DE ZEEDW N AT IO N A L E GRATIS -15 millioen gulden leder-pak HONIG's VERMICELLI Voor den Zondag Letterkundige Kroniek De Pastorie aan Zee HET ADRES A. WILKING Wat er deze week voorviel LEVENSVERZEKERING-BANK Rotterdam In 1934 aan polishouders uitgekeerd. bevat ter kennismaking een 's BOUILLONBLOKJE VAN ZATERDAG 13 APRIL 1335, Nr 165. HET RUSTPUNT VAN ONS HART. Het ia volbracht! Joh. 19:30. Golgotha is do heuvel der schande. Daar zien wij, wat de mensch is en wat hij verdiend heeft als rebel tegen den hoogen God. Golgotha ia ook de heuvel der ge nade. Jezus hangt aan het kruis, is vau God en menschen verlaten. Hij kermt in Zijn verlatenheid. Maar Hij hangt daar als Borg, als het Lam Gods, dat de zonden der wereld wegneemt. Vóór Hij het hoofd buigt en Zijn geest stelt in de handen Zijns Vaders, roept Hij uit: Het is volbracht! Welk een woord. Het verlossingswerk is af, de Borg heeft voldaan met den prijs van Zijn bloed. Dit woord is de eeuwen door tot troost geweest voor hen, die dreigden onder den last hunner zonden te bezwijken. Die ge voelden, dat zij de hel en den dood rechtvaardig verdiend hadden. En in den angst der ziel riepen: o God, wees mij, zondaar, genadig! Die werden door den Geest Gods naar Golgotha geleid, om daar het woord te hooren: het is, ook voor u, volbracht! Daarom is die heuvel der schande, voor zondaren de liefste plek op aarde. D'aarom is dat kruis hen zoo dier baar. Want Golgotha is de plaats, waar zij als verlorenen en verdoemden kwamen, maar van waar ze als verlosten weder keerden. En als de satan met zijn tra wanten hen bestookt en bespringt, dan wijzen zij hem op dat kruis en zeggen: het is volbracht! Het werk der verlossing is af. Van den mensch behoeft er niets meer bij, niets! Het is alles volbracht! HET KIND IN DE POËZIE. Dichters van alle eeuwen hebben het oog gericht op het kinderland, dien schoo- nen bloemhof, waarvan het stil en aan dachtig beschouwen den ouderen immer een vreugde is en een wondere openbaring tevens. Doch, al is het op zichzelf waar, dat de dichters van alle tijden hun aandacht óók aan het kind geschonken hebben, hierbij moet toch aanstonds gezegd wor den, dat niet uit elke periode een volle rijkdom bewaard bleef. Als wij in onze letterkunde het geheele veld overzien laten wij zeggen: van de tweede helft der twaalfde eeuw tot op heden dan stui ten wij een enkele maal op een hiaat, dat zijn oorzaak vindt in een volslagen gemis aan belangrijkheid op dit speciale terrein (zoo bijvoorbeeld de achttiende eeuw). Maar één ding is bij dit alles volkomen duidelijk: dat het kind en de kinderziel sedert verre tijden de aandacht hebben vastgehouden van diegenen uit het volk, die wij zijn zieners en profeten mogen noemen: de dichters. En dat was voor zeer velen een terugdenken aan den schoonsten levenstijd, een verlangen en heimwee naar het land, waarheen een terugkeer den mensch onthouden blijft. Zoo was er in het kinderleven een ont zaglijke rijkdom schoone en goede dingen, waarop bij het ouder-worden de jongeren om hem heen des dichters aandacht saam- trokken. De tijden mochten bang en zwaar zijn, alles om hem heen koken en brui sen, als de dichter zijn oog wendde naar kinderland, was er rust, en door die rust vertrouwen en hoop. Bij die bron hebben velen lafenis en heul gevonden. Uit de gedichten, die uit de middel eeuwen tot ons komen, bemerken wij, dat FEUILLETON door GEORGE MAG DONALD. 