DE ZEEUW
TWEEDE BLAD
Voor den Zondag
Letterkundige Kroniek
Johanna Coninghame.
HET ADRES
A. WILKING
Wat er dezs week voorviel
FEUILLETON.
ZONDER PRUSVERHOOGING
VAN
ZATERDAG 27 JULI 1935, Nr 251.
STRIJD OM IN TE GAAN.
En er zeide een tot hem: Heere,
zijn er ook weinigen die zalig wor
den? Luk. 13:23.
Toen Jezus over de enge poort met den
nauwen weg en breeden weg sprak, kwam
iemand met de vraag tot Hem: Heere,
zijn er ook weinigen die zalig worden?
Het laat zioh verstaan, dat men met die
vraag tot Jezus kwam. Hij 'had toch met
hoogen ernst gesproken van de weinigen
die den smallen weg vindenl
Mag dit nu leiden tot de conclusie, dat
er maar o zoo weinig menschen zalig
worden. Dat het slechts een sporadisch
geval zal zijn, als een menschenziel jui
chend en triumfeerend door de poorten
des hemels binnentreedt in de eeuwige
zaligheid?
Er zijn niet weinigen, die gaarne in
zulke gedachten zich verdiepen. Zij lezen
en herlezen het woord van Jeremia: Ik
zal u aannemen één uit eene stad en twee
uit een geslacht en zal u brengen te Sion.
Het ia daarom goed te letten op hot
antwoord dat Jezus gaf, toen die vraag
Hem werd voorgelegd, Jezus geeft geen
rechtstreeksch antwoord, maar Hij zegt:
strijd om in te gaan door de enge poort.
Met andere woorden: vermoei u niot
met de vraag of het er slechts weinigen
zijn, die zalig worden. Er is voor u per
soonlijk iets van meer gewicht en van
grooter beteekenis.
Vraag niet in de eerste plaats of er
velen of weinigen zalig worden, maar laat
dit voor u de grootste en gewichtigste
vraag zijn, of gij zelf door de enge
poort ingaat en op den nauwen weg wan
delt.
Toch geeft de Schrift wel een antwoord
op de vraag, of het er weinigen zijn, die
zalig worden.
D'e Heiland sprak van het huis des Va
ders, waarin vele woningen zijn, en dat
Hij daarin plaats bereidt. Die woningen
zullen in de eeuwigheid niet ledig zijn.
Immers, voor den troon van het Lam
zag de ziener op Patmos uit alle natie en
geslacht en volk en taal niet een kleine
maar een grooteschare, bekleed met
lange witte kleederen, met palmtakken in
hun handen.
Een groote schare, die niemand
tellen kan.
Maar gij.strijd om in te gaan. op
dat ook gij eeuwig voor dien troon moogt
juichen en de kroon der eere dragen.
MENSCHEN IN DEN STORM
door
J. M. SELLEGER—ELOUT.
II.
Karei, die zoo veel en zoo lang over
de dingen heeft nagedacht, die meent,
dat hij de mogelijkheid van een oplos
sing ontdekt heeft, voelt en erkend
de noodzaak om dit alles in daden om
te zetten, om naar de theorie nu de prac-
tijk te vormen.
De weg naar een nieuwe wereld ziet
hij voor zich. In hem is de gedachte ge
rijpt, dat alles énders kan, en béter, voor
al veel beter. Het zijn geen egoïstische
bedoelingen, die hem drijven: enkel het
geluk en de levensvreugde van de
menschheid wil hij bevorderen.
Niet alles in eens, natuurlijk niet. Wat
hij wil, is een kern, het groote plan bin
nen enge grenzen, zóó, dat het gemakke
lijk te overzien en gemakkelijk te leiden
is. Een kern van vijf, misschien tien jonge
menschen, die alle oude ideeën van per
soonlijk bezit en eigen voordeel over
boord werpen en nu aan de wereld willen
laten zien, dat er een éndere weg is om
(Vrij naar het Engelsch.)
