DE ZEEDW
I VO ROL
TWEEDE BLAD
HET ADRES
A. WILKING
Voor den Zondag
Letterkundige Kroniek
Johanna Coninghame.
Uit de Provincie
Wat er deze week voorviel
VAN
ZATERDAG 25 MEI 1935, Nr 199.
EEN LICHTE LAST.
Want mijn juk is zacht en mijn
last is licht. Mattheüs 11:30.
Het liefelijk slot eener prediking van
Jezus.
De vriendelijke, de altijd weer ontroe
rende noodiging tot allen, die vermoeid
en belast zijn, om van Hem rust te ont
vangen.
Die rust, welke beteekent het leven
en die geeft den vrede.
Menschen, die zelf hun eigen rust wil
len verwerven en verzekeren, ze ver
moeien zich steeds meer en ontvangen
niet wat ze noodig hebben en zoo vurig
begeeren.
Er is maar één weg, om tot die rust te
geraken: komen tot Jezus 1
Hij ging door het land, wandelde te
midden van het volk en peilde zijn groo-
ten nood, zoowel natuurlijk als geestelijk.
Dé geestelijke leiders waren zoo gods
dienstig en wettisch, dat ze het volk las
ten oplegden, die het niet dragen kon.
Alles ceremonien, uitvindingen van
menschen, gebod op gebod, regel op re
gel. Zoo zwaar, dat een mensch onder
dat juk zeker, moest bezwijken.
Welk een aangrijpende tegenstelling
daarmede ligt er dan in dat woord: mijn
juk is zacht en mijn last is licht.
Het juk der wet doet bezwijken en on
dergaan, maar het juk van Jezus maakt
sterk en veerkrachtig op den moeilijken
en smallen weg.
D'e last der menschelijke inzettingen
verplettert den zondaar, hij kan er niet
onder uit.
Maar Jezus' last doet hem psalmen
zingen in den nacht. Want hij gaat met
zijn juk en met zijn last achter Jezus1.
Hij baant den weg. Hij draagt het
zwaarste eind van het kruis dergenen,
die Hem volgen.
Zalig het volk, dat gewillig Zijn juk
en Zijn last draagt en ondervinden mag,
dat Hij is de kracht van hunne kracht.
EERWAARDE
door G. van NesUilkens.
Wij, Protestanten, vormen een afzon
derlijke groep. De neerslag daarvan zien
wij ook in de litteratuur van onze dagen;
weliswaar nog niet zoo algemeen en zoo
duidelijk als wij zouden wenschen, maar
toch 'Opvallend genoeg om zonder gevaar
van tegenspraak te kunnen constateeren
dat scheidslijn en afbakening inderdaad
aanwezig zijn.
Als wij wijzen op een eigen litteratuur
van Protestantsch-Christelijke zijde, en
op een eigen litteratuurbeschouwing, is
dat in de erkenning van Gods gunst over
de kunstenaars die, door Hem geroepen,
van Hem getuigen willen in hun werk.
Hierop lette men wel: naar onze mee
ning gaat het niet aan, te zeggen dat
christelijke kunst hetzelfde beteekent als:
kunst van Christenen. Wanneer wij en
kele titels zouden mioeten noemen van ro
mans, die onvoorwaardelijk als „Chris
telijke kunst" mogen worden geprezen,
zou daaruit blijken dat het den kunste
naar van protestantsch-Christelijke zijde
in heel zijn werk om den Christus te
doen is, en dat hij Hem zien laat tegen
den helderen achtergrond van het gewone
leven. Niet in een overvloed van woorden
is het gelegen, of wij een boek „Christe
lijk" mogen noemen; en ook een pijnlijk-
voorzichtig opgezette milieu-schildering
alléén doet het niet. Want ook de roman
schrijver die den Christus belijdt, wil toch
in zijn werk gewone menschen laten zien?
Er was en er is nog wel een be-
FEUILLETON
(Vrij naar het Engelsch.)
