DE ZEEUW
HONIG'S BOUILLONBLOKJES thans 6 voor lOcl
TWEEDE BLAD
HET ADRES
A. WILKING
Voor den Zondag
Letterkundige Kroniek
Miss Durnford en haar
gezelschapsjuffrouw.
Wat er deze week voorviel
VAN
ZATERDAG 15 DEC. 1934, Nr 66.
LICHT IN DE DUISTERNIS.
Het volk dat in duisternis wan
delt zal een groot licht zien.
Jesaia 9 1.
Israël is in grooten nood en het ver
keert in diepe ellende. De heidenen zijn
gekomen en hebben het land der vaderen
ingenomen, en het volk des Heeren in
ballingschap weggevoerd.
Maar de profeet mag tot het zyvaar be
proefde valk komen met een heerlijk
troostwoord, het oproepen tot waarach
tige bekeering en in dien weg het heil des
Heeren prediken.
Het land dat beangstigd was zal niet
gansch verduisterd worden; gelijk Hij
het in 't eerst verachtelijk gemaakt heeft
Aan het volk, diep in ellende terneer
gebogen en schier bezwijkend onder de
amart, woirdt daor den profeet in den
riHATn des Heeren, deze blijde heilmare
verkondigd: het volk dat in duisternis
wandelt zal een groot licht zien.
Dit doelt in de eerste plaats op de ver
lossing uit de ballingschap en op den
terugkeer naar het Heilige Land, maar
het doelt ten slotte toch op Hem die het
Licht der wereld is, en zijn glanzend lioht
in Galiléa zou doen schijnen, ja ook over
Juda, over heel Israël.
Daarcm lezen we, als de Heiland op
treedt in de landpalen van Zebulon en
Naftali, dat dit geschiedt „opdat vervuld
zou worden hetgeen gesproken is door
Jesaia den profeet".
De ellende van het volk was zeer groot.
De profeet spreekt van een volk, dat
„wandelt in duisternis".
Het zag geen licht meer. Het was of
de plaag der Egyptische duisternis op
Israël was gevallen. De star der hope ver
toonde zich niet aan 's hemels transen.
Men wijdde zich ten doode en sprak het
uit, dat zoo te leven niet anders was dan
een wonen in het land van de schaduw
des doods.
Israël voelde het dat de Heere zijn volk
verachtelijk gemaakt had.
En toch mocht het niet wanhopen, en
zij die den Immanuël verwachtten, heb
ben ook niet aan wanhoop zich over
gegeven. Israël had de belofte van zijn
Bonds-God, dat hoe groot en machtig de
vijand ook was, de Heere voor Israël
hulpe had beschoren en dat Hij uitkomst
zou geven.
De duisternis mag voor het menschen-
oog ondoordringbaar wezen, Jehova zal
het licht doen zien; de Zon des Heils doen
aan de kimme staan.
In en door den Immanuël; want een
Kind is ons geboren, een Zoon is ons ge
geven, en de heerschappijl is op zijin
schouder, en men noemt zijn naam, Won
derlijk, Raad, Sterke God, Vader der eeu
wigheid, Vredevorst.
JONKER COSTIJN
door
Hendrika Kuyper-van Oordt.
Een nieuw boek van deze schrijfster
neemt men niet ter hand zonder in zijn
herinnering terug te roepen de beelden,
die uit vorig werk bij ons bleven leven.
Want aan dit rijke en rijpe talent hebben
wij reeds heel wat schoons te danken; wat
deze schrijfster te genieten geeft, is naar
vorm en inhoud steeds de moeite waard,
schier zonder uitzondering een kost
baar bezit voor onze christelijke letteren.
Zoo heeft elk nieuw boek van Hendrika
Kuyper-van Oordt een belofte voor den
lezer. Bij voorbaat weet hij, dat deze
schrijfster zich verre houdt van sensatje,
ook verre van de platgetreden wegen,
waarop anderen een goedkoop succes
FEUILLETON.
Vrij naar het Engelsch.
98.) o—
„Was u bij haar, toen ze stierf."
