uw- DE ZEEUW on Zn's del M.V. verdienen leder'pak HONIG's VERMICELLI GRATIS NGEN ST TWEEDE BLAD HET ADRES A. WILKING kGARS Voor den Zondag Letterkundige Kroniek Johanna Coninghame. Uit de Provincie Wat er deze week voorviel in U alle 0ELLNER- aan mlnl- leksprljzen. ststraat 37 choudingen tr kwartaal ngen. atig tarief. Holland. Arnhem. ctie. Ntdarl. Fabrikaat. FABRIEK 3. en Aanbod" mmerf 0.86 F E U I L L ET O N. ndustrlee- ige geld- 0 en ƒ500 0 den Heer RUIJTER. een vast en inl. en con- ri Koloniën der g 1932 bestaat geld contract. Garens, enz. pgelegd, die niet slecht weer moet O OS-hangar in U bij elke weers- lit is alleen moge- welke hel groote >-hangar U biedt LOOS 4 ZONEN, 3 E R D IJ K. ke, Tel. 2. r. idijk, Tel. 34. HTBOOIV1EN in In Iedere vlerk, meter IJMUIDEN If' VAN ZATERDAG 11 MEI 1035, Nr 187. HEER EN DIENAAR. Waar Ik ben, aldaar zal ook Mijn dienaar zijn. Joh. 12:23b. Jezus spreekt tot Zijne discipelen van Zijn verhooging, die aanstaande is. Achter het lijden en achter het kruis ziet Hij meer, daar wenkt de opstanding, de triomf over dood en graf, de plaats der eere aan de rechterhand des Vaders. Jezus' lijden en sterven is noodzakelijk voor het leven van allen, die met Hem één plant zijn geworden. Zijn dood zal zijn hun leven. Zijn vernedering zal den weg banen voor hun verhooging. Zijn verzoenend eterven, zal wezen het rustpunt van hun hart. Jezus denkt nooit aan Zichzelf alleen, Hij ia altijd de Borg en de Verlosser van Zijn volk. Nu ziet Hij met zich in de heerlijk heid, die Hem wacht, ook al Zijn diena ren. De overwinning is niet dubieus. Hij gaat in het lijden; voor de Zijnen. Hij gaat in den dood; zij worden met Hem begraven. Hij staat op uit de dooden; zij komen met Hem uit het graf. Hij vaart ten hemel op vol eer en zij worden met Hem in den hemel gezet. Waar Hij is, daar is Zijn volk. Hij kan niet buiten Zijn dienaar, Zijn heerlijkheid ia de zaligheid van Zijn volk. Het is de wil van den Borg; het is een belofte, wier vervulling niet faalt. Jezus en Zijn volk hooren bijeen. En dit zal de zaligheid zijn: altijd bij Jezus! Bij Hem, Die ons kocht met Zijn bloed, ja die ons lief had van eeuwigheid. NATUUR EN DICHTER door W. L. VAN LEEUWEN. IL Natuur en Dichter. Die twee, in zóó nauw verband genoemd, doen de ge dachten een knooppunt vinden in dien eenen kunstenaar, dat eenvoudige natuur kind en dien zanger bij Gods genade: Guido Gezelle. Bij hem zien wij, dat heel de natuur van Gods schoonheid, goedheid en wijs heid getuigt. Voor hem heeft elke bloem, ja elk blad een duidelijke sprake van den Schepper, Wiens werk hij aanbid dend bewondert. Op zijn weg door het Vlaamsche land een lijdensweg van schrede tot schrede welhaast is de schoonheid van de natuur hem tot een stille troost geworden; in de uren als smart en pijn het hevigst brandden, als de menschen hem alleen lieten staan, richtte hij het oog naar de schepping, die onder alle omstandigheden in staat was dat schreiende hart te troosten, die in felle pijn saamgeknepen lippen tot zingen te bewegen tot eer van den Schepper. Als wij zijn levensweg volgen, zien wij bij het groeien van de eenzaamheid ron dom Gezelle een steeds hartstochtelijker zich vastklemmen aan God, van Wien al het geschapene spreekt. Zoo zien wij de heilzame wending: naar de natuur, het boek, waarin hij leest van zijn Mees ter, wordt allengs sterker zijn oog ge trokken. En hij belijdt: „Wie is 't, die ooit, aanschouwbaar, al Gods wonder- heên verkonden zal?" Wie kondigt, wie vertelt er ons al 't bloeigewas, al 'tbiegegons des zomers? Wie den hommel groot, de bruine peren, de appels rood? En, badende in die zegenzee, het ridder- en het rundervee? Den schaapstal, die uit weiden gaat; het duifhuis, dat zijn vlerken slaat? (Vrij naar het Engelsch.) 