24.) o-
,.Wat een vlekken en doorhalingen!"
riep de predikant uit; „en ik neem de vrij
heid er aan te twijfelen of alle kroontjes
pennen in de wereld dit tot een fatsoen
lijke hand zouden maken. Maar het is een
goed bedoelde brief; ik begrijp nu ver
scheidene duistere toespelingen, die ik
deze week over het arme meisje heb ge
hoord."
„Daar heb je me niets van verteld."
„Neen; ik heb tot vaste gewoonte aan
genomen praatjes op geen enkele manier
aan te moedigen en daarom spreek ik
nooit over wat ik zoo hier en daar op
vang. Ben je van plan dien brief te be
antwoorden?"
„Ik wil liever eens met het arme kind
praten. Ik denk, dat ik haar zal vragen
eens met me te gaan wandelen; buiten
kom je veel gemakkelijker tot openhartig
praten dan binnen."
„Het is prachtig weer voor October,"
zei de predikant. „De herfst wil zeker
alle regen van Juni en Juli weer goed
maken. Wat anders is, dat arme meisje
dat in Ashton Raad woont, is erg ziek en
denkelijk teveel aan boeken waarin het
contact met het werkelijke leven er maar
heel losjes bijhangt, doch waarin zwaar
geredeneerd wordt over zonde en geloof,
en bekeering, alsof het alléén op woorden
aankomt. Is het niet zóó, dat de schrijver
ons den Christus moet laten zien als Een
die altijd aanwezig is, in wiens schaduw
heel ons bestaan zich afspeelt; dat het
geloof in Hem méér spreekt uit de op
rechte daad, dan uit een overvloed van
woorden?
Elke lezer kan hier aanstonds onder
scheid opmerken, als hij bedenkt dat in
de protestantsch-Christelijke litteratuur
dit woord in het centrum geplaatst wordt:
alles prediking, niets preek. Er komen
allengs méér boeken, die het leven warm
en kloppend tot den lezer brengen; boeken
van schrijvers die o, zoo schuchter zijn om
groote woorden te bezigen, die weten da,t
de sfeer, de geheele inhoud en de glans
die over alles gespreid ligt een prediking
is van zuivere waarde. Zoo kan het ge
beuren, dat een boek waarin slechts heel
even over den Christus gesproken wordt,
maar dat in al zijn deelen den waren
Christelijken geest ademt, zeer verre te
verkiezen is boven den roman die met
veel groote woorden schermt om daardoor
een besef van onmacht te verdoezelen.
Bjet eerste zal als regel een aanwinst zijn
voor onze literatuur; het andere blijft
bijna steeds beneden de eischen die ge
steld moeten worden.
V
Met den nieuwen roman van mevrouw
G. van NesUilkens is het een eenigszins
eigenaardig geval. Wij gelooven niet, dat
het haar bedoeling kan zijn dat hij als
een „Christelijk" boek wordt beschouwd.
En indien dit zoo was, dan zouden wij ook
ten stelligste moeten wijzen op een tekort
in haar werk, dat wij allerminst onbetee-
kenend mogen noemen.
Maar ondanks dit, zien wij toch reden
om dit boek dichter tot ons te trekken,
om aandacht te vragen bij ons publiek
voor den „Eerwaarde" dien mevrouw v.
NesUilkens teekent. En dan mag wel
aanstonds van waardeering getuigd wor
den voior de wijze waarop zij' den een-
voudigen, goeden mensch dien de dominee
van Meerdorp is, tot ons gebracht heeft.
Daarmee blijkt ook, dat mevrouw van Nes
Uilkens toch nog wel altijd ondanks
de koerswijziging in haar leven een
open oog heeft voor den rijkdom van „het'
wondere ambt", een rijkdom die in meer
dere of mindere mate gestalte krijgt in
élken dienaar. We hebben hier te doen
met een eerlijk, wéér boek; en wij betreu
ren het niet dat deze man „met het uiter
lijk van een leeuw en het gemoed van een
kind" tot ons is gekomen en dat hij ons
in een spiegel zijn leven toont.