61.) Haar innerlijk evenwicht was ernstig verstoord, en ik wist, dat de nieuwe om geving, waarin we haar geplaatst had den, niet langer tot haar welzijn zou strekken. Door haar ongeval was haar le ven als 't ware in een nauwe cel terug gedrongen en nu het zich had laten ver lokken uit die cel te ontsnappen om zich weer te ontwikkelen en op te bloeien, had potseling zich een hindernis voorgedaan. Ons bezoek aan Kilkhaven, dat kleine plaatsje aan de zee, had haar ongetwij feld veel goed gedaan en ik noopte, dat we aan het kwade, dat nu gekomen was, mochten ontsnappen. Ik verliet haar en zocht Turner op. „Het komt me voor, Turner", zei ik, hoe gauwer we hier vandaan gaan, des te beter zal het voor Connie zijn." „Ik deel geheel uw meening. Ik maak me sterk, dat alleen het uitzicht van hier te vertrekken haar al op zal knappen. het Christuskind een centrale plaats in neemt en de aandacht van de dichters langen tijd heeft vastgehouden. Her haaldelijk vormen Maria en het Kindeke Jezus de hoofdfiguren van het vers, waar bij boven alles de innige band tusschen moeder en kind domineert. Niet alleen i de wereldsche „minne" wordt bezongen; een groote gemeenzaamheid met het hei- lige treedt aan het licht. Wij zien hier, dat de dichter alles i of tenminste veel teekent in eigen tijd en in eigen omgeving: het is een wester- sche winter, het zijn dezelfde levens omstandigheden met armoede, ellende en nood: Daer wayden menige winden stout, Rijm, haghel, onghetemperde lochte; Dat kindeken lach daer naect en bloot, Van couden also onsochte. En elders is sprake van „die alrecol- deste nacht"; in dat alles bemerken wij, dat zij het Kindeke Jezus zich voorstelden in de eigen, hun zoo vertrouwde om geving. Maar op het allerduidelijkst blijkt juist hier, dat de middeleeuwsche dichter aan het kind van zijn tijd niet zonder belangstelling is voorbij gegaan. Zoo zingt hij van dat alles, alsof het geldt een gebeuren in eigen land, onder dezelfde armoedige omstandigheden: Op luttel hoey wert hi gheleyt, Josephs coussen sijn eerste cleyt, Daer wert hi in ghewonden Of elders een vers, dat ook in den hier besproken bundel een plaat3 vond Die soete Iesus lach int hoy Ootmoedelyc voer twee stomme beesten, Al en was 'tlogijs niet alte moy Nochtans hielt hi daer sijn feeste... Het wekt geen verwondering, dat in het werk van de middeleeuwsche dichters de kerstliederen zoo talrijk zijn. Begin en einde van Christus' leven, die beide groote feiten, trekken schier alle aandacht te zamen; de opstanding bijvoorbeeld schijnt veel minder tot de verbeelding gesproken te hebben. En zoo laat het zich gemakke lijk begrijpen, dat de geboorteliederen in groot aantal kwamen, vandaar dan ook, dat Dirk Coster in zijn bundel „Het Kind in de Poëzie" aan die liederen een ruime plaats verleent. V Van die verzen uit de middeleeuwen tot het werk van onzen tijd is de afstand vrij groot; daartusschen ligt veel, dat niet onopgemerkt mag blijven, wijl immers óók in die tusschen-periode (zij het dan niet altijd in even sterke mate) het kind dicht bij den dichter stond. Men denke bijvoorbeeld aan Joost van den Vondel (Uitvaert van mijn dochterken; Kinder- lijck); aan Hub. Corn. Poot (Op de doot van mijn dochtertje). En deze, toch niet geheel opzettelijk gekozen titels geven tegelijk een soort van typeering voor een heel tijdperk: de Renaissance en de vrees voor den dood. Doch allengs treden we nader; niet al leen de afstand tusschen middeleeuwen en tegenwoordigen tijd is groot, ook het verschil. De negentiende en twintigste eeuw laten ons zien, dat de dichter het kind op veel korter afstand is genaderd, dat hij het veel dieper in het hart ziet. Hij beluistert den hartslag, hij leest in