14) o— „Hoe kun je nu zoo iets doen, kind, het is al zoo donker op straat; ik geloof, dat dit de laatste keer is geweest, dat ik permissie gaf. En waar is Charlie nu?" „Hij was met een van de studenten, maar daar steekt toch zeker niets in." Maar juist deze opmerking bewees, dat er wel iets in stak, en dat was ze zich zeer goed bewust, want Weston was een jongen, die nu niet in erg hoog aanzien stond op school. Bij het laatste semester had men hem bijna ontslagen wegens on eervol gedrag, en Gertrude had dien mid dag genoeg gehoord, om bevreesd te zijn voor den omgang van haar broer met dien jongen. Ze had juist enkele woorden opgevangen over een schuld, die slechts half betaald was en als de rest niet spoe dig kwam, zou Weston naar Dr Prënder- gast gaan. Charlie's antwoord had ze niet meer vernomen, want ze waren op dat oogenblik juist bij de schoolpoort en hij ▼roeg haar alleen naar huis te gaan, hij Dan blijft, want Gezelle is immers de religieuze dichter, de gedachte niet bij al dit tijdelijke, al het geschapene, ver wijlen. Hij heeft God gezien, deze natuur minnaar, en aanbiddend dankt hij Hem voor zoo rijke gave... Schoonheid aller wegen waar hij het oog richt, in veld en lucht; dat dringt de gedachten naar de volmaakte schoonheid, waarvan in dezen aardschen tempel slechts een flauwe glans doordringt: „Het Hofgebouw daar God in blijft", dat allengs méér zijn hoop voor de toekomst wordt. Hij, de Sint-Franciscus van den nieu wen tijd, die in zijn laatste levensuur zijn oprechte natuurliefde beleed in de woorden: „Wat hoorde ik toch geerne de vogelkens schuifelen", hij leefde ln een heiligdom, het heiligdom, dat Gods schep ping is en waarin hij als priester en profeet zijn dienenden arbeid verricht te. Hij toonde zich niet de verhevene, die aan het kleine en geringe zonder be langstelling te toonen voorbijging: als weleer Franciscus bukte hij zich naar het laag-bij-de-grondsche, en zelfs dien „nie- mandsvriend" de distel heft hij óp uit haar vergetelheid en teekent hij in haar schoone gratie: Men scheldt dat ge, iedereen ontvriend, tot voedsel van den ezel dient; men schudt uw scherpe bladen; doch, hij en scheldt onnut u niet, die 't schoone in al Gods werken ziet, en 't goede zoekt te raden. Maerlandt, Ruusbroec, Franciscus, van die allen is er iets in Gezelle's lied. En ln die tallooze verzen is één klank domlneerend, is één accoord sterk boven al de andere: de roem en de innige dank aan God, den oorsprong aller dingen, Wiens schepping een spiegel van Zijn grootheid, goedheid en wijsheid is in de oogen van dezen edelen mensch. En boven heel dien verzenschat is het jubel woord van een Anna Bijns (14941575) wel het best op zijn plaats: „Och hoe schoon moet Hij zijn die 'tal heeft ge- schepen!" Ook Gezelle belijdt wat zij zong: Want ziet gij iets schoons te water, te [lande, 'tMag bij de schoonheid des Scheppers [lutter drepen; Dus zegt