - o B CO <L tJ §■8 H| if- P P-« »-»• H1. O p: P CD P- •o PV O g N ü<SO P CD <J <r+- (0 tr* Hi afa H H-«. CD Hi Hi oq Oq £T. P P IS p p p p P- HH> tsjP- p p p Hi b e.o £9* - te- I s p -j -a o S CD Y 0 5 2. ^2- CD H-*. Hi N ts> 4 crq O si o p 3. P B g& p Hi - g H-» OS p PJ P o P N Hi «g- tO P P rfs» CD - N g: 1^ p P s*r i P H—p P-H OT p P HH, Hj -3 s s JoB I'S ÉS <i P P Hi p 1 P <103 CD J;® Pa_ g-B-S 9 cp o 2 i p 9*2 s-S"" M o: y 1- M D ©- I— 1^® o 5<N H- g O O O D-i P »-S r- o, Oq B g. c-H c-^ I - P ?r Hi P CO fTQ O 2 o g4® 2 P >c 5 g P P P H P to p P g P p <J P Q 0q S P N Pag P P CD CO I P OCJ P O O Oq hi g P <LO^ J- -i O O m •PP co 05 B P >0 Oq 2 H-H g Str m m H- O ««gïS tree OS ta CD ^rS H+» CR rj~ p i» 2 S. O a j 1 1 jfcwartje, moeite, moedig, vermoeden, toer Donderdag. 2. De tijd gaat snel, gebruikt bom wel. OndercL: waaghals, bladeren, taart, lijim, kuit, deeg, snel. 2D Nov.: 1. Kranten, met radio en bla den, herdachten Vondels dichters daden. Onderd.: Vondel, dichter, bladen, Amster dam, vers, anno, herdenken, schilders, Rem brandt. 2. Deze week werd Vondel herdacht. Onderd.: hazelnoot, wekker, vacht, wonder, leden, daad, dek. 18 Dec. 1: Geduld is een plant waarvan de wortel bitter, maar de vrucht zoet is. Onderd.: advents, sneeuw, stations, tralie, bitter, Buee, Euwe, ravage, drommedaris, hal. 2. Die naar raad hoort is wijis. Onderd.: raar, rat, tros, hond, Adriaan, ijs, wier. 8 Jan. 1. Die het onderst uit de kan wil hebben, valt het deksel op den neus. On derd.: Blan, Jopie, diesel, neus, Ted, va- cantie, hond., Hulst, winter, heel, Barend, kalender. 2. Leugens hebben korte beenen. Onderd.: neen, lont, bol, rook, negen, hek, eb, bed. Bergen op Zoom. „J. P. Coen". Dat wordt een heele verandering bij N.; mag jij ook naar het feest? Jammer dat je hem nu niet meer kunt helpen. „Hardlooper." Die zus van jou kan mooi spelletjes beden ken. Zeg maar dat ze goed voor Flippie moet zorgen. Lewedorp. „Moeders Hulp." Ja, dat beetje ijs was wel heel gauw weer verdwe nen. Nee, de postzegels zijn nog niet weggestuurd; ik wacht nog even tot er weer een flinke verzameling is. „Boschviooltje". Ik begrijp niet goed wat je bedoelt met die kaart; betedkende het niet „Met Dank"? Het beste met je vriendinnetje. N i s s e. „Fietsertje". Ik kan best begrij pen dat je het wel eens vervelend vindt om met het verhaal een heele week te moeten wachten. Nee, al die regen dat is niet zoo goed voor jou. „Zusje." Geen wonder dat je hard gereden hebt toen die vliegmachine er was. Je hebt hem nu goed kunnen zien; had je geen zin om mee te gaan? Souburg. jBoomklimmer." Ja hoor, ik begrijp het best van die kleine werkjes, allemaal van die dingen die jij zoo mooi voor vader en moeder kunt doen. Oudeland e. „Spring in 't Veld." Wat een heerlijke dagen waren dat; het is maar wat gezellig als je zooveel nichtjes hebt. De juffrouw heeft goed over jullie gedacht. „Babbelkous". Ik denk dat jullie wel erg je best hebt gedaan met het zingen en is het goed gegaan? Het zal wel vreemd zijin als je er nu niet meer naar toe hoeft. „Blondkopje." Wat zullen dat een mooie warmertjes worden; heb je er al een paar klaar? Hoe was het rapport? „Juliana." Dat rapport zag er goed uit; als je zoo door gaat zul je vast wel overgaan. Wanneer ben je jarig? „De Groot". En jij ook al zoo'n mooi rapport; zoo mag ik bet zien hoor. „Doornroosje." Dat leek wel een beetje op een inbraak, maar ze zijn 's avonds toch wel thuis gekomten?' Jullie troffen het slecht. Baarland. „Boerinnetje." Je versjes heb je altijd goed geleerd, dat merk ik wel, maar verder was het ook goed hoor. Je hebt mooie cadeautjes gekregen. „Rood kapje". Dat zou fijn zijn als jullie ineens vrij van school kregen; nu ik hoop het voor jou. Ja, het zal weer een heel feest