67). —o—
„Ik moet eerlijk bekennen", zei me
vrouw Stuart glimlachend, „dat die mo
gelijkheid bij me opgekomen is; maar ik
geloof niet", ging ze voort, „dat het eenig
nut heeft te overpeinzen, wat had kun
nen zijn en te veronderstellen, dat een
dergelijke gebeurtenis altijd het gevolg'
is van een tekortschieten in onze plich
ten. We moeten altijd bedenken, dat een
ongeziene Hand al de gebeurtenissen in
ons leven bestuurt en dat, als we de
plichten, die God ons oplegt, zoo goed
mogelijk vervullen, God ons er in zal
zegenen. Misschien zal deze tegenslag
in Oswald's leven, die aan zijn studie een
einde maakt, blijken een geluk voor hem
te zijn, dat wij nu niet zien kunnen."
Ze redeneerde en pleitte nog honderd
uit en toen mevrouw Stuart eindelijk
heenging, voelde dokter Prendergast zich
aanmerkelijk opgelucht en heel wat hoop
voller gestemd. Hij was dankbaar, dat
zijn kinderen zoo'n vriendin hadden, die
geheel met hen mee leefde en van wie
ze allemaal evenveel hielden.
tot geluk en levensvreugde voor allen
te geraken.
Van zulk een kleinen kring zal invloed
uitgaan naar buiten. Zal zulk een voor
beeld de menschen niet overtuigen van
de mogelijkheden, die daarin geboden
worden? In de wereld van oude vormen
en vastgeroeste begrippen moet een omme
keer tot stand komen; de ellende, die
daar wordt gevonden moet worden op
geheven, voor socialen nood is in de
nieuwe gemeenschap geen plaats. Zóó
ziet Karei het, en die mogelijkheid wil
hij aan de wereld toonen.
„Als niet iedereen zoo graaide zegt
hij als we niet allemaal dachten aan
hebben, hebben en nog eens hebben, net
als kleine kinderen, die amper spreken
kunnen, dan waren we er nu niet zoo
beroerd aan toe. Er is immers van alles
genoeg. Meer dan genoeg. Ze smijten de
levensmiddelen in het water, omdat ze er
geen weg mee weten"...
In die woorden zien we wat Karei ver
afschuwt: de drang naar bezit. In dien
drang meent hij de oorzaak van alle
ellende en gebrek gevonden te hebben,
dies zal hij hem bestrijden om de wereld
te toonen, dat het anders en beter
kan. Zijn bezit, alles wat hij van groot
vader geërfd heeft, staat hij af ten bate
van de nieuwe gemeenschap, die hij wil
vormen; daarin is geen sprake van per
soonlijk bezit en geen plaats voor heer
en knecht: daar is alles gemeenschappe
lijk eigendom, daar zijn allen gelijk.
V
Intusschen dringt zich de vraag bij den
lezer op: Wie zoekt Karei om deel te
hebben aan deze gemeenschap? En welke
reactie wekken zijn toch niet alledaag-
sche voorstellen?
Daar is allereerst Ruth Teiling. Natuur
lijk zal zij Karei terzijde staan in de
uitwerking van zijn plannen. Maar be
grijpt ze hem wel? Interesseert haar de
proef? Veel liever dan naast elkaar te
leven als twee vrienden, had ze zijn leven
met hem gedeeld als zijn vrouw. Zij be
wondert Karei om zijn idealisme, zij ver
oordeelt eigen zelfzuchtige verlangens;
maar zich in volle overgave geven aan
deze nieuwe gemeenschap, kan zij niet.
Haar liefde, die weet wat het zeggen wil:
op je post te blijven en rustig te wach
ten, houdt haar staande; niet haar geloof
in de broederschap der menschen.
Naast die twee staat Jaap, goedig, har
telijk, trouw. Hij peilt de moeilijkheden
van de nieuwe gemeenschap; Karei is
idealist, hij bekijkt alles meer van de
practische zijde. Met zijn nuchtere op
merkingen toont hij een open oog te heb
ben voor de groote tekorten van deze
samenleving. Als Karei niet zoo in zijn
droomen gevangen zat, zou Jaap de man
zijn om hem te dwingen tot de erkenning,
dat zijn mooie berekening allerminst
klopt...
