DE ZEEDW
N AT IO N A L E
GRATIS
-15 millioen gulden
leder-pak HONIG's VERMICELLI
Voor den Zondag
Letterkundige Kroniek
De Pastorie aan Zee
HET ADRES
A. WILKING
Wat er deze week voorviel
LEVENSVERZEKERING-BANK Rotterdam
In 1934
aan polishouders
uitgekeerd.
bevat ter kennismaking een
's BOUILLONBLOKJE
VAN
ZATERDAG 13 APRIL 1335, Nr 165.
HET RUSTPUNT VAN ONS HART.
Het ia volbracht!
Joh. 19:30.
Golgotha is do heuvel der schande.
Daar zien wij, wat de mensch is en
wat hij verdiend heeft als rebel tegen
den hoogen God.
Golgotha ia ook de heuvel der ge
nade.
Jezus hangt aan het kruis, is vau
God en menschen verlaten. Hij kermt in
Zijn verlatenheid.
Maar Hij hangt daar als Borg, als
het Lam Gods, dat de zonden der wereld
wegneemt.
Vóór Hij het hoofd buigt en Zijn geest
stelt in de handen Zijns Vaders, roept Hij
uit: Het is volbracht!
Welk een woord. Het verlossingswerk
is af, de Borg heeft voldaan met den
prijs van Zijn bloed.
Dit woord is de eeuwen door tot troost
geweest voor hen, die dreigden onder den
last hunner zonden te bezwijken. Die ge
voelden, dat zij de hel en den dood
rechtvaardig verdiend hadden.
En in den angst der ziel riepen: o
God, wees mij, zondaar, genadig!
Die werden door den Geest Gods naar
Golgotha geleid, om daar het woord te
hooren: het is, ook voor u, volbracht!
Daarom is die heuvel der schande,
voor zondaren de liefste plek op aarde.
D'aarom is dat kruis hen zoo dier
baar.
Want Golgotha is de plaats, waar zij
als verlorenen en verdoemden kwamen,
maar van waar ze als verlosten weder
keerden. En als de satan met zijn tra
wanten hen bestookt en bespringt, dan
wijzen zij hem op dat kruis en zeggen:
het is volbracht!
Het werk der verlossing is af.
Van den mensch behoeft er niets meer
bij, niets!
Het is alles volbracht!
HET KIND IN DE POËZIE.
Dichters van alle eeuwen hebben het
oog gericht op het kinderland, dien schoo-
nen bloemhof, waarvan het stil en aan
dachtig beschouwen den ouderen immer
een vreugde is en een wondere openbaring
tevens.
Doch, al is het op zichzelf waar, dat
de dichters van alle tijden hun aandacht
óók aan het kind geschonken hebben,
hierbij moet toch aanstonds gezegd wor
den, dat niet uit elke periode een volle
rijkdom bewaard bleef. Als wij in onze
letterkunde het geheele veld overzien
laten wij zeggen: van de tweede helft der
twaalfde eeuw tot op heden dan stui
ten wij een enkele maal op een hiaat, dat
zijn oorzaak vindt in een volslagen gemis
aan belangrijkheid op dit speciale terrein
(zoo bijvoorbeeld de achttiende eeuw).
Maar één ding is bij dit alles volkomen
duidelijk: dat het kind en de kinderziel
sedert verre tijden de aandacht hebben
vastgehouden van diegenen uit het volk,
die wij zijn zieners en profeten mogen
noemen: de dichters. En dat was voor
zeer velen een terugdenken aan den
schoonsten levenstijd, een verlangen en
heimwee naar het land, waarheen een
terugkeer den mensch onthouden blijft.
Zoo was er in het kinderleven een ont
zaglijke rijkdom schoone en goede dingen,
waarop bij het ouder-worden de jongeren
om hem heen des dichters aandacht saam-
trokken. De tijden mochten bang en zwaar
zijn, alles om hem heen koken en brui
sen, als de dichter zijn oog wendde
naar kinderland, was er rust, en door die
rust vertrouwen en hoop. Bij die bron
hebben velen lafenis en heul gevonden.
Uit de gedichten, die uit de middel
eeuwen tot ons komen, bemerken wij, dat
FEUILLETON
door
GEORGE MAG DONALD.
61.)