Bella knikte.
„Ik hielp haar verplegen. Maar ik zal
u' alles vertellen, hoe het gebeurde. Het
was waar, wat ik Keefe vertelde van dat
ongeluk op de stoomboot, waarbij' mijn
Dan verdronk. Hij had geen kans, de
arme kerel, want Nona ze was een
groote, zware vrouw klemde zich aan
hem vast en trok hem onder water. Een
heelen tijd dachten we, dat Nona ook
dood was, maar ze wisten haar weer bij
te brengen en na een paar dagen was ze
weer heelemaal de oude.
„Ik zou wel eens willen weten, wat
Keefe op het oogenblik uitvoert," zei ze
op zekeren avond tegen me. „Ik denk,
dat hij er heel wat voor over zou hebben
om weer te kunnen trouwen. We zullen
een mop met hem hebben, Bella," zegt ze,
„want ik heb nog een appeltje met hem
te schillen" en onmiddellijk stelde ze den
brief op, dien ik aan Keefe gestuurd heb
zoeken. Gedachtig aan het vele goede, dat
reeds geboden werd, weet hij dat me
vrouw Kuyper-van Oordt zich een voor
aanstaande plaats heeft verworven in de
rij van onze christelijke letterkundigen,
een plaats, die ook van de andere zijde als
volkomen in overeenstemming met de fei
ten geoordeeld wordt.
Ook thans wordt niet méér geboden dan
een kleinen bundel, enkele korte verha
len, van welke het eerste aan dit boek zijn
naam gaf. Tegen dezen titel moeten wij
bezwaar maken, wijl daardoor zoo gemak
kelijk de gedachte gewekt wordt dat hier
sprake is van een doorloopend verhaal,
niet van een bundel korte verhalen. Elke
aanduiding in die richting ontbreekt; voor
het Nederlandsche publiek dat over
het algemeen aan het korte verhaal niet
de waarde toekent welke het ongetwijfeld
bezit kan daardoor de aanschaf van
dit boek tot een teleurstelling worden. Een
teleurstelling die weliswaar in alle op
zichten verdreven zal worden door de
waarde van wat hier geboden wordt, doch
waarvan de aanwezigheid niettemin even
pijnlijk moet aandoen.
In velerlei opzicht herinnert „Jonker
Costijn" aan het beste dat deze schrijfster
op haar naam heeft staan. Er is geen
sprake van, dat hier een wijziging van
richting aan den dag zou treden; integen
deel: datgene waardoor haar vroeger werk
warmte en glans kreeg, is opnieuw aan
wezig, dieper misschien en milder, zoo-
da! een nog gaver geheel werd verkregen,
zij het dan met dezelfde middelen.
Dezelfde markante eigenschappen ont
dekt ge ook nu; dezelfde rustgevende sfeer,
waarmee de kennismaking zulk een blijde
verrassing was. Hier niet de spanning
van een druk zakenleven, maar wel de
intieme rust van een afgesloten hofje,
waar het stadsrumoer niet dan van verre
zijn klanken kan doen hooren. Hier men
sen, die een kalmen blik werpen op het
leven, die den tijd vinden om dieper te
graven dan het oppervlak.
Het gegeven is ook ditmaal voor deze
schetsen bijster eenvoudig: zooals in vroe
ger werk, zoo ook thans levens vol kleinig
heden, vol gewone, dagelijksche dingen.
Maar juist dat kleine, dat nietige, nu het
door meesterhand is aangevat, nu een
kunstenaarsblik het heeft gezien in zijn
schoonheid en diepen zin wordt van groo
te beteekenis en van diepen invloed. En ge
leert, dat niets onbelangrijk is, dat alles
ook het geringste zijn werking heeft.
De verhaalbouw is in dit werk op hoog
peil. Rustig en wel-overwogen brengt de
schrijfster alles naar voren; de rust, die
in zoo ruime mate 't deel was van vorige
geslachten, heeft haar wel zeer geboeid.
Er is geen haast in deze verhalen; alles
krijgt de belangstelling die bet waard is.
