Onze weermacht In Indië.
De 58ste Uniecollecte.
Het Vrouwenhoekje
Voor de jeugd.
Voor moedeloosheid bestaat geen
aanleiding.
Dat men in Indië bijna geen krant kan
opslaan of er staat een betoog in tot ver
sterking der weermacht, is een uitvloeisel
der meening, dat men deze schromelijk
verwaarloosd acht.
Inderdaad schiet het Opperbestuur nog
in eenige opzichten tekort. Toch dient
men te waken voor een overdrijving, wel
ker slechte resultaten zich reeds beginnen
af te teekenen in een groeiend gebrek aan
zelfvertrouwen, en een drukkend gevoel
van moedeloosheid. Zoo slaat de schaal
door naar een ander uiterste: de over
tuiging, dat wij tóch niets kunnen doen.
En dit werkt op den duur palaryseerend.
Het is noodig er op te wijzen, oordeelt
de „Java Bod e", dat voor zulke moe
deloosheid geen aanleiding bestaat en dat
zij, die voor deze moedeloosheid aanspra
kelijk zijn, een ernstige verantwoordelijk
heid op zich laden. Evenals bij zooveel
andere zaken valt het ook bij deze mate
rie op, dat de een den ander maar na
schrijft, zonder iets, dat naar behoorlijke
informatie te bevoegder plaatse zweemt.
De toestand is niet zoo somber. Wij
kunnen iederen aanvaller behoorlijk par
tij geven en met een niet zoo belangrijke
opvoering der uitgaven. Met enkele mil-
lioenen per jaar meer, zijn wij voor elke
mogendheid, die een aanval op Java
mocht willen ondernemen, een macht,
waarmee terdege rekening moet worden
gehouden.
De propaganda moet dus, wat het leger
betreft, alleen zijn gericht op hetgeen
nog ontbreekt en dat volkomen binnen
de grenzen onzer financieels draagkracht
ligt. In elk geval zorge men er voor', niet
den indruk te vestigA, dat ons leger een
quantité négligeable is.
Wat de luchtmacht betreft, herin
nert het blad aan een artikel: „Militaire
luchtmacht" in zijn kolommen, waarin,
als het oordeel van deskundigen, werd op
genomen, dat de Indische militaire lucht
macht in veel betere conditie verkeert dan
de Neder 1 andsche; dat men op Java met
„grootscheeps opgezette luchtraids" veel
minder rekening behoeft te houden dan
in Nederland, en dat men, met voldoende
verkenning op zee door marinevliegtuigen
en met een flink aantal bommenwerpers
als „waakhonden aan den ingang van het
erf", iederen aanvaller van over zee tot
nadenken kan stemmen.
Het gaat dus ook hier om betrekkelijk
geringe sommen. Spoedige inhaling van
den achterstand is noodig en mogelijk, en
het is niet aangenaam te moeten opmer
ken, dat men in dit opzicht in Nederland
nog zoo te kort schiet.
Augustus is in het land. En dat be-
teekent officieel, dat de jaarlijksohe de
58ste reeds Uniecollecte staat gehou
den te worden.
In verband met de vacanties geschied!
de inzameling in tal van plaatsen iets
later, maar Augustus is toch de maand
van het Volkspetitionnement (1878).
Vandaar, dat we gaarne de aandacht
op deze collecte vestigen.
Die ook warm aanbevelen.
Eh i niet voor de eerste maal cveri
gensl i antwoord geven op de vraag, die
wel vernomen wordt: Is deze collecte nu
nog wel noodig? Er wordt zooveel ge
vraagd in onzen tijd. En dan in dezen
tijdl Er is toch onderwijsbevrediging?
Ons antwoord luidt: ja, die col
lecte is nog steeds noodig
Waarom is zij onmisbaar?
Allereerst, om te doen gedenken,
hoe God de Heere ons Christelijk onder
wijs heeft groot gemaakt. Om een oogen-
blik te doen stilstaan teneinde in herin
nering te brengen de gebeurtenissen van
Augustus 1878, toen alles voor de School
met den Bijbel verloren scheen en op te
merken, hoe sindsdien door Gods wonder
bare leiding ons Christelijk onderwijs in
ongebroken lijn van ontwikkeling tot
grooten bloei is gekomen. Eh om dan door
een gave te doen bezegelen de lief
de en de dankbaarheid voor hetgeen
God ons en onzen kinderen in de
School met den Bijbel heeft geschonken.