oft denkt uut ter liefsten [brande: Och, hoe schoon moet hij zijn, die 'tal [heeft geschepen!" Het is deze verzuchting, die wij bij den religieuzen dichter in het algemeen op menige bladzij aantreffen. Hij ziet de natuur niet als een schoonheid-in-zichzelf- volkomen, doch hij schouwt achter den schijn het wezen, hij wendt de oogen van het spiegelbeeld naar de werkelijkheid, hij weet achter de schepping den Schep per, van Wien al het geschapene spreekt. Zoo kan het niet anders, of voor ons moet de dichter, die de natuur aldus ziet en bezingt, wel bizondere beteeke- nis hebben. Het werk van de tallooze kunstenaars, die aan de natuur hun beelden ontleenen, die ons haar schoon heid schilderen of wel in dat rijk het punt van uitgang vinden voor velerlei speurtochten, dat werk heeft ongetwijfeld zijn waarde. Maar voor ons is in heel dezen hof geen schooner bloem dan die slechts één doel heeft: te spreken van Gods grootheid. Niet hèt stilstaan bij het geschapene, maar het dóórdringen tot Hem, van Wien dit alles getuigt; niet de leeuwerik als zingend leven in een vroe gen morgen, maar de leeuwerik als sym bool van den geest, die zich niet binden laat door het aardsche, een hemel-bestor- mend opstijgen tot God. Het spreekt wel vanzelf, dat wij bij het lezen van al deze verzen met het werk van de religieuze dichters een zeer hech ten band gevoelen; van al hetgeen rond het opschrift „Natuur en Dichter" kan worden gegroepeerd, zijn dezen ons het liefst. En voor ons is er alle reden om juist aan deze schoonste proeven, als hoogtepunten van het geheel, de voor naamste plaats te geven; dat daarbij het werk van Gezelle op den voorgrond treedt verwondert niemand, als men bedenkt, dat hij „de meest-eomplete natuurdichter van de moderne literatuur" genoemd wordt. Als wij den dichter Gezelle de eerste plaats in de rij der natuurdichters geven een reden om fier op te zijn, dat hij in onze moedertaal schreef! bewijzen nochtans de namen van de overigen uit deze groep, dat hier een bonte verschei denheid de bewondering waard is. Wie zich in dit onderwerp wil verdiepen, wie den religieuzen dichter aanschouwen wil zooals hij zich in zijn verzen openbaart, hij ziet een veelheid die verrast en tot aanbiddende bewondering brengt. Het ware te wenschen, dat velen zich den religieuzen dichter tot gezel wilden kie zen op hun speurtocht door Gods schoone schepping! Zij zouden met Jan Luyken belijden: Ik zag de schoonheid, en de zoetheid [aller dingen, En sprak: „Wat zijt gij schoon!" Toen [hoorde mijn gemoed: „Dat zijn wij ook; maar hij van wien [wij 't al ontvingen, Is duizendmaal zoo schoon, en [duizendmaal zoo zoet". A. L. VAN OYEN. voor Manufacturen. Dames- en Klnderconfectle Tapijten - Gordijnen Bedden - Ledikanten en aanverwante artikelen Is GOES HULST IK BEN NIET VAN UW GELOOF. Deze uitdrukking is van Thorbecke aan Groen van Prinsterer. Ik moet beken nen dat ik niet wist dat hij dit woord ge sproken beeft, hetzij in toorn of in spot, ik liet bet in 't midden. En toch had ik 't kunnen weten, want sinds ongeveer een halve eeuw was ik 'in 't bezit o.a. van „Brieven van mr J. R. Thorbecke, 1830 1841", door mr G. Groen van Prinsterer, Amstedam, Höveker Zn., en daar kooit mij biji de schoonmaakopruiming dit boek in handen en lees ik in den 41 sten brief, gedagteekend 7 Sept. 1841, een afdruk