DE ZEEUW TWEEDE BLAD Voor den Zondag Letterkundige Kroniek Johanna Coninghame. HET ADRES A. WILKING Wat er dezs week voorviel FEUILLETON. ZONDER PRUSVERHOOGING VAN ZATERDAG 27 JULI 1935, Nr 251. STRIJD OM IN TE GAAN. En er zeide een tot hem: Heere, zijn er ook weinigen die zalig wor den? Luk. 13:23. Toen Jezus over de enge poort met den nauwen weg en breeden weg sprak, kwam iemand met de vraag tot Hem: Heere, zijn er ook weinigen die zalig worden? Het laat zioh verstaan, dat men met die vraag tot Jezus kwam. Hij 'had toch met hoogen ernst gesproken van de weinigen die den smallen weg vindenl Mag dit nu leiden tot de conclusie, dat er maar o zoo weinig menschen zalig worden. Dat het slechts een sporadisch geval zal zijn, als een menschenziel jui chend en triumfeerend door de poorten des hemels binnentreedt in de eeuwige zaligheid? Er zijn niet weinigen, die gaarne in zulke gedachten zich verdiepen. Zij lezen en herlezen het woord van Jeremia: Ik zal u aannemen één uit eene stad en twee uit een geslacht en zal u brengen te Sion. Het ia daarom goed te letten op hot antwoord dat Jezus gaf, toen die vraag Hem werd voorgelegd, Jezus geeft geen rechtstreeksch antwoord, maar Hij zegt: strijd om in te gaan door de enge poort. Met andere woorden: vermoei u niot met de vraag of het er slechts weinigen zijn, die zalig worden. Er is voor u per soonlijk iets van meer gewicht en van grooter beteekenis. Vraag niet in de eerste plaats of er velen of weinigen zalig worden, maar laat dit voor u de grootste en gewichtigste vraag zijn, of gij zelf door de enge poort ingaat en op den nauwen weg wan delt. Toch geeft de Schrift wel een antwoord op de vraag, of het er weinigen zijn, die zalig worden. D'e Heiland sprak van het huis des Va ders, waarin vele woningen zijn, en dat Hij daarin plaats bereidt. Die woningen zullen in de eeuwigheid niet ledig zijn. Immers, voor den troon van het Lam zag de ziener op Patmos uit alle natie en geslacht en volk en taal niet een kleine maar een grooteschare, bekleed met lange witte kleederen, met palmtakken in hun handen. Een groote schare, die niemand tellen kan. Maar gij.strijd om in te gaan. op dat ook gij eeuwig voor dien troon moogt juichen en de kroon der eere dragen. MENSCHEN IN DEN STORM door J. M. SELLEGER—ELOUT. II. Karei, die zoo veel en zoo lang over de dingen heeft nagedacht, die meent, dat hij de mogelijkheid van een oplos sing ontdekt heeft, voelt en erkend de noodzaak om dit alles in daden om te zetten, om naar de theorie nu de prac- tijk te vormen. De weg naar een nieuwe wereld ziet hij voor zich. In hem is de gedachte ge rijpt, dat alles énders kan, en béter, voor al veel beter. Het zijn geen egoïstische bedoelingen, die hem drijven: enkel het geluk en de levensvreugde van de menschheid wil hij bevorderen. Niet alles in eens, natuurlijk niet. Wat hij wil, is een kern, het groote plan bin nen enge grenzen, zóó, dat het gemakke lijk te overzien en gemakkelijk te leiden is. Een kern van vijf, misschien tien jonge menschen, die alle oude ideeën van per soonlijk bezit en eigen voordeel over boord werpen en nu aan de wereld willen laten zien, dat er een éndere weg is om (Vrij naar het Engelsch.) 