Er komen ook werkloozen. Natuurlijk,
die worden in een gemeenschapshuis met
open armen ontvangen! Aan hen kan men
toonen hoe zuiver en echt de idealen
zijn, en de beginselen naar welke men
leeft! „Als iemand werkloos is, en hij
voelt voor ons ideaal, dan maakt hij
deel uit van ons gezin, net zoolang als
er plaats is. De anderen werken voor
hem, tot hij zelf weer kan bijdragen",
zegt Karei, en daarmee zijn ook de werk
loozen binnen het gemeenschapshuis ge
haald.
Tot zoover gaat alles goed. Maar bij
het groeien in aantal nemen ook de moei
lijkheden toe, en de tegenstellingen. Daar
is b.v. de Vogel-familie, die graag van dit
buitenkansje profiteeren wil, weinig of
niets inbrengt en voor particulier bezit
geld achterhoudt. Diefstal in de nieuwe
gemeenschap, waar eigen bezit onaan
vaardbaar is, waar men allen als bezit-
loozen leeft van hetgeen de algemeene
kas bieden kan!
Als het winter wordt, neemt de nood
toe. Bedelaars komen zich aanmelden,
om deel te hebben aan wat deze nieuwe
maatschappij bieden kan. Vele zijn de
moeilijkheden, die door zoo groote uit
breiding in aantal worden veroorzaakt:
de inkomsten stijgen niet, maar de uit
gaven des te meer. Het loopt langzamer
hand mis met de financiën; en ook de
geest van broederschap een eerste ver-
eischte in deze kolonie, waar immers
ieder deelen moet met den naaste! is
meer ideaal, dan werkelijkheid.
Zoo groeit, zij het langzaam, de er-
Het werk, dat mevrouw Stuart in Min-
sterholme verrichtte, mocht in de oogen
van de wereld niet half zoo belangrijk
schijnen, als wat ze met haar echtgenoot
in een ver verwijderd zendingsstation tot
stand had gebracht. Maar het was daar
om niet minder reëel en van een waarde,
die men moeilijk naar verdienste kon
schatten. Een sympathie, die steeds klaar
was, een ernstig pogen om allen, met wie
ze in aanraking kwam tot zegen te zijn,
zachte, innemende manieren, die slechts
weinigen konden weerstaan en een trou
we toewijding aan den Meester, dien ze
diende met den geest der liefde, dat alles
werkte samen om tot stand te brengen,
wat slechts een liefdevolle, ware Chris
tin kan tot stand brengen.
HOOFDSTUK XII.
Tegen aller verwachting en ook tegen
de wenschen van iedereen, dien van Os
wald niet uitgezonderd, kreeg hij de
plaats, waarnaar hij gesolliciteerd had
en toen de bladeren van de boomen be
gonnen te vallen, ging hij scheep naar
Melbourne. Het getuigenis van zijn leera
ren was zoo schitterend, dat zijn vader
het las met een zucht, die de trotsch,
welke hij voelde voor zijn jongen, niet
kon weerhouden. Oswald hield zich flink;
tot het laatst werd hij in zijn voornemen
gesterkt door de overtuiging, dat hij goed
kenning: het is prutswerk. „Een wijze
kan een troep gekken niet baas", zooals
rooie Janus het uitdrukt. „Hier en daar
een blommetje van 't onkruid afplukken,
dat doen je hier", zegt hij. Terwijl buiten
jullie kleinen kring een heele wereld in
brand staat... En zoo leert Karei tenslotte
zien, dat hij zijn ideaal wel behouden
mag, maar dat het alleen de liefde
is waardoor hij het benaderen kan. Zoo
vindt hij óók den weg terug, naar Ruth,
die niet zoo gegrepen was door de kracht,
die Karei bezat, maar die bij alle moei
lijkheden tóch aan zijn zijde bleef.
Een model-maatschappij is het niet ge
worden; theorie en practijk lagen ver van
elkaar verwijderd. Tallooze moeilijkheden,
ernstige levensvragen stellen hun eischen;
ze zijn niet weg te cijferen. Het menschen-
materiaal, noodig om de nieuwe gemeen
schap te vormen, stelt Kareis verwach
tingen teleur, en daarmee is zijn poging
om een nieuwe wereld-orde te scheppen,
tot mislukking gedoemd.