Vergeten van onze historie doodt
de waardeering, fnuikt de dankbaarheid,
verkilt de liefde voor de zaak van bet on
derwijs en breekt de kracht der begin-
seltrouw.
Daarom zij de Unie-collectedag onder
ons volk een gedenkdag van gTOote be-
teekenis. D'aarom blijve de Unie-collecte
in eere, als middel in den strijd voor
't behoud van onze hoogste goederen.
Daarom in de eerste plaats, maar
daarnaast ook omdat de opbrengst der
collecte niet kan worden gemist.
Onjuist is de meening van velen, dat
de Unie-collecte gehandhaafd blijft uit
sluitend als monument der historie, doch
dat zij practisch zonder eenig bezwaar
zou kunnen worden afgeschaft. De Staat
zorgt immers voor alles?
Niets is minder waarl De opbrengst is
noodig:
1. Voor onze plaatselijke scholen voor
gewoon lager, uitgebreid lager en voor
bereidend lager onderwijs. D!e vergoedin
gen uit de publieke kassen bewegen zich
in de dalende lijn. Onze scholen mogen
daaronder niet lijden, en waar levens
belangen van het onderwijs worden be
dreigd, moet worden bijgesprongen. Voor
vele jonge onderwijzers is nog een plaats
in de school te vinden. D'at hun de gele
genheid wordt gegeven het Christelijk on
derwijs te dienen, is niet alleen hun per
soonlijk, maar niet minder het belang van
onze scholen.
2. Om het Locaal Comité in staat te
stellen handreiking te doen aan noodlij
dende scholen in andere plaatsen (hoe
dringend heeft het Christelijk be-
waarschoolonderwijs, het Christelijk on
derwijs voor schipperskinderen en niet
minder het Christelijk buitengewoon la
ger onderwijs voor de misdeelde kinderen
dien steun noodig).
3. Om de plicht der dankbaarheid na te
leven tegenover de Oud-Strijders bij het
Ghristelijk onderwijs, die midden in den
schoolstrijd hebben gestaan en thans met
een karig pensioen tevreden moeten zijn
of in het geheel geen pensioen genieten,
en om de vereenigingen te steunen, die
aan onderwijzers en hun weduwen barm
hartigheid bewijzen.
4. Om de plaatselijke propaganda voor
de School met den Bijbel te kunnen be
kostigen.
5. Om de algemeene Uniekas in staat
te stellen door een bijdrage uit de op
brengst der collecte, om werkzaam te zijn
voor de behartiging van de algemeene be
langen van het Christelijk onderwijs.
Laten wij niet vergeten, dat ons Chris
telijk schoolwezen een éénheid, een ge
meenschap vormt. Kortzichtig egoïsme
beperkt den blik tot de behartiging van
de belangen van eigen school en doet ver
geten, dat er ook verantwoordelijkheid is
voor het welzijn van de gemeenschap,
waartoe die eigen school behoort.
En toch is het ook voor eigen school
van zoo groot belang, dat het Christelijk
schoolwezen als eenheid bloeit.
Daarom is, zoolang behoeften van die
gemeenschap om voorziening roepen, de
plaatselijke toestand nimmer een
voldoende verontschuldiging voor het na
laten der Unie-collecte.
De Unie wenscht de belangen der ge
meenschap te behartigen. Zij verleent
steun aan de wetenschappelijke beoefe
ning der Christelijke paedagogiek; aan de
Bibliotheek ten dienste van het Christe
lijk onderwijs; aan de verzorging der
Oud-Strijders, enz. Maar vooral heeft zij
middelen noodig voor de propaganda.
Haar taak is, den strijd aan te binden
en te bezielen tegen alle onverschilligheid
en lauwheid in eigen kring; te zorgen,
dat ook 't opgroeiende geslacht bekend zij
met de beginselen en do historie van het
Christelijk onderwijs.
Daartoe worde zij ook dit jaar in staat
gesteld door een ruime bijdrage uit de
plaatselijke collecten.
