z S lil ÜJ -ï!-I g s Interessante proeven voor rookers. 20.000 meter in de diepte der aarde. Wenken op electrisch gebied DE BOERDERIJ AAN DE VAL i .a s fcfl s a s a-a d 5 Nog geen 3 CC lit per dag kost een abonnement op „De Zeeuw" Abonnementsprijs p. kwartaal f 2.50 Weekabonnementenf 0.20 9 u 3,13 n 5 a ic p H J - X 3 O 3 O ca a. 2 S -i o •M u Q u t) B B a w Lm {O bo QJ -C f 8 -S a a 2 xa ai !?2 03 03 »:§>§-§ I s s"s 3 is a g ra g s |£-*.aj r T J5 ■0>r, WtsO p pt> W i3 '•'-1 <D ai d fl 3 N «J - -13 p Q Mia _±d 3 to x, CJ K 2 (D t, a) jJ a a p fc -r< T3 3 a> g a> x a5 Ml X! g d 0 34 a cdrt a) o CD ïï-ö tó Ti ^3 SR.^2 üSS id s s§ H CD -2 O bo aj O Jbd d 5> cd fl "bO cd a d - cd S3 'cd o _2 cd ^3 S cd cd d 2 rd -Td cd "Td £3 d s> s, tt)_^ Jd £>5 s s M?o>oo .8 -SSS O O O tS -2 5 <D fc> CQ d _4_> cd •r-, (D id d -H Q<34 -rH g s (D (D d Td NS S CD cd |'Q'0 li s-"* g-3 s»Sfl CD U CD rj CO u CD Td O) U **-« O cd *d a) O cd sj ^d PQ o qj S-g 34 I 2 i I «+H d d d cd CD "3 1 N g 5.9 5 3*5 C_| CD <D I h d I WW .-> ^-t TJ cd rö cd d d cd cd d cd 2 -ö CD .r-i d <D 33 CO ^3 -O 3W d CD O ti - 5 nj =3 tti 5 tö '5 M to cö 55 h3 VSr-, b0-d >~T* <D cd g Cd -^4 -r-t d3 2 :Ï7 2 2 t> :n Td cd d t+H rK ©r) cd bfl cd CD MH §s f-t ^4 CD CD ^3 CO d CD cd CD cd gs CD 'd d CD O) bo t3 d d s cd g^ g s g 3 fl ö1-1 CD <D rQ D U Ti cd -»-> g'3 -0 bO ■S .3 S,® bO o f I a> g w> T? 'd d d cd -«-H CD cd cd t3 Xi Ti tl d t. ai T3 'Zl 1 bo-Ö «5 S AH' "3 tn O xW cd w CD *"0 A I - s cd cd d cd S1*- fl s S'0 3 a fl/) fl Jö ®tg g Ol O) - O) ft^Q-2 g CO 3 d ld S a 60 D 05 CO rj co 5 SP :d» a o CD Ti -d H ld cd 30 -2^ cd ®t; rd (D N Mav ®.2 a §3 o 2 rt a a g ti <a cö gj Öi-Ö a:?7 S Mfl Pi p,- O 3 'uJS N (i2^ 2 cd ■5W :S? t5 0 PH ^4 -H-P S d-^ d g<^ Zt - s° ^•3 Q O O CD CD d rd td d cd cd as <D CD d Td 1 g| g-3 g _a o Td rs Cd f-t cd -d g cv.-^ S?o 9-p o S'd 3 E 03 :03 'o? 03 CQ t: a Ss- S s cd w s-h cd CD rd TD r-^4 ®12 rd CD 8 bo üj .S 2 *d CD d >B -v'v S b <D rd d cd CD g o ^"S g «XI g O cd :<-? cd ^TT d d CD CD bOTd d sh 2 34 2 aa§ S O O 3 2 XI XI ■■Hi der mannen van Israël", evenals „de raven brengen 't je niet" op de geschiedenis van Elia. De voorspellingen van „broodetende pro feten" slaan we nooit hoog aan, hoewel we toch wel willen gelooven, dat echte profe ten ook wel brood noodig zullen hebben ge had. Over den oorsprong van deze uitdruk king in de beteekenis „geen echte profeten" is men het niet geheel eens. Het waar schijnlijkst is wel, dat het afgeleid is van de geschiedenis in 1 Kon. 13, waarin God een profeet heeft geboden niet te eten voor hij aan zijn opdracht heeft voldaan. Door be- driegelijke woorden van een ander, die zich ook profeet noemt, wordt hij verleid het toch te doen. Als ze dan eten, zijn ze geen van beiden God gehoorzaam, al broodetend zijn ze dus geen echte profeten. „De schellen vielen me van de oogen" herinnert aan de bekeering van Paulus, „geen haan zal er naar kraaien" aan Pe trus' verloochening, „kruimeltjes is ook brood" aan de Kanadeesche vrouw, en „hij is aan de Joden (of: aan de heidenen) over geleverd" dankt zijn ontstaan aan de lij densgeschiedenis. Aan den torenbouw van Babel denken we, als een rumoerige vergadering een ,3aby- lonische spraakverwarring" wordt genoemd. „Iemand de Levieten lezen", als