van 't volgende schrijven, waarbijl Groen v. Prinsterer aanteekent: „Na ons tamelijk eendragtig zamenzijn in dubbele Kamer van 1840. Bij de ontvangst van de Eer ste Aflevering van het „Handboek" (be doeld is mr Groens „Handboek van de Geschiedenis des Vaderlands") en de toe zending der nieuwe „Aanteekening op de Grondwet" (doelende op de 2e druk van Thorbecke's „Aanteekening op de Grond wet", tegelijik met een scbrijVen zijn ouden vriend aangeboden). De brief luidt: „Ik was, waarde Vriend, eenige weken geleden aan Uw huis om U voor de Eer ste Aflevering van het Handboek der Va- derlandsche Geschiedenis vriendelijk dank te zeggen. Ik kan vele dingen niet zien met Uw oog. Met name zullen wij ons, vrees ik, over dergelijke wijze van behandeling nimmer vereenigen. Ik ben niet van Uw geloof 1doch ik wenschte dat allen voor het hunne zóóveel deden als gij voor het Uwe. Wij hadden wat meeri groeikracht in de Nederlandsche natuur. Ontvang het nevensgaand exem plaar van het 1ste deel der nieuwe Aan teekening met die welwillendheid, die door verschil van stelsel niet is uitgeslo ten. Steeds opregtelijk, t.t. J. R. Thorbecke." Een dergelijke verhouding moet ook be staan hebben o.a. tusschen dr Kuyper en mr Kappeyne, en prof. Bavinck en den Indischman Snoeck Hurgronje. N. J. B. 1) De cursiveering is van mij. Krabbendijks. Vrijdag vergaderde de raad. Afwezig dhr Welieman. Ingekomen is een schrijven van den Minister van Onderwijs, waarin meegedeeld wordt, dat voor de onkosten voor het L. O. de open bare school kan uitgeschakeld worden en adressanten, die de openbare school als norm wilden nemen, in het ongelijk worden gesteld. Eveneens een adres, ge richt aan de Kroon, om ook dat niet- ontvankelijk te verklaren. Dhr Vogelaar spreekt zijn teleurstelling daarover uit. Hij teekent den toestand van de school in de Wilhelmlnastraat. Ingekomen is een adres van de Natio nale Commissie tegen het Alcoholisme, om de A-verloven te verminderen en een adres van de Commissie van slijters en tappers, om dat niet te doen. De voor zitter wijst er op, dat voor onze gemeente daarmee praktisch niets te bereiken is. Dhr Haverhoek hoewel geheelonthouder, betoogt, dat in de gemeente weinig wordt gedronken en ziet, waar we reeds be perkt zijn, in verdere beperking geen heil. De adressen worden voor kennisgeving aangenomen. Ingekomen is een bericht van Ged. Sta ten, dat aan den heer Guiran f35 ver goeding moet worden toegekend voor zijn zoon, die elders een onderwijsinrichting bezoekt. Dhr Vogelaar vindt het jam mer, dat waar zooveel over bezuiniging gesproken wordt, hier van afgeweken wordt. Ingekomen is een verzoek van be woners van „Plaatsjes" ingevolge de Land- arbeiderswet, om de aflossing te verschui ven naar betere tijden. De voorzitter zegt, dat dit adres hier feitelijk niet hoort, maar bij de Vereeniging tot het verstrek ken van onroerend goed aan landarbei ders. Spr. is van meening, dat adressan ten moeten betalen. De gemeente kan voor de tekorten niet instaan. Hij vraagt zich af of adressanten wel genoegzaam van hun verplichting doordrongen zlin. Dhr Haverhoek herinnert er aan, dat toen wijlen Minister Talma met het ontwerp Landarbeiderswet bezig was, hem dat bij zonder interesseerde. De toestand van de landarbeiders was toen somber. Spr. wijst ook op het verschil in de 1 e 11 e r en den