Onze weermacht In Indië. De 58ste Uniecollecte. Het Vrouwenhoekje Voor de jeugd. Voor moedeloosheid bestaat geen aanleiding. Dat men in Indië bijna geen krant kan opslaan of er staat een betoog in tot ver sterking der weermacht, is een uitvloeisel der meening, dat men deze schromelijk verwaarloosd acht. Inderdaad schiet het Opperbestuur nog in eenige opzichten tekort. Toch dient men te waken voor een overdrijving, wel ker slechte resultaten zich reeds beginnen af te teekenen in een groeiend gebrek aan zelfvertrouwen, en een drukkend gevoel van moedeloosheid. Zoo slaat de schaal door naar een ander uiterste: de over tuiging, dat wij tóch niets kunnen doen. En dit werkt op den duur palaryseerend. Het is noodig er op te wijzen, oordeelt de „Java Bod e", dat voor zulke moe deloosheid geen aanleiding bestaat en dat zij, die voor deze moedeloosheid aanspra kelijk zijn, een ernstige verantwoordelijk heid op zich laden. Evenals bij zooveel andere zaken valt het ook bij deze mate rie op, dat de een den ander maar na schrijft, zonder iets, dat naar behoorlijke informatie te bevoegder plaatse zweemt. De toestand is niet zoo somber. Wij kunnen iederen aanvaller behoorlijk par tij geven en met een niet zoo belangrijke opvoering der uitgaven. Met enkele mil- lioenen per jaar meer, zijn wij voor elke mogendheid, die een aanval op Java mocht willen ondernemen, een macht, waarmee terdege rekening moet worden gehouden. De propaganda moet dus, wat het leger betreft, alleen zijn gericht op hetgeen nog ontbreekt en dat volkomen binnen de grenzen onzer financieels draagkracht ligt. In elk geval zorge men er voor', niet den indruk te vestigA, dat ons leger een quantité négligeable is. Wat de luchtmacht betreft, herin nert het blad aan een artikel: „Militaire luchtmacht" in zijn kolommen, waarin, als het oordeel van deskundigen, werd op genomen, dat de Indische militaire lucht macht in veel betere conditie verkeert dan de Neder 1 andsche; dat men op Java met „grootscheeps opgezette luchtraids" veel minder rekening behoeft te houden dan in Nederland, en dat men, met voldoende verkenning op zee door marinevliegtuigen en met een flink aantal bommenwerpers als „waakhonden aan den ingang van het erf", iederen aanvaller van over zee tot nadenken kan stemmen. Het gaat dus ook hier om betrekkelijk geringe sommen. Spoedige inhaling van den achterstand is noodig en mogelijk, en het is niet aangenaam te moeten opmer ken, dat men in dit opzicht in Nederland nog zoo te kort schiet. Augustus is in het land. En dat be- teekent officieel, dat de jaarlijksohe de 58ste reeds Uniecollecte staat gehou den te worden. In verband met de vacanties geschied! de inzameling in tal van plaatsen iets later, maar Augustus is toch de maand van het Volkspetitionnement (1878). Vandaar, dat we gaarne de aandacht op deze collecte vestigen. Die ook warm aanbevelen. Eh i niet voor de eerste maal cveri gensl i antwoord geven op de vraag, die wel vernomen wordt: Is deze collecte nu nog wel noodig? Er wordt zooveel ge vraagd in onzen tijd. En dan in dezen tijdl Er is toch onderwijsbevrediging? Ons antwoord luidt: ja, die col lecte is nog steeds noodig Waarom is zij onmisbaar? Allereerst, om te doen gedenken, hoe God de Heere ons Christelijk onder wijs heeft groot gemaakt. Om een oogen- blik te doen stilstaan teneinde in herin nering te brengen de gebeurtenissen van Augustus 1878, toen alles voor de School met den Bijbel verloren scheen en op te merken, hoe sindsdien