Men werpe niet tegen dat de economi
sche nood 't houden der collecte verbiedt.
Het kleine offer, dat de Unie vraagt, kon
altijd worden gemist en is altijd met lief
de gebracht.
Dat het ook dit jaar zoo moge zijn!
DE TOEKOMST VAN ONZEN
LANDBOUW.
De bekende landbouwdeskundige dhr S.
J. Louwes, die onlangs sprak over de toe
komst van onzen landbouw, besloot zijn
uiteenzetting met deze woorden:
„Als wij nu rondzien en vragen of de
toestand hopeloos is, dan moet daarop het
antwoord beslist ontkennend luiden.Ik heb
reeds uiteengezet, dat onze 8 millioen
mensehen voeding behoeven. Onze land
bouw en dat is de groote verdienste
van de Regeeringspolitiek van de laatste
40 jaar staat wat zijn ontwikkeling in
technisch en economisch opzicht aangaat,
op een trap, die voor geen land ter wereld
onderdoet. D'at zijn op het oogenblik onze
sterkste troeven. Er moet dus met de
meeste kracht stelling genomen worden
tegen hen, die zouden willen verkondigen,
dat de Regeering langzamerhand maar de
hand moet aftrekken van den landbouw,
omdat die landbouw de concurrentie met
andere gebieden op den duur toch niet
kan doorstaan. Dezen gaan uit van de
zelfde geestesgesteldheid, die zoo vaak ge
hoord wordt van hen, die zeggen, dat de
landbouw-crisismaatregelen moeten wor
den afgebouwd, omdat het Nederlandsche
volk de lasten, daaraan verbonden, niet
kan dragen. Dat crisismaatregelen kun
nen worden afgebouwd, hopen wij alle
maal, maar dat het Nederlandsche volk
de lasten ervan niet zou kunnen dragen,
moet ten sterkste worden ontkend. Dit zou
willen zeggen, dat het Nederlandsche volk
niet in staat zou zijn zijn landbouw te on
derhouden, een landbouw, die technisch
zoo hoog staat als weLke andere ook. Dat
zou dus willen zeggen, dat er in een
land als Nederland voor den landbouw
geen plaats meer is.
Vermoedelijk zullen velen van hen,
die zoo redeneeien, de consequentie
van hun eigen beweringen nooit zóó heb
ben doorvoeld en het is dan ook geen
wonder, dat zij altijd en volledig in ge
breke blijven om te zeggen, wat er dan
eigenlijk wél gebeuren moet.
Het is dan ook in wezen geheel an
ders. Als het Nederlandsche volk deze las
ten niet meer kan dragen, dus zijn land
bouw niet meer in stand kan houden,
dan is dat het bewijs, dat het Nederland
sche volk als zoodanig op een hellend vlak
is gekomen. Dan moet men niet de reme
die zoeken aan den kant van den land
bouw, want die doet wat hij kan en die
heeft zich aangepast, zooveel hij kan,
maar dan moet men de remedie elders
trachten te vinden en het ware goed,
wanneer zij, die dit maar zoo keer op
keer beweren, zonder het nu zoo vreese-
lijk kwaad te meenen met onzen land
bouw, óf hun mond hielden over dit
punt, waar zij klaarblijkelijk niets van
begrijpen, óf nu eens precies kwamen
vertellen hoe het dan wél moet.
Resumeerende kom ik tot de conclusie
dat de veranderde structuur van de
wereldhuishouding veranderingen met
zich mede zal brengen in de structuur
van onzen landbouw ar< van ons inter
nationaal handelsverkeer; in de tweede
plaats, dat de Nederlandsche landbouw
niet behoeft te wanhopen, omdat er voor
hem, zij het misschien in zijn opzet eenigs-
zins gewijzigd, plaats blijft, en in de
derde plaats, dat het zaak is de ontwik
keling van den Nederlandschen landbouw
zoo krachtig mogelijk door te zetten."
„Patrimonium" merkt hierbij op:
„Inderdaad oefenen de tegenstanders
van den landbouwsteun in den regel
slechts negatieve critiek uit.
