uw-
DE ZEEUW
on Zn's
del M.V.
verdienen
leder'pak HONIG's VERMICELLI
GRATIS
NGEN
ST
TWEEDE BLAD
HET ADRES
A. WILKING
kGARS
Voor den Zondag
Letterkundige Kroniek
Johanna Coninghame.
Uit de Provincie
Wat er deze week voorviel
in U alle
0ELLNER-
aan mlnl-
leksprljzen.
ststraat 37
choudingen
tr kwartaal
ngen.
atig tarief.
Holland.
Arnhem.
ctie. Ntdarl. Fabrikaat.
FABRIEK
3.
en Aanbod"
mmerf 0.86
F E U I L L ET O N.
ndustrlee-
ige geld-
0 en ƒ500
0
den Heer
RUIJTER.
een vast en
inl. en con-
ri Koloniën der
g 1932 bestaat
geld contract.
Garens, enz.
pgelegd, die niet
slecht weer moet
O OS-hangar in
U bij elke weers-
lit is alleen moge-
welke hel groote
>-hangar U biedt
LOOS 4 ZONEN,
3 E R D IJ K.
ke, Tel. 2.
r.
idijk, Tel. 34.
HTBOOIV1EN
in In Iedere
vlerk, meter
IJMUIDEN
If'
VAN
ZATERDAG 11 MEI 1035, Nr 187.
HEER EN DIENAAR.
Waar Ik ben, aldaar zal ook
Mijn dienaar zijn. Joh. 12:23b.
Jezus spreekt tot Zijne discipelen van
Zijn verhooging, die aanstaande is.
Achter het lijden en achter het kruis
ziet Hij meer, daar wenkt de opstanding,
de triomf over dood en graf, de plaats
der eere aan de rechterhand des Vaders.
Jezus' lijden en sterven is noodzakelijk
voor het leven van allen, die met Hem
één plant zijn geworden.
Zijn dood zal zijn hun leven.
Zijn vernedering zal den weg banen
voor hun verhooging.
Zijn verzoenend eterven, zal wezen het
rustpunt van hun hart.
Jezus denkt nooit aan Zichzelf alleen,
Hij ia altijd de Borg en de Verlosser van
Zijn volk.
Nu ziet Hij met zich in de heerlijk
heid, die Hem wacht, ook al Zijn diena
ren.
De overwinning is niet dubieus.
Hij gaat in het lijden; voor de Zijnen.
Hij gaat in den dood; zij worden met
Hem begraven.
Hij staat op uit de dooden; zij komen
met Hem uit het graf.
Hij vaart ten hemel op vol eer en zij
worden met Hem in den hemel gezet.
Waar Hij is, daar is Zijn volk.
Hij kan niet buiten Zijn dienaar, Zijn
heerlijkheid ia de zaligheid van Zijn volk.
Het is de wil van den Borg; het is
een belofte, wier vervulling niet faalt.
Jezus en Zijn volk hooren bijeen.
En dit zal de zaligheid zijn: altijd bij
Jezus! Bij Hem, Die ons kocht met Zijn
bloed, ja die ons lief had van eeuwigheid.
NATUUR EN DICHTER
door W. L. VAN LEEUWEN.
IL
Natuur en Dichter. Die twee, in zóó
nauw verband genoemd, doen de ge
dachten een knooppunt vinden in dien
eenen kunstenaar, dat eenvoudige natuur
kind en dien zanger bij Gods genade:
Guido Gezelle.
Bij hem zien wij, dat heel de natuur
van Gods schoonheid, goedheid en wijs
heid getuigt. Voor hem heeft elke bloem,
ja elk blad een duidelijke sprake van
den Schepper, Wiens werk hij aanbid
dend bewondert. Op zijn weg door het
Vlaamsche land een lijdensweg van
schrede tot schrede welhaast is de
schoonheid van de natuur hem tot een
stille troost geworden; in de uren als
smart en pijn het hevigst brandden, als
de menschen hem alleen lieten staan,
richtte hij het oog naar de schepping,
die onder alle omstandigheden in staat
was dat schreiende hart te troosten, die
in felle pijn saamgeknepen lippen tot
zingen te bewegen tot eer van den
Schepper.