worden. „Viooltje." Ja hoor, die 10 van jou heb ik gauw in de verzameldoos gedaan. Dat zal een smulpartij geweest zijn op Oudejaars avond. „Blauwoogje". En is het je mee gevallen toen je de prijswinnaars las? Ja, zij had hem ook eerst naar mij gestuurd. „Prins Bernhard". In den zomer is het meestal prettiger, maar het kan nog best meevallen met het weer. Fijin dat jullie ook naar het Kerstfeest mochten. „Kerstmanne tje." En nu kom ik tot de ontdekking, dat ik jouw werkelijke naam niet weet, en ook niet hoe oud je bent. Schrijf je me dat nog eens? Wemeldinge. „Zwartje". Dat zal ge zellig zijn als je broertjes ook mee gaan doen. Op zoo'n manier schiet de sprei vlug op. N.- en St. Joosland „Moeders Jong ste". Met schaatsenrijden hoef je je nog niet te vermoeien, het duurt van de winter maar weer lang eer er ijs komt. Hartelijk dank voor de zegels en de kaart. Nieuwdorp. „Frederik Hendrik". De vacantie is wel een beetje in het water ge vallen op zoo'n manier, maar ik geloof, dat het voor jou niet zoo erg was. „Bruinoogje". Nu als er ijs komt krijgen j'ullie misschien toch nog wel een middag vrij, en het is nu alweer langer licht, dat helpt ook. 'a H. A r e n d s k e r k e. „Herfstaster". Wat heerlijk dat je met Kerst heter was en mee mocht naar het feest. Het hindert niets hoor als iemand je eens met een woordje helpt. „Meizonnetje". Ja, die spanning, dat is overal in het land precies eender. Heb je er al een gekregen? dan maar flink gaan oefenen. Borssele. „Rembrandt". Hartelijk ge feliciteerd boor. Vind je het prettig weer zoo'n lief broertje er bij? Je hebt zeker al gezien, dat de raadsels goed zijn. „Moeders Lieveling." Het wordt nu ernst met de handwerken. Vond je het eerst niet moeilijk om rechte naden te maken? „Zus." Nee, er zijin nog steeds niet genoeg postzegels, want een millioen is ontzettend veel hoor. Dat zal een mooie teekening worden. Goes.. „Melkmeisje". Nu ik vind het ook altijd fijn als er prettige dingen in het zicht zijn. Ja ik ben er ook geweest, het was mooi hé. „Schrijlfstertje.". Het was voor jou wel moeilijk om nieuwtjes te bedenken nu je telkens tot de ontdekking kwam, dat het geen nieuwtjes waren, maar dat is voor jou geen nieuws meer! „Zangvogeltje". Jij hebt er een heel werk aan gehad om de raadsels allemaal op te schrijven. Wat een mooi boek heb je gekregen, dat is toch altijd maar fijn. „Boertje." Ja, dat was een leuke geschie denis met die klok. Maar dat van die mo tor, dat zal wel een grapje zijin. Pas maar op dat je niet te laat komt met je Oranje. Serooskerke. „Wilgetakje." Ja, van jou was er nog een extra-brief. Komt je broer voer goed naar huis;nu dat zul je wel prettig vinden. Heb je de jurk al aangehad? „Parker". Nee, dat boek ken ifc niet, is het mooi? Nu, ik vind het ook wel gezellig als het zoo vroeg donker is. Jij trof het wel dat er juist zulke heerlijkheden waren. „Dikkie". D'at was een lange brief met al die raadsels. Ja, het was wel vreemd voor je dat je nu niet mee hoefde te zingen. Ik denk dat het een „onbekend" vriendinnetje blijft. Hier volgen de raadsels. (Van het onbekende Vriendinnetje zal ik er nog graag ontvangen.) 1. Voor de grooteren: Het geheel bestaat uit 54 letters. Ergens in een groot 11. 31. 8. 41 staat een 11. 6. 9. 53. 4£L 50; daarin wonen een 11. 33. 3. 43. 50 en een 11. 16. 23. 43. 50. 24. 50. Een 51. 14. 19. 10. 28 is een deftige be diende. De 26. 1. 52. 21. 30. 7. 15. 33 komit er gauw op bezoek. Een 5. 31. 18. 46. 38 is een gracht. Eén 17. 2. 25. 37. 45. 4 is een lekkernij. Een 13. 7. 22. 44. 21. 16 moet je beklim men. Een 47. 1. 9. is speelgoed. 49. 43. 4. 54. 48. 24. 50 zijh familieleden. 34. 27. 12 30. 29. 20. 35. 43. 50. 19. 36. 46. 41. 40 is een dorp in Zeeland. 