z
S
lil
ÜJ
-ï!-I
g s
Interessante proeven voor
rookers.
20.000 meter in de diepte
der aarde.
Wenken op electrisch gebied
DE BOERDERIJ AAN DE VAL
i .a s
fcfl
s
a
s
a-a d
5
Nog geen 3 CC lit per dag
kost een abonnement op „De Zeeuw"
Abonnementsprijs p. kwartaal f 2.50
Weekabonnementenf 0.20
9
u
3,13
n 5 a
ic p H
J -
X
3
O
3 O
ca a.
2
S -i
o
•M
u
Q
u
t)
B
B
a
w
Lm
{O bo QJ
-C f 8 -S a a 2
xa ai
!?2
03
03
»:§>§-§ I s s"s
3 is a g ra
g s |£-*.aj
r T J5 ■0>r,
WtsO p pt> W i3
'•'-1 <D ai
d fl 3
N «J -
-13
p Q Mia
_±d 3 to
x, CJ
K 2
(D t,
a) jJ a a
p fc -r< T3
3 a>
g a> x
a5 Ml X!
g d 0
34
a cdrt
a)
o CD
ïï-ö tó
Ti
^3
SR.^2
üSS id
s s§
H
CD -2
O
bo aj
O Jbd
d
5>
cd
fl
"bO
cd
a
d
- cd
S3
'cd o _2
cd ^3 S
cd cd d 2
rd -Td cd "Td
£3
d s>
s, tt)_^ Jd
£>5 s s
M?o>oo
.8 -SSS
O
O
O
tS
-2
5
<D
fc> CQ
d
_4_> cd
•r-, (D
id d
-H
Q<34 -rH
g s
(D
(D d Td
NS
S CD cd
|'Q'0
li
s-"* g-3
s»Sfl
CD
U
CD rj
CO
u
CD
Td
O)
U **-« O
cd *d a) O
cd sj ^d PQ
o qj
S-g
34
I 2
i
I «+H
d
d d
cd CD
"3
1 N g
5.9
5
3*5 C_|
CD
<D
I h d
I WW
.->
^-t TJ
cd
rö cd
d
d cd
cd
d cd
2 -ö
CD .r-i
d <D
33
CO
^3 -O
3W d
CD
O
ti
- 5
nj =3
tti 5 tö '5
M to cö 55
h3
VSr-,
b0-d >~T* <D
cd g
Cd -^4 -r-t d3
2 :Ï7 2 2
t> :n Td
cd d t+H
rK ©r) cd
bfl cd
CD
MH
§s
f-t ^4
CD
CD
^3
CO
d
CD cd
CD cd
gs
CD
'd
d
CD O)
bo t3
d d
s cd
g^ g
s g
3 fl
ö1-1
CD <D
rQ D
U Ti
cd
-»->
g'3
-0 bO
■S .3
S,®
bO o
f I
a> g
w>
T?
'd d
d cd -«-H CD
cd cd t3
Xi Ti tl d
t. ai
T3 'Zl 1
bo-Ö
«5 S
AH' "3 tn
O xW
cd
w
CD *"0
A
I - s
cd cd
d cd
S1*- fl s
S'0 3 a
fl/)
fl Jö
®tg g
Ol O) - O)
ft^Q-2 g
CO 3
d
ld S
a 60
D 05
CO rj
co 5
SP
:d» a
o
CD
Ti
-d
H ld
cd
30
-2^
cd
®t;
rd (D
N
Mav
®.2
a §3 o
2 rt
a a g
ti <a
cö gj Öi-Ö
a:?7
S Mfl
Pi
p,- O 3
'uJS
N
(i2^
2
cd
■5W
:S?
t5
0 PH
^4
-H-P
S d-^
d g<^
Zt - s°
^•3
Q O
O CD CD
d rd td
d cd
cd
as
<D CD
d Td
1 g|
g-3 g
_a o
Td
rs Cd f-t
cd -d g
cv.-^
S?o 9-p
o S'd
3
E
03
:03
'o?