Als wij zijn levensweg volgen, zien wij
bij het groeien van de eenzaamheid ron
dom Gezelle een steeds hartstochtelijker
zich vastklemmen aan God, van Wien
al het geschapene spreekt. Zoo zien wij
de heilzame wending: naar de natuur,
het boek, waarin hij leest van zijn Mees
ter, wordt allengs sterker zijn oog ge
trokken. En hij belijdt: „Wie is 't, die
ooit, aanschouwbaar, al Gods wonder-
heên verkonden zal?"
Wie kondigt, wie vertelt er ons
al 't bloeigewas, al 'tbiegegons
des zomers? Wie den hommel groot,
de bruine peren, de appels rood?
En, badende in die zegenzee,
het ridder- en het rundervee?
Den schaapstal, die uit weiden gaat;
het duifhuis, dat zijn vlerken slaat?
(Vrij naar het Engelsch.)
14) o—
„Hoe kun je nu zoo iets doen, kind, het
is al zoo donker op straat; ik geloof,
dat dit de laatste keer is geweest, dat
ik permissie gaf. En waar is Charlie nu?"
„Hij was met een van de studenten,
maar daar steekt toch zeker niets in."
Maar juist deze opmerking bewees, dat
er wel iets in stak, en dat was ze zich
zeer goed bewust, want Weston was een
jongen, die nu niet in erg hoog aanzien
stond op school. Bij het laatste semester
had men hem bijna ontslagen wegens on
eervol gedrag, en Gertrude had dien mid
dag genoeg gehoord, om bevreesd te zijn
voor den omgang van haar broer met
dien jongen. Ze had juist enkele woorden
opgevangen over een schuld, die slechts
half betaald was en als de rest niet spoe
dig kwam, zou Weston naar Dr Prënder-
gast gaan. Charlie's antwoord had ze niet
meer vernomen, want ze waren op dat
oogenblik juist bij de schoolpoort en hij
▼roeg haar alleen naar huis te gaan, hij
Dan blijft, want Gezelle is immers de
religieuze dichter, de gedachte niet bij
al dit tijdelijke, al het geschapene, ver
wijlen. Hij heeft God gezien, deze natuur
minnaar, en aanbiddend dankt hij Hem
voor zoo rijke gave... Schoonheid aller
wegen waar hij het oog richt, in veld
en lucht; dat dringt de gedachten naar
de volmaakte schoonheid, waarvan in
dezen aardschen tempel slechts een
flauwe glans doordringt: „Het Hofgebouw
daar God in blijft", dat allengs méér zijn
hoop voor de toekomst wordt.
Hij, de Sint-Franciscus van den nieu
wen tijd, die in zijn laatste levensuur
zijn oprechte natuurliefde beleed in de
woorden: „Wat hoorde ik toch geerne de
vogelkens schuifelen", hij leefde ln een
heiligdom, het heiligdom, dat Gods schep
ping is en waarin hij als priester en
profeet zijn dienenden arbeid verricht
te. Hij toonde zich niet de verhevene,
die aan het kleine en geringe zonder be
langstelling te toonen voorbijging: als
weleer Franciscus bukte hij zich naar het
laag-bij-de-grondsche, en zelfs dien „nie-
mandsvriend" de distel heft hij óp
uit haar vergetelheid en teekent hij in
haar schoone gratie:
Men scheldt dat ge, iedereen ontvriend,
tot voedsel van den ezel dient;
men schudt uw scherpe bladen;
doch, hij en scheldt onnut u niet,
die 't schoone in al Gods werken ziet,
en 't goede zoekt te raden.
Maerlandt, Ruusbroec, Franciscus,
van die allen is er iets in Gezelle's lied.
En ln die tallooze verzen is één klank
domlneerend, is één accoord sterk boven
al de andere: de roem en de innige dank
aan God, den oorsprong aller dingen,
Wiens schepping een spiegel van Zijn
grootheid, goedheid en wijsheid is in de
oogen van dezen edelen mensch. En
boven heel dien verzenschat is het jubel
woord van een Anna Bijns (14941575)
wel het best op zijn plaats: „Och hoe
schoon moet Hij zijn die 'tal heeft ge-
schepen!" Ook Gezelle belijdt wat zij
zong:
Want ziet gij iets schoons te water, te
[lande,
'tMag bij de schoonheid des Scheppers
[lutter drepen;
Dus zegt oft denkt uut ter liefsten
[brande:
Och, hoe schoon moet hij zijn, die 'tal
[heeft geschepen!"