door Gods wonder bare leiding ons Christelijk onderwijs in ongebroken lijn van ontwikkeling tot grooten bloei is gekomen. Eh om dan door een gave te doen bezegelen de lief de en de dankbaarheid voor hetgeen God ons en onzen kinderen in de School met den Bijbel heeft geschonken. Vergeten van onze historie doodt de waardeering, fnuikt de dankbaarheid, verkilt de liefde voor de zaak van bet on derwijs en breekt de kracht der begin- seltrouw. Daarom zij de Unie-collectedag onder ons volk een gedenkdag van gTOote be- teekenis. D'aarom blijve de Unie-collecte in eere, als middel in den strijd voor 't behoud van onze hoogste goederen. Daarom in de eerste plaats, maar daarnaast ook omdat de opbrengst der collecte niet kan worden gemist. Onjuist is de meening van velen, dat de Unie-collecte gehandhaafd blijft uit sluitend als monument der historie, doch dat zij practisch zonder eenig bezwaar zou kunnen worden afgeschaft. De Staat zorgt immers voor alles? Niets is minder waarl De opbrengst is noodig: 1. Voor onze plaatselijke scholen voor gewoon lager, uitgebreid lager en voor bereidend lager onderwijs. D!e vergoedin gen uit de publieke kassen bewegen zich in de dalende lijn. Onze scholen mogen daaronder niet lijden, en waar levens belangen van het onderwijs worden be dreigd, moet worden bijgesprongen. Voor vele jonge onderwijzers is nog een plaats in de school te vinden. D'at hun de gele genheid wordt gegeven het Christelijk on derwijs te dienen, is niet alleen hun per soonlijk, maar niet minder het belang van onze scholen. 2. Om het Locaal Comité in staat te stellen handreiking te doen aan noodlij dende scholen in andere plaatsen (hoe dringend heeft het Christelijk be- waarschoolonderwijs, het Christelijk on derwijs voor schipperskinderen en niet minder het Christelijk buitengewoon la ger onderwijs voor de misdeelde kinderen dien steun noodig). 3. Om de plicht der dankbaarheid na te leven tegenover de Oud-Strijders bij het Ghristelijk onderwijs, die midden in den schoolstrijd hebben gestaan en thans met een karig pensioen tevreden moeten zijn of in het geheel geen pensioen genieten, en om de vereenigingen te steunen, die aan onderwijzers en hun weduwen barm hartigheid bewijzen. 4. Om de plaatselijke propaganda voor de School met den Bijbel te kunnen be kostigen. 5. Om de algemeene Uniekas in staat te stellen door een bijdrage uit de op brengst der collecte, om werkzaam te zijn voor de behartiging van de algemeene be langen van het Christelijk onderwijs. Laten wij niet vergeten, dat ons Chris telijk schoolwezen een éénheid, een ge meenschap vormt. Kortzichtig egoïsme beperkt den blik tot de behartiging van de belangen van eigen school en doet ver geten, dat er ook verantwoordelijkheid is voor het welzijn van de gemeenschap, waartoe die eigen school behoort. En toch is het ook voor eigen school van zoo groot belang, dat het Christelijk schoolwezen als eenheid bloeit. Daarom is, zoolang behoeften van die gemeenschap om voorziening roepen, de plaatselijke toestand nimmer een voldoende verontschuldiging voor het na laten der Unie-collecte. De Unie wenscht de belangen der ge meenschap te behartigen. Zij verleent steun aan de wetenschappelijke beoefe ning der Christelijke paedagogiek; aan de Bibliotheek ten dienste van het Christe lijk onderwijs; aan de verzorging der Oud-Strijders, enz. Maar vooral heeft zij middelen noodig voor de propaganda. Haar taak is, den strijd aan te binden en te bezielen tegen alle onverschilligheid