Haar innerlijk evenwicht was ernstig
verstoord, en ik wist, dat de nieuwe om
geving, waarin we haar geplaatst had
den, niet langer tot haar welzijn zou
strekken. Door haar ongeval was haar le
ven als 't ware in een nauwe cel terug
gedrongen en nu het zich had laten ver
lokken uit die cel te ontsnappen om zich
weer te ontwikkelen en op te bloeien, had
potseling zich een hindernis voorgedaan.
Ons bezoek aan Kilkhaven, dat kleine
plaatsje aan de zee, had haar ongetwij
feld veel goed gedaan en ik noopte, dat
we aan het kwade, dat nu gekomen was,
mochten ontsnappen.
Ik verliet haar en zocht Turner op.
„Het komt me voor, Turner", zei ik,
hoe gauwer we hier vandaan gaan, des
te beter zal het voor Connie zijn."
„Ik deel geheel uw meening. Ik maak
me sterk, dat alleen het uitzicht van hier
te vertrekken haar al op zal knappen.
het Christuskind een centrale plaats in
neemt en de aandacht van de dichters
langen tijd heeft vastgehouden. Her
haaldelijk vormen Maria en het Kindeke
Jezus de hoofdfiguren van het vers, waar
bij boven alles de innige band tusschen
moeder en kind domineert. Niet alleen i
de wereldsche „minne" wordt bezongen;
een groote gemeenzaamheid met het hei-
lige treedt aan het licht.
Wij zien hier, dat de dichter alles i
of tenminste veel teekent in eigen tijd
en in eigen omgeving: het is een wester-
sche winter, het zijn dezelfde levens
omstandigheden met armoede, ellende en
nood:
Daer wayden menige winden stout,
Rijm, haghel, onghetemperde lochte;
Dat kindeken lach daer naect en bloot,
Van couden also onsochte.
En elders is sprake van „die alrecol-
deste nacht"; in dat alles bemerken wij,
dat zij het Kindeke Jezus zich voorstelden
in de eigen, hun zoo vertrouwde om
geving. Maar op het allerduidelijkst blijkt
juist hier, dat de middeleeuwsche dichter
aan het kind van zijn tijd niet zonder
belangstelling is voorbij gegaan. Zoo
zingt hij van dat alles, alsof het geldt een
gebeuren in eigen land, onder dezelfde
armoedige omstandigheden:
Op luttel hoey wert hi gheleyt,
Josephs coussen sijn eerste cleyt,
Daer wert hi in ghewonden
Of elders een vers, dat ook in den
hier besproken bundel een plaat3 vond
Die soete Iesus lach int hoy
Ootmoedelyc voer twee stomme beesten,
Al en was 'tlogijs niet alte moy
Nochtans hielt hi daer sijn feeste...
Het wekt geen verwondering, dat in het
werk van de middeleeuwsche dichters de
kerstliederen zoo talrijk zijn. Begin en
einde van Christus' leven, die beide groote
feiten, trekken schier alle aandacht te
zamen; de opstanding bijvoorbeeld schijnt
veel minder tot de verbeelding gesproken
te hebben. En zoo laat het zich gemakke
lijk begrijpen, dat de geboorteliederen in
groot aantal kwamen, vandaar dan ook,
dat Dirk Coster in zijn bundel „Het Kind
in de Poëzie" aan die liederen een ruime
plaats verleent.
V
Van die verzen uit de middeleeuwen
tot het werk van onzen tijd is de afstand
vrij groot; daartusschen ligt veel, dat niet
onopgemerkt mag blijven, wijl immers
óók in die tusschen-periode (zij het dan
niet altijd in even sterke mate) het kind
dicht bij den dichter stond. Men denke
bijvoorbeeld aan Joost van den Vondel
(Uitvaert van mijn dochterken; Kinder-
lijck); aan Hub. Corn. Poot (Op de doot
van mijn dochtertje). En deze, toch niet
geheel opzettelijk gekozen titels geven
tegelijk een soort van typeering voor een
heel tijdperk: de Renaissance en de vrees
voor den dood.
Doch allengs treden we nader; niet al
leen de afstand tusschen middeleeuwen
en tegenwoordigen tijd is groot, ook het
verschil. De negentiende en twintigste
eeuw laten ons zien, dat de dichter het
kind op veel korter afstand is genaderd,
dat hij het veel dieper in het hart ziet.