Er gaat van dit boek een wekroep uit
om de grenzen van het niet-bereikbare
niet te overschrijden. Velen koesteren
het ideaal, dat Karei volgde: geen per
soonlijk bezit, een wereld, die allen zonder
onderscheid een bestaan verzekert. Het
is goed, hen een eindweegs te volgen;
als wij uit een ontmoeting met hen dan
maar leering trekken!
Zoo is „Menschen in den storm" een
roman, dien wij om zijn inhoud met allen
aandrang ter lezing aanbevelen aan allen,
die de zoekers naar een nieuwe wereld
orde op hun weg ontmoeten.
A. L. VAN OYEN.
Ingezonden Mededeeling.
voor Manufacturen.
Dames- en Klnc^ confectie
Tapijten Gordijnen
Bedden - Ledikanten en
aanverwante artikelen is
GOES HULST
DEVALUATIE.
We lazen dezer dagen, zegt „A.R.J.A."
in een blad, „De Gulden", een orgaan, dat
zich voornam, om zich te wijden aan het
financieele, commercieele en wetenschap
pelijke iniatief.
Het blad valt met felle woorden aan op
allerlei toestanden en practijiken, welke
het fout acht.
D'aarop willen we echter ditmaal niet
wijzen. Maar er stond een klein artikeltje
in over de devaluatie, dat we zoo geestig
raak vonden, dat we het hierbij overne
men. Het blad schrijft er boven: „Deva-
li atie per meter" en vertelt dan het vol
gende:
Een manufacturier maakte zijn balans
op en had 1000 Meter stoffen in voorraad
van 1 gulden den Meter verkoopprijs. Hij
kwam tot een verlies. Zijn vrouw komt op
een idee, breekt zijn Metermaat midden
door en zij gaan opnieuw den voorraad,
over meten. Hij komt ditmaal tot 2000
Meter voorraad en eveneens berekend te
gen f 1, is ziijn actief nu f 1000 hooger
en de man maakt winst.Die man en die
vrouw moeten lichtelijk idioot zijn vind
ik. En U?
Maar.... dit was maar een sprookje.
Werkelijkheid is, dat er een ontwikkeld
menseh bij den man binnenstapte: een
„econoom".
„Maak je niet ongerust", sprak de be-
langlooze geleerde, „met een paar invloed
rijke menschen is het ons gelukt, den gul
den te halveeren. Je kunt gaan verkoo-
pen, waarde heer. Zonder kunstje met je
Meter brengt je voorraad nu toch
f 2000 op."
plaatsing van advertentiën
in alle bladen.
Administratie „De Zeeuw".
handelde en geen oogenblik aarzelde hij
door te zetten.
Den avond na zijn vertrek hoorde dok
ter Prendergast zacht op de deur van
zijn studeerkamer kloppen en hij wist,
dat het Johanna was. Ze had een brief
in de hand en kwam zacht naar dokter
Prendergast's stoel, zeggend:
„Dit is Oswald's vaarwel aan mij, ik
vond, dat ik het u moest laten lezen."
„Lief, goed kind", zei hij, „dit is een
harde en moeilijke zaak voor mij om te
behandelen; maar je maakt het me heel
wat minder zwaar door je flinkheid. Je
weet, Johanna, dat ik je liefheb als mijn
eigen kind."
„Ja", zei ze, en haar stem trilde licht,
„en nu hij weg is, zou ik liever niet meer
over hem spreken. Ik, kan hem niet ver
geten, omdat het niet is als een gewoon
verlies niet als de scheiding van twee
menschen, die elkaar slechts enkele we
ken gekend hebben. Hij is alles voor me
geweest, jaren lang; zoo vriendelijk, zoo
goed; hij heeft me alles geleerd, me over
al mee geholpen en altijd had hij even
veel geduld met me en natuurlijk zou ik
van niemand anders kunnon houden."
„Maar je ziet toch wel in, lieve kind,
dat het voor mij onmogelijk was mijn
toestemming te geven tot dit engagement.