en lauwheid in eigen kring; te zorgen, dat ook 't opgroeiende geslacht bekend zij met de beginselen en do historie van het Christelijk onderwijs. Daartoe worde zij ook dit jaar in staat gesteld door een ruime bijdrage uit de plaatselijke collecten. Men werpe niet tegen dat de economi sche nood 't houden der collecte verbiedt. Het kleine offer, dat de Unie vraagt, kon altijd worden gemist en is altijd met lief de gebracht. Dat het ook dit jaar zoo moge zijn! DE TOEKOMST VAN ONZEN LANDBOUW. De bekende landbouwdeskundige dhr S. J. Louwes, die onlangs sprak over de toe komst van onzen landbouw, besloot zijn uiteenzetting met deze woorden: „Als wij nu rondzien en vragen of de toestand hopeloos is, dan moet daarop het antwoord beslist ontkennend luiden.Ik heb reeds uiteengezet, dat onze 8 millioen mensehen voeding behoeven. Onze land bouw en dat is de groote verdienste van de Regeeringspolitiek van de laatste 40 jaar staat wat zijn ontwikkeling in technisch en economisch opzicht aangaat, op een trap, die voor geen land ter wereld onderdoet. D'at zijn op het oogenblik onze sterkste troeven. Er moet dus met de meeste kracht stelling genomen worden tegen hen, die zouden willen verkondigen, dat de Regeering langzamerhand maar de hand moet aftrekken van den landbouw, omdat die landbouw de concurrentie met andere gebieden op den duur toch niet kan doorstaan. Dezen gaan uit van de zelfde geestesgesteldheid, die zoo vaak ge hoord wordt van hen, die zeggen, dat de landbouw-crisismaatregelen moeten wor den afgebouwd, omdat het Nederlandsche volk de lasten, daaraan verbonden, niet kan dragen. Dat crisismaatregelen kun nen worden afgebouwd, hopen wij alle maal, maar dat het Nederlandsche volk de lasten ervan niet zou kunnen dragen, moet ten sterkste worden ontkend. Dit zou willen zeggen, dat het Nederlandsche volk niet in staat zou zijn zijn landbouw te on derhouden, een landbouw, die technisch zoo hoog staat als weLke andere ook. Dat zou dus willen zeggen, dat er in een land als Nederland voor den landbouw geen plaats meer is. Vermoedelijk zullen velen van hen, die zoo redeneeien, de consequentie van hun eigen beweringen nooit zóó heb ben doorvoeld en het is dan ook geen wonder, dat zij altijd en volledig in ge breke blijven om te zeggen, wat er dan eigenlijk wél gebeuren moet. Het is dan ook in wezen geheel an ders. Als het Nederlandsche volk deze las ten niet meer kan dragen, dus zijn land bouw niet meer in stand kan houden, dan is dat het bewijs, dat het Nederland sche volk als zoodanig op een hellend vlak is gekomen. Dan moet men niet de reme die zoeken aan den kant van den land bouw, want die doet wat hij kan en die heeft zich aangepast, zooveel hij kan, maar dan moet men de remedie elders trachten te vinden en het ware goed, wanneer zij, die dit maar zoo keer op keer beweren, zonder het nu zoo vreese- lijk kwaad te meenen met onzen land bouw, óf hun mond hielden over dit punt, waar zij klaarblijkelijk niets van begrijpen, óf nu eens precies kwamen vertellen hoe het dan wél moet. Resumeerende kom ik tot de conclusie dat de veranderde structuur van de wereldhuishouding veranderingen met zich mede zal brengen in de structuur van onzen landbouw ar< van ons inter nationaal handelsverkeer; in de tweede plaats, dat de Nederlandsche landbouw niet behoeft te wanhopen, omdat er voor hem, zij het misschien in zijn opzet eenigs- zins gewijzigd, plaats blijft, en in de derde plaats, dat het zaak is de ontwik keling van