Het is van groot belang, dat de Neder
landsche landbouw in stand wordt ge
houden. Een geruïneerde landbouwbevol
king zou ook tal van andere volksgroe
pen in de ellende brengen. Dat moet
men bij het klagen over den zuivelsteun
enz. vooral niet uit het oog verliezen."
DE VROUW EEN STILLE KRACHT.
In de „Vrouwenrubriek" van de „Ne
derlander" trof ons, zegt de N. P r. G r.
G r t., deze week de volgende aanhef:
„Ik vind het leven van een vrouw wan
hopig en doodelijk klein," zei mij onlangs
een vrouw, „en niet alleen mijn leven,
maar dat van de meeste vrouwen. Welke
vrouw, op enkele uitzonderingen na,
brengt het tot wat groots. Onder de intel-
lectueele vrouwen, onder de academisch
gevormden, wie brengt het nu inderdaad
tot wat groots. Wat heeft men in de laat
ste jaren al niet gedaan om de vrouwen
in de maatschappijl meer naar voren te
brengen en heel wat hebben ook een po
sitie verworven, die er wezen mag; maar
van hoevelen dezer vrouwen zal de ge
schiedenis over enkele jaren spreken. En
voor het grootste deel der vrouwen bleef
het leven een aaneenschakeling van klei
ne dingen."
-Kortweg gezegd: we zijn het met deze
klaagster vlak oneens. Haar visie op het
leven deugt absoluut niet. Zij: miskent ten
eenenmale de groote roeping van de
vrcum en moeder.
Wij begeeren niet, dat een vrouw „schit
tert" op de markt van 'het leven; voorop
gaat in den politieken kamp, een „ster" is
in de sport, in het spel, in het filmland.
Door dat alles wordt de vrouw juist
ontadeld.
Watl Zou een vrouw, die een hulpe is
tegenover haar man, niet „iets groots"
verrichten? Zou een moeder, die haar ge
zin (de pijler, het fundament onzer sa-
menleving!) met geduld, wijsheid, liefde
en tact bestiert, niet een groote daad
doen? Zou de echte vrouw, de echte moe
der in die taak geen bevrediging vinden?
De klaagster weet er niets van. Onze
echte vrouwen en moeders vinden juist
haar volle bevrediging in die taak. Neen,
zij baken er niet naar, om te schitteren.
Het kan haar niet schelen, dat haar na
men niet „in de courant staan" plus haar
foto's, die tegenwoordig blijkbaar niet
gemist kunnen worden.
Zij zijn bescheiden met haar taak als
stille kracht.
Stil.immers zonder gerucht te ma
ken, zonder gezien te worden door „het
oog der wereld" rustig haar gang gaan.
En tóch een kracht?
Ja, een kracht van beteekenis!
Een stimuleerende kracht voor den
man bij zijn arbeid. Die hem alle moge
lijke kleine zorgen en verdrietelijkheden
bespaart, door die zelf op zich te nemen.
Om nu maar iets te noemen.
En dan de trouwe, zorgende moeder
van de kinderen! Om die op te voeden tot
flinke mannen en vrouwen. Om die, als
zij het geloof deelachtig is, te brengen
aan den voet van het kruis.
De vrouw heeft een reuzentaak! Zij is
een „stille kracht" van enorme beteeke
nis. Haar waardij kan niet te hoog' wor
den aangeslagen.
D'e klaagster, die in de „Nederlander"
ten tooneele wordt gevoerd, is „er vlak
naast".
't Gezin-met-vacantie.
Laatst werd in een artikel over vacan-
tiehouden aan echtparen aanbevolen in
de vacantie vooral ieder afzonderlijk op
reis te gaan: de man naar eigen keuze, de
vrouw op haar manier. Immers, was de
redeneering, beiden hebben behoefte aan
rust. Maar echte rust vinden geen twee
menschen precies op dezelfde manier, dus
is het meer doeltreffend gescheiden dan
samen op reis te gaan.
Met dit gesoheiden reizen, gaan echter
veel grooter waarden verloren dan met
meerder rust gewonnen wordt. Vreugde
die men met elkaar geniet, heeft veel
meer vernieuwende, herstellende kracht,
't Is een gezamenlijke ervaring, waar men
elkaar later telkens weer op wijzen kan.