Mijnheer Field dacht er trouwens net
zoo over, er is geen middenweg. Dat heeft
MIDDELBURGSCHE BRIEVEN.
Amice,
Leek hot aanvankelijk, dat het vreem-
delingenbezoek dit jaar minder zou wor
den dan vorige jaren; de laatste markt
dagen stonden weer in het.teeken der uit
landera. De opmerking is wel eens ge
maakt, dat dit vreemdelingenbezoek
voornamelijk voor de winkelstand van
weinig beteekenis is, dat de meeste bezoe
kers van buitenaf slechts een geringe con
sumptie 'besteden, vaak hun twaalfuurtje
meebrengen en dit op een bankje op de
bolwerken of gezeten op de grasstrooken,
nuttigen; waar ze dan bovendien nog ge
vaar loopen door de politie te worden ver
jaagd.
Nu zijn er altijd nurksen en knorrepot
ten geweest en dit soort zal voorloopig nog
niet uitsterven ook, zelfs niet in Middel
burg. Als men terwille van de vreemde
lingen-pensiongasten in de allernachte-
lijkste uren de kwartierdienst van het
klokkenspel stilzet, keurt men dit af, om
dat men op een zeer uitzonderlijke nacht
wandeling dit klokkenspel toch zoo weet
te genieten. Dezulken vinden 't uur-caril-
lonspel op de Donderdagen overbodig, om
dat men zelf tooh geen tijd heeft om er
naar te luisteren; vinden de fontein op de
Balans, ook ai weer terwille van de
vreemdelingen, watervermorserij, de we-
kelijksche stadhuisbelichting geldverspil
ling enz.
Dezen kennen niet het spreekwoord uit
lang vervlogen tijden: „De cost gaat voor
de baet uit". Zij vergeten, dat vele van de
eendagsbezoekers, die ze met een verach
telijk gebaar definieeren als „dagjesmen-
sohen", getroffen worden door de schoon
heid van onze stad en plannen tot een
langduriger bezoek vaak ten uitvoer bren
gen. En al is het niet zoo, dat een vreem
delingenvloed binnen onze veste, gepaard
gaat met een goudstroom; bij de ebbe blijft
er tooh wel wat zilver- en koperslib ach
ter.
Dat men naar den eisch van wellevend
heid zijn gasten zoo goed mogelijk ont
vangt en ze welwillend en vriendelijk be
handelt, spreekt vanzelf, het is bovendien
welbegrepen eigenbelang, dat men het be
zoek aan onze stad aanmoedigt, door klei
ne attracties, in het begin van dezen brief
reeds genoemd.
Zonder het vreemdelingenverkeer nu
als een „tak van industrie" voor Middel
burg te zien, zou er wellicht voor onder
nemende stadgenooten nog wel een bron
van inkomsten aangeboord kunnen wor
den, b.v. door rondritten per autocars
langs de voornaamste bezienswaardighe
den van onze stad. Als straks de vesten
uitgediept zijn, zouden gondelvaarten
langs onze onvergelijkelijk mooie bolwer
ken, niet alleen voor vreemdelingen, maar
ook voor stadgenooten, zeer zeker een
groote aantrekkelijkheid blijken. De vraag
is of daar toestemming voor verkregen
zou kunnen worden. Trouwens op dit ter
rein liggen nog meer mogelijkheden. Nu
de polder Walcheren beschikt over een
net van breede, diepe watergangen, zou
den, naast de vele autotochten door Wal
cheren, de boottochten door ons eiland on
der de niet te versmaden zomergenoegens
kunnen gerangschikt worden. Zoo zou
men de omgeving van onze stad en de
verborgen mooie plekjes van ons eiland
vanuit nieuwe gezichtshoeken kunnen be
wonderen.
Dat de steeds uitbreidende groep kano-
peddelaars naar nieuwe waterwegen zul
len zoeken, staat wel vast. En dat ze op
die wegen nog vele verbodsborden met:
„Voor alle verkeer gesloten" zullen vin
den staat ook wel vast.