67). —o— „Ik moet eerlijk bekennen", zei me vrouw Stuart glimlachend, „dat die mo gelijkheid bij me opgekomen is; maar ik geloof niet", ging ze voort, „dat het eenig nut heeft te overpeinzen, wat had kun nen zijn en te veronderstellen, dat een dergelijke gebeurtenis altijd het gevolg' is van een tekortschieten in onze plich ten. We moeten altijd bedenken, dat een ongeziene Hand al de gebeurtenissen in ons leven bestuurt en dat, als we de plichten, die God ons oplegt, zoo goed mogelijk vervullen, God ons er in zal zegenen. Misschien zal deze tegenslag in Oswald's leven, die aan zijn studie een einde maakt, blijken een geluk voor hem te zijn, dat wij nu niet zien kunnen." Ze redeneerde en pleitte nog honderd uit en toen mevrouw Stuart eindelijk heenging, voelde dokter Prendergast zich aanmerkelijk opgelucht en heel wat hoop voller gestemd. Hij was dankbaar, dat zijn kinderen zoo'n vriendin hadden, die geheel met hen mee leefde en van wie ze allemaal evenveel hielden. tot geluk en levensvreugde voor allen te geraken. Van zulk een kleinen kring zal invloed uitgaan naar buiten. Zal zulk een voor beeld de menschen niet overtuigen van de mogelijkheden, die daarin geboden worden? In de wereld van oude vormen en vastgeroeste begrippen moet een omme keer tot stand komen; de ellende, die daar wordt gevonden moet worden op geheven, voor socialen nood is in de nieuwe gemeenschap geen plaats. Zóó ziet Karei het, en die mogelijkheid wil hij aan de wereld toonen. „Als niet iedereen zoo graaide zegt hij als we niet allemaal dachten aan hebben, hebben en nog eens hebben, net als kleine kinderen, die amper spreken kunnen, dan waren we er nu niet zoo beroerd aan toe. Er is immers van alles genoeg. Meer dan genoeg. Ze smijten de levensmiddelen in het water, omdat ze er geen weg mee weten"... In die woorden zien we wat Karei ver afschuwt: de drang naar bezit. In dien drang meent hij de oorzaak van alle ellende en gebrek gevonden te hebben, dies zal hij hem bestrijden om de wereld te toonen, dat het anders en beter kan. Zijn bezit, alles wat hij van groot vader geërfd heeft, staat hij af ten bate van de nieuwe gemeenschap, die hij wil vormen; daarin is geen sprake van per soonlijk bezit en geen plaats voor heer en knecht: daar is alles gemeenschappe lijk eigendom, daar zijn allen gelijk. V Intusschen dringt zich de vraag bij den lezer op: Wie zoekt Karei om deel te hebben aan deze gemeenschap? En welke reactie wekken zijn toch niet alledaag- sche voorstellen? Daar is allereerst Ruth Teiling. Natuur lijk zal zij Karei terzijde staan in de uitwerking van zijn plannen. Maar be grijpt ze hem wel? Interesseert haar de proef? Veel liever dan naast elkaar te leven als twee vrienden, had ze zijn leven met hem gedeeld als zijn vrouw. Zij be wondert Karei om zijn idealisme, zij ver oordeelt eigen zelfzuchtige verlangens; maar zich in volle overgave geven aan deze nieuwe gemeenschap, kan zij niet. Haar liefde, die weet wat het zeggen wil: op je post te blijven en rustig te wach ten, houdt haar staande; niet haar geloof in de broederschap der menschen. Naast die twee staat Jaap, goedig, har telijk, trouw. Hij peilt de moeilijkheden van de nieuwe gemeenschap; Karei is idealist, hij bekijkt alles meer van de practische zijde. Met zijn nuchtere op merkingen toont hij een open oog te heb ben voor de groote tekorten van deze samenleving. Als Karei niet zoo in zijn droomen gevangen zat, zou Jaap de man zijn om hem te dwingen tot de erkenning, dat zijn mooie berekening allerminst klopt... Er komen ook werkloozen. Natuurlijk, die worden in een gemeenschapshuis met