DE ZEEUW HONIG'S BOUILLONBLOKJES thans 6 voor lOcl TWEEDE BLAD HET ADRES A. WILKING Voor den Zondag Letterkundige Kroniek Miss Durnford en haar gezelschapsjuffrouw. Wat er deze week voorviel VAN ZATERDAG 15 DEC. 1934, Nr 66. LICHT IN DE DUISTERNIS. Het volk dat in duisternis wan delt zal een groot licht zien. Jesaia 9 1. Israël is in grooten nood en het ver keert in diepe ellende. De heidenen zijn gekomen en hebben het land der vaderen ingenomen, en het volk des Heeren in ballingschap weggevoerd. Maar de profeet mag tot het zyvaar be proefde valk komen met een heerlijk troostwoord, het oproepen tot waarach tige bekeering en in dien weg het heil des Heeren prediken. Het land dat beangstigd was zal niet gansch verduisterd worden; gelijk Hij het in 't eerst verachtelijk gemaakt heeft Aan het volk, diep in ellende terneer gebogen en schier bezwijkend onder de amart, woirdt daor den profeet in den riHATn des Heeren, deze blijde heilmare verkondigd: het volk dat in duisternis wandelt zal een groot licht zien. Dit doelt in de eerste plaats op de ver lossing uit de ballingschap en op den terugkeer naar het Heilige Land, maar het doelt ten slotte toch op Hem die het Licht der wereld is, en zijn glanzend lioht in Galiléa zou doen schijnen, ja ook over Juda, over heel Israël. Daarcm lezen we, als de Heiland op treedt in de landpalen van Zebulon en Naftali, dat dit geschiedt „opdat vervuld zou worden hetgeen gesproken is door Jesaia den profeet". De ellende van het volk was zeer groot. De profeet spreekt van een volk, dat „wandelt in duisternis". Het zag geen licht meer. Het was of de plaag der Egyptische duisternis op Israël was gevallen. De star der hope ver toonde zich niet aan 's hemels transen. Men wijdde zich ten doode en sprak het uit, dat zoo te leven niet anders was dan een wonen in het land van de schaduw des doods. Israël voelde het dat de Heere zijn volk verachtelijk gemaakt had. En toch mocht het niet wanhopen, en zij die den Immanuël verwachtten, heb ben ook niet aan wanhoop zich over gegeven. Israël had de belofte van zijn Bonds-God, dat hoe groot en machtig de vijand ook was, de Heere voor Israël hulpe had beschoren en dat Hij uitkomst zou geven. De duisternis mag voor het menschen- oog ondoordringbaar wezen, Jehova zal het licht doen zien; de Zon des Heils doen aan de kimme staan. In en door den Immanuël; want een Kind is ons geboren, een Zoon is ons ge geven, en de heerschappijl is op zijin schouder, en men noemt zijn naam, Won derlijk, Raad, Sterke God, Vader der eeu wigheid, Vredevorst. JONKER COSTIJN door Hendrika Kuyper-van Oordt. Een nieuw boek van deze schrijfster neemt men niet ter hand zonder in zijn herinnering terug te roepen de beelden, die uit vorig werk bij ons bleven leven. Want aan dit rijke en rijpe talent hebben wij reeds heel wat schoons te danken; wat deze schrijfster te genieten geeft, is naar vorm en inhoud steeds de moeite waard, schier zonder uitzondering een kost baar bezit voor onze christelijke letteren. Zoo heeft elk nieuw boek van Hendrika Kuyper-van Oordt een belofte voor den lezer. Bij voorbaat weet hij, dat deze schrijfster zich verre houdt van sensatje, ook verre van de platgetreden wegen, waarop anderen een goedkoop succes FEUILLETON. Vrij naar het Engelsch. 98.) o— „Was u bij haar, toen ze stierf." Bella knikte. „Ik hielp haar verplegen. Maar ik zal u' alles vertellen, hoe het gebeurde. Het was waar, wat ik Keefe vertelde van dat ongeluk op de stoomboot, waarbij' mijn Dan verdronk. Hij had geen kans, de arme kerel, want Nona ze was een groote, zware vrouw klemde zich aan hem vast en trok hem onder water. Een heelen tijd dachten we, dat Nona ook dood was, maar ze wisten haar weer bij te brengen en na een paar dagen was ze weer heelemaal de oude. „Ik zou wel eens willen weten, wat Keefe op het oogenblik uitvoert," zei ze op zekeren avond tegen me. „Ik denk, dat