2. Voor de kleineren. Welk woord kun je uit onderstaande let ters maken door uit ieder der drie onder elkaar staande letters er een te nemen? O 1 b V b d o s n O e e a a r r o s 1 i n n n a e 1 Allen hartelijk gegroet van TANTE DOLLLEÜ EEN MOEILIJKE DAAD. 5) _o-< He, 't was toch koud! Bert zette zijn kraag hoog op, en met een holle rug, waar de wind „in" zat, liep hij verder, tusschen de zwiepende struiken door, die opzij van het weggetje groeiden. Wat was dat? Van verbazing en schrik, bleef hij een oogenblik stokstijf staan; daar, enkele meters voor hem uit, ging iets witsi, een vorm kon hij niet onderscheiden, maar in zijn jjedacliten stond liet meteen voor hem vast, dat moest Blan zjjai- Vooruit, loopen jongens! Op zijn teenen, zoo dat de poes hem niet aan kon hooren komen, sloop hij zoo vlug mogelijk verder. Even bleef de poes stil staan, toen schoot ze weer met een vaartje vooruit, telkens met een paar sprongetjes tegelijk, en Bert er achteraan, tot ze ineens opzij tusschen de struiken verdween. Waar was ze nu? Bert moest even zoeken, ja, daar, iets wits, ze zat er dus nog, nu had hij haar zoo, Bert greep, entrok meteen verschrikt zijn hand terug, hij had in iets krakends gegrepen. Toen schoot hij meteen hardop in een lach, dat hij dat niet eerder had gezien, het was niet Blan, maar een wit stuk papier, dat daar door den wind voort- geblazen, voor hem uitgehuppeld had. Hé, Bert moest van binnen nog lachen toen hij verder ging; hoe kon hij zoo suf ge weest zijn, maar, ja, 't was toch net ge weest of het werkelijk Blan was. Stel je voor dat hij haar nu eens mee naar huis had kunnen nemen en aan Liesje's moeder geven, dat was toch wel fijn geweest. Bij Nan, die verwonderd was dat Bert nu zijn jaartallenhoekje wilde hebben, verzon hij maar wat. Hij had in een geschiedenisboek zitten lezen en wilde nu een paar jaartallen nakijken, zijn eigen boekje lag op school. Bert was toch nog te vroeg terug, want toen hij in het portaaltje stond hoorde hij meteen al de stem van Liesje's moeder. Nu weer wegloopen, nee dat ging niet, ze hadden hem natuurlijk al gehoord. Hij moest wel naar binnen en in de kamer zag hij meteen dat ze gehuild had, en Moeder keek zoo ernstig. Blan is nog niet terecht, snikte ze. Liesje bleef de heele middag zoo onrustig en nu vanavond heeft ze weer zulke hooge koorts gekregen, telkens roept ze om Blan. Jullie hebt haar toch niet meer gezien om vier uur? Nee, kon Bert nu eerlijk zeggen, ze had den de poes om vier uur niet gezien. Met een bleek geacht bleef hij bij de deur staan, Liesje weer erger, en door zijn schuld. Als hij de poes niet opgejaagd had en de hond opgehitst, en niet zoo gauw weggeloopen, dan was er vast niets ge beurd. E'n nu, alles was even akelig ineens. Eén kwartiertje later zat Bert met zijn vingers in zijn ooren over het jaartallen- boekje gebogen; moeder moest toch zien dat hij leerde, maar jaartallen zag hij niet. Dien avond bij het naar bed gaan, roffelde hij zijn gebed maar vlug af, het overslaan durfde hij niet, en echt bidden kon hij nu ook niet, want hoe kon je nu bidden als je zooveel had gelogen? En de Heere wist alles. Nee, daar wilde hij nu niet aan denken; hij sprong vlug in bed en trok de dekens hoog over zijn ooren, maar zoodra hij zijn oogen dicht deed, zag hij de poes, die met den tak in het water viel. Met een ruk keerde hij zich om, en toen hoorde hij ineens een stem: jongens hebben jullie Blan niet gezien? Het was blijven vriezen en de jongens gin gen een paar dagen later al met de schaat sen onder den arm naar school. Ze kwamen nu niet langs Li esjes huis, wat Bert heelemaal niet naar vond, want liefst bleef hij daar maar zoo ver mogelijk vandaan. Van de poes had niemand meer iets ge zien en het bleef een raadsel, waar zij wel gebleven was. Bert hoorde wel over Liesje praten