Het is deze verzuchting, die wij bij
den religieuzen dichter in het algemeen
op menige bladzij aantreffen. Hij ziet de
natuur niet als een schoonheid-in-zichzelf-
volkomen, doch hij schouwt achter den
schijn het wezen, hij wendt de oogen van
het spiegelbeeld naar de werkelijkheid,
hij weet achter de schepping den Schep
per, van Wien al het geschapene spreekt.
Zoo kan het niet anders, of voor ons
moet de dichter, die de natuur aldus
ziet en bezingt, wel bizondere beteeke-
nis hebben. Het werk van de tallooze
kunstenaars, die aan de natuur hun
beelden ontleenen, die ons haar schoon
heid schilderen of wel in dat rijk het
punt van uitgang vinden voor velerlei
speurtochten, dat werk heeft ongetwijfeld
zijn waarde. Maar voor ons is in heel
dezen hof geen schooner bloem dan die
slechts één doel heeft: te spreken van
Gods grootheid. Niet hèt stilstaan bij het
geschapene, maar het dóórdringen tot
Hem, van Wien dit alles getuigt; niet de
leeuwerik als zingend leven in een vroe
gen morgen, maar de leeuwerik als sym
bool van den geest, die zich niet binden
laat door het aardsche, een hemel-bestor-
mend opstijgen tot God.
Het spreekt wel vanzelf, dat wij bij
het lezen van al deze verzen met het werk
van de religieuze dichters een zeer hech
ten band gevoelen; van al hetgeen rond
het opschrift „Natuur en Dichter" kan
worden gegroepeerd, zijn dezen ons het
liefst. En voor ons is er alle reden om
juist aan deze schoonste proeven, als
hoogtepunten van het geheel, de voor
naamste plaats te geven; dat daarbij het
werk van Gezelle op den voorgrond treedt
verwondert niemand, als men bedenkt,
dat hij „de meest-eomplete natuurdichter
van de moderne literatuur" genoemd
wordt.
Als wij den dichter Gezelle de eerste
plaats in de rij der natuurdichters geven
een reden om fier op te zijn, dat hij
in onze moedertaal schreef! bewijzen
nochtans de namen van de overigen uit
deze groep, dat hier een bonte verschei
denheid de bewondering waard is. Wie
zich in dit onderwerp wil verdiepen, wie
den religieuzen dichter aanschouwen wil
zooals hij zich in zijn verzen openbaart,
hij ziet een veelheid die verrast en
tot aanbiddende bewondering brengt. Het
ware te wenschen, dat velen zich den
religieuzen dichter tot gezel wilden kie
zen op hun speurtocht door Gods schoone
schepping! Zij zouden met Jan Luyken
belijden:
Ik zag de schoonheid, en de zoetheid
[aller dingen,
En sprak: „Wat zijt gij schoon!" Toen
[hoorde mijn gemoed:
„Dat zijn wij ook; maar hij van wien
[wij 't al ontvingen,
Is duizendmaal zoo schoon, en
[duizendmaal zoo zoet".
A. L. VAN OYEN.
voor Manufacturen.
Dames- en Klnderconfectle
Tapijten - Gordijnen
Bedden - Ledikanten en
aanverwante artikelen Is
GOES
HULST
IK BEN NIET VAN UW GELOOF.
Deze uitdrukking is van Thorbecke
aan Groen van Prinsterer. Ik moet beken
nen dat ik niet wist dat hij dit woord ge
sproken beeft, hetzij in toorn of in spot,
ik liet bet in 't midden. En toch had ik
't kunnen weten, want sinds ongeveer een
halve eeuw was ik 'in 't bezit o.a. van
„Brieven van mr J. R. Thorbecke, 1830
1841", door mr G. Groen van Prinsterer,
Amstedam, Höveker Zn., en daar kooit
mij biji de schoonmaakopruiming dit boek
in handen en lees ik in den 41 sten brief,
gedagteekend 7 Sept. 1841, een afdruk van
't volgende schrijven, waarbijl Groen v.