Hij beluistert den hartslag, hij leest in
de klare spiegels van de kinderziel. Veel
raadselen werden ontsluierd, veel onbe
kende schatten tot het licht gebracht, de
poort naar kinderland wijd opengezet.
Zoo kreeg het kind een groote plaats
in de poëzie van onzen tijd. Te kiezen
uit zoo rijke verscheidenheid is wel zeer
moeilijk, en daarom is, als inleiding tot
dieper onderzoek, deze bundel van Dirk
Coster zulk een welkom bezit, óók wijl
hij een leemte vult. Voor talloos velen
zal deze bloemlezing de drijfveer zijn om
méér en béter te luisteren naar de dich
ters, die het kind in zoo overvloedige mate
hun aandacht geschonken hebben! Luis
ter b.v. naar Albert Verwey, als hij zijn
gedachten doet verwijlen bij den dood
van een kind. Het bleef in de wereld der
menschen welhaast een onbekende; als
een verdwaalde stond het daar, en zijn
leven was een raadsel. Hoor, hoe hij van
dat korte leven zingt, en van dien snel
len dood:
Zij kwam een poos en zag met open oog
De wereld aan
Toen is zij heengegaan,
Wij wisten nooit wat haar het meest
[bewoog.
Als men nagaat, dat ze het nu al niet
naar haar zin heeft hier, wat moet er
dan van terecht komen, als de winter
komt met zijn donkere avonden en wei
nig zonneschijn."
„Zou het reizen haar gezondheid be-
nadeelen, denk je?"
,,'tZal haar tenminste niet zoo veel
kwaad doen als hier blijven. Bovendien
is ze nu veel sterker en haar gezondheid
beter. Maar stel haar eens op de proef.
Laat de mogelijkheid om naar huis te
gaan eens doorschemeren en kijk, of ze
er op ingaat."
„Och, wat mij aangaat ik vind het
niet erg prettig om alleen hier te blijven,
want als zij gaat, moeten ze maar alle
maal vertrekken, behalve misschien
Wynnie. Ofschoon ik geloof, dat haar
moeder het moeilijk zonder haar stellen
kan."
„Ik zie niet in, waarom u alleen hier
zou blijven. Het zal uw zwager Weir even
veel genoegen doen, hier te komen, als
u om te vertrekken, terwijl dominee Her
der er niet het minst door benadeeld
wordt."
Het was nog niet zoo'n kwaad idee van
onzen dokter. Ik dacht eens na. Ik was
er van overtuigd, dat mijn zuster en zwa
ger gaarne in de verandering zouden toe
Soms is het of een kind
Verdwaald is naar het leven.
Het gaat alsof het zich bezint,
En denkt: waar is mijn vroeg're huis
[gebleven?
Wie weet of ik het straks niet vind.
Soms schijnt het bij zijn komst alreeds
[volgroeid.
Gelijk een zoete vrucht
Beweegt het schom'lend door de
[voorjaarslucht.
De huid is warm, die een rijp bloed
[doorvloeit.
Het sterft, zoo weinig nog vermoeid?
Maar 't raadsel dat het in zich sloot
Was de nabije dood.
Gevallen in den chaos als een vonk,
Heeft haar gestalte ons kort bekoord.
Een vonk die weer verslonk.
Nu tasten wij naar verf en woord
En voeden onze erinnering
Met een gedicht of teekening.
Voor dit „tasten naar het woord", waar
bij een zoo groote belangstelling en warme
liefde voor het kinderland aan het licht
treedt, zijn wij de dichters dankbaar. Zij
gunnen ons daardoor een blik in een
leven vol onbegrensde mogelijkheden, vol
rustig vertrouwen en moedgevend geloof.
A. L. VAN OYEN.
Ingezonden Mededeellng
Ingezonden Mededeellng.
voor Manufacturen.
Dames- en Klnderconfectle
Tapijten - Gordijnen
Bedden - Ledikanten en
aanverwante artikelen Is
GOES
HULST
MIDDELBURGSCHE BRIEVEN.
