ai?i ?*a.s. to Voor de jeugd. 1 S 8 S §"S-i I i ê-A S- 5-a g to to T Zaterdag 18 December 1937 52e Jaar gang No. 12 Voor den Zondag 'P 5. Q M OQ - H- O- -. 3 o a b a: !B CD B p ff W-W3 3 m - er o, j- g-m rn Y.W £- <D i P '3 tr Qj s» tSg. c c I 1-* CU S *-© f O g 1 i 5. S g a-S P co 2 4 j. f* f K. m 3.tpp 5i p, o 2 M.P P H tfo D S 8.P S3® £- Fi t-j CD - 2 ET 2 p U c+ - S e-8 öBD o a P3 /ts ei P-"(jq P. (D LW S.P PW O P 5T® e B »-s o> fïfs S. B ctq r 2 p- tH P-°B cp CD g c 2- IgFsr^s p g. s bs- ?f N ®.g Ö- Q cü: P-J G? CD 3 "I l-H P CD 3.5! H* ff P* BÜ*"- e-t- er S- R w fn o CD OQ papje; water, aat ze inuten C P? 0,5 h" ft r- t-i a 47 48 49 50 Stahlberg (wit) speelde zwart 2014. Hoe zoudt gij nu met wit voortzetten? Ik gaf aan: 11—2 14X46 verplicht; gaat zwart „los" staan, dan toch volgt 13—9, 4X13; 2X461 47—41 46 X8 2X19 en wint. Beide spelers hadden dezen winstgang overzien. Eenvoudig! Toch verrassend! Leerzaam! Om te onthouden! Stahlberg won toch. Nu echter na een lang, moeizaam eindspel. Beste Nichtjes en Neefjes! Op mijn tafel liggen een paar brieven met een holle hoek, waar de postzegel uitge knipt is en dat doet me er ineens aan den ken dat jullie nog niet weten dat ik weer postzegels verzonden heb. Een groote doos vol, ongeveer 7000! De juffrouw voor wie ze zijin schreef dat ze er nu ruim 150.000 heeft; dat is heel veel maar.nog lang geen millioen! Willen jullie er ook nog eens aan den ken, als je postzegels hebt, ze dan weer in den brief te doen? Zoo met Kerst en Nieuwjaar krijg je al licht eens extra post, en iedere postzegel is te gebruiken, al heb je er desnoods maar 10, stuur ze toch maar. Ook niet-leden van ons clubje stuurden er al verschillende malen, waarvoor we na tuurlijk hartelijk danken. Ik zou het fijn vinden als we over een poosje weer een flink pak weg kunnen stu ren, en het is maar een kleine moeite, even een hoekje uit een enveloppe 'knippen. We hebben deze week weer briefjes, maar doordat Eerste Kerstdag dit jaar op Zater dag valt, is de Zaterdag voor de krant ook een dag eerder, en moeten de briefjes in dit geval Woensdag in mijn bezit zijin. Jullie denkt er allen wel aan? En nu de prijsraadsels: 1. Voor de grooteren. Het geheel bestaat uit 55 letters. We zijn nu in 'de 39. 6. 21. 2. 11. 53. 8. tijd. 55. 15. 25. 43. 4. 17 is een wintergezicht. Bij de spoorwegen worden veel 55. 53. 19. 34. 54. 51. 11. 8 opgeheven. Een 49. 41. 19. 5. 33. 25 is een stevige afsluiting. 12. 27. 8. 16. 50. 10. 1. 36. 31. 55 worden veel gespaard. 32. 54. 29. 35. 2. 28 smaakt niet lekker. 24. 4. 47. 30 is de titel van een buiten- landsch staatshoofd. 52. 46. 26. 36 is iemand die pas een Strijd verloor. Een 17. 22. 37. 14. 23. 42. 39 is een uit bouw van een huis. Een chaos noemt men ook wel een 20. 40. 44. 14. 1. 9. Een 42. 45. 51. 38. 38. 10. 3. 18. 37. 7. 55 is een bijzonder gebouwd dier. Een 48. 18. 13 is een groot portaal. 2. Voor de kleineren. Het geheel bestaat uit 21 letters. 7. 10. 5. 15 is een ander woord voor vreemd. Een 7. 9. 16. hebben we niet graag als huisdier. Aam. een vruchten. Een 12. 14. 4. 11. is voor velen een trouw kameraad. 5. 1. 15. 2. 10. 6. 4. is een jongensnaam. 20. 18. is een koude lekkernij. 19. 17. 3. 