hij er heel wat voor over zou hebben om weer te kunnen trouwen. We zullen een mop met hem hebben, Bella," zegt ze, „want ik heb nog een appeltje met hem te schillen" en onmiddellijk stelde ze den brief op, dien ik aan Keefe gestuurd heb zoeken. Gedachtig aan het vele goede, dat reeds geboden werd, weet hij dat me vrouw Kuyper-van Oordt zich een voor aanstaande plaats heeft verworven in de rij van onze christelijke letterkundigen, een plaats, die ook van de andere zijde als volkomen in overeenstemming met de fei ten geoordeeld wordt. Ook thans wordt niet méér geboden dan een kleinen bundel, enkele korte verha len, van welke het eerste aan dit boek zijn naam gaf. Tegen dezen titel moeten wij bezwaar maken, wijl daardoor zoo gemak kelijk de gedachte gewekt wordt dat hier sprake is van een doorloopend verhaal, niet van een bundel korte verhalen. Elke aanduiding in die richting ontbreekt; voor het Nederlandsche publiek dat over het algemeen aan het korte verhaal niet de waarde toekent welke het ongetwijfeld bezit kan daardoor de aanschaf van dit boek tot een teleurstelling worden. Een teleurstelling die weliswaar in alle op zichten verdreven zal worden door de waarde van wat hier geboden wordt, doch waarvan de aanwezigheid niettemin even pijnlijk moet aandoen. In velerlei opzicht herinnert „Jonker Costijn" aan het beste dat deze schrijfster op haar naam heeft staan. Er is geen sprake van, dat hier een wijziging van richting aan den dag zou treden; integen deel: datgene waardoor haar vroeger werk warmte en glans kreeg, is opnieuw aan wezig, dieper misschien en milder, zoo- da! een nog gaver geheel werd verkregen, zij het dan met dezelfde middelen. Dezelfde markante eigenschappen ont dekt ge ook nu; dezelfde rustgevende sfeer, waarmee de kennismaking zulk een blijde verrassing was. Hier niet de spanning van een druk zakenleven, maar wel de intieme rust van een afgesloten hofje, waar het stadsrumoer niet dan van verre zijn klanken kan doen hooren. Hier men sen, die een kalmen blik werpen op het leven, die den tijd vinden om dieper te graven dan het oppervlak. Het gegeven is ook ditmaal voor deze schetsen bijster eenvoudig: zooals in vroe ger werk, zoo ook thans levens vol kleinig heden, vol gewone, dagelijksche dingen. Maar juist dat kleine, dat nietige, nu het door meesterhand is aangevat, nu een kunstenaarsblik het heeft gezien in zijn schoonheid en diepen zin wordt van groo te beteekenis en van diepen invloed. En ge leert, dat niets onbelangrijk is, dat alles ook het geringste zijn werking heeft. De verhaalbouw is in dit werk op hoog peil. Rustig en wel-overwogen brengt de schrijfster alles naar voren; de rust, die in zoo ruime mate 't deel was van vorige geslachten, heeft haar wel zeer geboeid. Er is geen haast in deze verhalen; alles krijgt de belangstelling die bet waard is. Zoo zijn deze korte verhalen af, een breeder betoog binnen deze grenzen zou bet geheel slechts verzwakken. Toch is een gevoel van teleurstelling niet te on derdrukken als wij bedenken dat wij dit alles toch liever ten-voeten-uit geteekend zouden zien, niet een enkelmisschien fel-bewogen of bijster belangrijk mo ment, maar het heele leven. Het verlan gen naar een roman wordt wel zeer dui delijk bij het lezen van deze korte verha len; en dat is misschien de .beste aanbe veling, die men dergelijk werk kan mee geven Wie dezen bundel gelezen heeft, zal er kennen, dat mevrouw Kuyper-van Oordt de grootmeesteres van het korte verhaal mag genoemd worden. In onze kringen maakt niemand met meer recht aanspraak op dezen naam. Wij hebben in deze schetsen meer dan één plaats aangestreept, waar de schrijf ster met een enkele korte aanduiding vol staan kan tot typeering van iets dat zij onder de aandacht brengt. Zoo lezen wij van het discrete Joodje, dat met koop waar den boer opgaat, en.een sterk talent heeft om „sjeuig te converseeren"; van hem