Zoo zijn deze korte verhalen af, een
breeder betoog binnen deze grenzen zou
bet geheel slechts verzwakken. Toch is
een gevoel van teleurstelling niet te on
derdrukken als wij bedenken dat wij dit
alles toch liever ten-voeten-uit geteekend
zouden zien, niet een enkelmisschien
fel-bewogen of bijster belangrijk mo
ment, maar het heele leven. Het verlan
gen naar een roman wordt wel zeer dui
delijk bij het lezen van deze korte verha
len; en dat is misschien de .beste aanbe
veling, die men dergelijk werk kan mee
geven
Wie dezen bundel gelezen heeft, zal er
kennen, dat mevrouw Kuyper-van Oordt
de grootmeesteres van het korte verhaal
mag genoemd worden. In onze kringen
maakt niemand met meer recht aanspraak
op dezen naam.
Wij hebben in deze schetsen meer dan
één plaats aangestreept, waar de schrijf
ster met een enkele korte aanduiding vol
staan kan tot typeering van iets dat zij
onder de aandacht brengt. Zoo lezen wij
van het discrete Joodje, dat met koop
waar den boer opgaat, en.een sterk talent
heeft om „sjeuig te converseeren"; van
hem lezen wij, dat hij „over alles den
mantel der liefde spreidt, en dan meteen
weer net zoover een slip van dien man
tel oplicht dat men er met fatsoen onder
kan kijken". In een andere schets staat
van de gemeente-werklieden, „die boom
en haak hanteeren met gepasten eerbied
voor het lichaam van den arrebeier". De
daarop volgende vermelding: „het zijn
keurige gemeente-luierlieden", lijkt ons in
dit geval vrijwel overbodig, doet in zeke
ren zin afbreuk aan het voorafgaande.
Hoe mooi is het gezegd: „Ze steekt den
brief tusschen de bladen van een boek dat
ze uit heeft, en dus niet meer behoeft te
openen"; daarmee wordt de tegenzin te
gen den inhoud van een ontvangen brief
kort maar onovertrefbaar zuiver gety
peerd.
Het eerste verhaal in dezen bundel, d&t
over Jonker Costijn geeft een goed beeld
van wat tot de beste kwaliteiten van deze
schrijfster moet gerekend worden. Jon
ker Costijn is de centrale figuur in deze
schets; hij komt, nadat hij lange jaren
buitenslands vertoefde, opeens terug om
de erfenis te bezien: het oude buiten
huis, waar hij als jongen bij zijn groot
vader speelde, waar den laatsten tijd tante
Amalie woonde. Hij heeft over heel de
wereld gezworven, in Amerika een for
tuin vergaard; de gehechtheid aan het
oude familiebezit kan toch niet groot bij
hem zijn! Maar zoodra hij dat oude weer
ziet, zoodra de banden met het verleden,
met den verren kindertijd tot hem spreken
beseft hij één ding op het allerduidelijkst
tot een verkoop mag hij niet besluiten,
bij moet het oude zélf gaan bewonen.
Eer hij dezen stap zet, moet bij zich de
banden met zijn geslacht en zijn verleden
diep bewust worden; maar als bet een
maal zoover is, kan niets hem weerhou
den om te erkennen: ik houd van dit
oude bezit, ik kan het niet van mijn hart
scheuren.
Het korte verhaal, we zeiden 'het reeds,
heeft bij ons niet die waardeering ont
moet, welke het elders ontvipg. Dat kan
ongetwijfeld voor een deel ook daarin zijn
reden vinden, dat niet alle proeven van
litterair kunnen op dit gebied goed ge
slaagd zijn te noemen. Kennismaking met
het werk van mevrouw Kuyper-van Oordt
mag echter onvoorwaardelijk worden aan
bevolen; wat hier geboden wordt, dient
met veel waardeering genoemd te worden.
A. L. VAN OYEN.
Ingezonden Mededeeling
voor manufacturen.