7. groeit langs den zeekant. Allen hartelijk gegroet van TANTE DOLLIE. EEN MOEILIJKE DAAD. 2.) o— Dat kwam doordat Bert zoo erg graag een hondje wilde hebben, een klein wit hondje met van die leuke krulletjes, een hondje dat je spelletjes en kunstjes kon leeren en dat je blaffend tegemoet sprong als je thuis kwam. Maar die wensch ging nooit in vervulling en nu had Liesje een witte poes gekregen en telkens als hij Liesje's poes zag moest hij aan het hondje denken dat hij niet had en daarom kon hij de poes van Liesje niet uit staan. Daarom alleen moest hij de poes al tijd op jagen als hij haar zag en daarom ook keek hij' maar heel even door een spleetje van zijn oogen als de poes bij Liesje op bed zat. Maar niemand mocht het weten, de jon gens vooral niet. Bert wist best, dat ze eigenlijk allemaal een beetje bang voor hem waren omdat hij zoo groot en sterk was; niet één jongen kon met vechten tegen hem op. Als ze eens wisten dat hij zoo jaloersch was op Liesje om de poes! Nou ze durf den hem toch niet uitlachen, en ais ze 't deden, dan zou hij er eens eventjes op slaan! Maar dat zou niet noodig zijn, want niemand mocht het ooit merken. Zeg, begon Siem opeens, zullen we van avond op houtsnijden vragen of we met z'n drieën een lampje mogen maken, dan geven we het met St.-Nicolaas aan Liesje. Achterdochtig keek Bert naar Siem. Hoe kwam hij daar nu opeens bij? Hij zou toch niets gemerkt hebben, maar nee, dat kon niet; hij had alleen maar aan Liesje gedacht, en dat kon een ander niet weten. Leuk! vond Nan dadelijk, maar dan mo gen we er wel hard mee opschieten, anders komen we er niet eens mee klaar. Hij praatte er druk over door en bemerkte toen ineens, dat Bert nog niets had gezegd. En jij? Doe 't niet! zei Bert kort. Siem haalde zijn schouders op; echt weer iets voor Bert, die wou nooit wat. Nan pro beerde nog: het is juist zoo leuk omdat ze het dan van ons drieën krijgt, maar 't hielp niets, Bert bleef op zijn stuk. Doen jullie het samen maar, dat vindt ze net zoo fijn. De anderen zeiden niets meer; met Bert kan je toch nooit wat beginnen, ze zouden er op school samen wel verder over praten. Terwijl Nan en Siem het allang weer ergens anders over hadden, dacht Bert nog aan het lampje voor Liesje. Als ze het nu stiekum konden doen, zóó dat niemand wist van wie het kwam; maar ze vertelden het natuurlijk, en dan wist iedereen, dat hij geholpen had een lampje voor een meisje te maken; nee, dat nooit. Als hij alleen iets voor haar had, zoodat de anderen het niet wisten, dat zou nog wel leuk zijn, maar hij kon toch niets be denken. Het ongeluk. Na den regen was het gaan sneeuwen, maar het was geen dik pak geworden, hier en daar wat witte plekken, en verder was het weer even vlug verdwenen. "Wacht maar, zei Berts vader, sneeuw op slik, dat geeft binnen drie dagen ijs, dun of dik. En het kwam uit ook, twee dagen later liet Koning Winter 's avonds een ijzig kouden wind over het land waaien, die blies en gierde om de huizen, en ieder kiertje en gaatje, dat nog open was, ontdekte hij, en joeg daar zijn kouden adem naar binnen. Geen sloot of plasje waar zijn koude adem niet langs streek, 's Morgens toen de jon gens naar school gingen, was al het water verstijfd, nergens zag je meer een vroolijk rimpeltje, maar o, het was nog maar zoo'n un vliesje. Liesje wist dien morgen, toen zij wakker werd, ook al dadelijk, dat het had gevroren, want op haar raam waren de schoonste ijsbloemen getooverd, die je maar bedenken kon. Kristallen varens en bloemen waren het, met de fijnste teekening. Moeder had de gordijnen wijd opengeschoven, dat Liesje ze toch maar goed kon bekijken. Zoo mooi kunnen de menschen het niet Lies, zoo mooi kan God het alleen maar. Liesje hoefde nu niet naar de jongens uit te kijken, want ze kon toch niet voorbij zien gaan; boven aan het raam waren de bloemen al weggegooid, maar onderaan nog niet, ze