lezen wij, dat hij „over alles den mantel der liefde spreidt, en dan meteen weer net zoover een slip van dien man tel oplicht dat men er met fatsoen onder kan kijken". In een andere schets staat van de gemeente-werklieden, „die boom en haak hanteeren met gepasten eerbied voor het lichaam van den arrebeier". De daarop volgende vermelding: „het zijn keurige gemeente-luierlieden", lijkt ons in dit geval vrijwel overbodig, doet in zeke ren zin afbreuk aan het voorafgaande. Hoe mooi is het gezegd: „Ze steekt den brief tusschen de bladen van een boek dat ze uit heeft, en dus niet meer behoeft te openen"; daarmee wordt de tegenzin te gen den inhoud van een ontvangen brief kort maar onovertrefbaar zuiver gety peerd. Het eerste verhaal in dezen bundel, d&t over Jonker Costijn geeft een goed beeld van wat tot de beste kwaliteiten van deze schrijfster moet gerekend worden. Jon ker Costijn is de centrale figuur in deze schets; hij komt, nadat hij lange jaren buitenslands vertoefde, opeens terug om de erfenis te bezien: het oude buiten huis, waar hij als jongen bij zijn groot vader speelde, waar den laatsten tijd tante Amalie woonde. Hij heeft over heel de wereld gezworven, in Amerika een for tuin vergaard; de gehechtheid aan het oude familiebezit kan toch niet groot bij hem zijn! Maar zoodra hij dat oude weer ziet, zoodra de banden met het verleden, met den verren kindertijd tot hem spreken beseft hij één ding op het allerduidelijkst tot een verkoop mag hij niet besluiten, bij moet het oude zélf gaan bewonen. Eer hij dezen stap zet, moet bij zich de banden met zijn geslacht en zijn verleden diep bewust worden; maar als bet een maal zoover is, kan niets hem weerhou den om te erkennen: ik houd van dit oude bezit, ik kan het niet van mijn hart scheuren. Het korte verhaal, we zeiden 'het reeds, heeft bij ons niet die waardeering ont moet, welke het elders ontvipg. Dat kan ongetwijfeld voor een deel ook daarin zijn reden vinden, dat niet alle proeven van litterair kunnen op dit gebied goed ge slaagd zijn te noemen. Kennismaking met het werk van mevrouw Kuyper-van Oordt mag echter onvoorwaardelijk worden aan bevolen; wat hier geboden wordt, dient met veel waardeering genoemd te worden. A. L. VAN OYEN. Ingezonden Mededeeling voor manufacturen. Dames- en Kinderconfectie Tapijten - Gordijnen Bedden - Ledikanten en aanverwante artikelen Is GOES HULST HET INCIDENT-SNEEVIET. Hoe in de Tweede Kamer een geschiede nis eigenaardig, zij 'took in min of meer tegengestelden zin, zich herhalen kan! Zoo dacht ik bij de lezing van het Kamerverslag van Woensdagavond, om trent 't Spoorwegen-debat. Het lid Snee vliet (r.s.) had den (lib.) minister Kalff in scherpe bewoordingen op een bepaald punt bestreden en kreeg van dezen bij de repliek de opmerking ten antwoord, dat wanneer hij niet kon begrijpen, dat iemand voor 't personeel voelt en tegelijk bedrijfsleider zijn of een werkgeversver- eeniging dient, hij, minister, met genoem den heer Sneevliet niet kon debatteeren, maar, zoo liet Z.Exc. er op volgen, hij weet het wel, doch kan het in zijn positie niet anders zeggen. De voorzitter der Kamer, de heer Van Dijk (a.-r., zooals bekend is), vatte vuur op dit verwijt van de regeeringstafel aan 't adres van den r.-s. volksvertegenwoordiger, en riep den minister tot de orde, die, gelijk men 't van deze sympathieke figuur begrijpen kan, hierop terstond de gewraakte woor den introk. Hier had een anti-revolutio naire voorzitter, volkomen terecht, het recht om den goeden naam van het revo lutionair-socialistische Kamerlid in be scherming genomen. Maar nu een ander geval, doch van zeer ouden datum. Dat was in 't jaar 1875, onder 't bewind van 't conservatieve mini sterie J. HeemskerkVan Lynden. Voor zitter der Tweede Kamer was de liberaal Dullert; de a.