de klare spiegels van de kinderziel. Veel raadselen werden ontsluierd, veel onbe kende schatten tot het licht gebracht, de poort naar kinderland wijd opengezet. Zoo kreeg het kind een groote plaats in de poëzie van onzen tijd. Te kiezen uit zoo rijke verscheidenheid is wel zeer moeilijk, en daarom is, als inleiding tot dieper onderzoek, deze bundel van Dirk Coster zulk een welkom bezit, óók wijl hij een leemte vult. Voor talloos velen zal deze bloemlezing de drijfveer zijn om méér en béter te luisteren naar de dich ters, die het kind in zoo overvloedige mate hun aandacht geschonken hebben! Luis ter b.v. naar Albert Verwey, als hij zijn gedachten doet verwijlen bij den dood van een kind. Het bleef in de wereld der menschen welhaast een onbekende; als een verdwaalde stond het daar, en zijn leven was een raadsel. Hoor, hoe hij van dat korte leven zingt, en van dien snel len dood: Zij kwam een poos en zag met open oog De wereld aan Toen is zij heengegaan, Wij wisten nooit wat haar het meest [bewoog. Als men nagaat, dat ze het nu al niet naar haar zin heeft hier, wat moet er dan van terecht komen, als de winter komt met zijn donkere avonden en wei nig zonneschijn." „Zou het reizen haar gezondheid be- nadeelen, denk je?" ,,'tZal haar tenminste niet zoo veel kwaad doen als hier blijven. Bovendien is ze nu veel sterker en haar gezondheid beter. Maar stel haar eens op de proef. Laat de mogelijkheid om naar huis te gaan eens doorschemeren en kijk, of ze er op ingaat." „Och, wat mij aangaat ik vind het niet erg prettig om alleen hier te blijven, want als zij gaat, moeten ze maar alle maal vertrekken, behalve misschien Wynnie. Ofschoon ik geloof, dat haar moeder het moeilijk zonder haar stellen kan." „Ik zie niet in, waarom u alleen hier zou blijven. Het zal uw zwager Weir even veel genoegen doen, hier te komen, als u om te vertrekken, terwijl dominee Her der er niet het minst door benadeeld wordt." Het was nog niet zoo'n kwaad idee van onzen dokter. Ik dacht eens na. Ik was er van overtuigd, dat mijn zuster en zwa ger gaarne in de verandering zouden toe Soms is het of een kind Verdwaald is naar het leven. Het gaat alsof het zich bezint, En denkt: waar is mijn vroeg're huis [gebleven? Wie weet of ik het straks niet vind. Soms schijnt het bij zijn komst alreeds [volgroeid. Gelijk een zoete vrucht Beweegt het schom'lend door de [voorjaarslucht. De huid is warm, die een rijp bloed [doorvloeit. Het sterft, zoo weinig nog vermoeid? Maar 't raadsel dat het in zich sloot Was de nabije dood. Gevallen in den chaos als een vonk, Heeft haar gestalte ons kort bekoord. Een vonk die weer verslonk. Nu tasten wij naar verf en woord En voeden onze erinnering Met een gedicht of teekening. Voor dit „tasten naar het woord", waar bij een zoo groote belangstelling en warme liefde voor het kinderland aan het licht treedt, zijn wij de dichters dankbaar. Zij gunnen ons daardoor een blik in een leven vol onbegrensde mogelijkheden, vol rustig vertrouwen en moedgevend geloof. A. L. VAN OYEN. Ingezonden Mededeellng Ingezonden Mededeellng. voor Manufacturen. Dames- en Klnderconfectle Tapijten - Gordijnen Bedden - Ledikanten en aanverwante artikelen Is GOES HULST MIDDELBURGSCHE BRIEVEN. Amice, Men kan verschil van meening hebben over de vraag of de verkiezingsstrijd reeds gestreden is, of dat dit pas Woensdag avond om 5 uur het geval is. Gezien de actie, die er in onze stad ontplooid is, zou men geneigd zijn aan te nemen, dat nu door alle kiezers wel een keus zal gedaan zijn. Bij alle groote partijen is men kwistig