variatie op „iemand de wet lezen", in de beteekenis: iemand eens vertellen hoe het er met hem bijstaat, dankt zijn ontstaan aan het feit, dat de meeste geboden in Leviticus staan. „Naardat de man is is zijn kracht" voe len we nog als een citaat uit den Bijbel. Het komt voor in de geschiedenis van Gideon. Deze wilde twee overwonnen koningen door zijn zoon laten dooden, maar die koningen zeiden: „Treedt gij toe en val op ons aan, want naardat de man is is zijn kracht". „Het hoofd in den schoot leggen" komt van Simsons zwa'kheid. Na lang aanhouden van Delila vertelt hij haar wat de oorzaak van zijn lichaamskracht is. Toen werd hem het hoofd geschoren „terwijl hij op haar knieën sliep." L'e profetenzonen, die bij Elisa waren, wilden een pot moes eten. Per ongeluk wa ren daar wilde kolokwinten ingekomen. De profetenzonen riepen toen uit „Man Gods, de dood is in den pot". Dezelfde uitdrukking hebben we nog, al heeft die dan een andere beteekenis. Iemand, die wel eens wat bemerkt heeft van de ver andering, die een beteekenis kan onder gaan, weet dat dit weinig zegt. Een aantal letterlijke citaten zijn: „hel brood van zijn bescheiden deel" (Spr. 30: 8), „den inwendigen mensch versterken" (Ef. 3:16), ,,'t Is kwelling des geestes" (Predi ker 1: 14 e.a.), „uit den overvloed des har ten spreekt de mond" (Mt. 6: 34), „draagt elkanders lasten" (Gal. 6:2), „een iegelijk moet zijn eigen pak dragen" (Gal. 6: 5). In Genesis wordt verteld, dat de men- schen den toren van Babel wilden bouwen „om zich een naam te maken" (Gen. 11:4), en Christus spreekt van handelin gen, die gedaan worden „om van de men- schen gezien te worden" (Mt. 6:1), en van personen, die moeten zeggen: „doet wel naar mijn woorden, maar niet naar mijn werken" (Mt. 23:3). Ook zijn er men- schen, die „met pluimstrijkende woorden omgaan" (1 Thess. 2:5), en niet handelen .zonder aanzien des persoons" (Mt. 22:16). Job heeft het al over „de hand op den mond leggen" (Job 39:3). Christus draagt Zijn discipelen op wat zij van Hem hooren „te prediken op de daken" (Mt. 10: 27). ,,'t Is de Moriaan gewasschen" wordt ge haald uit Jer. 13: 23, ,,'t is ploegen op rotsen" uit Amos 6:12. „De lier aan de wilgen hangen" is een variatie op Psalm 137: 2, en „een goede buur is beter dan een verre vriend" blijkt een kleine wijziging van Spr. 27:10 te zijn. Aan de Universiteit te Portland in de Vereen. Staten zijn indertijd proeven ge nomen, die voor sigarettenrookers wel in teressant zijn. Men liet studenten, die reeds meer dan vijf jaar rookers waren en hoofdzakelijk of uitsluitend sigaretten gebruikten, met ge blinddoekte oogen een aantal sigaretten van verschillende merken en prijzen rooken. Of men liet diverse soorten sigaretten rooken, waarop geen merk gedrukt stond. Na iedere sigaret moest de proefpersoon een kop koffie zonder suiker drinken om den smaak van de vorige sigaret volledig te verdrijven. Dan kon met frisschen moed verder gegaan worden. De proeven werden met een tusschentijd van twee maanden herhaald. De resultaten waren merkwaardig. De studenten waren niet in staat, met hun smaak- en reukzin "vast te stellen, wat zij rookten. Zelfs zij, die er lievelingsmerken op na hielden, waren geblinddoekt heele- maal niet enthousiast voor sigaretten van hun