Niet alleen de ouders, het g e h e e 1 e
gezin moet zoo mogelijk iets van den
vacantietijd samen genieten. Zijn het
maar enkele dagen, is het een week, voor
meer bevoorrechten weer langer, dat doet
er eigenlijk niet toe. Hoeveel vreugde ont
gaat ons als ouders, wanneer wij de kin
deren achterlaten, al is het onder nóg
zoo goede leiding. Hoe weinig hebben wij
(vooral de vaders) in 't gewone leven de
tijd om de kinderen gade te slaan afzon
derlijk en met elkaar, om met hen te
spelen?
Het is een verkeerde gewoonte van
sommige ouders, die financieel niet sterk
genoeg zijn om met het heele gezin lang
uit te gaan en dan meenen hun kinderen
een grooter dienst te bewijzen door ze
„lang" te laten uitgaan met een clubje
onder vertrouwde leiding, dan „kort" met
het eigen gezin. Hierbij wordt onderschat
de groote waarde van den gezinsopbouw
in die enkele dagen.
Helaas blijven er altijd gezinnen, ik
denk bijv. aan zakenmenschen, waar niet
èn vader èn moeder tegelijk uit de zaak
weg kunnen, maar laat men dan took
ti achten het ideaal te benaderen. Laat
men z 1 f als ouders van de vacantie der
kinderen iets maken, laat het niet al
leen aan anderen over.
Ingezonden Mededeellng.
Enkele recepten.
Het is wellicht nog niet algemeen be
kend, dat er van afgetrokken soep
vlees c h nog zeer smakelijke en boven
al voedzame spijzen te bereiden zijn.
Hieronder volgen eenige smakelijke ge
makkelijk na te maken recepten:
Vlooschkoekjes. Y> pond soep-
vleesoh, 2 d.L. melk of jus met water, 20
Gr. tarwemeel of 30 Gr. oud brood; 35
Gr. boter, wat peper, zout, notemusk.;
lVs theelepeltje Aroma; 1 kleine gehakte
ui, desverkiezend 1 ei.
Bereiding: Verwarm roerende de boter
en de bloem tot een gladde massa, voeg
daarbij langzaam het vocht en laat het
sausje even doorkoken (ongeveer 5 minu
ten). Roer het gehakte of gemalen vleesch,
het ei, do kruiden en de Aroma er door.
Vorm er ronde koekjes van, die in de
koekenpan aan weerszijden mooi bruin
gbbakken worden.
Kerryschoteltje (4 personen).
3 ons soepvleesch, 1 ons uien; 6 ons
gekookte rijst (van ongeveer 2 ons rauwe
rijst); Va ons boter of vet van overgeble
ven jus; Va eetlepel kerry, 4 d.L. magere
jus of bouillon; 2 theelepels Aroma.
Bereiding: Hak het vleesch fijn, ver
meng het met de Aroma, den bouillon
en de gesnipperde uit, die met de kerry
in boter lichtbruin gefruit is. Dóe het
mengsel in een vuurvast schoteltje, waar
van de bodem met boter besmeerd is,
strooi er beschuitkruimels over, leg er
hier en daar een klontje vet op en laat
er in den oven een korstje opkomen.
Filosoof. 5 ons soepvleesch; 1 Kg.
gekookte aardappels:; 1 ons uien, 60 gr.
vet van jus of boter; ongeveer L. bouil
lon, of melk of magere jus; wat peper,
notemuscaat, zout; 2 theelepels Aroma.
Maak het vleesch fijn en maak de aard
appels fijn. Bak in het vet of de boter de
fijn gesnipperde ui. Doe alles dooreen,
voeg er het allerlaatst de Aroma bij;. Doe
het in een vuurvast schoteltje; strooi
over den bovenkant wat paneermeel en
leg er een paar klontjes boter op. Laat de
filosoof in een matig warmen oven bruin
worden. Maak den rand van 't schoteltje
vochtig, om aanbakken in den oven te
voorkomen.
Wasschen van heerendassen.