zou nu maar goed opletten of zij ze soms hoorde. Al voor half negen meende ze hun stem men te herkennen, de geluiden van buiten klonken zoo heel anders nu alles zoo hard- bevroren was, maar ze had het toch niet mis. Ze waren al vroeg van huis gegaan, want nu het vroor, moest je toch zien hoe ver het ijs overal was. Vlak bij het huis van Liesje zei Nan in eens: nou Lies zal ons ook niet zien van morgen met die bevroren ruiten. Nee, Bert had het ook al gemerkt Den vorigen avond, toen Liesje's moeder melk bij hen kwam halen, wat ze altijd deed, was ze even in de kamer geweest, en toen had ze gezegd, dat Liesje naar ze uit lag te kijken altijd als ze wist dat de jongens er langs kwamen. Maar nu zou ze niets zien. Weet je wat? Ze waren het hekje al voorbij: O ja, 'k moet nog even een boodschap doen; ik haal jullie wel in. Bert ging het tuintje in en vlak bij het huis keek hij nog even om naar Nan en Siem, maar die liepen gewoon door, toen trommelde hij op het raam en riep, niet te hard, want dan zouden ze het misschien toch nog merken: dag Lies! Daag! hoorde hij haar hooge stem vanuit de kamer. Zoo! Bert ging meteen weer terug; nu wist ze tóch dat ze voorbij gegaan waren. De jongens stonden een eindje verder bij een sloot, er lagen wat steenen en die gooi den ze op het ijs, maar ze moesten de klein ste uitzoeken, want de grootere gingen er meteen door. Dien middag, onder de schrijfles, mocht Bert een boodschapt voor den meester doen, Bert wist, dat de heele klas dacht: boft die even? De anderen moesten natuurlijk rustig door blijven schrijven, maar toch wist Bert dat ze allemaal zagen hoe hij langzaam zijn schrift dicht deed en in het vak borg, zijn pen in het bakje lei en naar de deur stapte. Daar keek hij even om; 40 paar oogen za gen hem na, en op dat oogenblik zou hij het heelemaal niet gek gevonden hebben als hij tegen den meester gezegd had: denk er om dat ze rustig blijven doorwerken als ik weg ben. In de gang en onderweg had hij aldoor vaag het prettige gevoel van een klas die netjes moest schrijven en in gedachten hem hier zag loopen, net of er geen school en geen meester bestond. Bert was al vlug klaar met zijn bood schap en toen kon hij er niet toe komen da delijk weer naar school te gaan; ze hadden toch schrijfles en wat gaf het nu of hij daar wat langer van wegbleef, hij moest nog éven het ijs probeeren. Op een drafje ging hij naar de sloot, daar waar ze 's morgens ook geweest wa ren. Het vroor vast nog wel; het was zoo koud. Van den scherpen wind kreeg hij tel kens tranen in zijn oogen, die hij met de mauw van zijn jas wegveegde; 't leek gerust wel of hij liep te huilen. Stel je voor dat het ijspegeltjes werden, en dat het bij iedereen zoo was, dat je alle menschen met aan iede- ren kant van hun neus met een ijspegeltje zag loopen. Met zijn gedachten nog bij de pegeltjes, bleef Bert ineens vol verbazing staan; hij was nu op het landweggetje gekomen met aan iederen kant een sloot; een eindje ver der lagen de steenen, maar wie kwam daar nu heel bedaard aanloopen? Bert kreeg op eens een nijdige trek op zijn gezicht; het was een poes, een witte poes, hij wist het ineens heel zeker: de poes van Liesje. Bah, dat akelige beest, wat deed ze hier? ÏJ. p? ts 8 3 s. i' ct> ,cq"C3: e—I. c: O o. o -. '-a p 3 3 er F J? MJ U, OUJ 3 ff! Q pt" 2, P er 5 §- pi £L S p: Sri S'315 ri O o "Bi Pt p ^crq<^ 2 3 Ë- 2. 5.8.8 I p v ri o. <R1 sa cr 3. 