V
Den dominee van Meerdoirp noemen
sommige boeren „een kale jakker en een
halve gek"; en wij kunnen begrijpen dat
bij een zoo veelvuldig afwijken van den
weg dien zijn ambtsbroeders bij voorkeur
zullen volgen, het oordeel van de ge
meenteleden niet onverdeeld gunstig zal
zijn. Toch geldt dit meer de kleine dingen,
dan de groote; meer dan eens leeren wij'
zijn houding bewonderen, zijn opvatting
eerbiedigen.
„Eerwaarde" is niet getrouwd; Aagt
doet zijn huishouden. Dominee Snijders'
grootste liefde heeft de oude wrakke boot,
die hem gelegenheid geeft tot zwerven
op de plassen die er in Meerdorps omge
ving zoo veel zijn. Het is op een van die
tochten dat dominee in nauwer contact
komt met Wietske Wiersma, dochter van
een dronkaard, die eens een oppassend
man was, en van vrouw Maaike, die alles
doet om de zwakke zijde van den vader
voor de dochter verborgen te houden.
Deze Wietske is niet een dorpskind als
de anderen, en het is al ras te voorzien,
dat het stille dorp haar niet houden zal.
Zij' komt,jong meisje nog maar, in de
pastorie als hulp voor Aagt; zoo krijgt
dominee Snijders gelegenheid haar leven
te voirmen.
Het dorp heeft bezwaar tegen de ka
meraadschap tusschen die twee, en het
weet de duistere wegen om zijn gevoelens
kenbaar te maken. De laster groeit, zij be
reikt vrouw Maaike, zij bereikt ook Wiets
ke en den dominee. En deze laatste voelt
ik denk niet, dat ik vandaag tijd zal heb
ben naar haar toe te gaan. Harrison is
voor twee dagen weg. Zou het geen mooie
wandeling voor jou en Gertrude Pren-
dergast zijn? Ik zou het niet prettig vin
den, als ik den heelen dag niets van haar
hoorde."
„O, ik wil met alle genoegen voor je
gaan en zooals je voorstelt, zal ik Ger
trude vragen met me mee te gaan. Ik zal
een briefje aan de dokterswoning afgeven,
als ik naar de school ga."
Het briefje werd Gertrude 's morgens
in de schoolkamer gebracht, terwijl ze les
hadden.
„Wat staat er in?" vroeg Cissy.
Gertrude kleurde. „Mevrouw Stuart
vraagt me, vanmiddag om twee uur met
haar te gaan wandelen.
„Vraagt ze jou dat?" riep Cissy uit.
„Ja mij'; waarom zou ze niet?"
„Let op je werk, als je blieft," zei juf
frouw Scales op haar meest snibbigen
toon, „en bespreek mevrouw Stuarts brie
ven in je eigen tijd."
Gertrude voelde zich alles behalve op
haar gemak, toen ze met mevrouw Stuart
de wandeling aanving. Zooals altijd had
ze naar een plotselinge impuls gehandeld,
toen ze haar briefje schreef en nu
wenschte ze wel, dat ze het weer terug
kon nemen. Misschien zou mevrouw
Stuart haar een zottinnetje vinden, zich
verbaasd afvragen, waarom ze haar
het, wéét het: door dezen lagen laster ont
glipt Meerdorp hem.Want wat heeft
een gemeente aan een voorganger, dien zij
meent niet te kunnen achten?
Als Aagt gestorven is, steekt de laster
de tong al verder uit. Eerwaarde kan het
niet helpen, dat de menschen met modder
gooien; maar tóch
Zoo ziet Eerwaarde een leven achter
zich dat hij „verbroddeld werk" noemt.
Maar hij weet: een kostelijke prijs werd
gewonnen! De achting van dit kwaad
sprekende volk is hij kwijt, maar hij1 be
hoeft zich niet te schamen. En in Wiets-
kes leven is een schoone, reine liefde ge
groeid, door hem in veilige banen ge
leid.
Dan komt het einde van dominees ver
blijf in Meerdorp: de laster jaagt hem
weg. Twee kinderen Gods verlaten het
kerkgebouw, „de menschenkerk", zegt
de schrijfster „die hen heeft uitgestoo-
ten
Maar:
„Eerwaarde" is hij:, in den fijhsten zin
van het woord.