open armen ontvangen! Aan hen kan men toonen hoe zuiver en echt de idealen zijn, en de beginselen naar welke men leeft! „Als iemand werkloos is, en hij voelt voor ons ideaal, dan maakt hij deel uit van ons gezin, net zoolang als er plaats is. De anderen werken voor hem, tot hij zelf weer kan bijdragen", zegt Karei, en daarmee zijn ook de werk loozen binnen het gemeenschapshuis ge haald. Tot zoover gaat alles goed. Maar bij het groeien in aantal nemen ook de moei lijkheden toe, en de tegenstellingen. Daar is b.v. de Vogel-familie, die graag van dit buitenkansje profiteeren wil, weinig of niets inbrengt en voor particulier bezit geld achterhoudt. Diefstal in de nieuwe gemeenschap, waar eigen bezit onaan vaardbaar is, waar men allen als bezit- loozen leeft van hetgeen de algemeene kas bieden kan! Als het winter wordt, neemt de nood toe. Bedelaars komen zich aanmelden, om deel te hebben aan wat deze nieuwe maatschappij bieden kan. Vele zijn de moeilijkheden, die door zoo groote uit breiding in aantal worden veroorzaakt: de inkomsten stijgen niet, maar de uit gaven des te meer. Het loopt langzamer hand mis met de financiën; en ook de geest van broederschap een eerste ver- eischte in deze kolonie, waar immers ieder deelen moet met den naaste! is meer ideaal, dan werkelijkheid. Zoo groeit, zij het langzaam, de er- Het werk, dat mevrouw Stuart in Min- sterholme verrichtte, mocht in de oogen van de wereld niet half zoo belangrijk schijnen, als wat ze met haar echtgenoot in een ver verwijderd zendingsstation tot stand had gebracht. Maar het was daar om niet minder reëel en van een waarde, die men moeilijk naar verdienste kon schatten. Een sympathie, die steeds klaar was, een ernstig pogen om allen, met wie ze in aanraking kwam tot zegen te zijn, zachte, innemende manieren, die slechts weinigen konden weerstaan en een trou we toewijding aan den Meester, dien ze diende met den geest der liefde, dat alles werkte samen om tot stand te brengen, wat slechts een liefdevolle, ware Chris tin kan tot stand brengen. HOOFDSTUK XII. Tegen aller verwachting en ook tegen de wenschen van iedereen, dien van Os wald niet uitgezonderd, kreeg hij de plaats, waarnaar hij gesolliciteerd had en toen de bladeren van de boomen be gonnen te vallen, ging hij scheep naar Melbourne. Het getuigenis van zijn leera ren was zoo schitterend, dat zijn vader het las met een zucht, die de trotsch, welke hij voelde voor zijn jongen, niet kon weerhouden. Oswald hield zich flink; tot het laatst werd hij in zijn voornemen gesterkt door de overtuiging, dat hij goed kenning: het is prutswerk. „Een wijze kan een troep gekken niet baas", zooals rooie Janus het uitdrukt. „Hier en daar een blommetje van 't onkruid afplukken, dat doen je hier", zegt hij. Terwijl buiten jullie kleinen kring een heele wereld in brand staat... En zoo leert Karei tenslotte zien, dat hij zijn ideaal wel behouden mag, maar dat het alleen de liefde is waardoor hij het benaderen kan. Zoo vindt hij óók den weg terug, naar Ruth, die niet zoo gegrepen was door de kracht, die Karei bezat, maar die bij alle moei lijkheden tóch aan zijn zijde bleef. Een model-maatschappij is het niet ge worden; theorie en practijk lagen ver van elkaar verwijderd. Tallooze moeilijkheden, ernstige levensvragen stellen hun eischen; ze zijn niet weg te cijferen. Het menschen- materiaal, noodig om de nieuwe gemeen schap te