voorkeursmerk. Vaak prezen zij heel andere, goedkoopere soorten. Maar zij waren tevens niet constant in hun voorkeur. Wanneer zij b.v. vijf maal achtereen het zelfde merk te rooken kregen, was hun oor deel den eenen keer heel anders dan de an dere maal. De tweede sigaret rookten zij b.v. met blijkbaren tegenzin, de derde met welgevallen. Toch waren ze volkomen gelijk! Hieruit schijnt geconcludeerd te mogen worden, dat de waardeering van een tabak soort volstrekt niet alleen op smaak en reuk berust. Er komen ongetwijfeld ook psy chische factoren in het spel. Vermoedelijk zal ook de suggestie der reclame voor een bepaald merk een rol spelen. Hadden de proefpersonen geweten, welke merken zij rookten, dan zouden zij hun lievelings- merk met blijkbaar genot hebben gerookt, terwijl zij nu datzelfde merk soms met ken- nelijken tegenzin gebruikten. Ghy die gewone sijt d'ellendigen te helpen, Will mynen groten druck, o Salichmaker, stelpen. Die arme tollenaars heb dy insonderheyt Uyt haren droeven stant gebracht in eer- lyckheit: Die in den tempel bat, den wereldschen Matthaeum, E'n den (vóór syne boet) misdadigen Za- chaeum, Ghy hebt se goedichlyck gemaeckt van quale vry; Ach, Heere! laet doch toe, dat ick de vier de zy! Zoo diep is de mensch nog nimmer in de diepte van de aarde doorgedrongen. Wel is hij 16.000 meter boven de aarde in de lucht geweest, maar in de aarde is hij niet eens tot 3 K.M. diep gekomen. Dat wil dan nog zeggen: zijn werktuigen zijn niet eens zoo diep gegaan. Als we daarbij bedenken, dat het middelpunt der aarde de kleinigheid van 6400 K.M. van de oppervlakte verwij derd is, dan wordt het ons duidelijk, hoe weinig wij eigenlijk van de wereld waarop wij wonen weten. Hoewel onze directe ervaring van het in wendige der aarde zoo gering is, schreven we hierboven toch: 20.000 meter in de diep te der aarde. Reeds voor lang, in 1904 en later nog eens in 1919 heeft Sir Charles Parsons, de uitvinder van de stoomturbine, voorgesteld, een groot gat van 15 tot 20 K.M. diepte in de aarde te boren. Zijn doel was, te onderzoeken, of de warmte van het inwendige der aarde ook te benutten zou zijn. Reeds vele jaren zoeken uitvinders naar de mogelijkheid, om de energie voor eb en vloed en die van de zonnewarmte practisch te benutten; het wordt tijd, zoo meende Pas sons, dat de aandacht ook eens gevestigd wordt op de groote energie, die opgehoopt ligt in het inwendige der aarde. Stel dat deze benut zou kunnen worden, dan is hei groote voordeel, dat zij overal aanwendbaar is, dat ieder land en volk er gebruik van ma ken kan. E. W. Rice, eere-president van de Gene ral Electric Company, drong op een wereld conferentie te Londen in 1924 aan op finan ciering van het plan Parsons. De kosten zijn gering zoo zei hij 1 in verhouding tot de onmetelijke rijkdommen, die er het gevolg van kunnen zijn; zij bedragen nog niet eens zooveel als de prijs is van een slagschip. Vanzelfsprekend is ook overwogen, of het mogelijk is, zoo diep in de aarde te dringen. Parsons en Rice meenen van wel. Het groote probleem is, om ondanks het gewel dige gewicht van den boorstang de boor toch nog te kunnen draaien. Men meent ech ter, dat het technisch kan. Zulk een onderzoek zou ook voor de we tenschap van groot gewicht zijn. Wellicht