V
Wij hebben hier te doen met een hoogst
opmerkelijk boek, dat wij niet aanstonds
tot de Protestantsch-Christelijke littera
tuur durven rekenen, maar dat voor het
Protestantsch-Christelijke volksdeel van
beteekenia is.
A. L. VAN O YEN.
Ingezonden Mededeeling.
voor Manufaeturen.
Dames- en Klnderconfectle
Tapijten - Gordijnen
Bedden - Ledikanten en
aanverwante artikelen Is
GOES HULST
De onrust te Brouwershaven.
Er heerscht, naar ,,Het Volk" meldt,
groote onrust in Brouwershaven. Ten
gevolge van het feit, dat de groote gar-
nalenpellerij van de Firma G. Jansen
Maandag j.l. haar poorten heeft geslo
ten. Hierdoor worden 86 gezinnen ge
troffen, die gezamenlijk een f600 per
week aan pelloon in dit bedrijf verdien
den.
Volgens bet blad, is een persoonlijke
veete de oorzaak van de ellende. Tot
voor enkele jaren was de firma Jansen
het eenige pellersbedrijf van Brouwers
haven. Enkele van zijn visschers, de ge
broeders Grootjans en v. d. Klooster,
gingen deze firma echter concurrentie
aandoen door voor zichzelf te beginnen.
Het spreekt vanzelf, dat hierdoor een
onaangename verhouding ontstond, die
zich hoe langer hoe meer toespitste.
Kinderen van den heer Jansen konden
niet meer op straat komen zonder door
de andere partij te worden lastig ge
vallen en bedreigd. De beer Jansen en
zijn vrouw werden bij elke gelegenheid
uitgescholden en vaak gemolesteerd. Na
tuurlijk ging dit tenslotte over en weer
en op alle mogelijke manieren maakte
men elkaar bet leven zuur.
Ongeveer een jaar geleden trad de
garnalensteunregeling in werking ten
bate van pellers en exporteurs. In deze
regeling werd bepaald, dat de z.g. „puf",
de kleine garnalen, die niet voor de
consumptie bestemd zijn, in gedroogden
toestand zou worden afgenomen door de
Nederlandsche centrale voor eieren en
pluimvee, om tot pluimveevoeder te wor
den vermaald. Aan de bestaande, inge
schreven drogerijen, zooals de firma Jan
sen er een heeft, werd de verplichting op
gelegd om deze puf voor eiken visscher
te drogen ingevolge art. 1 van het gar-
nalenbesluit 1935. Tot dusver had de fir
ma Grootjans v. d. Klooster steeds in
Ouddorp laten drogen, doch toen bij mi
nisterieel rondschrijven van 4 Mei j.l.
nog eens extra aan de verplichting van de
drogerij herinnerd werd, besloten Groot
een betrekkelijke vreemdelinge met
haar zorgen lastig viel; maar er was nu i
niets meer aan te doen en wat mevrouw
Stuart ook mocht denken of zeggen, ze
moest het doorstaan.
„Ik ben blij, dat Johanna weer beter
is," begon mevrouw Stuart het gesprek.
„Het leek me het beste om je briefje in
persoon te beantwoorden; en ik ben zoo
blij dat ik gezelschap heb op mijn lange
wandeling; ik ga een arm meisje bezoe
ken, dat erg ziek is. Ze woont ruim drie
mijl bier vandaan in de Lower Ashton
Road. Je kunt zeker wel flink loopen?"
„O ja," zei Gertrude. „Ik ben nooit
moe. Ik vond, dat ik bet u van Johanna
vertellen moest," begon ze. „Ik vond het
zoo vreeselijk, wat er over haar-rondge
strooid wordt."
„Ik had er nog niets van gehoord," zei
mevrouw Stuart, „en ik denk, dat het niet
veel moeite kosten zal het den menschen
weer te doen vergeten. Maar ik kan me
voorstellen, hoe pijnlijk jij er door getrof
fen moest zajtn."