Heerendassen, vooral de z.g. onkreuk
bare dassen, kunnen heel gemakkelijk ge-
wassohen worden. Het beste is hiervoor
een oud Lux sopje. De voering hoeft men
niet uit deze dassen te tornen, doch men
moet bij het wasschen de das zoo veel
mogelijk in fyet model houden, d.w.z. de
das dubbelvouwen, even weeken in het
water met azijn, dan voorzichtig was
schen door het Lux sopje er door heen
te persen. Niet wringen, anders gaat het
model eruit. Is de das bovenop bij de
knop erg vuil, dan even voorzichtig over
elkaar wrijven.
Steeds in het model spoelen, languit
in een badhanddoek rollen en zoo veel
mogelijk vocht eruit persen. Strijken met
een lauw warm ijzer. Ter voorkoming
van het doordrukken van de naden, kan
men een op maat geknipt cartonnetje in
de das steken en zoo luchtig strijken.
Is wittébrood gezond?
Uit: J. v. Beverwycks Schat der Ge-
sondheyt citeert het „Vaderland":
Galenos (na Hippocrates de meest be
roemde geneesheer der Oudheid) seyt, dat
onder alle de geslachten van broot, het
Wittebroot, ofte Heerenbroot, van de suy-
verste en fynste Tarwe-blom gemaeckt,
het meeste voedsel geeft. Maar al is 't
gelyk wy geseyt hebben soo en dient
het nochans van teere luyden, en die geen
werk doen ofte haer Lichamen niet wel
en oeffenen, niet gestadigh gegeten, alsoo
het selve de Lever ende Milt lichtelyk doet
verstoppen en oock graveel en gicht ver
weckt, om de taeyigheyt en soetigheyt van
de blom. Ick hebbe verstaan datter in
Vrieslandt een backerye is, alwaer al het
huysgesin eenige jaren nae malkanderen
alle morgen heet Witte-bröot gegeten
heeft, waer zy allegader doof syn gewor
den. Soo dat het gemeen Terwenbroot
haer beter is, 't welk om de semelen, die
het by hem heeft, minder verstopt en
lichtelyk na beneden schiet. Ein dit is één
van de voornaemste oorsaken, waerom de
groote Heeren en Witte-brootsMnderen
veeltyts met graveel en gicht gequelt zyn,
volgens het gevoelen van onsen vriendt,
den hoogh-geleerden Heere Dr Lodewyck
Nonnius, seer vermaert Geneesmeester
tot Antwerpen
Heel Oudtbacken Broot is onlieffelyck,
hart om te verteren en maeckt zwaer
bloetMaer het gesontste en lieflyck-
ste is dot 'sdaeghs te voren gebaoken is.
HOE BALD DE PLANT VERDIENDE
TOEN MOEDER ZIEK WAS.
XIH.
Als alles op tafel stond kon ze precies
zien waar het gestaan had, overal was
er een klein stukje waar geen stof lag,
maar als je er dan een keer met den
doek over gegaan was, kon je er al niets
meer van zien.
Het kastje glom zoo mooi, ze zou er
nog eens extra haar best op doen; de
deurtjes ook, want daar zaten een paar
vlekjes van vingers op, kijk het waren
groote met ribbels, zeker van Vader.
De schoorsteenmantel was ook wel
prettig, maar de klok mocht ze er niet
afnemen, alleen maar voorzichtig ver
schuiven.
Verleden week had ze nog met Moe
samen de kamer gedaan en nu was Moe
al zoolang weg, of eigenlijk leek dat maar
zoo; het was nog niet eens zoo lang,
maar vanmiddag, nou dan gingen ze er
fijn naar toe.
Ondertussohen was Brammet je bezig de
schoenen te poetsen. Er stond een heele
rij voor hem, van de grootste af, eerst die
van vader, die van moe waren er nu niet
bij, dan die van Bald, dat waren ook al
groote, daarnaast stonden Mientjes
schoenen, lage, daar was je wel gauw mee
klaar en het laatste die van hemzelf.
Dat waren eerst Bald z'n Zondagsche
geweest, maar nog voor hij ze voor de
week mocht dragen, en dat duurde altijd
een heele poos, want ze liepen haast al
tijd op klompen, waren ze hem al te klein
geworden; hij was er uitgegroeid had
Moe gezegd, ze had ze toen maar opge
borgen en nu was Bram er ingegroeid.