geest van de Landarbeiderswet. Hij gaat de geschiedenis in dezen van Krab- bendijke na en brengt hulde aan den heer Welieman voor zijn arbeid in dezen. De zaak is nu zoo: door de bedrijf sinkom- sten en door de groote werkloosheid Is het velen onmogelijk te betalen. De men schen willen graag op hun plaatsje blij ven. Spr. beveelt aan, dat er goed onder zocht zal worden of er wat gedaan zal kunnen worden en doet speciaal een be roep op den voorzitter. Dhr Vogelaar beschouwt het als een spaarsysteem. Er moet niet alleen ge spaard worden als het goed is, maar ook als het niet zoo ruim is. Volgens hem zijn de lasten niet zoo bijzonder hoog vergeleken bij anderen. Hij vraagt of niet kan overgegaan worden tot ge deeltelijke aflossing. De voorzitter zegt dat dit vraagstuk ook op de vergade ringen van de Ned. Gemeenten telkens de belangstelling heeft. Medegedeeld wordt, dat 19 Juni stem ming zal zijn voor den gemeenteraad. Aan de orde komt een voorstel tot op heffing zekerheidsstelling van den direc teur der gasfabriek, dhr Sneep. Wordt aangenomen. De begrootingen voor 1934 en 1935 worden gewijzigd. Dhr Haver hoek heeft bezwaar tegen een post voor boeken O. L. school enz., dia met f68 overschreden is, ondanks gegeven waar schuwing. De A.-R. moeten daartegen in verzet komen. Een nieuwe verordening ingevolge art. 15 der Leerplichtwet wordt vastgesteld. Dhr Haverhoek dankt B. en W. voor wat ze doen voor goedkoope levensmiddelen. Do voorzitter deelt op een vraag van dhr Haverhoek mee, dat er nog 15 werkloozen staan ingeschreven. Daarna sluiting. Domburg. De bewoners van het villa park genieten iederen avond van het mooie gezang van een nachtegaal. Ingezonden Mededeeling. bevat ter kennismaking een HONIG's BOUILLONBLOKJE zou zoo dadelijk volgen. „Is ze te lijmen?" waren de eerste woor den, die ze Weston had hooren zeggen, en toen hoefde ze er niet meer aan te twijfelen, dat het geld, van onder het tinnen doosje in de zakken van Weston was verhuisd. „Wat zullen we aan doen, naar de pas torie?" vroeg Gertrude. „Je blauwe met streepjes is mooi ge noeg." „En weet Johanna, dat ze zich kleeden moet?" „Om je de waarheid te zeggen", ant woordde haar tante „haar jurken zijn zoo uit de mode en zoo echt zonder de minste variatie, dat ik niet weten zou, wat ze aan moet doen. Natuurlijk moe ten we zien, daar verandering in te bren gen; maar dat gaat maar niet zoo in eens. Hoe ging het met haar vandaag, meisjes, kon ze nogal opschieten?" „We schoten heelemaal niet op we stonden stil als een blok" antwoordde Gertrude. „Haar onwetendheid gaat boven alle begrip, tante; en daarbij is ze "zoo trotsch, dat het er niet naar uitziet, dat ze van een ander iets zou willen aannemen, of het zou van Lottie on May Cuthbert moe ten zijn, daar i* ze op het oogenblik beste maatjes mee." „Och, vroeger zijn wij ook zoo geweest", zeide Cecil. „Ik weet nog heel goed, hoe dik je was met Lottie; en ik weet nog best, hoe je me altijd uit mijn humeur bracht, door haar vóór en na de Fransche les te kussen." „In ieder geval zal ze daar nu geen kans meer op hebben", antwoordde Ger trude. „Maar laat een van ons Johanna gaan halen." Sibyl ging op zoek naar de nieuwe huis- genoote en na een korte afwezigheid keerde ze terug met de mededeeling, dat Johanna in de schoolkamer zat te slapen, terwijl Oswald daar aan zijn