DE ZEEUW
Kloosterbalsem
oJlkber
De Erfenis uit Amerika
TWEEDE BLAD
Voor den Zondag
Letterkundige Kroniek.
FEUILLETON
Wat er deze week voorviel
VAN
ZATERDAG 13 MAART 1937, Nr 138.
EEN KROON VAN DOORNEN.
Jezus dan kwam uit, dragende
de doornenkroon. Joh. 19:5a.
De doornen zijn in de Heilige Schrift
het zinnebeeld bij uitnemendheid van den
vloek die na den val over ons gekomen is.
D'adelijk na den val zegt de Heere tot
Adam: Het aardrijk is om uwentwil ver
vloekt, doornen en distelen zal het u
voortbrengen.
Het van God gevloekte leven is niet
dan een vlechten van doornen in veler
lei vorm: Een doornenkroon is het teeken
van Gods rechtvaardig oordeel over den
gevallen en onttroonden mensch. De
menschheid moet deze kroon dragen, nu
ten deele, maar eenmaal volkomen als de
smarten der doornen van den toorn Gods
zullen kwellen zonder verademing.
Wie dit erkent en schuldbewust deze
werkelijkheid aanvaardt, ziet met diepe
ontroering op naar den Heiland der we
reld, die de doornenkroon draagt.
Hij is gekomen om Zijn volk van de
doornen en distelen der zonde en den
veelvoudigen vloek te verlossen, zoodat
zij weder de eerekroon mogen dragen in
den nieuwen hemel, op de nieuwe aarde.
Daarom aanvaardt Hij de ontzettende
doornenkroning die het bloed langs Zijn
heilig aangezicht doet leeken.
Jezus komt uit, dragende de doornen
kroon.
Zij die hoog van zichzelf denken ver
werpen dezen koning die zwijgend deze
schrikkelijke vernedering ondergaat.
Maar het wedergeboren hart ziet in
deze kroning een vervulling van Jesaja's
profetie: om onze zonden verwond. De
straf die ons den vrede aanbrengt was
op Hem.
Is dat, is dat mijn Koning!
Dat aller vaadren wensch!
Is dat, is dat Zijn kroning?
Laat ons toch nooit vergeten
Die kroon, dat kleed, dat riet,
't Is al voor ons geschied!
BIJ HET STERVEN VAN DEN
DICHTER ALBERT VERWEY.
Ik ben een dichter en der Schoonheid
[zoon.
Alles wat schoon is, is me een vreugd
[altijd.
Mijn hart is menschlijk, maar of 'tlach
[of lijd,
Mijn lachen en mijn leed zijn beide schoon.
Ik heb de macht, dat ik wat schoon is
[toon
Aan and'ren door de taal, die ik belijd,
Zoodat wie leest bedroefd wordt of
[verblijd,
Maar zich bedroevend vreugd smaakt
van mijn schoon.]
Dit vers uit den bundel „Verzamelde
Gedichten" van den toen 24-jarigen Albert
Verwey, dat op het eerste gezicht wel
wat hoogmoedig lijkt en niet geheel
vreemd aan de bedoeling om zélf te be
palen, welke plaats men nu eigenlijk
wel inneemt, heeft als wij het geheele
werk van dezen dichter overzien toch
geen overmatig strenge critiek te ver
wachten. Er spreekt iets van jeugdig
vuur uit deze regels, o zeker; hier is
de individualist aan het woord. Maar nu
wij dit vers, bij het heengaan van hem,
die het schreef, nog eens lezen, ontdek
ken wij niet in de eerste plaats over
dreven zelfverheerlijking, doch een be
lijdenis: de dichter, die zich kunstenaar
weet, wijst hier de taak aan, die hij in
de komende jaren vervullen moet. En
dat hij aan de taak, zooals hij die in zijn
door An n a E a e 1 e.
i.)
„Ik ben ook mee schuldig aan deze on
gelukkige historie, kindlief," erkende ze
oogenblikkelijk gul en openhartig. „Als ik
aan Charlie het geld voor de reis niet
'la-d gegeven, dan zouden jullie waar
schijnlijk nooit er mee begonnen zijn, dan
was Charlie allicht gezond gebleven en
jullie zouden niet armer geweest zijn dan
tevoren. Ik kan me er aan ergeren, dat
die zoon van Jabez Dauncey niet eerder
op het toneel verschenen is. Was hij: nu
maar oogenblikkelijk op de advertentie
afgekomen, dan zou jullie nog heel wat
ellende gespaard gebleven zij'n."