03
CQ
t: a
Ss-
S s
cd w
s-h cd
CD
rd
TD
r-^4
®12
rd CD
8
bo üj
.S 2
*d
CD d
>B
-v'v S b
<D rd d
cd CD
g o ^"S
g «XI g
O cd :<-? cd
^TT
d d
CD CD
bOTd
d sh
2
34
2
aa§
S O O
3 2
XI XI
■■Hi
der mannen van Israël", evenals „de raven
brengen 't je niet" op de geschiedenis van
Elia.
De voorspellingen van „broodetende pro
feten" slaan we nooit hoog aan, hoewel we
toch wel willen gelooven, dat echte profe
ten ook wel brood noodig zullen hebben ge
had. Over den oorsprong van deze uitdruk
king in de beteekenis „geen echte profeten"
is men het niet geheel eens. Het waar
schijnlijkst is wel, dat het afgeleid is van de
geschiedenis in 1 Kon. 13, waarin God een
profeet heeft geboden niet te eten voor hij
aan zijn opdracht heeft voldaan. Door be-
driegelijke woorden van een ander, die zich
ook profeet noemt, wordt hij verleid het
toch te doen. Als ze dan eten, zijn ze geen
van beiden God gehoorzaam, al broodetend
zijn ze dus geen echte profeten.
„De schellen vielen me van de oogen"
herinnert aan de bekeering van Paulus,
„geen haan zal er naar kraaien" aan Pe
trus' verloochening, „kruimeltjes is ook
brood" aan de Kanadeesche vrouw, en „hij
is aan de Joden (of: aan de heidenen) over
geleverd" dankt zijn ontstaan aan de lij
densgeschiedenis.
Aan den torenbouw van Babel denken we,
als een rumoerige vergadering een ,3aby-
lonische spraakverwarring" wordt genoemd.
„Iemand de Levieten lezen", als variatie
op „iemand de wet lezen", in de beteekenis:
iemand eens vertellen hoe het er met hem
bijstaat, dankt zijn ontstaan aan het feit,
dat de meeste geboden in Leviticus staan.
„Naardat de man is is zijn kracht" voe
len we nog als een citaat uit den Bijbel. Het
komt voor in de geschiedenis van Gideon.
Deze wilde twee overwonnen koningen door
zijn zoon laten dooden, maar die koningen
zeiden: „Treedt gij toe en val op ons aan,
want naardat de man is is zijn kracht".
„Het hoofd in den schoot leggen" komt
van Simsons zwa'kheid. Na lang aanhouden
van Delila vertelt hij haar wat de oorzaak
van zijn lichaamskracht is. Toen werd hem
het hoofd geschoren „terwijl hij op haar
knieën sliep."
L'e profetenzonen, die bij Elisa waren,
wilden een pot moes eten. Per ongeluk wa
ren daar wilde kolokwinten ingekomen.
De profetenzonen riepen toen uit „Man
Gods, de dood is in den pot". Dezelfde
uitdrukking hebben we nog, al heeft die
dan een andere beteekenis. Iemand, die
wel eens wat bemerkt heeft van de ver
andering, die een beteekenis kan onder
gaan, weet dat dit weinig zegt.
Een aantal letterlijke citaten zijn: „hel
brood van zijn bescheiden deel" (Spr. 30: 8),
„den inwendigen mensch versterken" (Ef.
3:16), ,,'t Is kwelling des geestes" (Predi
ker 1: 14 e.a.), „uit den overvloed des har
ten spreekt de mond" (Mt. 6: 34), „draagt
elkanders lasten" (Gal. 6:2), „een iegelijk
moet zijn eigen pak dragen" (Gal. 6: 5).
In Genesis wordt verteld, dat de men-
schen den toren van Babel wilden bouwen
„om zich een naam te maken" (Gen.
11:4), en Christus spreekt van handelin
gen, die gedaan worden „om van de men-
schen gezien te worden" (Mt. 6:1), en van
personen, die moeten zeggen: „doet wel
naar mijn woorden, maar niet naar mijn
werken" (Mt. 23:3). Ook zijn er men-
schen, die „met pluimstrijkende woorden
omgaan" (1 Thess. 2:5), en niet handelen
.zonder aanzien des persoons" (Mt. 22:16).
Job heeft het al over „de hand op den
mond leggen" (Job 39:3). Christus draagt
Zijn discipelen op wat zij van Hem hooren
„te prediken op de daken" (Mt. 10: 27).