den Nederlandschen landbouw zoo krachtig mogelijk door te zetten." „Patrimonium" merkt hierbij op: „Inderdaad oefenen de tegenstanders van den landbouwsteun in den regel slechts negatieve critiek uit. Het is van groot belang, dat de Neder landsche landbouw in stand wordt ge houden. Een geruïneerde landbouwbevol king zou ook tal van andere volksgroe pen in de ellende brengen. Dat moet men bij het klagen over den zuivelsteun enz. vooral niet uit het oog verliezen." DE VROUW EEN STILLE KRACHT. In de „Vrouwenrubriek" van de „Ne derlander" trof ons, zegt de N. P r. G r. G r t., deze week de volgende aanhef: „Ik vind het leven van een vrouw wan hopig en doodelijk klein," zei mij onlangs een vrouw, „en niet alleen mijn leven, maar dat van de meeste vrouwen. Welke vrouw, op enkele uitzonderingen na, brengt het tot wat groots. Onder de intel- lectueele vrouwen, onder de academisch gevormden, wie brengt het nu inderdaad tot wat groots. Wat heeft men in de laat ste jaren al niet gedaan om de vrouwen in de maatschappijl meer naar voren te brengen en heel wat hebben ook een po sitie verworven, die er wezen mag; maar van hoevelen dezer vrouwen zal de ge schiedenis over enkele jaren spreken. En voor het grootste deel der vrouwen bleef het leven een aaneenschakeling van klei ne dingen." -Kortweg gezegd: we zijn het met deze klaagster vlak oneens. Haar visie op het leven deugt absoluut niet. Zij: miskent ten eenenmale de groote roeping van de vrcum en moeder. Wij begeeren niet, dat een vrouw „schit tert" op de markt van 'het leven; voorop gaat in den politieken kamp, een „ster" is in de sport, in het spel, in het filmland. Door dat alles wordt de vrouw juist ontadeld. Watl Zou een vrouw, die een hulpe is tegenover haar man, niet „iets groots" verrichten? Zou een moeder, die haar ge zin (de pijler, het fundament onzer sa- menleving!) met geduld, wijsheid, liefde en tact bestiert, niet een groote daad doen? Zou de echte vrouw, de echte moe der in die taak geen bevrediging vinden? De klaagster weet er niets van. Onze echte vrouwen en moeders vinden juist haar volle bevrediging in die taak. Neen, zij baken er niet naar, om te schitteren. Het kan haar niet schelen, dat haar na men niet „in de courant staan" plus haar foto's, die tegenwoordig blijkbaar niet gemist kunnen worden. Zij zijn bescheiden met haar taak als stille kracht. Stil.immers zonder gerucht te ma ken, zonder gezien te worden door „het oog der wereld" rustig haar gang gaan. En tóch een kracht? Ja, een kracht van beteekenis! Een stimuleerende kracht voor den man bij zijn arbeid. Die hem alle moge lijke kleine zorgen en verdrietelijkheden bespaart, door die zelf op zich te nemen. Om nu maar iets te noemen. En dan de trouwe, zorgende moeder van de kinderen! Om die op te voeden tot flinke mannen en vrouwen. Om die, als zij het geloof deelachtig is, te brengen aan den voet van het kruis. De vrouw heeft een reuzentaak! Zij is een „stille kracht" van enorme beteeke nis. Haar waardij kan niet te hoog' wor den aangeslagen. D'e klaagster, die in de „Nederlander" ten tooneele wordt gevoerd, is „er vlak naast". 