zouden tot nu toe onbekende mineralen ont dekt worden; het probleem van het ontstaan der aardbevingen zou misschien nader tot zijn oplossing gebracht worden; het onder zoek zou diep-liggende olie-lagen aan den dag kunnen brengen; het zou misschien het mysterie van de olie-vorming in de aarde onthullen; het zou op nog meer problemen nieuw licht kunnen werpen. Maar we zullen het voorloopig nog zon der al die kennis moeten doen. Het voorstel van Parsons is voorstel gebleven en van de 20 K.M. zijn er nog slechts 3 afgelegd. Al leen in een roman van K. H. Kunze is het gefantaseerde werkelijkheid geworden. RADIO-TECHNISCHE VRAAGBAAK, Weinigen geven zich in onze dagen vol doende rekenschap van de geweldige ver anderingen, die in de laatste jaren het ge wone, maatschappelijke leven, ook in zijn eenvoudigen vorm heeft ondergaan. Dat gaat meestal zoo met de dingen die het le ven veraangenamen en gemakkelijker ma ken. Het zijn de vele zegeningen, die we als vanzelfsprekend aanvaarden, die we heel spoedig dermate gewoon zijta, dat we ze niet meer kunnen missen en waar tegen over we een houding aannemen, alsof ze er altijd geweest zijn. Vooral geldt dit voor allerlei toepassingen van het technisch weten, die in den laatsten tijd in het huisgezin, op het kantoor en in de fabriek en ook voor het particuliere be drijf, zulk een geweldige ommekeer hebben gebracht. Wie denkt er aan, als men het koperen kraantje van de waterleiding openzet en het frissche, lekkersmakende, bacteriën-vrije leidingwater opvangt, om het te nemen als een koelen dronk bij warmen zomerdag, of om er de groenten in te wasschen of er de badkuip mee te vullen, dat er vroeger zoo veel aan vast zat, om zuiver water te krijgen en te bewaren! Is het eigenlijk niet zoo, dat we dan pas de waarde van de electriciteit in ons huis voor de volle honderd procent leeren ken nen, als we door een storing verstoken zijn van kracht en licht en met allerlei primi tieve hulpmiddelen tijdelijk in den nood moeten voorzien? 't Is ook zoo gemakkelijk. Een kraantje een halve slag om, een knopje naar boven of naar beneden en de techniek bedient ons op onze wenken, loopt ons vooruit en zegent ons met Gods weldadigheid. Wantver geten we vooral d i t niet: Techniek is Gods rijke gave. Die techniek beheerscht ons leven. Ze helpt ons, bespaart ons tijd, ze maakt ons dingen mogelijk, die vroeger onbestaanbaar waren, ze veraangenaamt ook ons leven in niet geringe mate. Daardoor heeft ze onze belangstelling. Theoretisch is het niet moeilijk, dit te be redeneeren. Dingen, die voor ons huishou delijk, voor ons maatschappelijk leven van groot gewicht zijn, hebben vanzelf onze warme belangstelling. Daar komt echter nog wat bij. Het wonderlijke, het ongedachte, dikwijls het schijnbaar boven-natuurlijke trekt ons, maakt ons nieuwsgierig naar de vraag van het hoe, het wat en het waarom. Je ziet dat bij de kleine kinderen al. Vraag aan een schooljongen: „Wat wil je worden?" Het antwoord is afgestemd op denzelfden toon, al is het geluid verschil lend: „Chauffeur, monteur, conducteur, machinist, electricien, etc." Je ziet het ook op straat. Let eens op, hoeveel menschen met groote belangstelling toekijken, als er op straat, onder zoo'n gespannen zeil, aan den electri- schen kabel wordt