en hij wist ook dat ze erg verdrietig was, omdat ze Blan zoo miste. Ja, zei haar moeder op een avond ze stelt zich van alles voor, en nn denkt ze telkens maar dat Blan in het ijs terecht is gekomen, en of ik al zeg dat het niet kan, omdat een poes zich heusch niet op het ijs zal wagen, ze kan het maar niet uit haar hoofd zetten. Bert had een benauwd kwartiertje, iede- ren keer als ze 's avonds melk kwam halen. Waarom moest moeder ook altijd vragen hoe het met Liesje ging? En in zijin hart was hij nog altijd bang, dat het tóch nog eens uit zou komen. ÖNDAdi 6L AD ""T*ff" I EEUW VERLEDEN EN TOEKOMST. De Heere is onzer gedachtig ge weest; Hij zal zegenen. Psalm 115:12. Het is weer de tijd, dat de balansen wor den opgemaakt. De zakenmenschen haasten zich vast te stellen hoe het voorbijgegane jaar geweest is, om op grond daarvan hunne houding voor de toekomst te bepalen. Dat is een nuttige bezigheid. Immers daarbij wordt niet uitgegaan van indrukken, van gevoelens, maar van cijfers en feiten. Een goede balans geeft waarheid en werkelijkheid. Het is een stuk waarop men ook met het oog op de toekomst, een beroep kan doen. In denzelfden geest handelt ook de Psalmist, als hij het volk, de kleinen en de grooten opwekt op den Heere te ver trouwen. Er is een goede grond voor die opwek king. Immers, wanneer gezien wordt op het verleden, dan is het duidelijk, dat de Heere Zijn volk gedachtig is geweest, altijd weer. Het was geweest een ongehoorzaam en onhandelbaar volk. Zij vergaten de daden des Heeren, zij dachten niet aan het verbond, dat Hij met hen gemaakt had, en zij wei gerden te hooren naar de stem van hunnen God. En toch, als zij riepen tot den Heere in de benauwdheid, die zij hadden, dan ver- lostte Hij ze en toonde zich een goedertie ren en genadig God. Hij leidde Zijn volk uit Egypte, Hij voerde ze door de woestijn en beschermde ze tegen alle gevaar, Hij sterkte ze in den strijd tegen de vijanden en Hij voerde ze in het beloof de land. Als de Psalmist een poging doet om de balans op te maken dan is er maar één antwoord: de Heere is onzer gedachtig ge weest En wie kan dat, als hij nadenkt over wat geweest is, dit den dichter niet nazeggen? Er waren wellicht moeilijke dagen, er was mis schien zorg en moeite en leed en tegenslag. En er was de zonde, die scheiding maakte tusschen God en Zijn volk. Maar er waren ook en veel meer nog de zegeningen en de weldaden, er was de trouw des Heeren, die openbaar werd juist als het leven vaak zoo moeilijk was, er was de ver- GODS ZEGENINGEN. Gij zijt mijn sterkte alleen, o Heer; Gij zijt mijn kracht, o God mijns levens; 'kWeet Gij zijt nimmer moe des gevens En Gij versterkt mij meer en meer. Gij doet mij vol vertrouwen loopen De loopbaan voor miijn voet bereid; Ik weet dat Gij mijn schreden leidt 'kWil op Uw Woord vertrouwend hopen. Ofschoon de vijgeboom niet bloeit, De wijnstok weigert vrucht te dragen, De olijif niet antwoordt op ons vragen, Geen koren op den akker groeit; Zoo 'k U slechts heb, mijn God, mijn leven, Wat klaag ik dan? Wat lijdt ik nood? Uw liefde is rijk, Uw macht is groot, Gij kunt mij toch mijn nooddruft geven. Zijin niet Uw daden wonderbaar? Is niet Uw almacht steeds gebleken? Slechts hebt Ge een enkel woord te spreken En wat Gé U voorneemt, staat reeds daar. Dns wil ik toch van vreugde zingen, Al gaat de weg door nacht en dood; Reeds daagt het lieflijk morgenrood: Waar Gij zijt, daar zijn zegeningen! troostende nabijheid Gods voor hen, die tot Hem in geloof de toevlucht namen. De Heere is onzer gedachtig geweest. En Hij zal zegenen! Dat is bij de heugenis van de goedertie renheden Gods in het verleden, het lied der vertrouwens met het oog op de toekomst. Hij zal zegenen, omdat Zijn volk niet al leen staat maar omdat het