,,'t Is de Moriaan gewasschen" wordt ge
haald uit Jer. 13: 23, ,,'t is ploegen op
rotsen" uit Amos 6:12. „De lier aan de
wilgen hangen" is een variatie op Psalm
137: 2, en „een goede buur is beter dan een
verre vriend" blijkt een kleine wijziging van
Spr. 27:10 te zijn.
Aan de Universiteit te Portland in de
Vereen. Staten zijn indertijd proeven ge
nomen, die voor sigarettenrookers wel in
teressant zijn.
Men liet studenten, die reeds meer dan
vijf jaar rookers waren en hoofdzakelijk of
uitsluitend sigaretten gebruikten, met ge
blinddoekte oogen een aantal sigaretten van
verschillende merken en prijzen rooken. Of
men liet diverse soorten sigaretten rooken,
waarop geen merk gedrukt stond.
Na iedere sigaret moest de proefpersoon
een kop koffie zonder suiker drinken om
den smaak van de vorige sigaret volledig te
verdrijven. Dan kon met frisschen moed
verder gegaan worden.
De proeven werden met een tusschentijd
van twee maanden herhaald.
De resultaten waren merkwaardig.
De studenten waren niet in staat, met
hun smaak- en reukzin "vast te stellen, wat
zij rookten. Zelfs zij, die er lievelingsmerken
op na hielden, waren geblinddoekt heele-
maal niet enthousiast voor sigaretten van
hun voorkeursmerk. Vaak prezen zij heel
andere, goedkoopere soorten.
Maar zij waren tevens niet constant in
hun voorkeur.
Wanneer zij b.v. vijf maal achtereen het
zelfde merk te rooken kregen, was hun oor
deel den eenen keer heel anders dan de an
dere maal. De tweede sigaret rookten zij
b.v. met blijkbaren tegenzin, de derde met
welgevallen. Toch waren ze volkomen gelijk!
Hieruit schijnt geconcludeerd te mogen
worden, dat de waardeering van een tabak
soort volstrekt niet alleen op smaak en reuk
berust. Er komen ongetwijfeld ook psy
chische factoren in het spel. Vermoedelijk
zal ook de suggestie der reclame voor een
bepaald merk een rol spelen. Hadden de
proefpersonen geweten, welke merken
zij rookten, dan zouden zij hun lievelings-
merk met blijkbaar genot hebben gerookt,
terwijl zij nu datzelfde merk soms met ken-
nelijken tegenzin gebruikten.
Ghy die gewone sijt d'ellendigen te helpen,
Will mynen groten druck, o Salichmaker,
stelpen.
Die arme tollenaars heb dy insonderheyt
Uyt haren droeven stant gebracht in eer-
lyckheit:
Die in den tempel bat, den wereldschen
Matthaeum,
E'n den (vóór syne boet) misdadigen Za-
chaeum,
Ghy hebt se goedichlyck gemaeckt van
quale vry;
Ach, Heere! laet doch toe, dat ick de vier
de zy!
Zoo diep is de mensch nog nimmer in
de diepte van de aarde doorgedrongen. Wel
is hij 16.000 meter boven de aarde in de
lucht geweest, maar in de aarde is hij niet
eens tot 3 K.M. diep gekomen. Dat wil dan
nog zeggen: zijn werktuigen zijn niet eens
zoo diep gegaan. Als we daarbij bedenken,
dat het middelpunt der aarde de kleinigheid
van 6400 K.M. van de oppervlakte verwij
derd is, dan wordt het ons duidelijk, hoe
weinig wij eigenlijk van de wereld waarop
wij wonen weten.
Hoewel onze directe ervaring van het in
wendige der aarde zoo gering is, schreven
we hierboven toch: 20.000 meter in de diep
te der aarde. Reeds voor lang, in 1904 en
later nog eens in 1919 heeft Sir Charles
Parsons, de uitvinder van de stoomturbine,
voorgesteld, een groot gat van 15 tot 20
K.M. diepte in de aarde te boren. Zijn doel
was, te onderzoeken, of de warmte van het
inwendige der aarde ook te benutten zou
zijn. Reeds vele jaren zoeken uitvinders naar
de mogelijkheid, om de energie voor eb en
vloed en die van de zonnewarmte practisch
te benutten; het wordt tijd, zoo meende Pas
sons, dat de aandacht ook eens gevestigd
wordt op de groote energie, die opgehoopt
ligt in het inwendige der aarde. Stel dat
deze benut zou kunnen worden, dan is hei
groote voordeel, dat zij overal aanwendbaar
is, dat ieder land en volk er gebruik van ma
ken kan.