't Gezin-met-vacantie. Laatst werd in een artikel over vacan- tiehouden aan echtparen aanbevolen in de vacantie vooral ieder afzonderlijk op reis te gaan: de man naar eigen keuze, de vrouw op haar manier. Immers, was de redeneering, beiden hebben behoefte aan rust. Maar echte rust vinden geen twee menschen precies op dezelfde manier, dus is het meer doeltreffend gescheiden dan samen op reis te gaan. Met dit gesoheiden reizen, gaan echter veel grooter waarden verloren dan met meerder rust gewonnen wordt. Vreugde die men met elkaar geniet, heeft veel meer vernieuwende, herstellende kracht, 't Is een gezamenlijke ervaring, waar men elkaar later telkens weer op wijzen kan. Niet alleen de ouders, het g e h e e 1 e gezin moet zoo mogelijk iets van den vacantietijd samen genieten. Zijn het maar enkele dagen, is het een week, voor meer bevoorrechten weer langer, dat doet er eigenlijk niet toe. Hoeveel vreugde ont gaat ons als ouders, wanneer wij de kin deren achterlaten, al is het onder nóg zoo goede leiding. Hoe weinig hebben wij (vooral de vaders) in 't gewone leven de tijd om de kinderen gade te slaan afzon derlijk en met elkaar, om met hen te spelen? Het is een verkeerde gewoonte van sommige ouders, die financieel niet sterk genoeg zijn om met het heele gezin lang uit te gaan en dan meenen hun kinderen een grooter dienst te bewijzen door ze „lang" te laten uitgaan met een clubje onder vertrouwde leiding, dan „kort" met het eigen gezin. Hierbij wordt onderschat de groote waarde van den gezinsopbouw in die enkele dagen. Helaas blijven er altijd gezinnen, ik denk bijv. aan zakenmenschen, waar niet èn vader èn moeder tegelijk uit de zaak weg kunnen, maar laat men dan took ti achten het ideaal te benaderen. Laat men z 1 f als ouders van de vacantie der kinderen iets maken, laat het niet al leen aan anderen over. Ingezonden Mededeellng. Enkele recepten. Het is wellicht nog niet algemeen be kend, dat er van afgetrokken soep vlees c h nog zeer smakelijke en boven al voedzame spijzen te bereiden zijn. Hieronder volgen eenige smakelijke ge makkelijk na te maken recepten: Vlooschkoekjes. Y> pond soep- vleesoh, 2 d.L. melk of jus met water, 20 Gr. tarwemeel of 30 Gr. oud brood; 35 Gr. boter, wat peper, zout, notemusk.; lVs theelepeltje Aroma; 1 kleine gehakte ui, desverkiezend 1 ei. Bereiding: Verwarm roerende de boter en de bloem tot een gladde massa, voeg daarbij langzaam het vocht en laat het sausje even doorkoken (ongeveer 5 minu ten). Roer het gehakte of gemalen vleesch, het ei, do kruiden en de Aroma er door. Vorm er ronde koekjes van, die in de koekenpan aan weerszijden mooi bruin gbbakken worden. Kerryschoteltje (4 personen). 3 ons soepvleesch, 1 ons uien; 6 ons gekookte rijst (van ongeveer 2 ons rauwe rijst); Va ons boter of vet van overgeble ven jus; Va eetlepel kerry, 4 d.L. magere jus of bouillon; 2 theelepels Aroma. Bereiding: Hak het vleesch fijn, ver meng het met de Aroma, den bouillon en de gesnipperde uit, die met de kerry in boter lichtbruin gefruit is. Dóe het mengsel in een vuurvast schoteltje, waar van de bodem met boter besmeerd is, strooi er beschuitkruimels over, leg er hier en daar een klontje vet op en laat er in den oven een korstje opkomen. Filosoof. 5 ons soepvleesch; 1 Kg. gekookte aardappels:; 1 ons uien, 60 gr. vet van jus of boter; ongeveer L. bouil lon, of melk of magere jus; wat peper, notemuscaat, zout; 2 theelepels Aroma. Maak het vleesch fijn en maak de aard appels fijn. Bak in het vet of de boter de fijn gesnipperde ui. Doe alles dooreen, voeg er het allerlaatst de Aroma bij;. Doe het in een vuurvast schoteltje; strooi over den bovenkant wat paneermeel en leg er een paar klontjes boter op. Laat de filosoof in een matig warmen oven bruin worden. Maak den rand van 't schoteltje vochtig, om aanbakken in den oven te voorkomen. Wasschen van