Amice,
Men kan verschil van meening hebben
over de vraag of de verkiezingsstrijd reeds
gestreden is, of dat dit pas Woensdag
avond om 5 uur het geval is. Gezien de
actie, die er in onze stad ontplooid is,
zou men geneigd zijn aan te nemen, dat
nu door alle kiezers wel een keus zal
gedaan zijn. Bij alle groote partijen is
men kwistig geweest, om met woord en
plaat de goede hoedanigheden van eigen
beginselen en leuzen onder de aandacht
der kiezers te brengen. Wie evenwel mee-
nen zou, dat vandaag reeds de keus door
allen gedaan is, vergist zich. Want bij
al de propaganda,, die gevoerd wordt, gaat
het tenslotte alleen maar om het percen
tage politieke onberekenbaren. Menschen,
die bij iedere verkiezing wel wat nieuws
willen, onder het motto: laten we die
ook maar eens een kans geven, die van
daag de N.S.B. een kans willen geven
en over 2 jaar met evenveel animo hun
hart verpanden zullen aan de anti-fas
cisten. Dat zijn dus niet alleen de poli
tieke onberekenbaren, maar ook de poli
tieke ruggegraatloozen, de beginselloozen.
Die hebben het beginsel der beginselloos
heid, zooals Prof. Schilder dat deze week
in het Schuttershof van de N.S.B.-ers be
weerde.
Deze onberekenbaren dan, deze twijfe
laars, blijven dat tot Woensdag op het
moment, dat ze met het roode potlood
in hun hand hun blik laten gaan over
het opengeslagen verkiezingsbiljet. En
voor deze groep van kiezers blijft het
noodig tot op het laatste moment met
warmte en overtuiging het A.R. beginsel
te propageeren. Dus, Amice, geef naar
vermogen uw krachten voor dezen heili
gen kamp voor de beproefde A.R. begin
selen tot op den stern-Woensdag. Dan pas
moogt ge bidden, nadat ge gewerkt hebt
en dan zult ge ook mogen danken, hoe
de uitslag ook zij.
Ik heb deze week verschillende men
schen met politieke voelhorens gepolst
over de politieke weerverwachting. Eigen
aardig hoe uiteenloopend de meeningen
zijn ten opzichte van de N.S.B. De een
vermoed zelfs geen kans op 1 zetel voor
Zeeland, terwijl de ander ze grif 2 of 3
zetels garandeert. De N.S.B. Hoofdleiding
schijnt er ook niet erg gerust meer op
te zijn, daar ik dezer dagen in een kran
tenverslag las, dat de heer Geelkerken
de Utrechtenaren voor achterlijk houdt
als ze maar 1 N.S.B.-Statenlid zouden af
vaardigen. We zullen hopen, dat de Zeeu
wen dan nog achterlijker zullen zijn in
de oogen van dezen heer. In ieder geval
zijn allen het hier wel over eens, dat de
N.S.B.-winst wel hoofdzakelijk van de
linksche groepen zal moeten komen.
Wat een vergadering was dat deze week
met Prof. Schilder, wat een hoogstaande
bestrijding gaf deze eminente vechter. Hoe
trok hij met forsche hand de groote
lijnen. Hoe zette hij a.h.w. heel den ver
kiezingsstrijd op een hooger plan en drong
hij door tot het hart van. de zaak. Hoe
klein stak daartegen af het gemopper
en gezeur en geklaag over blikjes vleesch
e.a. varkensaangelegenheden.
Opvallend in deze bezielende samen
komst was de groote opkomst der jonge
ren. Niet alleen onze vurige, jeugdige
propagandisten, maar zoovele, laat ik zeg
gen, gewone jongeren uit onze kringen,
die het stille werk in eigen kring doen.
Onze vreugde over zooveel meeleven van
onze jongeren, overstemt onze smart over
het verdwalen van eenige temperament
volle 'jeugdigen uit onzen kring, die tot
op heden doorgaan met „Volk en Vader
land" te verkoopen.
Laten we ons blijven bezinnen op de
politieke fundeering van de groote groep
jongeren onder ons. Dat immers zijn de
aanstaande kiezers. En het wordt er zeker
niet gemakkelijker op in de naaste toe
komst.
Tot volgende week D.V.
Je vriend STENTOR.
BRIEFGEHEIM EN DE N. S. B.
Verklaring van ir Mussert.
In een te Naaldwijk gehouden propa-
ganda-avond der N.S.B., zoo meldt de
Avondpost, heeft de alg. leider Ir
A. A. Mussert naar aanleiding van een
ingekomen vraag een uiteenzetting ge
geven van de reden waarom de redactie
van „Volk en Vaderland" de briefwisse
ling tusschen den directeur van het „Alg.