verbonden is met Christus, die de zonde verzoend heeft. Hij ziet in Christus ons altijd' genadig aan. En daarom: Niet ons o Heere, niet ons, maar uwen naam geef eer, om uwer goeder tierenheid, om uwer waarheid wil! OPVOEDINGSMOGELIJKHEDEN ONT STAAN DOOR MERKWAARDIGE GEZ INSCON STELLATI E. ni. Type II. Het tweede kind. Alvorens we verder gaan met het behan delen van opvoedingsmoeilijkheden, die ont staan door de typische plaats, die een kind inneemt in een reeks, willen we eerst na^ drukkelijk het volgende vaststellen. Lang niet alle eerstgeboornen, tweede kin deren enz. geven de moeilijkheden, die gang baar zijn voor hun soort. Gelukkig zijn er talrijke uitzonderingen, die de regels beves tigen. In de tweede plaats echter zijn er „derde kinderen" met de eigenaardigheden van eeni- ge kinderen enz. Daarom kan, wat ik hier ga schrijven over het tweede kind even goed van toepassing zijn op een vierde bijv. Dit hangt af van de bijzondere situatie van het bedoelde gezin en evenals de planten- en dierenwereld rijk is aan duizend nuancee ringen is ook in de menschenwereld geen enkel gezin gelijk aan het andere. Wat ik in deze stukjes dus doe is algemeene lijnen trekken en veel voorkomende mogelijkheden uiteen zetten en zoo mogelijk oplossen. Het tweede kind, we zagen het reeds de vorige maal, zal zijn persoonlijke zelfstan digheid trachten te handhaven door verzet tegen den oudsten. Dit zal tot gevolg heb ben, dat waar het eerste kind thuis blijft en graag thuis is, bij Moeders pappot, het tweede 'kind uit reactie-zucht het huis ont vlucht en z'n geluk elders beproeft. Een typisch voorbeeld hiervan werd me eens medegedeeld door een moeder met acht kinderen. Geen dezer kinderen gaf last, be halve juist het tweede kind. Dit was thuis ruw, brutaal, ongezeggelijk en het merk waardige was, dat de school geen enkele klacht had. De rapporten waren goed; de vlijt en het gedrag, zoowel als de vorderin gen lieten niets te wenschen over. De juf frouw en onderwijzers vonden het kind pien ter, vroolijk en gehoorzaam, kortom een zeer prettige leerling. Dit kind speelde veel bij een tante met drie kinderen. Deze had het kind graag op visite, de neefjes en het nichtje waren dol op hem. Hij behoefde nooit verboden te worden, was vriendelijk en lief. Dit zelfde kind was thuis aller ondrage lijkst. Ging men na, hoe zijn reacties thuis waren, dan bleek hij: le. steeds ruzie te hebben met zijn oudste broertje; 2e. ja- loersch en achterdochtig te zijn; 3e. driftig en koppig. In een gezin van acht kinderen is het zeer onwaarschijnlijk, dat juist dit eene kind anders zou worden behandeld dan de andere zeven kinderen, die wel gezegge- lijk waren. Dit bleek ook beslist niet het ge val. Natuurlijk zou het kunnen, dat dit kind een bijzonder lastig karakter had in onder scheid met de andere kinderen. Maar hoe dan te verklaren, dat niemand op school last met hem had en dat ieder, uitgenomen z'n huisgenooten hem een frisschen, aardigen jongen vond Ook lichamelijk bleek het een normale, gezonde hoy. Bij informatie bleek hier inderdaad de concurrentie-strijd met den oudsten broer, de diepe oorzaak van het probleem. Dit was in de kleine kinderjaren zoo gegroeid. Na eenige strubbelingen hadden de ouders de moeilijkheden Verergerd door ontactisch den oudsten 'broer, die inderdaad een lieve jon gen was, als voorbeeld te stellen. Dit had voor den jongen de maat doen overloopen en sindsdien was hij thuis niet meer te temmen. Men kan zich indenken, hoe dit proces zich steeds verder voortzette om tenslotte tot een catastrophe te leiden. Het kind moest de deur uit, het werd de eenige oplossing. Hij is goed terecht geko men, maar min of meer van z'n gezin ver-

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1938 | | pagina 7