Gertrude's gezicht klaarde op. Me
vrouw Stuart was de eerste, die haar
eenig medegevoel had betoond. Ze had
genoeg standjes en verwijten te hooren
gekregen, maar zelfs haar vader had
niet gezegd, dat hij het akelig voor haar
vond.
„Dank u," zei ze nit den grond van
haar hart. „Ik voelde me in bet begin zoo
jans v. d. Klooster 'hun ,,puf" bij de
firma Jansen te brengen om te drogen,
Jansen zag hierin een nieuwe plagerij
van zijn vijanden en weigerde, waarbij te
vens het motief gold, dat hij bang was,
ondeugdelijke partijen af te keuren, be-
vieesd als hij was voor de dreigementen
van zijn tegenpartij. De pluimveecen
trale kwam eraan te pas en enkele we
ken geleden bracht ir. Ubbels een be
zoek aan Brouwershaven. Deze stelde
toen voor, dat Grootjans zijn puf op
neutraal terrein zou afleveren, waar bet
later door Jansen afgehaald zou kun
nen worden, zoodat de heeren dan niet
met elkaar in aanraking zouden behoe
ven te komen. Grootjans accepteerde dit,
maar Jansen vroeg een week bedenktijd.
Tot Maandag als een bom de mede
deeling in Brouwershaven vieh dat Jan
sen zijn geheele bedrijf had stilgelegd,
omdat hij er niet aan dacht de puf van
Grootjans te drogen.
Er heerscht te Brouwershaven veel
opwinding en verbittering over 't geval.
Vlissingen. B. en W. stellen voor op de
Houtkade en bet Droogdok oostzijde het
éénrichtingsverkeer in te voeren en wel
alleen komende van den Steenenbeer,
omgekeerd zal dan het verkeer van de
schipbrug door Onderstraat en Paling
straat worden geleid, terwijl de Kouden-
boek in de richting Onderstraat en de
Flesschenstraat in de richting Paling
straat wordt verboden en ook voor enkele
zijstraten van de Wolstraat het éénrich
tingsverkeer wordt voorgesteld.
Opheffing eener Openbare
school. Nadat reeds verleden jaar een
aangifte van 150 leerlingen voor de open
bare scholen niet voldoende was om elke
school een nieuwe eerste klasse te geven,
daalde bet aantal aangiften dit jaar tot
109, wat wellicht tot 115 zal klimmen.
Het gevolg daarvan is, dat B. en W.
voorstellen, school G op het eiland ge
heel op te heffen, ook nu aan school I.
aan de Bouwen Ewoutstraat geen eerste
klasse te vormen, zoo mogelijk het aantal
leerlingen van school B aan de Groote
Markt op tenminste 186 te brengen en in
dat geval den onderwijzer van school 'I,
den heer D. G. Was, naar school B over
te plaatsen, mits zijn jaarwedde voor re
kening van het Rijk blijft komen en do
onderwijzeres mej. H. Wolthuis over te
plaatsen van school G naar school I; en
mej. C. Lagaay en den heer J. B. Eek-
man op wachtgeld te stellen, en dit ook
met mej. Wolthuis te doen, als hiervoor
genoemde regeling niet tot stand komt.
We gsver betering. B. en W.
stellen den raad voor in werkverschaffing
verbeteringen aan te brengen aan bet ge
deelte Vrijdomsweg gelegen tusschen de
trambaan van de N.V. Stoomtram Wal
cheren en den Zwanenburgscbeweg, als
mede aan bet gedeelte van laatstgenoem
den weg dat gelegen is in deze gemeente
wat f 16500 zal kosten, w.o. f 11.500 aan
arbeidsloonen, enz.
Parkeerterrein. Bij het par
keeren van auto's in de omgeving van 't
station der Ned. Sp. worden steeds meer
moeilijkheden ondervonden; daarom is
naar een ander parkeerterrein uitgezien,
't Meest daarvoor geschikt achten B. en
W. een gedeelte van het met heesters be
plante terrein, gelegen in het verlengde
van den Prins Hendrikweg, schuin tegen
over den ingang van het Station. Daar
deze grond aan den Staat behoort, is
reeds aan den Minister van Waterstaat
vergunning gevraagd, om in plaats van
het aanwezige plantsoen een bestrating
aan te brengen, wat rond f 600 zal kosten.