vormen, stelt Kareis verwach tingen teleur, en daarmee is zijn poging om een nieuwe wereld-orde te scheppen, tot mislukking gedoemd. Er gaat van dit boek een wekroep uit om de grenzen van het niet-bereikbare niet te overschrijden. Velen koesteren het ideaal, dat Karei volgde: geen per soonlijk bezit, een wereld, die allen zonder onderscheid een bestaan verzekert. Het is goed, hen een eindweegs te volgen; als wij uit een ontmoeting met hen dan maar leering trekken! Zoo is „Menschen in den storm" een roman, dien wij om zijn inhoud met allen aandrang ter lezing aanbevelen aan allen, die de zoekers naar een nieuwe wereld orde op hun weg ontmoeten. A. L. VAN OYEN. Ingezonden Mededeeling. voor Manufacturen. Dames- en Klnc^ confectie Tapijten Gordijnen Bedden - Ledikanten en aanverwante artikelen is GOES HULST DEVALUATIE. We lazen dezer dagen, zegt „A.R.J.A." in een blad, „De Gulden", een orgaan, dat zich voornam, om zich te wijden aan het financieele, commercieele en wetenschap pelijke iniatief. Het blad valt met felle woorden aan op allerlei toestanden en practijiken, welke het fout acht. D'aarop willen we echter ditmaal niet wijzen. Maar er stond een klein artikeltje in over de devaluatie, dat we zoo geestig raak vonden, dat we het hierbij overne men. Het blad schrijft er boven: „Deva- li atie per meter" en vertelt dan het vol gende: Een manufacturier maakte zijn balans op en had 1000 Meter stoffen in voorraad van 1 gulden den Meter verkoopprijs. Hij kwam tot een verlies. Zijn vrouw komt op een idee, breekt zijn Metermaat midden door en zij gaan opnieuw den voorraad, over meten. Hij komt ditmaal tot 2000 Meter voorraad en eveneens berekend te gen f 1, is ziijn actief nu f 1000 hooger en de man maakt winst.Die man en die vrouw moeten lichtelijk idioot zijn vind ik. En U? Maar.... dit was maar een sprookje. Werkelijkheid is, dat er een ontwikkeld menseh bij den man binnenstapte: een „econoom". „Maak je niet ongerust", sprak de be- langlooze geleerde, „met een paar invloed rijke menschen is het ons gelukt, den gul den te halveeren. Je kunt gaan verkoo- pen, waarde heer. Zonder kunstje met je Meter brengt je voorraad nu toch f 2000 op." plaatsing van advertentiën in alle bladen. Administratie „De Zeeuw". handelde en geen oogenblik aarzelde hij door te zetten. Den avond na zijn vertrek hoorde dok ter Prendergast zacht op de deur van zijn studeerkamer kloppen en hij wist, dat het Johanna was. Ze had een brief in de hand en kwam zacht naar dokter Prendergast's stoel, zeggend: „Dit is Oswald's vaarwel aan mij, ik vond, dat ik het u moest laten lezen." „Lief, goed kind", zei hij, „dit is een harde en moeilijke zaak voor mij om te behandelen; maar je maakt het me heel wat minder zwaar door je flinkheid. Je weet, Johanna, dat ik je liefheb als mijn eigen kind." „Ja", zei ze, en haar stem trilde licht, „en nu hij weg is, zou ik liever niet meer over hem spreken. Ik, kan hem niet ver geten, omdat het niet is als een gewoon verlies niet als de scheiding van twee menschen, die elkaar slechts enkele we ken gekend hebben. Hij is alles voor me geweest, jaren lang; zoo vriendelijk, zoo goed; hij heeft me alles geleerd, me over al mee geholpen en altijd had hij even veel geduld met me en natuurlijk zou ik van niemand anders kunnon houden." „Maar je ziet toch wel in, lieve kind, dat het voor mij onmogelijk was mijn toestemming te geven tot dit