heerendassen. Heerendassen, vooral de z.g. onkreuk bare dassen, kunnen heel gemakkelijk ge- wassohen worden. Het beste is hiervoor een oud Lux sopje. De voering hoeft men niet uit deze dassen te tornen, doch men moet bij het wasschen de das zoo veel mogelijk in fyet model houden, d.w.z. de das dubbelvouwen, even weeken in het water met azijn, dan voorzichtig was schen door het Lux sopje er door heen te persen. Niet wringen, anders gaat het model eruit. Is de das bovenop bij de knop erg vuil, dan even voorzichtig over elkaar wrijven. Steeds in het model spoelen, languit in een badhanddoek rollen en zoo veel mogelijk vocht eruit persen. Strijken met een lauw warm ijzer. Ter voorkoming van het doordrukken van de naden, kan men een op maat geknipt cartonnetje in de das steken en zoo luchtig strijken. Is wittébrood gezond? Uit: J. v. Beverwycks Schat der Ge- sondheyt citeert het „Vaderland": Galenos (na Hippocrates de meest be roemde geneesheer der Oudheid) seyt, dat onder alle de geslachten van broot, het Wittebroot, ofte Heerenbroot, van de suy- verste en fynste Tarwe-blom gemaeckt, het meeste voedsel geeft. Maar al is 't gelyk wy geseyt hebben soo en dient het nochans van teere luyden, en die geen werk doen ofte haer Lichamen niet wel en oeffenen, niet gestadigh gegeten, alsoo het selve de Lever ende Milt lichtelyk doet verstoppen en oock graveel en gicht ver weckt, om de taeyigheyt en soetigheyt van de blom. Ick hebbe verstaan datter in Vrieslandt een backerye is, alwaer al het huysgesin eenige jaren nae malkanderen alle morgen heet Witte-bröot gegeten heeft, waer zy allegader doof syn gewor den. Soo dat het gemeen Terwenbroot haer beter is, 't welk om de semelen, die het by hem heeft, minder verstopt en lichtelyk na beneden schiet. Ein dit is één van de voornaemste oorsaken, waerom de groote Heeren en Witte-brootsMnderen veeltyts met graveel en gicht gequelt zyn, volgens het gevoelen van onsen vriendt, den hoogh-geleerden Heere Dr Lodewyck Nonnius, seer vermaert Geneesmeester tot Antwerpen Heel Oudtbacken Broot is onlieffelyck, hart om te verteren en maeckt zwaer bloetMaer het gesontste en lieflyck- ste is dot 'sdaeghs te voren gebaoken is. HOE BALD DE PLANT VERDIENDE TOEN MOEDER ZIEK WAS. XIH. Als alles op tafel stond kon ze precies zien waar het gestaan had, overal was er een klein stukje waar geen stof lag, maar als je er dan een keer met den doek over gegaan was, kon je er al niets meer van zien. Het kastje glom zoo mooi, ze zou er nog eens extra haar best op doen; de deurtjes ook, want daar zaten een paar vlekjes van vingers op, kijk het waren groote met ribbels, zeker van Vader. De schoorsteenmantel was ook wel prettig, maar de klok mocht ze er niet afnemen, alleen maar voorzichtig ver schuiven. Verleden week had ze nog met Moe samen de kamer gedaan en nu was Moe al zoolang weg, of eigenlijk leek dat maar zoo; het was nog niet eens zoo lang, maar vanmiddag, nou dan gingen ze er fijn naar toe. Ondertussohen was Brammet je bezig de schoenen te poetsen. Er stond een heele rij voor hem, van de grootste af, eerst die van vader, die van moe waren er nu niet bij, dan die van Bald, dat waren ook al groote, daarnaast stonden Mientjes schoenen, lage, daar was je wel gauw mee klaar en het laatste die van hemzelf. Dat waren eerst Bald z'n Zondagsche geweest, maar nog voor hij ze voor de week mocht dragen, en dat duurde altijd een heele poos, want ze liepen haast al tijd op klompen, waren ze hem al te klein geworden; hij