Hij had dat wel raar gevonden, hoe
kon je nu uit en in een schoen groeien,
maar hij wist toch wel dat het beteeken-
de dat Bald z'n voet zoo hard gegroeid
was dat hij niet meer in de schoen kon
en die van hem nu zoo groot was dat hij
er juist wel in kon.
Zoo, die van vader waren al klaar; hé,
hé, Brammetje had het er warm van ge
kregen, maar ze zagen er nu erg netjes
uit, dat moest ook wel nu ze naar de stad
gingen en naar het ziekenhuis. Hij had
eens gehoord, dat alles er wit was, en nu
moesten ze er mot hun zwarte schoenen
naai toe, hij moest zo wel goed uitpoet
sen anders gaf het nog af.
Nu stonden er nog twee paar, die van
Mien en van hemzelf, die waren met wa-
terneuzen, 'die glommen altijd, het was
net water vond Bram, hij was er wat
trots op en Mien ook, want hij had in de
kerk eens gezien, dat Mien de neuzen met
haar zakdoek afveegde toen er een spet
tert je opzat.
Bald had het ook gezien, want toen ze
thuis kwamen had hij een raadseltje op
gegeven en gevraagd welke neuzen veeg
je niet met je zakdoek af.
Mien kon het niet raden, maar Bram
wist het dadelijk; waterneuzen had hij
geroepen, en toen hadden ze hem zoo uit
gelachen. „Waterneuzen!" had Bald ge
zegd, och jij weet er niets van, het zijn
lakneuzen".
Diat kon wel waar zijn, maar Brammetje
bleef ze toch maar waterneuzen noemen.
Toen vader om 12 uur thuis kwam,
was alles al aan kant, alleen moesten de
jongens nog een groote beurt hebben, en
dat mocht omdat het al zoo lekker warm
was op het plaatsje achter, dan maakten
ze de boel ook niet vuil.
Brammetje vond het niet zoo erg pret
tig dat vader hem nu moest wasschen, hij
had zulk stevige handen en trok zoo hard
aan z'n ooren; en z'n knieën! ze waren
wel erg zwart, maar zoo hard als vader
daar op boende, Bram schreeuwde als een
varkentje.
„Mond houden" zei vader en klets daar
kreeg hij een natte draai om z'n ooren.
Van schrik, wreef Bram in z'n oogen,
hij moest bijna huilen, maar, nu deed hij
het met z'n zeephanden, gauw greep hij
de handdoek die naast de teil lag, dat
was ook al mis, want voor hij er erg in
had, lag de handdoek ook al in het wa
ter, druipnat natuurlijk.
„Ondeugende jongen" zei vader en
klets, nu gloeide Brammetjes tweede oor
ook.
„Nu blijf je maar nat, ik kan je hier
niet mee afdrogen, en vanmiddag niet
mee."
„Neeül'' Brammetje knipperde met z'n
prikoogen en keek tusschen de knippers
door naar vader, zijn gezicht stond wel
zwart; meende hij dat nu?
„Ik mag wel mee, he va?"
„Nee je kunt zoo nat je kleeren niet
aan."
Nu sprongen er weer tranen in z'n
oogen en z'n handen waren zoo nat er
was ook geen droog puntje meer aan de
handdoek om ze af te vegen.
O, wat was dat akelig, zou hij nu
heusch niet mee mogen?
Hij zat met z'n oogen stijf dichtgekne
pen, vader waschte nu z'n voeten, dat
was ook al zoo'n naar gevoel, hij moest
toch even naar vader kijken, maar meteen
dat hij z'n oogen open deed glipte er een
traan weg, over z'n wang enin z'n
mond.
„Va ik mag toch mee he?" vleide hij
weer
„Nee, want ik kan je niet afdrogen en
natte jongens blijven thuis."
„Doet u het dan met m'n hemd!"
„Jongen dat is toch vuil en jij bent
schoon.
Mien brengt eens een drooge hand
doek!"
Gelukkig, een drooge handdoek, dan
mocht hij mee ook.
Tusschen een kiertje zag hij vaders
arm dichtbij en gauw wreef hij z'n oogen
langs vaders mouw.