Belle, die juist begonnen was met bet
beantwoorden van den noodlottigen brief,
zei niets, maar staarde verstrooid het
raam uit. Haar gedachten lieten zich nog
niet ordenen en als in een droom had ze
dien morgen haar dagelijksche bezighe
den verricht. Plotseling stond ze ver
schrikt op en terwijl ze haar hand tegen
haar wild bonzend hart drukte, zei ze ge
jaagd: ,Daar komt mijnheer earce! O,
jonge Jaren zag, tot in zijn ouderdom
trouw is gebleven, kan ieder, die zijn
werk met eenige aandacht heeft gevolgd,
getuigen. Die eene regel staat, onweer
sproken, als een devies boven zijn litte-
rairen arbeid: „Ik ben een dichter en der
Schoonheid zoon". Dat was geen ij dele
zelfverheffing; het was waarheid, die
toen reeds blijken kon, x.— .u' -- deh
groei van vele jaren te onbetwister aan
het licht is getreden.
Als wij na die strofen ook de andere
daarbij nauwaansluitende wat den
inhoud betreft lezen, gaan wij de
dingen trouwens ook wel wat anders
zien. Want in wat volgt, geeft Verwey
wat wij zouden kunnen noemen: een meer
nauwkeurige plaatsbepaling en tevens
een werkprogram. Het is niet zoo, dat
hij als een eenling door het leven wil
gaan: te troosten degenen, die lijden,
dat stelt hij zich ten doel. Hij weet zich
dat zegt hij ook in zijn vers een
rijke; maar het aanschouwen van al die
schatten van schoonheid doet bij hem
de vraag opkomen of hij misschien toch
niet de meest-eenzame van alle men-
schen is. Er is een band met anderen
noodig; enge beslotenheid, zelfgenoeg
zaamheid zullen hem nooit bevrediging
kunnen schenken! Als die band er is,
zal hij „volle vloot op vloot bevrachten
met rijken zang en liefde, en voor uw
voeten de schatten hoopen, die hier on
nut stonden".
Verwey wilde niet het isolement, hij
zocht de eenheid met anderen. Hij, de
dichter, plaatste zich niet buiten de rijen,
maar eischte zijn plaats daarin op. Want
zoo zegt hij mijn arbeid als dichter
is eigenlijk iets bijkomstigs: ik ben maar
de schrijver, die de gedachten van ande
ren onder woorden moet brengen; mijn
werk is ondergeschikt aan de werking
van den geest, dien ik in de breede scha
ren van het volk aanwezig weet:
Ik heb alleen de woorden, gij den geest,
En zooveel als geest meerder is dan
[woord,
Is in dit werk meer dat aan u behoort
Dan aan uw dichter, die het schrijft en
[leest.
Zóó zag deze dichter zijn deel in den
arbeid: hij moet „in schoon verband van
woord met woord" de gedachten zetten.
Als wij, nu de laatste regel aan zijn
dichterswerlc is toegevoegd, dat woord
ons nog eens voor oogen plaatsen, moeten
wij erkennen, dat hij de taak zooals hij
die zag en bij den aanvang van zijn
arbeid omschreef, op uitnemende wijze
heeft gediend en volbracht. Verwey is
een figuur van groote beteekenis in onze
litteratuur; in de beweging van '80, maar
óók toen de andere tachtigers hun roem
reeds min of meer hadden overleefd, al
thans niet meer met den vollen inzet van
hun krachten aan het letterkundige leven
konden deelnemen, was Verwey nóg de
man, die zijn aandeel In het werk van
allen dag opeischte. Hij heeft, ook op
zeer gevorderden leeftijd, aan ons volk
veel geschonken; en met de nieuwe Von
del-uitgave die enkele weken geleden
van de pers kwam heeft hij zijn harte-
wensch in vervulling zien gaan, daar
in aan heel ons volk den weg ontsluiten
de om Vondels verzen te kunnen naderen.
Verwey is de man van diepgaande
bespiegelingen. Dat blijkt uit vele verzen,
die hij ons heeft geschonken. Men heeft
hem niet altijd begrepen, door sommi
gen is hij zelfs wel miskend. Maar toen
hij rustig voortging overtuigd als hij
was, dat hij een roeping had te vol
gen, een taak te volbrengen is het
oordeel milder geworden, is de er ken
ning van zijn plaats en beteekenis op
een aanvankelijk bestaande misken
ning gevolgd. i
„Hollandsch in hart en nieren is Ver
wey", heeft Carel Scharten eens gezegd.