8 B P f CD O CD P -i c" 2 CD p 2. i? c- q 5 2 CD C P *1 to Er w >-s P P >s £oq po o gl CD CD to CD c"*- CD M CO g-og S ©co g 2 j^JOCOODCpOQ CD ^nr 3 3® i-s s P rt- -r <t> tUk ÖNDA'HBLM) EEUW EEN BLIJDE BOODSCHAP. Want een kind is ons geboren, een zoon is ons gegeven. Jesaja 9 5. Het waren voor Juda bange dagen toen deze woorden door den profeet Jesaja wer den gesproken. De legers van den koning van AssyTië hadden zich rondom Jeruzalem verzameld. De stad Gods, het vol'k Gods, werd benauwd van alle zijden. Hïskia stond met zijn verdedigers tegen over een overmachtigen vijand en naar den mensch gesproken was er geen redding meer mogelijk. En dan neemt Hiskia zijn toevlucht tot den Heere, met schuldbelijdenis en gebed. Want ja, het was niet onverdiend dat het volk van Juda werd geteisterd. Als God met dit volk had gehandeld naar hunne zonden, dan zou Hij ze van voor zijin aangezicht hebben weggedaan. Maar de Heere toont zich een verboorder der gebeden. Hij denkt aan zijn verbond, dat Hij gemaakt heeft met David zijn knecht. En zooals Hij het volk niet heeft verkoren om zijn deugden, zoo verwerpt Hij het niet nu Hiskia in naam van het volk tot Hem de toevlucht neemt, om zijn zonden. De Heere zal zijn volk redding bereiden. Het volk, dat in duisternis zat, zal een groot licht zien. Het juk van hun last en de stok hunner schouders en den staf desge nen die hen dreef wordt verbroken. Want aldus de profeet een kind is ons geboren, een zoon is ons gegeven en de heerschappij is op Zijn schouder. Het is duidelijk dat hier van den Christus wordt gesproken, vooral ook als we letten op de namen waarmee dit kind verder wordt aangeduid: Wonderlijk, Raad, Sterke God, Vader der eeuwigheid, Vredevorst. Deze profetie van Jesaja is in de volheid des tijds vervuld. Het kind waarvan hij hier spreekt, om Wiens wil aan Juda verlossing zou worden geschonken, is geboren. Ghristus de Heere de eeuwige en eenige Zbon des Vaders, is in de wereld gekomen om voor degenen die in Hem gelooven een eeuwige verlossing teweeg te brengen. Hij is doo: God gegeven tot een Borg en Middelaar om ons met God te verzoenen. Otm als hoogsten Profeet te verkondigen den verborgen raad en wil Gods aangaande onze verlossing; om als den eenigen Hoogepries- ter zichzelf ten offer te geven; om als ADVENTSLIED. Ontwaakt! het uur gaat spoedig slaan: Verlaat den rouw, doet 't feestkleed aan! O mensch, nw doodslaap is geweken, Nu 't licht voor eeuwig aan komt breken. Die dag, het eindpunt onzes leeds, Wij zien zjjn ochtendkrieken reeds! Daar naakt zijn glans en eer wij 't dachten, Aanschouwen wij den lang verwachten. Der doode werken smaadlijk juk Legt af, met iedren last en druk! Na 't droef verlies van jaren slapens, Grijpt thans vol moed naar nieuwe wapens! Gij die des daags zijt gaat in 't licht! Te lang voor 's boozen macht gezwicht, Te lang aan 's vleesches lust gekluisterd, Genoeg naar 's werelds stem geluisterd! Den Heiland zelf nu aangedaan! Trekt, als een kleed, zijn voorbeeld aan. eeuwigen Koning zijn volk te regeeren en het bij de verworvene verlossing te bewa ren. Aizoo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eeniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een iegelijk die in Hem gelooft niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe. Een kind is ons geboren. Een zoon is ons gegeven. En in Hem is er verlossing en zaligheid, leven en vrede, voor allen die in 't geloof Hem als hun Heiland belijlden. Dat is de blijde boodschap, die ook op het komende Kerstfeest weer tot ons komt. OVER BRAVE" EN „LASTIGE" KINDEREN. Lastige 'kinderen. Type VI: Kinderen die de schooi niet zoo belangrijk vinden. Vele ouders