'Intusschen is door een besluit, in de
laatste vergadering van den Gemeente
raad genomen, om van het droogdok een
openkanaalarm te maken, het waterter
rein voor de kano-varende gemeente ver
groot. Door de vaste brug, die de nu be
staande bateau-port zal vervangen zal hev
practisoh voor ander scheepvaartverkeer
afgesloten zijn; bovendien vormen de hoog
opgetrokken kaaimuren ook daarvoor een
bezwaar. Het door een der leden geopper
de denkbeeld van demping zal voorloopig
èn vanwege de financieele bezwaren èn
vanwege de verdeeldheid van aesthetisehe
beoordeeling wel naar de verre toekomst
worden verschoven.
Groetend,
STENTOR.
Oswald ook ingezien en daarom was hij
bereid te vertrekken."
„Ach, u moet wel wenschen, dat ik nooit
hier gekomen was", zuchtte Johanna. „Als
het inderdaad noodig was dat Oswald
heen ging, dan ben ik al een heel slechte
plaatsvervangster. Wilt u zijn brief le
zen?"
„Neen, neen, meiske, ik kan je ten volle
vertrouwen en mijn jongen ook".
„Het lijkt me toch beter dat u hem
leest; want dan zult u zien, dat, al heb ik
de hoop hem nu te kunnen toebehooren
opgegeven, ik mijn liefde voor hem niet
opgaf",
Dokter Prendergast las den brief en
gaf hem zonder eenige opmerking aan
Johanna terug.
„Gertrude kent dus den waren stand
van zaken", zei hij eindelijk,
„Ja, ik moest het haar vertellen; en
mevrouw Stuart weet er ook alles van;
maar niemand anders; Cissy niet, juffrouw
Prendergast niet, en Charlie al evenmin".
„Dat is goed. Nu, mijn kind, we zullen
ons best doen je den tijd, dien je nog bij
ons blijft, zoo aangenaam mogelijk te ma
ken. Kn is er iets, dat je graag zou heb
ben? Je behoeft maar te spreken".
„Ja", zei Johanna, „ik wilde u vragen
of ik een ponny-wagentj6 mocht hebben,
waar ik met Gertrude, of Cissy en Charlie
in zou kunnen rondrijden. Vooral voor
We kunnen deze week wei noemen een
week van droefheid en zorg.
Droefheid was er door de vreeselijke
ramp met de Gaai, waardoor 13 men-
schenlevens op het alleronverwachts wer
den afgesneden. Dit is nu in een week
tijds de derde ramp, die onze K.L.M.
treft en zeker hebben de ramp met de
Kwikstaart en de Gaai toch wel het ver
moeden doen ontstaan, dat er aan de Dou-
glas-vliegtuigen iets hapert. Gelukkig is
nu na de ramp met de Gaai gebleken, dat
de K.L.M, niet meer de snelheid, maar
de veiligheid voorop stelt. Van het per
soneel wordt nu blijkbaar niet meer het
uiterste gevergd, terwijl bij slecht weer
de noodige voorzichtigheid betracht,
wordt.
Zorg was er op politiek gebied. Dach
ten we, toon we ons vorig weekoverzicht
schreven, dat de Kamer met het bezui-
nigingsontwerp nu wel een aardig eind
op weg zou zijn, het is daarmee wel ge
heel anders geloopen. Minister Colijn
vond na de hetze, die in een deel der R.
K. pers tegen het ministerie was gevoerd,
en in do houding van den heer Aalberse
tijdens de beeuinigingsdebatten, aanlei
ding om aan de R. K. fractie op den man
af te vragen: schenkt gij het kabinet ver
der Uw vertrouwen, ja dan neen?
>0p deze vraag moest de heer Aalberse
een ontkennend antwoord geven. Welnu,
dan legde de heer Colijn, die niet gewoon
is met zich te 'laten leuren, het bijltje er
bij neer. En na een paar dagen het
duurde wel wat langer dan gewoonlijk
nam de Koningin de ontslagaanvrage in
overweging en 'benoemde den heer Aal
berse tot formateur. We zullen nu eens
zien, wat deze er van terecht brengt en of
hij de groote woorden in daden kan om
zetten.