gewerkt, 't Is of ze het zelf willen leeren. Dat komt door de enorme beteekenis, die de techniek, voor ons leven heeft. De technische wetenschap is thans zoo geweldig en omvangrijk geworden, ze is in zooveel afdeelingen gesplitst, dat ook de vakman slechts een klein deel maar werke lijk kan beheerschen. Toch is het noodig dat we van de techniek van de dingen om ons heen het allervoornaamste weten. Denk eens aan de radio. Hoevelen hebben ongaarne hun eigen toe stel prijsgegeven en zijn in hun luisteren beperkt, omdat ze eenvoudige kleinigheden, die machtige storingen teweeg brachten, niet konden onderkennen en verhelpen. Het ligt in de bedoeling van de thans door ons ingestelde rubriek, elke week over de technische moeilijkheden, die zich met het oog op electrische toestellen, die in huis worden igebruikt, zich voordoen, het één en ander ter voorlichting te zeggen. We meenen dat velen een dergelijke ru briek zeer op prijs zullen stellen niet alleen, maar dat men ons zal willen helpen, deze rubriek zoo doeltreffend mogelijk te maken. Naast wat wij zelf schrijven over aange duide onderwerpen, om daardoor meer in zicht te verschaffen in de behandeling van de eenvoudigste dingen, stellen we ons ook gaarne beschikbaar voor hot beantwoorden van vragen. Heel vaak zit de één of andere lezer met een moeilijkheid, die niet alleen voor hem, maar ook voor anderen een beletsel kan zijn, om het rechte genot te hebben van het één of andere electrische apparaat. Bij voorkeur denken we hierbij aan de radio. Wie moeilijkheden heeft, wie het één of ander wil weten aangaande de deugdelijk heid van bepaalde toestellen, wie zit met de beoordeeling van een schema, wie een sche ma zoekt voor bepaalde doeleinden (ultra korte golf, versterker, enz.) hij' wende zich met een vraag tot ons blad en we zullen trachten, door een bespreking in de nieuwe rubriek, niet alleen de vrager, maar ook andere belangstellenden in te lichten. Iedere lezer, die dus inlichtingen wenscht, wende zich tot onze redactie. Bijl het adres schrijft men „R a d i o", en de zaak komt in orde. door H. ZEEBERG. I In 1 e i d i n g We noemen het stadje Zuidstad. Wat doet de juiste naam er toe? En wat geeft het, waar het gelegen is? Ergens in de lage landen aan de zee. In het Zuiden. Waar de groote zee machtige inhammen, armen, naar binnen stuwt, vormend eilan den en schiereilanden. De menschen vechten er altijd met de zee, die daar zoo kalm liggen kan. Om er onder de bekoring van te komen. Maar daarvoor zijn de menschen er te nuchter. Want zij kennen die zee. Van haver tot gort. Op die zee kan het geducht spoken. Dan worden de witgekopte golven omhoog ge zweept; voortgestuwd en gesmeten tegen de dijken, die zuchten en steunen. Dat is het gevecht van de bewoners met de zee. Dat vechten met de zee drukt een stempel op die menschen. Zij hebben stoere schou ders en hun koppen toonen onverzettelijk heid. En zij zijn met al de vezelen hunner ziel gehecht aan het land, dat zij dagelijks moeten ontwoekeren aan de zee. In die contreien ligt Zuidstad, wier his torie teruggaat tot in het grijs verleden. Toen was er een tijd, dat de stad wat beteekende. Dat haar schepen trokken naar de verre Indiën en naar het door Columbus ontdekte Amerika. Die tijd is voorbij. Daar