Dames- en Kinderconfectie
Tapijten - Gordijnen
Bedden - Ledikanten en
aanverwante artikelen Is
GOES HULST
HET INCIDENT-SNEEVIET.
Hoe in de Tweede Kamer een geschiede
nis eigenaardig, zij 'took in min of meer
tegengestelden zin, zich herhalen kan!
Zoo dacht ik bij de lezing van het
Kamerverslag van Woensdagavond, om
trent 't Spoorwegen-debat. Het lid Snee
vliet (r.s.) had den (lib.) minister Kalff
in scherpe bewoordingen op een bepaald
punt bestreden en kreeg van dezen bij
de repliek de opmerking ten antwoord,
dat wanneer hij niet kon begrijpen, dat
iemand voor 't personeel voelt en tegelijk
bedrijfsleider zijn of een werkgeversver-
eeniging dient, hij, minister, met genoem
den heer Sneevliet niet kon debatteeren,
maar, zoo liet Z.Exc. er op volgen, hij
weet het wel, doch kan het in zijn positie
niet anders zeggen. De voorzitter der
Kamer, de heer Van Dijk (a.-r., zooals
bekend is), vatte vuur op dit verwijt van
de regeeringstafel aan 't adres van den
r.-s. volksvertegenwoordiger, en riep den
minister tot de orde, die, gelijk men 't
van deze sympathieke figuur begrijpen
kan, hierop terstond de gewraakte woor
den introk. Hier had een anti-revolutio
naire voorzitter, volkomen terecht, het
recht om den goeden naam van het revo
lutionair-socialistische Kamerlid in be
scherming genomen.
Maar nu een ander geval, doch van
zeer ouden datum. Dat was in 't jaar 1875,
onder 't bewind van 't conservatieve mini
sterie J. HeemskerkVan Lynden. Voor
zitter der Tweede Kamer was de liberaal
Dullert; de a.-r. partij was pas in haar
ministerie in de pas. In een der Kamer-
stond noch bij hem, noch bij 't toenmalige
ministerie in de pas. In een der Kamer
zittingen had de minister Van der Heim
tegen den a.-r. afgevaardigde een begroo-
tingspost te verdedigen en had hierbij de
onvoorzichtigheid om Dr Kuyper op verre
gaand beleedigende wijze toe te voegen,
dat hij zijn predikantsambt er aan ge
geven had om in deze Kamer op ge
makkelijke wijze te kunnen opponeeren.
In dezen geest sprak de minister en de
liberale ovengenoemde voorzitter liet den
aanval op den a.r. volksvertegenwoordi
ger passeeren! Mede ter oorzake hiervan
vroeg Dr Kuyper het woord voor een per
soonlijk feit en protesteerde bescheiden
lek, gelijk hij 't jaren later nog eens bij
'n andere gelegenheid tegenover den libe
ralen Nederlandschen gezant bij het Rus
sische Hof zou doen, tegen de van regee-
ringszijde op hem in zijn qualiteit van
volksvertegenwoordiger gerichten per
soonlijken aanval. Zijin protest viel in
goede aarde; immers twee liberale afge
vaardigden vielen hem bij, en zelfs Jhr
de Roo van Aldewerelt deed het in zoo
scherpe bewoordingen (hij waarschuwde
't ministerie om niet te worden van een
ministerie Cavaignac tot een ministerie
Polignacl) dat de voorzitter hem moest
uitnoodigen zich te matigen.
Toen dus een liberale voorzitter, die
zonder verzet zijnerzijds den a.r. volks
vertegenwoordiger door een minister liet
beleedigen. N u een a.r. voorzitter, die
en terecht den r.s. volksvertegenwoor
diger tegen een dienaar van de Kroon in
bescherming nam. Dat is vooruitgang, een
woord van hulde waard aan 't adres van
onzen a.r. afgevaardigde, vice-voorzitter
der Kamer den heer Van Dijk.
Nijmegen. J. B.
DE „MAASBODE" OVER MINISTER
SLOTEMAKER DE BRUINE.