B. en W. vragen machtiging tot het
maken van dit parkeerterrein na verkre
gen toestemming van den minister.
Domburg. Donderdagavond hield de
coöperatieve boerenleenbank alhier baar
algemeene vergadering. Het aantal leden
bedraagt 298, dat der spaarders 655,
voorschotten in loopende rekeningen 91,
aantal rekeningen 42. De winst ad
i 2005 is gevoegd bij' de reserve, die
hierdoor tot f32800 is aangegroeid. D'o
rentevergoeding aan spaarders is op 2.7
pet. gebracht, per halve maand te bere
kenen; voorschotrente 4.2 pet.
D'e aftredende bestuursleden werden
allen herkozen, t.w. de heeren J. de Vis'
ser Sz.P. de Visser Sz.; J. Wisse Pz.;
W. Provoost Az.
ongelukkig. Maar nu is Johanna gelukkig
weer in orde; ik vind het echter een erg
nare gedachte, dat de Cuthberts en an
dere menschen praatjes over haar ver
koop en."
„Ja, het is wel een harde straf voor
een poets, die ik flauw zou noemen, als
dergelijke aardigheden maar niet vaak
zulke ernstige gevolgen hadden. Maar jij
hebt tenminste alles gedaan, wat in je
macht stond om het kwaad te herstellen
en ik hoop, dat je de les nooit zult ver
geten."
„Ik geloof niet, dat zulks mogelijk is,"
zei Gertrude; „maar Johanna is niet de
eenige, over wie ik me zorgen maak. Ver
tel u me eens, mevrouw Stuart, vindt u
geld leenen verkeerd?"
„Misschien zou er een enkel geval kun
nen zijn, dat het geoorloofd is. Ofschoon
als het een meisje in jou omstandighe
den betreft, met een vader, die voor haar
zorgt kan ik me niet voorstellen, dat
er iets kan zijn, dat er voor zou .pleiten."
„Maar als het nu eens was om een
ander uit oen moeilijkheid te redden
als het, was om iemand anders goed te
doen. Ik kan u niet zeggen, voor wie het
was, maar gisteravond heb ik wat geld
geleend en ik kan niet zeggen, dat ik me
daar erg gelukkig onder voel."
„Lieve kind, als het een geldkwestie is,
lijlfct het me voor jou het veiligst je te
wenden tot je vader otf je tante."
Aan hot aantal steunmaatregelen komt
nog maar steeds geen eind. De regeering
is nu weer genoodzaakt voor te stellen
om aan de zeescheepvaart steun te ver
leenen, omdat ook daar de toestand on
houdbaar is geworden. Tevens is het noo
dig, dank zij de devaluatie waartoe men
in Belgiö is overgegaan (geheel onnoodig
zeggen enkele oud-ministers) om de loods
gelden zóó te verlagen, dat ze practisch
gelijk staan met do Belgische. Ook deze
scheepvaartmaatregelen kosten onze be
rooide schatkist weer een belangrijk be
drag. Het is waarlijk geen wonder, dat
de regeering spoed wil maken met de
behandeling van, het bezuinigingsontwerp.
De Kamer heeft het reeds in de afdeelin-
gen besproken, maar, naar verluidt, moe
ten bij S.D.A.P.-ers en een deel der
Roomsch-Katholieken ernstige bezwaren
er tegen gerezen zijn, zoodat de kansen
nog onzeker zijn.
Ook de spoorwegdirectie zit nog altijd
in de financiöele moeilijkheden. De ont
vangsten loopen nog voortdurend terug.
Het is dus begrijpelijk, dat men bij de
spoorwegen al het mogelijke wil doen, om
het reizen voordeel iger en dus aantrek
kelijker te maken. Er begint den laatstcn
tijd meer zakelijkheid bij de spoorweg
directie to komen. Er zullen nu spoedig
eendaagscho retourbiljetten tegen buurt-
verkeerprijs worden uitgegeven, een maat
regel, die zeker toejuichirg verdient.