E. W. Rice, eere-president van de Gene
ral Electric Company, drong op een wereld
conferentie te Londen in 1924 aan op finan
ciering van het plan Parsons. De kosten zijn
gering zoo zei hij 1 in verhouding tot
de onmetelijke rijkdommen, die er het gevolg
van kunnen zijn; zij bedragen nog niet eens
zooveel als de prijs is van een slagschip.
Vanzelfsprekend is ook overwogen, of het
mogelijk is, zoo diep in de aarde te dringen.
Parsons en Rice meenen van wel. Het
groote probleem is, om ondanks het gewel
dige gewicht van den boorstang de boor
toch nog te kunnen draaien. Men meent ech
ter, dat het technisch kan.
Zulk een onderzoek zou ook voor de we
tenschap van groot gewicht zijn. Wellicht
zouden tot nu toe onbekende mineralen ont
dekt worden; het probleem van het ontstaan
der aardbevingen zou misschien nader tot
zijn oplossing gebracht worden; het onder
zoek zou diep-liggende olie-lagen aan den
dag kunnen brengen; het zou misschien het
mysterie van de olie-vorming in de aarde
onthullen; het zou op nog meer problemen
nieuw licht kunnen werpen.
Maar we zullen het voorloopig nog zon
der al die kennis moeten doen. Het voorstel
van Parsons is voorstel gebleven en van de
20 K.M. zijn er nog slechts 3 afgelegd. Al
leen in een roman van K. H. Kunze is het
gefantaseerde werkelijkheid geworden.
RADIO-TECHNISCHE VRAAGBAAK,
Weinigen geven zich in onze dagen vol
doende rekenschap van de geweldige ver
anderingen, die in de laatste jaren het ge
wone, maatschappelijke leven, ook in zijn
eenvoudigen vorm heeft ondergaan. Dat
gaat meestal zoo met de dingen die het le
ven veraangenamen en gemakkelijker ma
ken. Het zijn de vele zegeningen, die we
als vanzelfsprekend aanvaarden, die we
heel spoedig dermate gewoon zijta, dat we
ze niet meer kunnen missen en waar tegen
over we een houding aannemen, alsof ze er
altijd geweest zijn.
Vooral geldt dit voor allerlei toepassingen
van het technisch weten, die in den laatsten
tijd in het huisgezin, op het kantoor en in
de fabriek en ook voor het particuliere be
drijf, zulk een geweldige ommekeer hebben
gebracht.
Wie denkt er aan, als men het koperen
kraantje van de waterleiding openzet en het
frissche, lekkersmakende, bacteriën-vrije
leidingwater opvangt, om het te nemen als
een koelen dronk bij warmen zomerdag, of
om er de groenten in te wasschen of er de
badkuip mee te vullen, dat er vroeger zoo
veel aan vast zat, om zuiver water te krijgen
en te bewaren!
Is het eigenlijk niet zoo, dat we dan pas
de waarde van de electriciteit in ons huis
voor de volle honderd procent leeren ken
nen, als we door een storing verstoken zijn
van kracht en licht en met allerlei primi
tieve hulpmiddelen tijdelijk in den nood
moeten voorzien?
't Is ook zoo gemakkelijk. Een kraantje
een halve slag om, een knopje naar boven
of naar beneden en de techniek bedient ons
op onze wenken, loopt ons vooruit en zegent
ons met Gods weldadigheid. Wantver
geten we vooral d i t niet: Techniek is Gods
rijke gave.
Die techniek beheerscht ons leven. Ze
helpt ons, bespaart ons tijd, ze maakt ons
dingen mogelijk, die vroeger onbestaanbaar
waren, ze veraangenaamt ook ons leven in
niet geringe mate.
Daardoor heeft ze onze belangstelling.