Dé opzienbare rede onlangs door Mr
Aalberse in de Kamer gehouden maakte
den indruk, dat er een vrij sterke tegen
stelling was tusschen de R.K. fractie en
het Kabinet en met name Minister Slote-
maker de Bruine.
Thans echter schijnt de wind gekeerd,
vooral nadat de Minister eenige toezeggin
gen heeft gedaan.
In verband daarmede schrijft nu de
„Maasbode":
„Als de lezeres of lezer dit overzicht on
der oogen krijgt, zal de begrooting van
Sociale Zaken, waarover een communist
hoofdelijke stemming vroeg zijn aangeno
men en zullen de tegen het regeeringsbe-
leid inzake den steun gerichte moties zijn
verworpen.
Terecht! Wij zouden het onverantwoor
delijk achten dezen minister van Sociale
Zaken omver te stemmen. Indien er één
minister in het kabinet zich met hart en
ziel geeft aan zijn moeilijk werk. dan is 't
prof. Slotemaker. Dëze oud-predikant
heeft zijn sociale gevoelens niet verloren
Dat hij van harte meeleeft met de men-
schen, dat hij werkelijk probeert nooden
te achterhalen en meeningen te kennen,
dat hij nauwkeurig kennis neemt van
wenschen en klachten, heeft de minister
bewezen in de rede van twee uren, welke
grootendeels aan den werkloozensteun
was gewijd, een rede, welke eigenlijk ver
diende op groote schaal verspreid te wor
den en die wij met instemming hebben be
luisterd.
D'eze minister staat voor een enorme
taak. Hij staat voor een leger van werk-
loozen, dat steeds aangroeit en nu reeds
bijna 600.000 man telt. Dit is een armee
zoo gTOot als Napoleon in 1812 meesleep
te naar Rusland. En dan te bedenken, dat
bij dit zoo angstaanjagend aantal de
zorg komt van zooveel kleine zelfstandi-
Ingezonden Mededeeling.
en liet hem mij overschrijven. Het was
een lage streek, maar Nona was nu een
maal niet een van de zachtaardigste en
het was niet de eerste poets, die ze hem
gebakken had.
„Als ge Keefe nog eens ontmoet, zeg
hem dan, dat het maar als een grap be
doeld was en dat ik er in mijn laatste
laogenblikken spijt van had," zei ze tegen
me. Maar toen Keefe me boos maakte,
vergat ik heelemaal die boodschap en ik
kom niet laten om hem te sarren door te
zeggen, dat ze nog in leven is. Ja, 't is
wel ver met ons gekomen, met Nona en
Bella", besloot de vrouw met bittere iro
nie. „Nona was de slechtste, maar ze
overtrof me toch niet heel erg."
„Mevrouw 0'Bourke," en juffrouw Jem
stond voor haar, trillend van hoofd tot
voeten, is dat werkelijk de waarheid, de
heele waarheid, niets dan de waarheid?"
„Ja, juffrouw Durnford, ik heb niets
verzwegen of te veel verteld, daar kan ik
op zweren, als u wilt. Zoo waarlijk helpe
Maar juffrouw Jem maakte een afwe
rende beweging met de hand.
„Neen, zweer niet. U kunt me natuur
lijk eenige bewijzen geven. Stierf uw zus
ter in New York?"
„Neen," antwoordde Bella zonder aar
zelen. „We waren juist op een tournee.
Ze werd ziek in een dorp of stad zoo
als de bewoners zeiden Brouxville ge
naamd. We hadden ons voor den nacht
in een klein logement een kamer gehuurd,
daar we den volgenden dag in een nabu
rige stad een voorstelling moesten geven,
maar 's morgens kon ze al niet meer ver
voerd worden en ze moesten ons achter
laten. Ze werd daar ook begraven en ik
liet een houten kruis met haar naam
Noma Desmond, 44 jaar oud op haar
graf zetten."
„Ruthl" Juffrouw Durnford sprak op
gewonden. „Heb je een potlood, dat je
het kunt opschrijven?" Ruth haalde een
klein aanteekenboekje voor den dag, dat
ze bij het afscheid van Lucie gekregen
had.