-r. partij was pas in haar ministerie in de pas. In een der Kamer- stond noch bij hem, noch bij 't toenmalige ministerie in de pas. In een der Kamer zittingen had de minister Van der Heim tegen den a.-r. afgevaardigde een begroo- tingspost te verdedigen en had hierbij de onvoorzichtigheid om Dr Kuyper op verre gaand beleedigende wijze toe te voegen, dat hij zijn predikantsambt er aan ge geven had om in deze Kamer op ge makkelijke wijze te kunnen opponeeren. In dezen geest sprak de minister en de liberale ovengenoemde voorzitter liet den aanval op den a.r. volksvertegenwoordi ger passeeren! Mede ter oorzake hiervan vroeg Dr Kuyper het woord voor een per soonlijk feit en protesteerde bescheiden lek, gelijk hij 't jaren later nog eens bij 'n andere gelegenheid tegenover den libe ralen Nederlandschen gezant bij het Rus sische Hof zou doen, tegen de van regee- ringszijde op hem in zijn qualiteit van volksvertegenwoordiger gerichten per soonlijken aanval. Zijin protest viel in goede aarde; immers twee liberale afge vaardigden vielen hem bij, en zelfs Jhr de Roo van Aldewerelt deed het in zoo scherpe bewoordingen (hij waarschuwde 't ministerie om niet te worden van een ministerie Cavaignac tot een ministerie Polignacl) dat de voorzitter hem moest uitnoodigen zich te matigen. Toen dus een liberale voorzitter, die zonder verzet zijnerzijds den a.r. volks vertegenwoordiger door een minister liet beleedigen. N u een a.r. voorzitter, die en terecht den r.s. volksvertegenwoor diger tegen een dienaar van de Kroon in bescherming nam. Dat is vooruitgang, een woord van hulde waard aan 't adres van onzen a.r. afgevaardigde, vice-voorzitter der Kamer den heer Van Dijk. Nijmegen. J. B. DE „MAASBODE" OVER MINISTER SLOTEMAKER DE BRUINE. Dé opzienbare rede onlangs door Mr Aalberse in de Kamer gehouden maakte den indruk, dat er een vrij sterke tegen stelling was tusschen de R.K. fractie en het Kabinet en met name Minister Slote- maker de Bruine. Thans echter schijnt de wind gekeerd, vooral nadat de Minister eenige toezeggin gen heeft gedaan. In verband daarmede schrijft nu de „Maasbode": „Als de lezeres of lezer dit overzicht on der oogen krijgt, zal de begrooting van Sociale Zaken, waarover een communist hoofdelijke stemming vroeg zijn aangeno men en zullen de tegen het regeeringsbe- leid inzake den steun gerichte moties zijn verworpen. Terecht! Wij zouden het onverantwoor delijk achten dezen minister van Sociale Zaken omver te stemmen. Indien er één minister in het kabinet zich met hart en ziel geeft aan zijn moeilijk werk. dan is 't prof. Slotemaker. Dëze oud-predikant heeft zijn sociale gevoelens niet verloren Dat hij van harte meeleeft met de men- schen, dat hij werkelijk probeert nooden te achterhalen en meeningen te kennen, dat hij nauwkeurig kennis neemt van wenschen en klachten, heeft de minister bewezen in de rede van twee uren, welke grootendeels aan den werkloozensteun was gewijd, een rede, welke eigenlijk ver diende op groote schaal verspreid te wor den en die wij met instemming hebben be luisterd. D'eze minister staat voor een enorme taak. Hij staat voor een leger van werk- loozen, dat steeds aangroeit en nu reeds bijna 600.000 man telt. Dit is een armee zoo gTOot als Napoleon in 1812 meesleep te naar Rusland. En dan te bedenken, dat bij dit zoo angstaanjagend aantal de zorg komt van zooveel kleine zelfstandi- Ingezonden Mededeeling. en liet hem mij overschrijven. Het was een lage streek, maar Nona was nu een maal niet een van de zachtaardigste en het was niet de eerste poets, die ze hem gebakken had. „Als ge Keefe nog eens ontmoet, zeg hem dan, dat het maar als een grap be doeld was en dat ik er in mijn laatste laogenblikken spijt van had," zei ze tegen me. Maar toen Keefe me boos maakte, vergat ik heelemaal die boodschap en ik kom niet laten om hem te sarren door te zeggen, dat ze nog in leven is. Ja, 't is wel ver met ons gekomen, met Nona en Bella", besloot de vrouw met bittere iro nie. „Nona was de