Minister Marchant ia nu van het regee-
ringstooneel verdwenen. Zooals wel te ver
wachten was, is zijn ontslagaanvrage in
gewilligd.
Ook de bekende Engelsche staatsman
MacDonald zal binnenkort aftreden, al
thans als premier. Zijn gezondheidstoe
stand, die al lang niet best is, is daar
van de reden. Hij is iemand, die zijn
land groote en belangrijke diensten heeft
bewezen.
Aan politieke redevoeringen heeft het
in deze week weer niet ontbroken. Hitier
heeft negen kwartier lang de buitenland-
sche politiek van Duitschland uiteengezet
en die tenslotte in 13 punten samengevat
en de Engelsche minister Baldwin heeft
hom prompt met 13 punten beantwoord.
Hitier heeft, zijn vredeswil nogmaals
met alle kracht uitgesproken.
Daartegenover staat echter, dat zijn rede
in verschillende landen een pijnlijken in
druk moet maken. Rusland en niet min
der Italië laatstgenoemd land vooral
door punt 13, waarmede de Oostenrijksche
kwestie bedoeld wordt moeten beseffen,
dat Duitschland hun politiek sterk af
keurt.
In de rede van den rijkskanselier was
een duidelijke tendenz te bespeuren om
Engeland, hetwelk steeds de rol van be
middelaar heeft nagestreefd, gunstig te
stemmen.
Baldwin gaf de verzekering, dat het
geboden program ernstig en met welwil
lendheid zoo spoedig mogelijk nader zou
worden bestudeerd.
Maar intusschen acht Engeland zich
nochtans verplicht zijn nationale defen
sie, en dan speciaal in de lucht, op peil
te brengen, door deze ongeveer te ven
drievoudigen. In dit gedeelte van zijn
rede verheelde Baldwin niet, onaange
naam te zijn' getroffen door de wijze,
waarop Duitschland in het geheim zijn
luchtmacht tot een gevaarlijke hoogte
verrassend had opgevoerd.
Intusschen vergadert te Genève de Vol-
kenbondaraad om te trachten het conflict
tusschen Italië en Abessynië uit de wereld
te helpen. Of dat lukken zal, en zoo ja,
op welke wijze, is, terwijl wij dit schrij
ven, nog niet zeker.
Mussolini heeft duidelijk t.e verstaan
gegeven, dat hij van de inmenging van
den Volkenbond weinig gediend is. Hij
maakt dat zaakje liever zelf klaar, wat
men van een dictator moeilijk anders
venvachten kan.
JJe ïiedecéndscke Jmdpasfu
I DOOS 20 CT.-TUSE 40 en 60 CT I
„O neen, dat is in geen geval mogelijk,"
zei Gertrude kleurend. „Ziet u, ik ben niet
de eenige die er bij betrokken is, ik deed
het terwille van iemand anders, eigenlijk
terwille van ons allemaal."
Ze hadden nu de plaats bereikt, waar
bet laantje, waarin Spier' winkeltje ge
legen was, op de Asbton Road uitkwam.
Twee allesbehalve gunstig uitziende jon
gens hingen tegen een hek aan en toen
mevrouw Stuart en Gertrude voorbij gin
gen, begonnen ze spottend te lachen en
een van hen zei zoo luid, dat de dames het
wel moesten verstaan:
„Ik laat me toch zeker geen oog uit
slaan voor niets."
Gertrude legde haar hand op mevrouw
Stuarts arm en zei:
„O, kom u toch. gauw moe."
Mevrouw Stuart stond er van op te
kijken, zoo opgewonden als Gertrude er
plotseling uitzag.
„Maar Gertrude," zei z© lachend, „ik
zou gedacht hebben, dat jij voor niets of
niemand bang was. Ik geloof, dat ik wel
weet, wie die jongens zijh; wacht even,
ik moet eens met hen gaan praten."
„O mevrouw, doet u dat niet, doet u dat
als het u blieft niet!"
(Wordt vervolgd.)