Handelsblad" en den heer Asscher heeft
gepubliceerd. Door bijzondere omstandig
heden aldus spreker is de brief ver
keerd bezorgd en geopend. Degene, die
den brief geopend heeft, was van oordeel,
dat het een landsbelang was, dat de in-,
houd in breeden kring bekend gemaakt
werd. Schending van het briefgeheim is
hier niet gepleegd, omdat de brief niet
per post, doch op andere wijze is bezorgd.
Dit doet aan het feit echter niets af of
toe.
Spr. dekte echter ten volle
deze publicatie, omdat het
vooral in deze tij den noodig
is, dat ons volk wete op welke
wijze het doorzijn voormannen
wordt behandeld.
De schending van het briefgeheim
wordt dus door den leider van de N.S.B.
openlijk goedgepraat.
Men zij gewaarschuwd!
Een zwaar verlies heeft onze Kon.
Luchtvaart-Mij weer te boeken, een ver
lies, waarin feitelijk heel het Nederland-
sche volk deelt. Pas was de luchtlijn op
Tsjecho-Slovakije geopend of het vlieg
tuig, dat bemanning en passagiers weer
naar vaderlandschen bodem zou brengen,
verongelukte. Niet minder dan zeven per
sonen kwamen daarbij om het leven. Ons
volk voelt mee met en deelt in de smart
van de achtergebleven betrekkingen, maar
gehoopt mag worden, dat ook verstaan
wordt de ernstige prediking, die van deze
ramp uitgaat. Het blijkt ook nu weer, ook
al zijn de technische prestaties van den
mensch bewonderingwekkend, dat hij niet
almachtig, integendeel zeer klein is.
Met blijdschap hebben we vernomen,
dat onze minister-president Dr Colijn,
weer in zooverre hersteld is, dat hij het
ziekenhuis kon verlaten. Moge hij weer
spoedig zijn werkzaamheden kunnen
voortzetten! Er wachten hem weer moei
lijke vraagstukken. Het groote bezuini-
gingsontwerp is van den Raad van State
terug ontvangen, maar zijn advies, waar
in ook staatsrechterlijke punten worden
ter sprake gebracht, vraagt nog speciale
bestudeering van den Ministerraad.
Verder schijnt er tot tweemaal toe door
allerlei duistere elementen een aanval op
onzen gulden ondernomen te zijn, beide
malen echter zonder succes. Een derge
lijk plan lukt hier blijkbaar niet zoo
gemakkelijk als in België, waar men, nu
het te laat is, ijverig aan het zoeken
schijnt te zijn naar de machten, die de
devaluatie van den franc op hun geweten
hebben.
Dat echter de 3% Indische leening
maar gedeeltelijk geslaagd is, is wel een
bewijs, dat een rente-verlaging tot 3
op dit oogenblik wel wat te geforceerd
is. Een enkele 3% leening is dan ook
reeds afgelast.
De Duitsche Nazi's, wien in het Saar-
gebied alles zoo voor den wind ging, heb
ben in Danzig toch een tegenvaller te
boeken. Ze bleven daar nog een eindje
beneden de a/a meerderheid, zoodat er van
een grondwetsherziening niets kan komen,
wat misschien voor de rust en de stabili
teit in dien hoek niet kwaad is.
Het verloop van den kerkelijken strijd
in Duitschland verdient wel onze volle
aandacht, temeer, daar er ook in Neder
land van die voorlichters rondloopen, die
beweren, dat de godsdienst bij de N. S.
B.'ers veilig is. We zien het wel in Hitler-
land. Zonder behoorlijke motiveering en
zonder dat ze zich in den weg van het
recht kunnen verdedigen, wordt de eene
predikant na de andere, die protesteert
tegen het Heidendom van sommige na^
ticmaal-socialisten en strijdt voor de vrij
heid der kerk, gevangen gezet of naar een
concentratiekamp overgebracht.
Mogen de Nederlandsche kiezers daar
aan ook denken, als ze volgende week ter
Staten-stembus worden geroepen.
De hoogst belangrijke conferentie van
Stresa is Donderdag begonnen.
Evenmin als Roime en Parijs heeft Lon
den zich van te voren vastgelegd. De Brit-
sche regeering wil haar bewegingsvrij
heid behouden en handelen naar bevind
van zaken.