geweest, om met woord en plaat de goede hoedanigheden van eigen beginselen en leuzen onder de aandacht der kiezers te brengen. Wie evenwel mee- nen zou, dat vandaag reeds de keus door allen gedaan is, vergist zich. Want bij al de propaganda,, die gevoerd wordt, gaat het tenslotte alleen maar om het percen tage politieke onberekenbaren. Menschen, die bij iedere verkiezing wel wat nieuws willen, onder het motto: laten we die ook maar eens een kans geven, die van daag de N.S.B. een kans willen geven en over 2 jaar met evenveel animo hun hart verpanden zullen aan de anti-fas cisten. Dat zijn dus niet alleen de poli tieke onberekenbaren, maar ook de poli tieke ruggegraatloozen, de beginselloozen. Die hebben het beginsel der beginselloos heid, zooals Prof. Schilder dat deze week in het Schuttershof van de N.S.B.-ers be weerde. Deze onberekenbaren dan, deze twijfe laars, blijven dat tot Woensdag op het moment, dat ze met het roode potlood in hun hand hun blik laten gaan over het opengeslagen verkiezingsbiljet. En voor deze groep van kiezers blijft het noodig tot op het laatste moment met warmte en overtuiging het A.R. beginsel te propageeren. Dus, Amice, geef naar vermogen uw krachten voor dezen heili gen kamp voor de beproefde A.R. begin selen tot op den stern-Woensdag. Dan pas moogt ge bidden, nadat ge gewerkt hebt en dan zult ge ook mogen danken, hoe de uitslag ook zij. Ik heb deze week verschillende men schen met politieke voelhorens gepolst over de politieke weerverwachting. Eigen aardig hoe uiteenloopend de meeningen zijn ten opzichte van de N.S.B. De een vermoed zelfs geen kans op 1 zetel voor Zeeland, terwijl de ander ze grif 2 of 3 zetels garandeert. De N.S.B. Hoofdleiding schijnt er ook niet erg gerust meer op te zijn, daar ik dezer dagen in een kran tenverslag las, dat de heer Geelkerken de Utrechtenaren voor achterlijk houdt als ze maar 1 N.S.B.-Statenlid zouden af vaardigen. We zullen hopen, dat de Zeeu wen dan nog achterlijker zullen zijn in de oogen van dezen heer. In ieder geval zijn allen het hier wel over eens, dat de N.S.B.-winst wel hoofdzakelijk van de linksche groepen zal moeten komen. Wat een vergadering was dat deze week met Prof. Schilder, wat een hoogstaande bestrijding gaf deze eminente vechter. Hoe trok hij met forsche hand de groote lijnen. Hoe zette hij a.h.w. heel den ver kiezingsstrijd op een hooger plan en drong hij door tot het hart van. de zaak. Hoe klein stak daartegen af het gemopper en gezeur en geklaag over blikjes vleesch e.a. varkensaangelegenheden. Opvallend in deze bezielende samen komst was de groote opkomst der jonge ren. Niet alleen onze vurige, jeugdige propagandisten, maar zoovele, laat ik zeg gen, gewone jongeren uit onze kringen, die het stille werk in eigen kring doen. Onze vreugde over zooveel meeleven van onze jongeren, overstemt onze smart over het verdwalen van eenige temperament volle 'jeugdigen uit onzen kring, die tot op heden doorgaan met „Volk en Vader land" te verkoopen. Laten we ons blijven bezinnen op de politieke fundeering van de groote groep jongeren onder ons. Dat immers zijn de aanstaande kiezers. En het wordt er zeker niet gemakkelijker op in de naaste toe komst. Tot volgende week D.V. Je vriend STENTOR. BRIEFGEHEIM EN DE N. S. B. Verklaring van ir Mussert. In een te Naaldwijk gehouden propa- ganda-avond der N.S.B., zoo meldt de Avondpost, heeft de alg. leider Ir A. A. Mussert naar aanleiding van een ingekomen vraag een uiteenzetting ge geven van de reden waarom de redactie van „Volk en Vaderland" de briefwisse ling