is een zware toren; daar zijn groote patriciërshuizen; daar zijn poorten en stukken wallen, die alle vertellen van verdwenen glorie. Zuidstad is een doode stad. Het is niet anders. Als overal beschermen drie dijken daar het eiland; de „waker", waartegen de zee spoelt; „de droomer", meer binnenwaarts (het kwalderland daartusschen bevat veel zeewater en soms jagen de golven over den „waker" heen) en nóg verder landwaarts de „slaper", een nooddijk, die alleen dienst doet, als „waker" en „droomer" het begeven. Maar dan beware God de Heere het eiland met al, wat er op en er in is. Want dat is, naar den mensch gesproken, het einde. Tusschen den „droomer" en den „slaper" ligt een boerderij. Dat is „de boerderij van de Val". Op den „waker" staat een stevig bouw werk van een tien meter hoog. Op die stee- nen is een lantaarn geplant. Eiken avond, tegen dat de duisternis begint te vallen, komt er iemand van de boerderij, die het licht in den lantaarn ontsteekt. En de schip perij weet: dat is het licht van de Val van Zuidstad. Iets ten Westen van de lantaarn rijst een mast omhoog. Daarin wordt naar gelang „geseind wordt aan de posten", een bal ge- heschen of twee ballen of drie of een korf of een vlagje. Halverwege of tot in den top. Dte schipperij weet bet wel. Die hijscherij ge schiedt ook door iemand van de boerderij aan de Val. Wie is die iemand? Niet altijd, maar bijna altijd: „de boer van de Val". Tusschen aanhalingsteekens. Want 999 tegen 1000, als ge aan een inwoner van Zuidstad vraagt naar Zacha- rias Mieras, dan haalt hij de schouders op. Nooit van gehoord. Doch het kleinste kind van Zuidstad zal u zeggen, waar ge „den boer van de Val" vinden kunt. Tegen de donkerte verlaat een korte, in ééngedrongen, breedgeschouderde gestalte de boerderij en stapt den dijk op. Dat is Zacharias Mieras. Hij zegt niet veel. Maar aan zijn stoere hoofd, aan heel zijn houding bemerkt ge het: als hij wat zegt, is het gemeend. Hij moet een stug man zijn. Ge weet het niet, maar ge ziet het. De boer van de Val kan niet jong meer zijn. Want hij heeft spierwit haar. En zijn gelaat is vol groeven. Het klopt precies. Want hij nadert den leeftijd der sterken. Zacharias is 68 jaar. En zijn vrouw is 67. De boer van de Val dan stapt den dijk op, beklimt moeizaam de trappen van het steenen gevaarte en ontsteekt het licht, dat straalt over het water, ditmaal in beweging. Want den geheelen dag hebben zware wolken gedreven. En dien mórgen heeft Zacharias Mieras het bericht ontvangen: „Weest op uw hoede". Hij is het sein gaan hijschen. De schipperij heeft het gezien. Want in de vluchthaven, links van hem, liggen vier schepen. Hij had, als een schipper, zijn ééne oog dichtgeknepen en naar het Zuid-Westen ge staard. Ja, in De Bilt wist men het wel. Het zat niet zuiver in dien hoek, als hij keek langs den watermolen van het water schap, staande tusschen „waker" en „droo mer". Het had hem geen zier verwonderd, dien middag een nader bericht te ontvangen: „Wordt verwacht storm uit het Zuid-Wes ten". Was nogal logisch. Geen twee minuten na de ontvangst van het bericht had hij den stormbal geheschen. En nu brandde het licht. Langs het steenen bouwwerk boven op den dijk huilde de wind, die ook gierde door de touwen van den seinmast. Zacharias