engagement. Mijnheer Field dacht er trouwens net zoo over, er is geen middenweg. Dat heeft MIDDELBURGSCHE BRIEVEN. Amice, Leek hot aanvankelijk, dat het vreem- delingenbezoek dit jaar minder zou wor den dan vorige jaren; de laatste markt dagen stonden weer in het.teeken der uit landera. De opmerking is wel eens ge maakt, dat dit vreemdelingenbezoek voornamelijk voor de winkelstand van weinig beteekenis is, dat de meeste bezoe kers van buitenaf slechts een geringe con sumptie 'besteden, vaak hun twaalfuurtje meebrengen en dit op een bankje op de bolwerken of gezeten op de grasstrooken, nuttigen; waar ze dan bovendien nog ge vaar loopen door de politie te worden ver jaagd. Nu zijn er altijd nurksen en knorrepot ten geweest en dit soort zal voorloopig nog niet uitsterven ook, zelfs niet in Middel burg. Als men terwille van de vreemde lingen-pensiongasten in de allernachte- lijkste uren de kwartierdienst van het klokkenspel stilzet, keurt men dit af, om dat men op een zeer uitzonderlijke nacht wandeling dit klokkenspel toch zoo weet te genieten. Dezulken vinden 't uur-caril- lonspel op de Donderdagen overbodig, om dat men zelf tooh geen tijd heeft om er naar te luisteren; vinden de fontein op de Balans, ook ai weer terwille van de vreemdelingen, watervermorserij, de we- kelijksche stadhuisbelichting geldverspil ling enz. Dezen kennen niet het spreekwoord uit lang vervlogen tijden: „De cost gaat voor de baet uit". Zij vergeten, dat vele van de eendagsbezoekers, die ze met een verach telijk gebaar definieeren als „dagjesmen- sohen", getroffen worden door de schoon heid van onze stad en plannen tot een langduriger bezoek vaak ten uitvoer bren gen. En al is het niet zoo, dat een vreem delingenvloed binnen onze veste, gepaard gaat met een goudstroom; bij de ebbe blijft er tooh wel wat zilver- en koperslib ach ter. Dat men naar den eisch van wellevend heid zijn gasten zoo goed mogelijk ont vangt en ze welwillend en vriendelijk be handelt, spreekt vanzelf, het is bovendien welbegrepen eigenbelang, dat men het be zoek aan onze stad aanmoedigt, door klei ne attracties, in het begin van dezen brief reeds genoemd. Zonder het vreemdelingenverkeer nu als een „tak van industrie" voor Middel burg te zien, zou er wellicht voor onder nemende stadgenooten nog wel een bron van inkomsten aangeboord kunnen wor den, b.v. door rondritten per autocars langs de voornaamste bezienswaardighe den van onze stad. Als straks de vesten uitgediept zijn, zouden gondelvaarten langs onze onvergelijkelijk mooie bolwer ken, niet alleen voor vreemdelingen, maar ook voor stadgenooten, zeer zeker een groote aantrekkelijkheid blijken. De vraag is of daar toestemming voor verkregen zou kunnen worden. Trouwens op dit ter rein liggen nog meer mogelijkheden. Nu de polder Walcheren beschikt over een net van breede, diepe watergangen, zou den, naast de vele autotochten door Wal cheren, de boottochten door ons eiland on der de niet te versmaden zomergenoegens kunnen gerangschikt worden. Zoo zou men de omgeving van onze stad en de verborgen mooie plekjes van ons eiland vanuit nieuwe gezichtshoeken kunnen be wonderen. Dat de steeds uitbreidende groep kano- peddelaars naar nieuwe waterwegen zul len zoeken, staat wel vast. En dat ze op die wegen nog vele verbodsborden met: „Voor alle verkeer gesloten" zullen vin den staat ook wel vast. 