Op dien trek moge hier stellig nog het
licht vallen. Hij voelde zich zoo nauw
verbonden, zoo geheel één met het volk
der lage landen èn met dat lage land
zelf; van zijn uitkijkpost, van den wacht
toren, dien hij beklom, heeft hij mee
gebracht den rijkdom aan beelden en
kleuren, die de toover zouden zijn van zijn
tintelend vers.
(Voor vervolg zie ommezijlde.)
Als Ge rheumatische pijn in
de schouders hebt, laat Uw
vrouw U dan eens wrijven
met Akker's Kloosterbalsem
dat hèlptl
Als die kwajongen
weer aan 't stoeien
is geweest en thuis
komt vol schrammen
en builen, doe er dan
Kloosterbalsem op,
dat hèlptl
Uw Grootmoeder kende de vanoud»
zoo beroemde en beproefde Akker's
Kloosterbalsem reeds als het meest
betrouwbare middel, dat in geen
enkel huisgezin mag ontbreken.
Wat goed is, blijft goed en dagelijks
nog bewijst Akker's Kloosterbalsem
onsohatbare diensten als wondmid
del, als wrijfmiddel en huidmiddeL
Zorg er voor altijd een pot Klooster
balsem in huis te hebben, die komt
elk oogenblik van pas. Niet voor niets
noemt men Akker's Kloosterbalsem
vanouds: „de koning der balsems".
Als Ge U zoo gebrand hebt
dat de vellen erbij hangen,
of dat er blaren onstaan zoo
groot als een rijksdaalder,
doe er dan Kloosterbalsem op,
dat hèlptl
Als Ge Uw voet verstuikt,
j doordat Ge zijt uitgegleden,
doe er dan Kloosterbalsem op,
dal hèlptl
Als Ge niet overeind kunt
komen, door die venijnige
steken van 't spit in Uw rug
doe er dan Kloosterbalsem op,
dat hèlptl
l Als Uw handen ge-
sprongen en vol
kloven zijn, zoodat
'1 bloed eruit loopt,
of als Uw huid
weer schraal wordt,
doe er dan wat
Kloosterbalsem op,
dal hèlptl
Als Ge door Uw beroep in
weer en wind moet loopen
en daardoor wintervoeten
krijgt, doe er dan eens wal
Akker's- Kloosterbp1'"
dat hèlptl
Als de oude dag U parten
speelt, en de spieren niet
meer willen zooals Gij dat
wenscht, doe er dan eens wat
Akker's Kloosterbalsem op.
dat hèlptl
Per doos 35 cent. Polten van 62'/s cent, f 1.04 en f 1.82. Hoe grooter pot, hoe voordeeligerl Verkrijgbaar bij Apothekers en Drogisten.
blijf alstublief toch bij me. Laat me niet
alleen met dien man!"
Haar vrees en schrik bleken niet onge
motiveerd, want zonder aandienen, stapte
de advocaat binnen. Belle had hem nog
niet weer gezien, nadat ze zijn huwelijks
aanzoek had afgeslagen en het was dus
heel goed te begrijpen, dat ze van streek
was, toen ze zich weer zoo plotseling te
genover hem zag geplaatst, terwijl nu
de omstandigheden voor haar nog zoo
veel fataler waren geworden. Bevende
over al haar leden reikte ze hem de hand,
toen hij1 als gewoonlijk overbeleefd haai
en juffrouw Dulcey begroette. Toch was
zijn optreden uiterst koel en zakelijk, en
Belle merkte daaraan terstond, dat hij
zich zeer beleedigd gevoelde door de af
wijzende houding, die zij tegenover hem
had aangenomen. Ze was nauwelijks nog
in staat om te denken. Als lamgeslagen
zat ze tegenover den advocaat; al die
schokkende, opeenvolgende gebeurtenis
sen schenen haar gevoelloos gemaakt te
hebben en het scheen haar weinig meer
te kunnen schelen wat er nu nog meei
zou golven over haar moede ziel. Bijna
onverschillig zette zij' zich om te luisteren
naar het gesprek, dat ze eerst zoo ge
vreesd had en zoo graag had willen ver
mijden, terwijl juffrouw Dulcey zich als
een strijdlustige kemphaan in postuur
zette, rood van opwinding en gereed van
zich af te bijten, wanneer het noodig
miocht blijken. ,n
Het spijt me, dat ik de brenger van een
slecht bericht moet zijn, juffrouw Daun
cey," begon de advocaat op ijskouden
toon. „Maar het leek me toch beter toe,
om persoonlijk even te komen, dan dat
ik per brief u de situatie zou uitleggen.