Mieras was van een klein ge ruchtje niet vervaard. Hij plantte zijn korte beenen stevig op den dijk en tuurde naar het eindeloos spel der golven. Met kracht kwam het water op. En in hevigheid nam de wind, langzaam maar zeker aanwakkerend tot een storm, toe. Lieve help, het zou er spoken dien nacht! Maar de boer van de Val kon er niets aan doen. De Gebieder van den storm is God, de Schepper van hemel en aarde. God, Die in het leven van de menschen komt. Hij kwam ook in het leven van Zacharias Mieras, den boer van de Val, zooals Zuid stad hem noemt. Tot tweemaal. Het stugge karakter van den boer is er nog niet mede verzoend. Al is het jaren geleden. Want nog steeds schrijnt de wonde. Niet die van den dooden jongen. Die ge bracht werd naar het kerkhof, vlakbij Zuid stad. Maar van den levenden. Waar? Ja, waar? Het kan hem niet schelen. Van den dooden jongen werd nog wel eens gerept. Maar niet van den levenden. De doode was levend. De levende was dood. Dat klinkt u vreemd in de ooren. Maar bij den boer van de Val was het zóó. Ziezoo, hij heeft zijn plicht gedaan. Het licht brandt. En tot hij nader bericht ontvangt blijft de stormbal geheschen. Wat kan hij méér doen? Stevig neerplantend zijn korte beenen ver laat hij den dijk en stapt op zijn boerde rij af. Hoe lang nog, Zacharias Mieras? Want het is bij den avond. En de dag is gedaald. Acht en zestig jaar. Zeker, ge kunt wel 88 worden. Want als ge dat spierwitte haar niet bezat en die groeven in het stroeve, stugge gezicht, dan zou men u 50 geven inplaats van 68. Uw houding is nog flink en uw gang nog stevig. Ge fietst nog op uw gemak des Zondags twee maal naar de kerk van Zuidstad en des Donderdags naar de graanbeurs. Maar ge kent immers Psalm 90? Het gebed van den man Gods? „Aangaande de dagen onzer jaren, daar in zijn zeventig jaar of zoo wij zeer s t e r k z ij n, tachtig jaar, en het uitnemend- ste van die is moeite en verdriet..." Moeite en verdriet... Zacharias Mieras, ge weet er van mee te praten. Éénmaal hebt ge den weg naar Zuidstad geloopen achter een lijkwagen. Uw jongen van veertien jaar bracht ge naar de groeve der vertering. O, dat kerfde in het vleesch; dat sneed door de ziel... Moeite en verdriet... En die andere maal? Die jongen van negentien? Maar hadt ge zelf ook niet schuld? Eigenlijk niet de meeste schuld? Als ge verstandiger waart opgetreden... als- Ga nu uit den weg! Want daar flikkert het oog van Za charias Mieras, den boer van de Val. Zóó flikkerde het 28 jaar geleden ook. Zeg niets meer tot Zacharias over dat. Want dat flikkerende oog spreekt een duidelijke taal: „Wat ik deed, was recht; morgen aan den dag zou ik hetzelfde doen." Dat zegt het oog. Maar de mond z w ij g t. In stugge vol harding. En het hart? Heeft Zacharias Mieras, de boer van de Val dan geen hart? Och, hebt ge dan nooit gezien, hoe hij met zijn nu zwakke en ziekelijke vrouw omgaat? Weet ge wel, dat zijn zware stem dan zacht klinkt; zacht als van een kind? Alleen van dat ééne moet zij zwijgen. En dat doet zij. Omdat zij altijd meegaand van karakter is geweest. Zacharias Mieras heeft de deur van zijn boerderij gesloten. En over de Val giert de storm uit het Zuid-Westen. (Wordt vervolgd.)

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1937 | | pagina 8