De al te „vage" houding, tot dusver
door Londen aangenomen, heeft echter te
Rome en Parijs bezorgdheid gewekt.
Ingezonden Mededeeling.
stemmen. Voor hen was er geen reden
om het plaatsje onaangenaam te vinden
en door hier te komen, zouden zij een
strengen winter vermijden. Ik deelde mijn
overdenking aan Turner mede en ging
terug naar Connie.
Buiten scheen het licht van een vrien
delijken zonsondergang, doch Connie was
zoo gaan liggen, dat ze er niets van zien
kon. Ik besloot, onverwijld te trachten uit
te vinden, hoe ze over de zaak dacht.
„Hoe zon je het vinden, als we terug
gingen naar Marsmallows, Connie?"
vroeg ik.
Als bij tooverslag veranderde haar ge
laatsuitdrukking.
„O, lieve vader, wat zon dat heerlijk
zijn. Toe, laten we gaan."
„Nu, 'tzou mogelijk wel te doen zijn,
als je maar een beetje sterker werd om de
reis te kunnen maken. Vergeet niet, dat
het weer lang zoo mooi niet meer is, als
toen we hier kwamen."
„Maar ik ben nu toch veel flinkerl"
Alleen het vooruitzicht van naar huis
te gaan scheen het arme kind al goed te
doen. Onrustig woelde ze op haar ligstoel
heen en weer bijna werktuigelijk
schoof ze het gordijn op zij1 en keek naar
4 buiten, naar de zon en naar de zee. Mijn
plan was gemaakt. Dadelijk sprak ik er
met mijn vrouw over, die mijn voorstel
hartelijk toejuichte, niet alleen met het
oog op Connie, maar ook voor zichzelf.
Toch zag ik aan haar gelaat, dat er iets
was, dat haar hinderde.
„Je denkt aan Wynnie," zei ik.
„Ja. Het is hard om haar bedroefd te
maken terwille van de anderen."
„Dat begrijp ik. Maar het is nu een
maal 's werelds loop. En je begrijpt toch
wel, dat Percivale niet den geheelen win
ter hier kan blijven. Eens komt er toch
een tijd van scheiden."
„Natuurlijk. Maar ze verwachten het
stellig niet zoo spoedig."
Doch al gauw bleek mij, dat mijn vrouw
zich daarin vergist had.
Ik begaf mij naar mijn studeerkamer
om aan Weir te schrijven. Nauwelijks
was ik klaar met mijn brief of Walter
kwam me zeggen, dat de heer Percivale
me gaarne wenschte te spreken,
„Laat hem maar binnen komen," zei ik.
„Ik heb juist aan mijn hulpprediker
geschreven, dat ik het wenschelijk acht,
van standplaats met hem te ruilen, wat
hij zeker graag zal doen. Ik geloof, dat
het voor mijn dochter beter is, naar huis
te gaan."
„Dan vertrekt u zeker met uw heele fa
milie," vroeg Percivale.
„Ja, ja, natuurlijk."
„Gelukkig, ik kwam u juist vertellen,
dat ik morgen naar Londen moet te-
rugkeeren."
„Wat! Gaat u naar Londen!" onder
brak ik hem.
„Ja ik weet niet hoe ik u zal dan
ken voor al uw goedheid en vriendelijk
heid, die ik van u en uw familie geno
ten heb. U heeft mij dezen zomer gemaakt
tot een werkelijken zomer, heel wat an
ders dan ik verwacht had, dat het zóu
zijn."
„Het genoegen is geheel aan onze zijde;
wij zijn allen heel blijde, met u in aan
raking te zijn gekomen, mijnheer Perci
vale."
De schilder gaf geen antwoord.
„Over een week, hoogstens over tien
dagen, komen we op onze terusreis
door Londen. Mogen we dan eens bij u
aankloppen, om uw schilderijen te zien?"
Hij kleurde. Wat beteekende dat? Het
was stellig niet alleen genoegen, doch
mogelijk ook verlegenheid of verwarring,
die hem deed kleuren. Hij antwoordde
echter terstond:
„Het zal me een eer zijn, u te ontvan
gen, ofschoon ik vrees, dat mijn schilde
rijen u weinig genoegen zullen verschaf
fen." (Wordt vervolgd.)