tobben met het probleem dat hun kind niet graag naar school gaat. Aller lei oorzaken kunnen hiervan de reden zijn. Eén dezer oorzaken is: het kind vindt de school niet belangrijk. Het schoolleven en de schooltijd gaan aan hem voorbij zonder merkbaar invloed uit te oefenen. Het gan- sche schoolleven, zoowel wat betreft de sfeer als de lessen, die er gegeven worden laten hem koud. Hij is er lichamelijk aanwezig, maar z'n geestelijk bestaan is elders. Een tweetal mogelijkheden zie ik hier le. het geestelijk en intelleetueele peil thuis staat boven het school-peil. Talrijke woorden, uitdrukkingen, gewoontes, die an dere kinderen moeizaam en soms slechts ge deeltelijk op school leeren, heeft het lang reeds spelender wijs in het eigen milieu on der de knie gekregen. Een onderwijzer is in zijn kring een minder belangrijk mensch en zóker niet groote belangstelling en invloed waard. Domme, onhandige gesprekken in de fa^- miliekring versterken bij 'zoo'n knaap deze meening. Met een critisch oog en oor tijgt •hij ter schole en hij komt er meer om inner lijk alles af te meten en na te wegen volgens de maat, die men thuis aanlegt, dan om er te leeren. Ongelukkiger wijs is de houding van vele onderwijzers tegenover zoo'n be- vooroordeelden knaap onzeker en verlegen. Van huis uit heeft de jongen goede manie ren en een beschaafde uitspraak van het Nederlandsch, echter gepaard gaand met een trotsche inpertinente houding. „Kinderen voelen je", zegt Lighthart. Deze jongen voelt, dat meester zich on zeker weet en maakt hiervan misbruik. Dik wijls minder door woorden en daden dan door houding en hardnekkigheid. Twee regels moeten hierbij gevolgd bij de be handeling le. dat de meester handhave uitdrukkelijk zijn positie van leider en instructeur. Hij gaat in geen enkel opzicht voor den knaap uit den weg en hehandele hem precies als andere kinderen. Fout is hem strenger aan te pakken 'en dus een onderscheid te sugge- reeren; even fout is door zekere voor komendheid omdat hij het 'zoontje van den burgemeester of van den voorzitter van het bestuur is, hem voor te trekken en in het gevlei te komen. 2e. D'e ouders onthouden zich van critïsche gesprekken over de school, de onderwijzers en den onderwijzersstand in presentie van den knaap. Deze twee regels kunnen slechts opgevolgd en succes hebben indien er een nauw con tact en een verstandig overleg is tusschen school en huis. Hieraan ontbreekt vaak veel, omdat dezelfde moeilijkheden zich hier her halen. De meester voelt zich met de ouders niet op zijn gemak en de geheele gezinssfeer daar aan hem vijandig. Het zal wijs zijn, wanneer hij zich niet te bescheiden toont, maar ook niet te gauw op z'n teentjes getrapt. Het is gewenscht dat beide partijen zóó zakelijk mogelijk zich met elkander trachten te ver staan. Wanneer men van beide kanten met werkelijk christelijke gevoelens is bezield en nederig eigen persoon op den achtergrond wil stellen in het belang van het kind, moet de oplossing gevonden worden. Een kort oppervlakkig gesprek van tien minuten naaT aanleiding voor een rapport-boekje is hier echter beslist onvoldoende. Ook wanneer de ouders zich in zoo'n geval alléén tot het hoofd der school wenden '(hoe nuttig en noodig ook) zullen de resultaten gering blij ven. In een groote stad zullen deze moeilijk heden zich daarom minder vertoonen, omdat men daar, door veel grooter verscheiden heid van scholen, gemakkelijker een onder wijsinrichting kan vinden waar de jongen

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1937 | | pagina 7