was er uitgegroeid had Moe gezegd, ze had ze toen maar opge borgen en nu was Bram er ingegroeid. Hij had dat wel raar gevonden, hoe kon je nu uit en in een schoen groeien, maar hij wist toch wel dat het beteeken- de dat Bald z'n voet zoo hard gegroeid was dat hij niet meer in de schoen kon en die van hem nu zoo groot was dat hij er juist wel in kon. Zoo, die van vader waren al klaar; hé, hé, Brammetje had het er warm van ge kregen, maar ze zagen er nu erg netjes uit, dat moest ook wel nu ze naar de stad gingen en naar het ziekenhuis. Hij had eens gehoord, dat alles er wit was, en nu moesten ze er mot hun zwarte schoenen naai toe, hij moest zo wel goed uitpoet sen anders gaf het nog af. Nu stonden er nog twee paar, die van Mien en van hemzelf, die waren met wa- terneuzen, 'die glommen altijd, het was net water vond Bram, hij was er wat trots op en Mien ook, want hij had in de kerk eens gezien, dat Mien de neuzen met haar zakdoek afveegde toen er een spet tert je opzat. Bald had het ook gezien, want toen ze thuis kwamen had hij een raadseltje op gegeven en gevraagd welke neuzen veeg je niet met je zakdoek af. Mien kon het niet raden, maar Bram wist het dadelijk; waterneuzen had hij geroepen, en toen hadden ze hem zoo uit gelachen. „Waterneuzen!" had Bald ge zegd, och jij weet er niets van, het zijn lakneuzen". Diat kon wel waar zijn, maar Brammetje bleef ze toch maar waterneuzen noemen. Toen vader om 12 uur thuis kwam, was alles al aan kant, alleen moesten de jongens nog een groote beurt hebben, en dat mocht omdat het al zoo lekker warm was op het plaatsje achter, dan maakten ze de boel ook niet vuil. Brammetje vond het niet zoo erg pret tig dat vader hem nu moest wasschen, hij had zulk stevige handen en trok zoo hard aan z'n ooren; en z'n knieën! ze waren wel erg zwart, maar zoo hard als vader daar op boende, Bram schreeuwde als een varkentje. „Mond houden" zei vader en klets daar kreeg hij een natte draai om z'n ooren. Van schrik, wreef Bram in z'n oogen, hij moest bijna huilen, maar, nu deed hij het met z'n zeephanden, gauw greep hij de handdoek die naast de teil lag, dat was ook al mis, want voor hij er erg in had, lag de handdoek ook al in het wa ter, druipnat natuurlijk. „Ondeugende jongen" zei vader en klets, nu gloeide Brammetjes tweede oor ook. „Nu blijf je maar nat, ik kan je hier niet mee afdrogen, en vanmiddag niet mee." „Neeül'' Brammetje knipperde met z'n prikoogen en keek tusschen de knippers door naar vader, zijn gezicht stond wel zwart; meende hij dat nu? „Ik mag wel mee, he va?" „Nee je kunt zoo nat je kleeren niet aan." Nu sprongen er weer tranen in z'n oogen en z'n handen waren zoo nat er was ook geen droog puntje meer aan de handdoek om ze af te vegen. O, wat was dat akelig, zou hij nu heusch niet mee mogen? Hij zat met z'n oogen stijf dichtgekne pen, vader waschte nu z'n voeten, dat was ook al zoo'n naar gevoel, hij moest toch even naar vader kijken, maar meteen dat hij z'n oogen open deed glipte er een traan weg, over z'n wang enin z'n mond. „Va ik mag toch mee he?" vleide hij weer „Nee, want ik kan je niet afdrogen en natte jongens blijven thuis." „Doet u het dan met m'n hemd!" „Jongen dat is toch vuil en jij bent schoon. Mien brengt eens een drooge hand doek!" Gelukkig, een drooge handdoek, dan mocht hij mee ook. Tusschen een kiertje zag hij vaders arm dichtbij en gauw wreef hij z'n oogen langs vaders mouw.

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1936 | | pagina 6