tusschen den directeur van het „Alg. Handelsblad" en den heer Asscher heeft gepubliceerd. Door bijzondere omstandig heden aldus spreker is de brief ver keerd bezorgd en geopend. Degene, die den brief geopend heeft, was van oordeel, dat het een landsbelang was, dat de in-, houd in breeden kring bekend gemaakt werd. Schending van het briefgeheim is hier niet gepleegd, omdat de brief niet per post, doch op andere wijze is bezorgd. Dit doet aan het feit echter niets af of toe. Spr. dekte echter ten volle deze publicatie, omdat het vooral in deze tij den noodig is, dat ons volk wete op welke wijze het doorzijn voormannen wordt behandeld. De schending van het briefgeheim wordt dus door den leider van de N.S.B. openlijk goedgepraat. Men zij gewaarschuwd! Een zwaar verlies heeft onze Kon. Luchtvaart-Mij weer te boeken, een ver lies, waarin feitelijk heel het Nederland- sche volk deelt. Pas was de luchtlijn op Tsjecho-Slovakije geopend of het vlieg tuig, dat bemanning en passagiers weer naar vaderlandschen bodem zou brengen, verongelukte. Niet minder dan zeven per sonen kwamen daarbij om het leven. Ons volk voelt mee met en deelt in de smart van de achtergebleven betrekkingen, maar gehoopt mag worden, dat ook verstaan wordt de ernstige prediking, die van deze ramp uitgaat. Het blijkt ook nu weer, ook al zijn de technische prestaties van den mensch bewonderingwekkend, dat hij niet almachtig, integendeel zeer klein is. Met blijdschap hebben we vernomen, dat onze minister-president Dr Colijn, weer in zooverre hersteld is, dat hij het ziekenhuis kon verlaten. Moge hij weer spoedig zijn werkzaamheden kunnen voortzetten! Er wachten hem weer moei lijke vraagstukken. Het groote bezuini- gingsontwerp is van den Raad van State terug ontvangen, maar zijn advies, waar in ook staatsrechterlijke punten worden ter sprake gebracht, vraagt nog speciale bestudeering van den Ministerraad. Verder schijnt er tot tweemaal toe door allerlei duistere elementen een aanval op onzen gulden ondernomen te zijn, beide malen echter zonder succes. Een derge lijk plan lukt hier blijkbaar niet zoo gemakkelijk als in België, waar men, nu het te laat is, ijverig aan het zoeken schijnt te zijn naar de machten, die de devaluatie van den franc op hun geweten hebben. Dat echter de 3% Indische leening maar gedeeltelijk geslaagd is, is wel een bewijs, dat een rente-verlaging tot 3 op dit oogenblik wel wat te geforceerd is. Een enkele 3% leening is dan ook reeds afgelast. De Duitsche Nazi's, wien in het Saar- gebied alles zoo voor den wind ging, heb ben in Danzig toch een tegenvaller te boeken. Ze bleven daar nog een eindje beneden de a/a meerderheid, zoodat er van een grondwetsherziening niets kan komen, wat misschien voor de rust en de stabili teit in dien hoek niet kwaad is. Het verloop van den kerkelijken strijd in Duitschland verdient wel onze volle aandacht, temeer, daar er ook in Neder land van die voorlichters rondloopen, die beweren, dat de godsdienst bij de N. S. B.'ers veilig is. We zien het wel in Hitler- land. Zonder behoorlijke motiveering en zonder dat ze zich in den weg van het recht kunnen verdedigen, wordt de eene predikant na de andere, die protesteert tegen het Heidendom van sommige na^ ticmaal-socialisten en strijdt voor de vrij heid der kerk, gevangen gezet of naar een concentratiekamp overgebracht. Mogen de Nederlandsche kiezers daar aan ook denken, als ze volgende week ter Staten-stembus worden geroepen. De hoogst belangrijke conferentie van Stresa is Donderdag begonnen. Evenmin als Roime en Parijs heeft Lon