Prinsterer aanteekent: „Na ons tamelijk
eendragtig zamenzijn in dubbele Kamer
van 1840. Bij de ontvangst van de Eer
ste Aflevering van het „Handboek" (be
doeld is mr Groens „Handboek van de
Geschiedenis des Vaderlands") en de toe
zending der nieuwe „Aanteekening op de
Grondwet" (doelende op de 2e druk van
Thorbecke's „Aanteekening op de Grond
wet", tegelijik met een scbrijVen zijn
ouden vriend aangeboden). De brief luidt:
„Ik was, waarde Vriend, eenige weken
geleden aan Uw huis om U voor de Eer
ste Aflevering van het Handboek der Va-
derlandsche Geschiedenis vriendelijk
dank te zeggen. Ik kan vele dingen niet
zien met Uw oog. Met name zullen wij
ons, vrees ik, over dergelijke wijze van
behandeling nimmer vereenigen. Ik ben
niet van Uw geloof 1doch ik wenschte
dat allen voor het hunne zóóveel deden
als gij voor het Uwe. Wij hadden wat
meeri groeikracht in de Nederlandsche
natuur. Ontvang het nevensgaand exem
plaar van het 1ste deel der nieuwe Aan
teekening met die welwillendheid, die
door verschil van stelsel niet is uitgeslo
ten.
Steeds opregtelijk, t.t.
J. R. Thorbecke."
Een dergelijke verhouding moet ook be
staan hebben o.a. tusschen dr Kuyper en
mr Kappeyne, en prof. Bavinck en den
Indischman Snoeck Hurgronje.
N. J. B.
1) De cursiveering is van mij.
Krabbendijks. Vrijdag vergaderde de
raad. Afwezig dhr Welieman. Ingekomen
is een schrijven van den Minister van
Onderwijs, waarin meegedeeld wordt, dat
voor de onkosten voor het L. O. de open
bare school kan uitgeschakeld worden
en adressanten, die de openbare school
als norm wilden nemen, in het ongelijk
worden gesteld. Eveneens een adres, ge
richt aan de Kroon, om ook dat niet-
ontvankelijk te verklaren. Dhr Vogelaar
spreekt zijn teleurstelling daarover uit.
Hij teekent den toestand van de school
in de Wilhelmlnastraat.
Ingekomen is een adres van de Natio
nale Commissie tegen het Alcoholisme,
om de A-verloven te verminderen en een
adres van de Commissie van slijters en
tappers, om dat niet te doen. De voor
zitter wijst er op, dat voor onze gemeente
daarmee praktisch niets te bereiken is.
Dhr Haverhoek hoewel geheelonthouder,
betoogt, dat in de gemeente weinig wordt
gedronken en ziet, waar we reeds be
perkt zijn, in verdere beperking geen heil.
De adressen worden voor kennisgeving
aangenomen.
Ingekomen is een bericht van Ged. Sta
ten, dat aan den heer Guiran f35 ver
goeding moet worden toegekend voor zijn
zoon, die elders een onderwijsinrichting
bezoekt. Dhr Vogelaar vindt het jam
mer, dat waar zooveel over bezuiniging
gesproken wordt, hier van afgeweken
wordt. Ingekomen is een verzoek van be
woners van „Plaatsjes" ingevolge de Land-
arbeiderswet, om de aflossing te verschui
ven naar betere tijden. De voorzitter zegt,
dat dit adres hier feitelijk niet hoort,
maar bij de Vereeniging tot het verstrek
ken van onroerend goed aan landarbei
ders. Spr. is van meening, dat adressan
ten moeten betalen. De gemeente kan
voor de tekorten niet instaan. Hij vraagt
zich af of adressanten wel genoegzaam
van hun verplichting doordrongen zlin.