Intusschen zijn zekere elementen weer
uit hun donkere schuilhoeken te voor
schijn gekomen en herhalen ze 'hun aan
vallen op onzen gulden. Het nog aan het
béwind zijnde Kabinet zal echter alles
doen wat het kan, om deze aanvallen af-
te slaan, ^.oge dit ook gezegd kunnen
worden vt^/ het toekomstige -ministerie,
maar juist "ciaarop zijn we niet zoo heel
gerust. Hieromtrent bestaat in den R. K.
hoek allesbehalve zekerheid en eenstem
migheid.
De Staten van verschillende provincies
kwamen deze week in vergadering bijeen,
o.a. om leden van de Eerste Kamer te ver
kiezen. Zooals te verwachten was, gaan
twee N.S.B.'ers in onzen Senaat de zetels
bezetten van een V.B.'er en een V.D'.'er.
De heeren kunnen dus nu ook aan den
opbouwenden arbeid gaan meehelpen!
Van over de OostgTens komen benau
wende berichten voor de kerk.
Zoowel voor de R.K. als Prot. kerk
dreigen gevaren, meer en greater da a
ooit. Het schijnt wel, dat de strijd tegen
de kerk en tegen de R.K. en Prot. Chr.
organisaties, voor zoover, die er nog zijn,
fel zal losbranden. Het wordt steeds dui
delijker, dat het straks onder Kerrl zal
gaan om de vrijheid der kerk. om de vrij
heid van geweten, om de vrijheid om
God te dienen naar Zijn Woord.
En intusschen, terwijl we zulke gewel
dige tijden beleven, veroorzaakt men van
R.K. zijde in ons land een regeerings-
crisis en verscherpt men de tegenstellin
gen. Onbegrijpelijk!
Het Italiaansch-Abessynische conflict
zal dan op 31 Juli voor den volkenbonds
raad komen.
Is op 25 Augustus nog geen overeen
stemming bereikt, en treedt Italië dan uit
den volkenbond, dan is menschelijker-
wijze gesproken een Oost-Afrikaansoho
oorlog onvermijdelijk. Vóór dien datum
behoeft men nog niet aan een uiteinde
lijke oplossing te wanhopen.
De Engelsche regeering heeft als 'haar
meening te kennen gegeven, dat het con
flict strikt volgens de beginselen van den
volkenbond moet worden behandeld.
Italië is daarover hevig ontstemd. En
nog meer over het besluit der Engelsche
regeering, dat met een opheffing van het
embargo op den wapenuitvoer naar Abes-
synië gepaard ging.
In Italië is een nieuwe felle campagne
tegen Engeland losgebroken.
den laatste zou het heerlijk zijn. Dat ik
een rijpaard heb, komt me vaak zoo ego
ïstisch voor; liefst zo-u ik het maar weg
doen".
„Dat lijkt me niet noodig. Ik zal naar
het wagentje uitkijken en een paar kleine
ponnies, 'Ik geloof dat een mijner patiën
ten er juist een paar heeft, dat hij graag
kwijt wil. Dat is dus afgesproken".
Johanna glimlachte en zei: „Dank u,
u is altijd zoo vriendelijk, Ik ga zoo graag
nu en dan naar Ashton om de arme men
schen op te zoekon en hen te helpen, voor
zoo ver ik kan. Eens zullen ze heelemaal
op mij aangewezen zijn, is het niet? Maar
ik hoop, dat u me, als ik één en twintig
ben, niet weg zult sturen".
„Dat zullen we wel heslissen, als die
tijd gekomen is. Mijnheer Field en ik zul
len alles voor je bestwil schikken".
„Het is toch vreemd", zei Johanna, „dat
grootmoeder zoo'n tegenzin tegen de
Beaucleres koesterde. Ik weet zeker, dat
ze, had ze Claude ooit ontmoet, van hem
gehouden zou hebben".
Ze zei dit zoo natuurlijk en eenvoudig,
dat dokter Prendergast onwillekeurig
even lachte.
„Ik vermoed, beste kind, dat de tegen
woordige Lord Beauclerc nooit de gunst
van je grootmoeder had kunnen winnen,
trouwens van geen enkel weldenkend
menschl" (Wordt vervolgd.)