den zich van te voren vastgelegd. De Brit- sche regeering wil haar bewegingsvrij heid behouden en handelen naar bevind van zaken. De al te „vage" houding, tot dusver door Londen aangenomen, heeft echter te Rome en Parijs bezorgdheid gewekt. Ingezonden Mededeeling. stemmen. Voor hen was er geen reden om het plaatsje onaangenaam te vinden en door hier te komen, zouden zij een strengen winter vermijden. Ik deelde mijn overdenking aan Turner mede en ging terug naar Connie. Buiten scheen het licht van een vrien delijken zonsondergang, doch Connie was zoo gaan liggen, dat ze er niets van zien kon. Ik besloot, onverwijld te trachten uit te vinden, hoe ze over de zaak dacht. „Hoe zon je het vinden, als we terug gingen naar Marsmallows, Connie?" vroeg ik. Als bij tooverslag veranderde haar ge laatsuitdrukking. „O, lieve vader, wat zon dat heerlijk zijn. Toe, laten we gaan." „Nu, 'tzou mogelijk wel te doen zijn, als je maar een beetje sterker werd om de reis te kunnen maken. Vergeet niet, dat het weer lang zoo mooi niet meer is, als toen we hier kwamen." „Maar ik ben nu toch veel flinkerl" Alleen het vooruitzicht van naar huis te gaan scheen het arme kind al goed te doen. Onrustig woelde ze op haar ligstoel heen en weer bijna werktuigelijk schoof ze het gordijn op zij1 en keek naar 4 buiten, naar de zon en naar de zee. Mijn plan was gemaakt. Dadelijk sprak ik er met mijn vrouw over, die mijn voorstel hartelijk toejuichte, niet alleen met het oog op Connie, maar ook voor zichzelf. Toch zag ik aan haar gelaat, dat er iets was, dat haar hinderde. „Je denkt aan Wynnie," zei ik. „Ja. Het is hard om haar bedroefd te maken terwille van de anderen." „Dat begrijp ik. Maar het is nu een maal 's werelds loop. En je begrijpt toch wel, dat Percivale niet den geheelen win ter hier kan blijven. Eens komt er toch een tijd van scheiden." „Natuurlijk. Maar ze verwachten het stellig niet zoo spoedig." Doch al gauw bleek mij, dat mijn vrouw zich daarin vergist had. Ik begaf mij naar mijn studeerkamer om aan Weir te schrijven. Nauwelijks was ik klaar met mijn brief of Walter kwam me zeggen, dat de heer Percivale me gaarne wenschte te spreken, „Laat hem maar binnen komen," zei ik. „Ik heb juist aan mijn hulpprediker geschreven, dat ik het wenschelijk acht, van standplaats met hem te ruilen, wat hij zeker graag zal doen. Ik geloof, dat het voor mijn dochter beter is, naar huis te gaan." „Dan vertrekt u zeker met uw heele fa milie," vroeg Percivale. „Ja, ja, natuurlijk." „Gelukkig, ik kwam u juist vertellen, dat ik morgen naar Londen moet te- rugkeeren." „Wat! Gaat u naar Londen!" onder brak ik hem. „Ja ik weet niet hoe ik u zal dan ken voor al uw goedheid en vriendelijk heid, die ik van u en uw familie geno ten heb. U heeft mij dezen zomer gemaakt tot een werkelijken zomer, heel wat an ders dan ik verwacht had, dat het zóu zijn." „Het genoegen is geheel aan onze zijde; wij zijn allen heel blijde, met u in aan raking te zijn gekomen, mijnheer Perci vale." De schilder gaf geen antwoord. „Over een week, hoogstens over tien dagen, komen we op onze terusreis door Londen. Mogen we dan eens bij u aankloppen, om uw schilderijen te zien?" Hij kleurde. Wat beteekende dat? Het was stellig niet alleen genoegen, doch mogelijk ook verlegenheid of verwarring, die hem deed kleuren. Hij antwoordde echter terstond: „Het zal me een eer zijn, u te ontvan gen, ofschoon ik vrees, dat mijn schilde rijen u weinig genoegen zullen verschaf fen." (Wordt vervolgd.)

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1935 | | pagina 5