Dhr Haverhoek herinnert er aan, dat toen
wijlen Minister Talma met het ontwerp
Landarbeiderswet bezig was, hem dat bij
zonder interesseerde. De toestand van de
landarbeiders was toen somber. Spr. wijst
ook op het verschil in de 1 e 11 e r en den
geest van de Landarbeiderswet. Hij
gaat de geschiedenis in dezen van Krab-
bendijke na en brengt hulde aan den
heer Welieman voor zijn arbeid in dezen.
De zaak is nu zoo: door de bedrijf sinkom-
sten en door de groote werkloosheid Is
het velen onmogelijk te betalen. De men
schen willen graag op hun plaatsje blij
ven. Spr. beveelt aan, dat er goed onder
zocht zal worden of er wat gedaan zal
kunnen worden en doet speciaal een be
roep op den voorzitter.
Dhr Vogelaar beschouwt het als een
spaarsysteem. Er moet niet alleen ge
spaard worden als het goed is, maar
ook als het niet zoo ruim is. Volgens
hem zijn de lasten niet zoo bijzonder
hoog vergeleken bij anderen. Hij vraagt
of niet kan overgegaan worden tot ge
deeltelijke aflossing. De voorzitter zegt
dat dit vraagstuk ook op de vergade
ringen van de Ned. Gemeenten telkens
de belangstelling heeft.
Medegedeeld wordt, dat 19 Juni stem
ming zal zijn voor den gemeenteraad.
Aan de orde komt een voorstel tot op
heffing zekerheidsstelling van den direc
teur der gasfabriek, dhr Sneep. Wordt
aangenomen. De begrootingen voor 1934
en 1935 worden gewijzigd. Dhr Haver
hoek heeft bezwaar tegen een post voor
boeken O. L. school enz., dia met f68
overschreden is, ondanks gegeven waar
schuwing. De A.-R. moeten daartegen in
verzet komen.
Een nieuwe verordening ingevolge art.
15 der Leerplichtwet wordt vastgesteld.
Dhr Haverhoek dankt B. en W. voor wat
ze doen voor goedkoope levensmiddelen.
Do voorzitter deelt op een vraag van dhr
Haverhoek mee, dat er nog 15 werkloozen
staan ingeschreven. Daarna sluiting.
Domburg. De bewoners van het villa
park genieten iederen avond van het
mooie gezang van een nachtegaal.
Ingezonden Mededeeling.
bevat ter kennismaking een
HONIG's BOUILLONBLOKJE
zou zoo dadelijk volgen.
„Is ze te lijmen?" waren de eerste woor
den, die ze Weston had hooren zeggen,
en toen hoefde ze er niet meer aan te
twijfelen, dat het geld, van onder het
tinnen doosje in de zakken van Weston
was verhuisd.
„Wat zullen we aan doen, naar de pas
torie?" vroeg Gertrude.
„Je blauwe met streepjes is mooi ge
noeg."
„En weet Johanna, dat ze zich kleeden
moet?"
„Om je de waarheid te zeggen", ant
woordde haar tante „haar jurken zijn
zoo uit de mode en zoo echt zonder de
minste variatie, dat ik niet weten zou,
wat ze aan moet doen. Natuurlijk moe
ten we zien, daar verandering in te bren
gen; maar dat gaat maar niet zoo in
eens. Hoe ging het met haar vandaag,
meisjes, kon ze nogal opschieten?"
„We schoten heelemaal niet op we
stonden stil als een blok" antwoordde
Gertrude.
„Haar onwetendheid gaat boven alle
begrip, tante; en daarbij is ze "zoo trotsch,
dat het er niet naar uitziet, dat ze van
een ander iets zou willen aannemen, of
het zou van Lottie on May Cuthbert moe
ten zijn, daar i* ze op het oogenblik
beste maatjes mee."
„Och, vroeger zijn wij ook zoo geweest",
zeide Cecil. „Ik weet nog heel goed, hoe
dik je was met Lottie; en ik weet nog
best, hoe je me altijd uit mijn humeur
bracht, door haar vóór en na de Fransche
les te kussen."
„In ieder geval zal ze daar nu geen
kans meer op hebben", antwoordde Ger
trude. „Maar laat een van ons Johanna
gaan halen."