De zoon van Jabez Dauncey.
„Ja, wij zijn al van alles volkomen op
de hoogte," viel juffrouw Dulcey hem in
de rede. „Belle heeft n.l. gisteren een
brief van haar vader gekregen, waarin
alles uitvoerig werd beschreven. Het is
natuurlijk jammer, maar er valt nu niets
meer aan te veranderen, dus we moeten
deze catastrophe zoo spoedig mogelijk
weer verwerken. Het zou in elk opzicht
beter en prettiger geweest zijn, als dat
doodgewaande jongmensch zich maar
oogenblikkelijk gemeld had. Dan waren
we hier voor heel wat ellende gespaard
gebleven. U hebt zeker een brief van de
heeren Stint Co. gekregen?"
„Ja, dat heb ik. En ze schrijven daar
in, dat de jonge erfgenaam jaren geleden
ongenoegen met zijn vader heeft gehad
en dat ze daardoor van elkaar zijn ge
gaan, zonder dat ze weer iets van elkaar
hadden gehoord. Hij had in de adverten
tie van zijn vaders overlijden gelezen en
wa3 op reis gegaan om zijn rechtmatig
eigendom op te vorderen."
„Natuurlijk, dat zou iedereen gedaan
hebben in zijn plaats. En vooral het man
nelijk geslacht voelt zich bijzonder aan
getrokken tot het fonkelende goud, waar
door ze meenen zich te kunnen onttrek
ken aan het ijzeren juk van den plicht",
merkte juffrouw Dulcey sarcastisch op.
„Maar stond er in dien brief ook nog iets
over Charles Dauncey?"
„Tot mijn spijt moet ik die vraag beves
tigend beantwoorden. Uw broer schijnt
erg ziek te zijn, juffrouw Dauncey".
Deze laatste woorden schenen plotse
ling- Belle uit haar apathischen toestand
wakker te roepen, en werktuigelijk deed
ze haar mond open om iets te zeggen,
toen juffrouw Dulcey dat voorkwam met
de vraag of Mr Pearce ook vermoeden
kon wanneer de beide reizigers weer
thuis konden zij'n.
„Ja, dat hangt van verschillende om
standigheden af", zei de advocaat droog.
„De toestand van den jongen Dauncey
moet het reizen natuurlijk toelaten en
verder moet er ook reisgeld aanwezig
zijn voor den overtocht. En daarover wil
de ik juist even met juffrouw Dauncey
spreken. Misschien
arzelend bleef de advocaat steken, en
vragend keek hij Belle aan, maar op
nieuw voorkwam juffrouw Dulcey haar
antwoord door te zeggen: „U meent,
mijnheer Pearce, dat het daarvoor wen-
De vorige week maakten wij melding
van eenige deining, die was ontstaan
door een bespreking in het Japansche
parlement van de Japansche politiek naar
het Zuiden, speciaal naar Nieuw Guinea
gericht,
In Tokio zelf heeft men gevoeld, dat
het wenschelijk was de deining, welke
in Nederland was ontstaan, wat te kal-
meenen. En zoo kwam deze week in den
Japanschen landdag de nieuwe minister
van buitenlandsche zaken Sato met de
verklaring, dat de kwestie van de eeuwig
durende pacht in Nederlaadsch Nieuw-
Guinea nimmer een feitelijk geschilpunt
ia geworden.
Men moet dit zóó verstaan, dat Japan
op dit oogenblik de kwestie niet actueel
aoht, omdat het zijn verlangens niet kan
uitleven. Andere mogendheden zooais En
geland, Amerika, Frankrijk en Sovjet-
Rusland houden voortdurend het waak
zaam oog op Tokio gericht. Toch stemt
het niet prettig, dat in het Japansche
parlement met zoo duidelijke woorden en
bedoelingen over Nederlandsch Nieruw-
Guinea gesproken wordt.
Maar ook: deze voorzichtige minister
Sato kan straks door een ander vervan
gen worden. Daarom moet Nederland pa
raat blijven.