'Intusschen is door een besluit, in de laatste vergadering van den Gemeente raad genomen, om van het droogdok een openkanaalarm te maken, het waterter rein voor de kano-varende gemeente ver groot. Door de vaste brug, die de nu be staande bateau-port zal vervangen zal hev practisoh voor ander scheepvaartverkeer afgesloten zijn; bovendien vormen de hoog opgetrokken kaaimuren ook daarvoor een bezwaar. Het door een der leden geopper de denkbeeld van demping zal voorloopig èn vanwege de financieele bezwaren èn vanwege de verdeeldheid van aesthetisehe beoordeeling wel naar de verre toekomst worden verschoven. Groetend, STENTOR. Oswald ook ingezien en daarom was hij bereid te vertrekken." „Ach, u moet wel wenschen, dat ik nooit hier gekomen was", zuchtte Johanna. „Als het inderdaad noodig was dat Oswald heen ging, dan ben ik al een heel slechte plaatsvervangster. Wilt u zijn brief le zen?" „Neen, neen, meiske, ik kan je ten volle vertrouwen en mijn jongen ook". „Het lijkt me toch beter dat u hem leest; want dan zult u zien, dat, al heb ik de hoop hem nu te kunnen toebehooren opgegeven, ik mijn liefde voor hem niet opgaf", Dokter Prendergast las den brief en gaf hem zonder eenige opmerking aan Johanna terug. „Gertrude kent dus den waren stand van zaken", zei hij eindelijk, „Ja, ik moest het haar vertellen; en mevrouw Stuart weet er ook alles van; maar niemand anders; Cissy niet, juffrouw Prendergast niet, en Charlie al evenmin". „Dat is goed. Nu, mijn kind, we zullen ons best doen je den tijd, dien je nog bij ons blijft, zoo aangenaam mogelijk te ma ken. Kn is er iets, dat je graag zou heb ben? Je behoeft maar te spreken". „Ja", zei Johanna, „ik wilde u vragen of ik een ponny-wagentj6 mocht hebben, waar ik met Gertrude, of Cissy en Charlie in zou kunnen rondrijden. Vooral voor We kunnen deze week wei noemen een week van droefheid en zorg. Droefheid was er door de vreeselijke ramp met de Gaai, waardoor 13 men- schenlevens op het alleronverwachts wer den afgesneden. Dit is nu in een week tijds de derde ramp, die onze K.L.M. treft en zeker hebben de ramp met de Kwikstaart en de Gaai toch wel het ver moeden doen ontstaan, dat er aan de Dou- glas-vliegtuigen iets hapert. Gelukkig is nu na de ramp met de Gaai gebleken, dat de K.L.M, niet meer de snelheid, maar de veiligheid voorop stelt. Van het per soneel wordt nu blijkbaar niet meer het uiterste gevergd, terwijl bij slecht weer de noodige voorzichtigheid betracht, wordt. Zorg was er op politiek gebied. Dach ten we, toon we ons vorig weekoverzicht schreven, dat de Kamer met het bezui- nigingsontwerp nu wel een aardig eind op weg zou zijn, het is daarmee wel ge heel anders geloopen. Minister Colijn vond na de hetze, die in een deel der R. K. pers tegen het ministerie was gevoerd, en in do houding van den heer Aalberse tijdens de beeuinigingsdebatten, aanlei ding om aan de R. K. fractie op den man af te vragen: schenkt gij het kabinet ver der Uw vertrouwen, ja dan neen? >0p deze vraag moest de heer Aalberse een ontkennend antwoord geven. Welnu, dan legde de heer Colijn, die niet gewoon is met zich te 'laten leuren, het bijltje er bij neer. En na een paar dagen het duurde wel wat langer dan gewoonlijk nam de Koningin de ontslagaanvrage in overweging en 'benoemde den heer Aal berse tot formateur. We zullen nu eens zien, wat deze er van terecht brengt en of hij de groote woorden in daden kan om zetten. Intusschen zijn zekere elementen