slechtste, maar ze overtrof me toch niet heel erg." „Mevrouw 0'Bourke," en juffrouw Jem stond voor haar, trillend van hoofd tot voeten, is dat werkelijk de waarheid, de heele waarheid, niets dan de waarheid?" „Ja, juffrouw Durnford, ik heb niets verzwegen of te veel verteld, daar kan ik op zweren, als u wilt. Zoo waarlijk helpe Maar juffrouw Jem maakte een afwe rende beweging met de hand. „Neen, zweer niet. U kunt me natuur lijk eenige bewijzen geven. Stierf uw zus ter in New York?" „Neen," antwoordde Bella zonder aar zelen. „We waren juist op een tournee. Ze werd ziek in een dorp of stad zoo als de bewoners zeiden Brouxville ge naamd. We hadden ons voor den nacht in een klein logement een kamer gehuurd, daar we den volgenden dag in een nabu rige stad een voorstelling moesten geven, maar 's morgens kon ze al niet meer ver voerd worden en ze moesten ons achter laten. Ze werd daar ook begraven en ik liet een houten kruis met haar naam Noma Desmond, 44 jaar oud op haar graf zetten." „Ruthl" Juffrouw Durnford sprak op gewonden. „Heb je een potlood, dat je het kunt opschrijven?" Ruth haalde een klein aanteekenboekje voor den dag, dat ze bij het afscheid van Lucie gekregen had. „Als u wilt schrijven naar Ebenezer Prince, eigenaar van het kruisweg-loge ment, Brouxville, Dauphin Country, zal hij laten weten, dat ik de waarheid heb gesproken. Nu is mijn mond droog van 't praten en zeg ik niets meer." En Bella leunde vermoeid tegen een boom, juist toen Billy weer op kwam dagen, sleutel bloemen strooiend, overal waar hij ging. „O, lieve Jemmy," hijgde hij, „ik heb zooveel bloemen verloren, maar mijn bee- nen doen zoo'n pijn, dat ik ze niet meer op toom rapen. En mag ik als 'tu blieft nog wat melk," maar zijn gezicht werd aanmerkelijk langer toen hij zag, dat de overblijfselen van het feestmaal waren verdwenen. „Wie heeft mijn melk opge dronken?" vroeg hij boos. Daar begon Bella O'Bourke te lachen. „Ik ben de schuldige, jongeheer," zei ze. „Maar er is nog melk genoeg voor je thuis, hoor, dus mopper er nu maar niet langer over tegen je tantetje, Billy." „Ja, het. is een alleraardigst ventje," dacht ze hardop, „maar hij lijkt heele maal niet op Nona. Ik ben je tante Bella, dotje. Kom me eens een handje geven, Billy?" Maar Billy keek haar boos aan over Jem's schouder. „Ik heb geen tantes," zei hij1 knorrig. „Wie is die vrouw, Jemmy? Stuur haar toch weg. Ze had mijn melk niet op ma gen drinken." „Ssst, lieveling", fluisterde juffrouw Jem. Eh Bella glimlachte onaangenaam. „Hij1 heeft een aardje naar zijn vaar tje," juffrouw Durnford. Ja, hij heeft tdch veel van Keefe. Je mag geen gulzig jongetje zijtn, Billy. Je bent heelemaal niet lief voor je tante Bella, die voor je zorgde, toen je nog maar zoo klein was." Maar Billy begon te stampvoeten. „Ik heb geen tantes, zeg ik je toch. O, Jemmy, laat haar toch weg gaan! Ik houd niet van bedelvrouwen." Gelukkig werd op dat oogenblik het geluid van wielen en paardenhoeven hoorbaar. Juffrouw De Tweede Kamer heeft weer een week achter den rug, waarin fuil speed is ge werkt aan den hegrootingsarbeid. Na veel praten is eindelijk gisteren de be grooting van sociale zaksn aangenomen, Het wae echter te verwachten, dat juist over die begrooting het meest zou wor den gesproken. Op het beleid van de Re geering toch ten opzichte van de werkloo- zenzorg was 't meest critiek uitgeoefend. Maar zooals wel meer gebeurd, de critiek in de Kamer was zakelijker en minder scherp dan daarbuiten. Dat ten slotte de geheele R. K. fractie vóór de begrooting stemde, verdient zeker, na betgeen bij de algemeene beschouwingen was gezegd, speciale vermelding. Alleen socialisten, communisten, Ghr. democraat en.Stk. Gereformeerden stemden tegen. Ook over de zending van een paar honderd mariniers naar het Saargebied, teneinde mede de orde en rust te be waren bijl de stemming aldaar, is in de Kamer gesproken, maar