Theoretisch is het niet moeilijk, dit te be
redeneeren. Dingen, die voor ons huishou
delijk, voor ons maatschappelijk leven van
groot gewicht zijn, hebben vanzelf onze
warme belangstelling. Daar komt echter nog
wat bij. Het wonderlijke, het ongedachte,
dikwijls het schijnbaar boven-natuurlijke
trekt ons, maakt ons nieuwsgierig naar de
vraag van het hoe, het wat en het waarom.
Je ziet dat bij de kleine kinderen al.
Vraag aan een schooljongen: „Wat wil je
worden?" Het antwoord is afgestemd op
denzelfden toon, al is het geluid verschil
lend: „Chauffeur, monteur, conducteur,
machinist, electricien, etc."
Je ziet het ook op straat.
Let eens op, hoeveel menschen met groote
belangstelling toekijken, als er op straat,
onder zoo'n gespannen zeil, aan den electri-
schen kabel wordt gewerkt, 't Is of ze het
zelf willen leeren.
Dat komt door de enorme beteekenis, die
de techniek, voor ons leven heeft.
De technische wetenschap is thans zoo
geweldig en omvangrijk geworden, ze is in
zooveel afdeelingen gesplitst, dat ook de
vakman slechts een klein deel maar werke
lijk kan beheerschen. Toch is het noodig
dat we van de techniek van de dingen om
ons heen het allervoornaamste weten. Denk
eens aan de radio.
Hoevelen hebben ongaarne hun eigen toe
stel prijsgegeven en zijn in hun luisteren
beperkt, omdat ze eenvoudige kleinigheden,
die machtige storingen teweeg brachten,
niet konden onderkennen en verhelpen.
Het ligt in de bedoeling van de thans
door ons ingestelde rubriek, elke week over
de technische moeilijkheden, die zich met
het oog op electrische toestellen, die in huis
worden igebruikt, zich voordoen, het één
en ander ter voorlichting te zeggen.
We meenen dat velen een dergelijke ru
briek zeer op prijs zullen stellen niet alleen,
maar dat men ons zal willen helpen, deze
rubriek zoo doeltreffend mogelijk te maken.
Naast wat wij zelf schrijven over aange
duide onderwerpen, om daardoor meer in
zicht te verschaffen in de behandeling van
de eenvoudigste dingen, stellen we ons ook
gaarne beschikbaar voor hot beantwoorden
van vragen.
Heel vaak zit de één of andere lezer met
een moeilijkheid, die niet alleen voor hem,
maar ook voor anderen een beletsel kan
zijn, om het rechte genot te hebben van het
één of andere electrische apparaat. Bij
voorkeur denken we hierbij aan de radio.
Wie moeilijkheden heeft, wie het één of
ander wil weten aangaande de deugdelijk
heid van bepaalde toestellen, wie zit met de
beoordeeling van een schema, wie een sche
ma zoekt voor bepaalde doeleinden (ultra
korte golf, versterker, enz.) hij' wende zich
met een vraag tot ons blad en we zullen
trachten, door een bespreking in de nieuwe
rubriek, niet alleen de vrager, maar ook
andere belangstellenden in te lichten.
Iedere lezer, die dus inlichtingen wenscht,
wende zich tot onze redactie. Bijl het adres
schrijft men „R a d i o", en de zaak komt
in orde.
door H. ZEEBERG.
I
In 1 e i d i n g
We noemen het stadje Zuidstad. Wat doet
de juiste naam er toe?
En wat geeft het, waar het gelegen is?
Ergens in de lage landen aan de zee.
In het Zuiden.
Waar de groote zee machtige inhammen,
armen, naar binnen stuwt, vormend eilan
den en schiereilanden.
De menschen vechten er altijd met de
zee, die daar zoo kalm liggen kan. Om er
onder de bekoring van te komen.
Maar daarvoor zijn de menschen er te
nuchter.
Want zij kennen die zee. Van haver tot
gort.
Op die zee kan het geducht spoken. Dan
worden de witgekopte golven omhoog ge
zweept; voortgestuwd en gesmeten tegen de
dijken, die zuchten en steunen. Dat is het
gevecht van de bewoners met de zee.