Daarvan is niet alleen onze regeering
maar ook de Tweede Kamer overtuigd.
Wij zitten nu eenmaal in de zuiging, al
kunnen we dit honderd maai betreuren.
Voor het eerst sedert vijftien jaar is
een gewichtig Defensie-ontwerp in de
Tweede Kamer zonder hoofdelijke stem
ming aanvaard,
Een succes ook voor minister Colijn.
De eerste oefeningstijd voor de dienst
plichtigen van de zeemacht wordt nu met
een half jaaT verlengd van 15 maan
den op 21 maande» (dis van de kust
wachters van 9 op li maanden) gebracht.
Tweede deel van het ontwerp is een
verdeeling van de herhalingsoefeningen
over meer tijdvakken. Tot dusver had men
twee herhalingsoefeningen van ten hoog
ste 40 dagen. De 40 dagen worden nu over
drie tijdvakken verdeeld van 13 dagen
elk.
Het derde deel van het ontwerp schept
de mogelijkheid, om in geval bij een na
dere wet wordt besloten tot vergrooting
van de lichtingsterkte 1 men weet, dat
de minister op 15 December j.l. reeds
het denkbeeld opperde van 19.500 tot
32.000 man te gaan deze verhooging
spoedig te kunnen invoeren.
Van een agressieven bewapeningswed
loop is in Nederland geen sprake. Maar
de razernij rondom ons dwingt ook Ne
derland tot het nemen van maatregelen.
Een ander belangrijk besluit was, dat
voorloopig de Hertog Hendrik en straks
de kruiser Java in de Spaansc'he wateren,
waar men zich ook tegenover onze sche
pen allerlei ongepastheden gaat veroor-
loo-ven, voor de veiligheid onzer sohepen
zal gaan zorgen.
Gelukkig mogen we ook nog van iets
anders melding maken, n.l. van de ope
ning der Jaarbeurs te Utrecht. Ze ge
schiedde onder betere vooruitzichten dan
voorheen.
Er is wat meer optimisme gekomen
in handel en industrie. Jammer, dat er
nog allerwegen van die knellende, onna
tuurlijke banden zijn, die de vrijheid van
armslag belemmeren.
Uit Spanje komen berichten, die voor
.de opstandelingen weer gunstiger luiden.
Ze hebben echèo moeten boeken bij hun
vorige pogingen om Madrid in te nemen.
Sedert geruimen tijd is Franco echter
ezig met de omsingeling van de hoofd
stad, met de afsnijding van alle contact
met de buitenjvereld. De laatste dagen is
een groot offensief ingezet, met het doel
ook den laatsten verbindingsweg van Ma
drid met Valencia via Guadalajara en te
vens met Barcelona te versperren.
Dit offensief verloopt voor de opstan
delingen, waarin de Duitsohers en Itali
anen zulk een. voorname rol vervullen,
"unstig, zoodat men thans kan aannemen
dat Madrid practisch volkomen in de tang
van Franco's legers zit.
schelijk zou zijn om met Belle een onder
houd onder vier oogen te hebben? Dat
zou ook zeer zeker, als Belle en ik niet
zoo vertrouwelijk waren, dat er tusschen
ons geen enkel geheim bestaat. Zij is mijn
eetekind, dus dat spreekt ook heel van
zelf".
„Moet er weer geld wezen?" vroeg nu
Belle met vermoeide stem
„In zooverre, juffrouw Dauncey, dat
het deze keer niet gaat om het sluiten
van een nieuwe leening, maar de kwestie
is deze, dat door de hulp die ik telkens
weer aan uw vader heb verleend, al mijn
reserves zijn uitgeput, zoodat ik me ge
noodzaakt zie, de groote hypotheek, die
u van me hebt, op te zeggen. Ik moet
oogenblikkelijk geld los hebben, anders
raak ik in de grootste moeilijkheden en
zal ik zelfs mijn kantoor nauwelijks meer
staande kunnen houden."
Een veelbeteekenende, bijna dreigende
blik ergezelde 'deze laatste woorden, die
donr juffrouw Dulcey heel goed werd be
grepen, maar die aan Belle ontging. Het
was alsof het arme kind ternauwernood
begreep, wat de advocaat eigenlijk be
doeld had met zijn laatste woorden. Op
nieuw kwam juffrouw Dulcey voor
haar op.
(Wordt vervolgd.)