nadat de regee ring inlichtingen had gegeven, bleek, dat haar houding door de overgroote meer derheid der Kamer werd gedeeld. Slechts de mannen van de afbraak en van nationaal herstel waren van andere mee ning. Wat het nieuws in onze provincie be treft, mag zeker wel herinnerd worden aan de vele crisis-vergaderingen, die de Zeeuwsche Landbouw Maatschappij hield en waarvoor overal groote belangstelling bleek te bestaan. Verwacht mag worden, dat de crisismaatregelen der regeering nu zeker nog meer begrepen en gewaar deerd zullen worden door onze landbou wers dan voorheen en dat onze Overheid aan billijke verlangens tegemoet zal ko men. Met de vlootbesprekingen te Londen is het dat is nu wel duidelijk geworden geheel mis geloopen. Ze zijn vólkomen mislukt. Als men alle berichten van de laatste maanden schift, is de vraag zelfs ge rechtvaardigd, iof Engeland niet over de geheele linie der vlootbesprekingen meer voor het Japansche dan voor het Ameri- kaansche standpunt voelt. Wat begrijpe lijk is, als men bedenkt, dat van Japan sche zijde herhaaldelijk te kennen is ge geven, dat men in Tokio geen be..waar heeft tegen ongelijkheid tegenover Enge land, dat door zijn wereldimperium met de lange verbindingen gedwongen is een over-machtige vloot te handhaven, maar wel tegen ongelijkheid met Amerika, dat een continentaal rijk is, en alleen om prestige redenen een pariteit met Enge land eischt. Het conflict tusschen Hongarije en Joe- go-Slavië is gelukkig bijgelegd. De Vol kenbond kan de groote verdienste boeken, dat hij een conflict dat gevaarlijke vormen begon aan te nemen, heeft weten te leiden in banen, die, naar men mag hopen, een vreedzame oplossing zullen bevorderen. gen. Van schippers, van middenstanders, van tuinders, van boeren, die ook reent hebben op belagstelling, die ook smeeken om hulp. Er is geweldige agitatie verwekt over de wijzigingen in de steunverleening, die verleden jaar van Rijk en Gemeenten een kleine 30 millioen eischte. Die maatregel van 1 Juli was geen „verlaging" alleen. De regeering moest rekening houden met verlaagde loonen, omdat loon en steun nu eenmaal niet gelijk kunnen zijn. Zij wilde daarbij iets extra's doen voor groote gezinnen. Zij moest tenslotte reke ning houden met de Overheidskassen. Want de werkloosheid blijft stijgen. In zulk een omvang, dat b.v. de stad Utrecht, ondanks de wijzigingen, alweer evenveel uitkeert als men gemeend had door de wijzigingen te zullen besparen. Als het rijk een derde deel binnenhaalt van dc 29 millioen, waarop het mikte, is het veel. Want een vierde deel der uitkeeringen is alvast niet omlaag gegaan. Hoe merk waardig de cijfers zijn, toont een stad als Nijmegen. Daar is door de jongste wijzi gingen in totaal op het bedrag voor den werkloozensteun bespaard.4 pet. Wordt er dan geen armoe geleden? Jem stond haastig iop. „Daar is Gompton om ons te halen. Billy, mijn jongen, help jij Ruth eens de mand in te pakken, terwijl ik nog even met mevrouw O'Bourke praat". En teen wenkte ze de vrouw even mee ter zijde te gaan. „We gaan nu naar huis en ik zal u niet meer zien. Als ik u wat geld geef, wilt u me dan zeggen wat u gaat doen?" „D'at wil i'k met alle plezier vertellen, juffrouw Durnford, want u is toch wel een goede zdel, achteraf, ofschoon u me eerst niet zoo heel vriendelijk behandelde. Ik ben niet meer dezelfde vrouw die ik vroe ger was en ik heb meer dan genoeg van dat trekken en zwerven. Mijn voeten doen zoo'n pijn, dat ik blij zal zijn, den nacht hier in het logement door te kunnen bren gen. Als ik geld kon laten zien zouden ze me wel opnemen". „Eh morgen?" „Wel, morgen zou ik naar Londen gaan „Ik iheb maar een gulden of dertig bij me", antwoordde juffrouw Durnford haastig. Als u mij uw adres in Londen wilt schrijven, zal ik u nog vijftig gulden stu- reu (Wordt vervolgd.)

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1934 | | pagina 5