Dat vechten met de zee drukt een stempel
op die menschen. Zij hebben stoere schou
ders en hun koppen toonen onverzettelijk
heid. En zij zijn met al de vezelen hunner
ziel gehecht aan het land, dat zij dagelijks
moeten ontwoekeren aan de zee.
In die contreien ligt Zuidstad, wier his
torie teruggaat tot in het grijs verleden.
Toen was er een tijd, dat de stad wat
beteekende. Dat haar schepen trokken naar
de verre Indiën en naar het door Columbus
ontdekte Amerika.
Die tijd is voorbij. Daar is een zware
toren; daar zijn groote patriciërshuizen;
daar zijn poorten en stukken wallen, die
alle vertellen van verdwenen glorie.
Zuidstad is een doode stad. Het is niet
anders.
Als overal beschermen drie dijken daar
het eiland; de „waker", waartegen de zee
spoelt; „de droomer", meer binnenwaarts
(het kwalderland daartusschen bevat veel
zeewater en soms jagen de golven over den
„waker" heen) en nóg verder landwaarts
de „slaper", een nooddijk, die alleen dienst
doet, als „waker" en „droomer" het begeven.
Maar dan beware God de Heere het eiland
met al, wat er op en er in is. Want dat
is, naar den mensch gesproken, het einde.
Tusschen den „droomer" en den „slaper"
ligt een boerderij.
Dat is „de boerderij van de Val".
Op den „waker" staat een stevig bouw
werk van een tien meter hoog. Op die stee-
nen is een lantaarn geplant. Eiken avond,
tegen dat de duisternis begint te vallen,
komt er iemand van de boerderij, die het
licht in den lantaarn ontsteekt. En de schip
perij weet: dat is het licht van de Val van
Zuidstad.
Iets ten Westen van de lantaarn rijst een
mast omhoog. Daarin wordt naar gelang
„geseind wordt aan de posten", een bal ge-
heschen of twee ballen of drie of een korf
of een vlagje. Halverwege of tot in den top.
Dte schipperij weet bet wel. Die hijscherij ge
schiedt ook door iemand van de boerderij
aan de Val.
Wie is die iemand?
Niet altijd, maar bijna altijd: „de boer
van de Val".
Tusschen aanhalingsteekens.
Want 999 tegen 1000, als ge aan een
inwoner van Zuidstad vraagt naar Zacha-
rias Mieras, dan haalt hij de schouders op.
Nooit van gehoord.
Doch het kleinste kind van Zuidstad zal
u zeggen, waar ge „den boer van de Val"
vinden kunt.
Tegen de donkerte verlaat een korte, in
ééngedrongen, breedgeschouderde gestalte
de boerderij en stapt den dijk op.
Dat is Zacharias Mieras.
Hij zegt niet veel. Maar aan zijn stoere
hoofd, aan heel zijn houding bemerkt ge
het: als hij wat zegt, is het gemeend.
Hij moet een stug man zijn. Ge weet het
niet, maar ge ziet het.
De boer van de Val kan niet jong meer
zijn. Want hij heeft spierwit haar. En zijn
gelaat is vol groeven.
Het klopt precies. Want hij nadert den
leeftijd der sterken. Zacharias is 68 jaar.
En zijn vrouw is 67.
De boer van de Val dan stapt den dijk
op, beklimt moeizaam de trappen van het
steenen gevaarte en ontsteekt het licht, dat
straalt over het water, ditmaal in beweging.
Want den geheelen dag hebben zware
wolken gedreven. En dien mórgen heeft
Zacharias Mieras het bericht ontvangen:
„Weest op uw hoede". Hij is het sein gaan
hijschen. De schipperij heeft het gezien.
Want in de vluchthaven, links van hem,
liggen vier schepen.
Hij had, als een schipper, zijn ééne oog
dichtgeknepen en naar het Zuid-Westen ge
staard. Ja, in De Bilt wist men het wel.
Het zat niet zuiver in dien hoek, als hij
keek langs den watermolen van het water
schap, staande tusschen „waker" en „droo
mer".
Het had hem geen zier verwonderd, dien
middag een nader bericht te ontvangen:
„Wordt verwacht storm uit het Zuid-Wes
ten". Was nogal logisch.