Grieksch bezig was en verboden had, haar te storen. „Wat een malligheid, zeide Gertrude. „Wacht maar, ik zal haar wel eens even opporren." „Neen Gertrude" doch ze scheen plot seling haar oude energie herwonnen te hebben en was de kamer al uit. „Ze zal nog maken, dat Johanna aan ons allen een hekel krijgt", zeide Cecil; „ze heeft nog niet anders gedaan, dan haar plagen en dwars zitten." Juffrouw Prendergast was juist begon nen met haar gebruikelijk: „ik zal waar lijk een beroep op je vader moeten doen", toen Oswald binnentrad, Gertrude aan do polsen mot zich meevoerend. „Laat me los, Oswald." „Neen, ik denk er niet aan. Tante, u zult toch wel met me eens zijn, jlat dat arme kind, dat nauwelijks een dag hier in huis is, haar leven niet vergald be hoeft te worden door Gertrudes streken. Wilt u er zich mee bemoeien en er een eind aan maken? Ik vind het heel leelijk zoo onridderlijk." „Stel je niet aan,, jongen!" riep Ger trude. „Alsof ik me aan jou zou moeten storen. Of vind je het soms zoo ridderlijk, een meisje haar arm bont en blauw te knijpen?" „Waarlijk Oswald", bemoeide Cecil zich er mede, „ik geloof, dat je nu wel wat overdrijft. Als Johanna met ons mee gaat naar de pastorie, moet ze zich toch klaar maken? Laten we er een 8ind aan maken. Ik zal haar zelf wel even gaan roepen." „Zie mijn armen eens, tante", zeide Ger trude, die waarlijk in de sterke handen van haar broer Jeelijk bekneld had ge zeten ,is dit soms een broederlijke lief- koozing?" „Neen, on daar was geen aanleiding voor. Je moet er straks maar met je vader over spreken." Doch dat was het laatste, wat Ger trude zou doen; ze stelde zich er liever tevreden mee> in het. kleedvertrek baar blauwe polsen aan Johanna te toonen, met da opmerking: „Ktfjk, dat heb ik aan Da energie van ons volk is er in het verleden in geslaagd groote moeilijkhe den te overwinnen. Ter oplossing van de tegenwoordige is aanpassen absoluut noodzakelijk. Zonder aanpassing geen nieuwe welvaart. Daarom de handen in eengeslagen ter overwinning der moei lijkheden. Aldus Minister Oud in zijn rede deze week voor het Arasterdamsche Departe ment van de Ned. Mij. van Nijverheid. Hij zal wel weten, dat er bepaalde toekenen zijn, die op een dreigenden storm wijzen. Vooral het groote bezuinigingsplan, dat inderdaad diep insnijdt in ons volksleven, zal een storm van critiefc en protest ont ketenen, waarvan de eerste briesjes nu al vallen waar te nemen. De bezwaren be ginnen nu al te komen. Gelukkig kon deze week bij de behande ling der Indische begrooting in de Eerste Kamer worden gezegd, dat de toestand in Indië nog wel ernstig, maar toch niet hopeloos is en dat mede dank zij de ge troffen saneeringsmaatregelen onzer re- gearing, het in het Oosten begint te dagen. Tot de crisisverschijnselen behoort ze ker ook de zuivelweek, die te Middelburg is gehouden en waar krachtig aangedron gen is op het gebruik van meer zuivel producten, teneinde onze benarde zuivel industrie eenigen ateun te verleenen. We willen het nut van dergelijke demonstra ties niet gaarne ontkennen, maar een van de hoofdfactoren zal toch wel de prijs blijven. Als men de melk- en boterprijzen zooveel mogelijk aanpast aan het tegen woordige loonpeil, zal ook zeker het ver bruik nog wel toenemen. Het wil ons voorkomen, dat men dit op de crisisbu- reaux over het. hoofd ziet. Weet