weer uit hun donkere schuilhoeken te voor schijn gekomen en herhalen ze 'hun aan vallen op onzen gulden. Het nog aan het béwind zijnde Kabinet zal echter alles doen wat het kan, om deze aanvallen af- te slaan, ^.oge dit ook gezegd kunnen worden vt^/ het toekomstige -ministerie, maar juist "ciaarop zijn we niet zoo heel gerust. Hieromtrent bestaat in den R. K. hoek allesbehalve zekerheid en eenstem migheid. De Staten van verschillende provincies kwamen deze week in vergadering bijeen, o.a. om leden van de Eerste Kamer te ver kiezen. Zooals te verwachten was, gaan twee N.S.B.'ers in onzen Senaat de zetels bezetten van een V.B.'er en een V.D'.'er. De heeren kunnen dus nu ook aan den opbouwenden arbeid gaan meehelpen! Van over de OostgTens komen benau wende berichten voor de kerk. Zoowel voor de R.K. als Prot. kerk dreigen gevaren, meer en greater da a ooit. Het schijnt wel, dat de strijd tegen de kerk en tegen de R.K. en Prot. Chr. organisaties, voor zoover, die er nog zijn, fel zal losbranden. Het wordt steeds dui delijker, dat het straks onder Kerrl zal gaan om de vrijheid der kerk. om de vrij heid van geweten, om de vrijheid om God te dienen naar Zijn Woord. En intusschen, terwijl we zulke gewel dige tijden beleven, veroorzaakt men van R.K. zijde in ons land een regeerings- crisis en verscherpt men de tegenstellin gen. Onbegrijpelijk! Het Italiaansch-Abessynische conflict zal dan op 31 Juli voor den volkenbonds raad komen. Is op 25 Augustus nog geen overeen stemming bereikt, en treedt Italië dan uit den volkenbond, dan is menschelijker- wijze gesproken een Oost-Afrikaansoho oorlog onvermijdelijk. Vóór dien datum behoeft men nog niet aan een uiteinde lijke oplossing te wanhopen. De Engelsche regeering heeft als 'haar meening te kennen gegeven, dat het con flict strikt volgens de beginselen van den volkenbond moet worden behandeld. Italië is daarover hevig ontstemd. En nog meer over het besluit der Engelsche regeering, dat met een opheffing van het embargo op den wapenuitvoer naar Abes- synië gepaard ging. In Italië is een nieuwe felle campagne tegen Engeland losgebroken. den laatste zou het heerlijk zijn. Dat ik een rijpaard heb, komt me vaak zoo ego ïstisch voor; liefst zo-u ik het maar weg doen". „Dat lijkt me niet noodig. Ik zal naar het wagentje uitkijken en een paar kleine ponnies, 'Ik geloof dat een mijner patiën ten er juist een paar heeft, dat hij graag kwijt wil. Dat is dus afgesproken". Johanna glimlachte en zei: „Dank u, u is altijd zoo vriendelijk, Ik ga zoo graag nu en dan naar Ashton om de arme men schen op te zoekon en hen te helpen, voor zoo ver ik kan. Eens zullen ze heelemaal op mij aangewezen zijn, is het niet? Maar ik hoop, dat u me, als ik één en twintig ben, niet weg zult sturen". „Dat zullen we wel heslissen, als die tijd gekomen is. Mijnheer Field en ik zul len alles voor je bestwil schikken". „Het is toch vreemd", zei Johanna, „dat grootmoeder zoo'n tegenzin tegen de Beaucleres koesterde. Ik weet zeker, dat ze, had ze Claude ooit ontmoet, van hem gehouden zou hebben". Ze zei dit zoo natuurlijk en eenvoudig, dat dokter Prendergast onwillekeurig even lachte. „Ik vermoed, beste kind, dat de tegen woordige Lord Beauclerc nooit de gunst van je grootmoeder had kunnen winnen, trouwens van geen enkel weldenkend menschl" (Wordt vervolgd.)

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1935 | | pagina 5