Geen twee minuten na de ontvangst van
het bericht had hij den stormbal geheschen.
En nu brandde het licht.
Langs het steenen bouwwerk boven op
den dijk huilde de wind, die ook gierde door
de touwen van den seinmast.
Zacharias Mieras was van een klein ge
ruchtje niet vervaard. Hij plantte zijn korte
beenen stevig op den dijk en tuurde naar
het eindeloos spel der golven.
Met kracht kwam het water op. En in
hevigheid nam de wind, langzaam maar
zeker aanwakkerend tot een storm, toe.
Lieve help, het zou er spoken dien nacht!
Maar de boer van de Val kon er niets
aan doen.
De Gebieder van den storm is God, de
Schepper van hemel en aarde.
God, Die in het leven van de menschen
komt.
Hij kwam ook in het leven van Zacharias
Mieras, den boer van de Val, zooals Zuid
stad hem noemt.
Tot tweemaal.
Het stugge karakter van den boer is er
nog niet mede verzoend.
Al is het jaren geleden.
Want nog steeds schrijnt de wonde.
Niet die van den dooden jongen. Die ge
bracht werd naar het kerkhof, vlakbij Zuid
stad.
Maar van den levenden.
Waar? Ja, waar? Het kan hem niet
schelen.
Van den dooden jongen werd nog wel
eens gerept.
Maar niet van den levenden.
De doode was levend. De levende was
dood. Dat klinkt u vreemd in de ooren.
Maar bij den boer van de Val was het
zóó.
Ziezoo, hij heeft zijn plicht gedaan.
Het licht brandt. En tot hij nader bericht
ontvangt blijft de stormbal geheschen.
Wat kan hij méér doen?
Stevig neerplantend zijn korte beenen ver
laat hij den dijk en stapt op zijn boerde
rij af.
Hoe lang nog, Zacharias Mieras?
Want het is bij den avond. En de dag
is gedaald.
Acht en zestig jaar.
Zeker, ge kunt wel 88 worden. Want als
ge dat spierwitte haar niet bezat en die
groeven in het stroeve, stugge gezicht, dan
zou men u 50 geven inplaats van 68. Uw
houding is nog flink en uw gang nog stevig.
Ge fietst nog op uw gemak des Zondags
twee maal naar de kerk van Zuidstad en
des Donderdags naar de graanbeurs.
Maar ge kent immers Psalm 90? Het
gebed van den man Gods?
„Aangaande de dagen onzer jaren, daar
in zijn zeventig jaar of zoo wij zeer
s t e r k z ij n, tachtig jaar, en het uitnemend-
ste van die is moeite en verdriet..."
Moeite en verdriet...
Zacharias Mieras, ge weet er van mee te
praten.
Éénmaal hebt ge den weg naar Zuidstad
geloopen achter een lijkwagen. Uw jongen
van veertien jaar bracht ge naar de groeve
der vertering. O, dat kerfde in het
vleesch; dat sneed door de ziel... Moeite
en verdriet...
En die andere maal? Die jongen van
negentien? Maar hadt ge zelf ook niet
schuld? Eigenlijk niet de meeste schuld?
Als ge verstandiger waart opgetreden... als-
Ga nu uit den weg!
Want daar flikkert het oog van Za
charias Mieras, den boer van de Val.
Zóó flikkerde het 28 jaar geleden ook.
Zeg niets meer tot Zacharias over dat.
Want dat flikkerende oog spreekt een
duidelijke taal: „Wat ik deed, was recht;
morgen aan den dag zou ik hetzelfde doen."
Dat zegt het oog.
Maar de mond z w ij g t. In stugge vol
harding.
En het hart?
Heeft Zacharias Mieras, de boer van de
Val dan geen hart?
Och, hebt ge dan nooit gezien, hoe hij
met zijn nu zwakke en ziekelijke vrouw
omgaat?
Weet ge wel, dat zijn zware stem dan
zacht klinkt; zacht als van een kind?
Alleen van dat ééne moet zij zwijgen.
En dat doet zij. Omdat zij altijd meegaand
van karakter is geweest.
Zacharias Mieras heeft de deur van zijn
boerderij gesloten.
En over de Val giert de storm uit het
Zuid-Westen.
(Wordt vervolgd.)