men daar wel, van welke kleine bedragen vele huismoeders moeten rondkomen? In Engeland heeft men de stemme:: over de crisis eens oven het zwijgen op gelegd. Het Engelsche volk heeft blijde ea dankbaar het zilveren jubileum van het Vorstenpaar gevierd. Men krijgt zoo den indruk, dat aan dit feestbetoon het go- heele volk heeft meegedaan en dat de Arbeiderspartij een heel wat hooger standpunt inneemt dan b.v. de S.D.A.P. in ons land. Het is wel gebleken, dat de Koning en Koningin bijzonder populair zijh. Het Engelsche volk is wol te benijden boven het Duitsche, waar do tyrannie re geert en hoe langer hoe meer do vrijheid, ook de godsdienstvrijheid, tot een bespot ting wordt gemaakt. Het wordt steeds duidelijker, dat door de machthebbers in Duitschland het moderne heidendom wordt gepropageerd. Zelfs de bisschop Müller die het wel heel wat zwakker zal hebben gedaan dan de behjdeniskerk mocht, niet waarschuwen tegen dit hei dendom. Da ©taats-dictator heeft deze waarschuwing onmogelijk gemaakt. En nog steeds zuchten de getrouwe predikan ten in gevangenis of concentratiekamp. Het schreit alles ten hemel. Weinig goeds belovend is ook de toene mende oorlogsstemming in Italië. Op nieuw zijn enkele lichtingen gemobili seerd en alles wijst er op, dat Italië het conflict met Abessynië met de wapenen wil uitvechten, althans zijp zin met mi litaire dreigementen wil afdwingen. Ook Japan heeft op defensie-gebied weinig goede voornemens. De luchtvloot zal versterkt en uitgebreid worden, terwijl verder een vijfjaars-bewapeningsplan is klaar gemaakt. Verdwaasde wereld! Kloetinge. De anti-revolutionaire kies- vereeniging alhier zal voor de Raadsver kiezing candidaat stellen: 1. R. Buiten huis (aftr.); 2. W. Nieuwdorp; 3. Jacob Meeuwse Pz.; 4 G. de Dreu; 5. P. J. Herdink. Breskens. De heer P. M. van Luijk is benoemd tot agent van den Prov. Stoom- bootdienst op de Westerschelde. Arnemuiden. De kiesvereeniging der S.G.P. alhier stelde voor de gemeente raadsverkiezing de volgende candidaten- lijst vast: 1. J. J. v. Horssen; 2. M. de Ridder; 3. L. v. d. Gruiter; 4. J. Joosse; 5. J. v. Belzen; 6. B. de Ridder. jou ta danken." „Aan rriijI Wat bedoel je?" „Net wat ik zeg. Ik was van plan, je uit je zoete droomen te wekken, met een natte spons, de spons, waar we 'de vaten mee wassoben hoor, alleen maar een zacht duwtje tegen je voorhoofd; maar meneer mijn broer, die zich als je beschermengel schijnt ié willen opwer pen, 'bemoeide zich er mee en heeft me niet engelachtig de trap afgesleept. Kijk niet zoo verdwaasd, je begrijpt me toch wel?" Maar Johanna begreep er niets van en moest er de gansche theevisite over denken, wat ze wel bedoeld kon hebben. Na da thee trok dominee zich in zijn studeerkamer terug en. do drie meisjes bleven alleen met mevrouw Stuart, die da gave bezat. oen gave die waarlijk niet zoo heel gewoon is om iedereen, met wie ze in aanraking kwam, op haar gemak te stellen. Cecil en Gertrude onderhielden zich al spoedig met haar op een wjjze, of ze haar al jaren gekend haddon; en beiden gingen gretig in op hot aanbod, om een Was te nemen op de Zondagsschool „Ik heb er werkelijk heel veel lust in", zeida Cecil, „als vader het nu maar goed vindt. Want die meat ik het eerst vra gen." ("Wordt vervolgd.)

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1935 | | pagina 5