Sibyl ging op zoek naar de nieuwe huis-
genoote en na een korte afwezigheid
keerde ze terug met de mededeeling, dat
Johanna in de schoolkamer zat te slapen,
terwijl Oswald daar aan zijn Grieksch
bezig was en verboden had, haar te storen.
„Wat een malligheid, zeide Gertrude.
„Wacht maar, ik zal haar wel eens even
opporren."
„Neen Gertrude" doch ze scheen plot
seling haar oude energie herwonnen te
hebben en was de kamer al uit. „Ze zal
nog maken, dat Johanna aan ons allen
een hekel krijgt", zeide Cecil; „ze heeft
nog niet anders gedaan, dan haar plagen
en dwars zitten."
Juffrouw Prendergast was juist begon
nen met haar gebruikelijk: „ik zal waar
lijk een beroep op je vader moeten doen",
toen Oswald binnentrad, Gertrude aan
do polsen mot zich meevoerend.
„Laat me los, Oswald."
„Neen, ik denk er niet aan. Tante, u
zult toch wel met me eens zijn, jlat dat
arme kind, dat nauwelijks een dag hier
in huis is, haar leven niet vergald be
hoeft te worden door Gertrudes streken.
Wilt u er zich mee bemoeien en er een
eind aan maken? Ik vind het heel leelijk
zoo onridderlijk."
„Stel je niet aan,, jongen!" riep Ger
trude. „Alsof ik me aan jou zou moeten
storen. Of vind je het soms zoo ridderlijk,
een meisje haar arm bont en blauw te
knijpen?"
„Waarlijk Oswald", bemoeide Cecil zich
er mede, „ik geloof, dat je nu wel wat
overdrijft. Als Johanna met ons mee gaat
naar de pastorie, moet ze zich toch klaar
maken? Laten we er een 8ind aan maken.
Ik zal haar zelf wel even gaan roepen."
„Zie mijn armen eens, tante", zeide Ger
trude, die waarlijk in de sterke handen
van haar broer Jeelijk bekneld had ge
zeten ,is dit soms een broederlijke lief-
koozing?"
„Neen, on daar was geen aanleiding
voor. Je moet er straks maar met je vader
over spreken."
Doch dat was het laatste, wat Ger
trude zou doen; ze stelde zich er liever
tevreden mee> in het. kleedvertrek baar
blauwe polsen aan Johanna te toonen,
met da opmerking: „Ktfjk, dat heb ik aan
Da energie van ons volk is er in het
verleden in geslaagd groote moeilijkhe
den te overwinnen. Ter oplossing van de
tegenwoordige is aanpassen absoluut
noodzakelijk. Zonder aanpassing geen
nieuwe welvaart. Daarom de handen in
eengeslagen ter overwinning der moei
lijkheden.
Aldus Minister Oud in zijn rede deze
week voor het Arasterdamsche Departe
ment van de Ned. Mij. van Nijverheid. Hij
zal wel weten, dat er bepaalde toekenen
zijn, die op een dreigenden storm wijzen.
Vooral het groote bezuinigingsplan, dat
inderdaad diep insnijdt in ons volksleven,
zal een storm van critiefc en protest ont
ketenen, waarvan de eerste briesjes nu al
vallen waar te nemen. De bezwaren be
ginnen nu al te komen.
Gelukkig kon deze week bij de behande
ling der Indische begrooting in de Eerste
Kamer worden gezegd, dat de toestand in
Indië nog wel ernstig, maar toch niet
hopeloos is en dat mede dank zij de ge
troffen saneeringsmaatregelen onzer re-
gearing, het in het Oosten begint te dagen.
Tot de crisisverschijnselen behoort ze
ker ook de zuivelweek, die te Middelburg
is gehouden en waar krachtig aangedron
gen is op het gebruik van meer zuivel
producten, teneinde onze benarde zuivel
industrie eenigen ateun te verleenen. We
willen het nut van dergelijke demonstra
ties niet gaarne ontkennen, maar een van
de hoofdfactoren zal toch wel de prijs
blijven. Als men de melk- en boterprijzen
zooveel mogelijk aanpast aan het tegen
woordige loonpeil, zal ook zeker het ver
bruik nog wel toenemen. Het wil ons
voorkomen, dat men dit op de crisisbu-
reaux over het. hoofd ziet. Weet men
daar wel, van welke kleine bedragen vele
huismoeders moeten rondkomen?
In Engeland heeft men de stemme::
over de crisis eens oven het zwijgen op
gelegd. Het Engelsche volk heeft blijde ea
dankbaar het zilveren jubileum van het
Vorstenpaar gevierd. Men krijgt zoo den
indruk, dat aan dit feestbetoon het go-
heele volk heeft meegedaan en dat de
Arbeiderspartij een heel wat hooger
standpunt inneemt dan b.v. de S.D.A.P.
in ons land. Het is wel gebleken, dat de
Koning en Koningin bijzonder populair
zijh.
Het Engelsche volk is wol te benijden
boven het Duitsche, waar do tyrannie re
geert en hoe langer hoe meer do vrijheid,
ook de godsdienstvrijheid, tot een bespot
ting wordt gemaakt. Het wordt steeds
duidelijker, dat door de machthebbers in
Duitschland het moderne heidendom
wordt gepropageerd. Zelfs de bisschop
Müller die het wel heel wat zwakker
zal hebben gedaan dan de behjdeniskerk
mocht, niet waarschuwen tegen dit hei
dendom. Da ©taats-dictator heeft deze
waarschuwing onmogelijk gemaakt. En
nog steeds zuchten de getrouwe predikan
ten in gevangenis of concentratiekamp.
Het schreit alles ten hemel.
Weinig goeds belovend is ook de toene
mende oorlogsstemming in Italië. Op
nieuw zijn enkele lichtingen gemobili
seerd en alles wijst er op, dat Italië het
conflict met Abessynië met de wapenen
wil uitvechten, althans zijp zin met mi
litaire dreigementen wil afdwingen.
Ook Japan heeft op defensie-gebied
weinig goede voornemens. De luchtvloot
zal versterkt en uitgebreid worden, terwijl
verder een vijfjaars-bewapeningsplan is
klaar gemaakt.
Verdwaasde wereld!
Kloetinge. De anti-revolutionaire kies-
vereeniging alhier zal voor de Raadsver
kiezing candidaat stellen: 1. R. Buiten
huis (aftr.); 2. W. Nieuwdorp; 3. Jacob
Meeuwse Pz.; 4 G. de Dreu; 5. P. J.
Herdink.
Breskens. De heer P. M. van Luijk is
benoemd tot agent van den Prov. Stoom-
bootdienst op de Westerschelde.
Arnemuiden. De kiesvereeniging der
S.G.P. alhier stelde voor de gemeente
raadsverkiezing de volgende candidaten-
lijst vast: 1. J. J. v. Horssen; 2. M. de
Ridder; 3. L. v. d. Gruiter; 4. J. Joosse;
5. J. v. Belzen; 6. B. de Ridder.
jou ta danken."
„Aan rriijI Wat bedoel je?"
„Net wat ik zeg. Ik was van plan, je
uit je zoete droomen te wekken, met een
natte spons, de spons, waar we 'de
vaten mee wassoben hoor, alleen maar
een zacht duwtje tegen je voorhoofd;
maar meneer mijn broer, die zich als je
beschermengel schijnt ié willen opwer
pen, 'bemoeide zich er mee en heeft me
niet engelachtig de trap afgesleept. Kijk
niet zoo verdwaasd, je begrijpt me toch
wel?"
Maar Johanna begreep er niets van en
moest er de gansche theevisite over
denken, wat ze wel bedoeld kon hebben.
Na da thee trok dominee zich in zijn
studeerkamer terug en. do drie meisjes
bleven alleen met mevrouw Stuart, die
da gave bezat. oen gave die waarlijk
niet zoo heel gewoon is om iedereen,
met wie ze in aanraking kwam, op haar
gemak te stellen.
Cecil en Gertrude onderhielden zich al
spoedig met haar op een wjjze, of ze
haar al jaren gekend haddon; en beiden
gingen gretig in op hot aanbod, om een
Was te nemen op de Zondagsschool
„Ik heb er werkelijk heel veel lust in",
zeida Cecil, „als vader het nu maar goed
vindt. Want die meat ik het eerst vra
gen." ("Wordt vervolgd.)