„Als u wilt schrijven naar Ebenezer
Prince, eigenaar van het kruisweg-loge
ment, Brouxville, Dauphin Country, zal
hij laten weten, dat ik de waarheid heb
gesproken. Nu is mijn mond droog van 't
praten en zeg ik niets meer." En Bella
leunde vermoeid tegen een boom, juist
toen Billy weer op kwam dagen, sleutel
bloemen strooiend, overal waar hij ging.
„O, lieve Jemmy," hijgde hij, „ik heb
zooveel bloemen verloren, maar mijn bee-
nen doen zoo'n pijn, dat ik ze niet meer
op toom rapen. En mag ik als 'tu blieft
nog wat melk," maar zijn gezicht werd
aanmerkelijk langer toen hij zag, dat de
overblijfselen van het feestmaal waren
verdwenen. „Wie heeft mijn melk opge
dronken?" vroeg hij boos. Daar begon
Bella O'Bourke te lachen.
„Ik ben de schuldige, jongeheer," zei
ze. „Maar er is nog melk genoeg voor je
thuis, hoor, dus mopper er nu maar niet
langer over tegen je tantetje, Billy."
„Ja, het. is een alleraardigst ventje,"
dacht ze hardop, „maar hij lijkt heele
maal niet op Nona. Ik ben je tante Bella,
dotje. Kom me eens een handje geven,
Billy?" Maar Billy keek haar boos aan
over Jem's schouder.
„Ik heb geen tantes," zei hij1 knorrig.
„Wie is die vrouw, Jemmy? Stuur haar
toch weg. Ze had mijn melk niet op ma
gen drinken."
„Ssst, lieveling", fluisterde juffrouw
Jem. Eh Bella glimlachte onaangenaam.
„Hij1 heeft een aardje naar zijn vaar
tje," juffrouw Durnford. Ja, hij heeft
tdch veel van Keefe. Je mag geen gulzig
jongetje zijtn, Billy. Je bent heelemaal
niet lief voor je tante Bella, die voor je
zorgde, toen je nog maar zoo klein was."
Maar Billy begon te stampvoeten.
„Ik heb geen tantes, zeg ik je toch. O,
Jemmy, laat haar toch weg gaan! Ik houd
niet van bedelvrouwen." Gelukkig werd
op dat oogenblik het geluid van wielen
en paardenhoeven hoorbaar. Juffrouw
De Tweede Kamer heeft weer een week
achter den rug, waarin fuil speed is ge
werkt aan den hegrootingsarbeid. Na
veel praten is eindelijk gisteren de be
grooting van sociale zaksn aangenomen,
Het wae echter te verwachten, dat juist
over die begrooting het meest zou wor
den gesproken. Op het beleid van de Re
geering toch ten opzichte van de werkloo-
zenzorg was 't meest critiek uitgeoefend.
Maar zooals wel meer gebeurd, de critiek
in de Kamer was zakelijker en minder
scherp dan daarbuiten. Dat ten slotte de
geheele R. K. fractie vóór de begrooting
stemde, verdient zeker, na betgeen bij
de algemeene beschouwingen was gezegd,
speciale vermelding. Alleen socialisten,
communisten, Ghr. democraat en.Stk.
Gereformeerden stemden tegen.
Ook over de zending van een paar
honderd mariniers naar het Saargebied,
teneinde mede de orde en rust te be
waren bijl de stemming aldaar, is in de
Kamer gesproken, maar nadat de regee
ring inlichtingen had gegeven, bleek, dat
haar houding door de overgroote meer
derheid der Kamer werd gedeeld. Slechts
de mannen van de afbraak en van
nationaal herstel waren van andere mee
ning.
Wat het nieuws in onze provincie be
treft, mag zeker wel herinnerd worden
aan de vele crisis-vergaderingen, die de
Zeeuwsche Landbouw Maatschappij hield
en waarvoor overal groote belangstelling
bleek te bestaan. Verwacht mag worden,
dat de crisismaatregelen der regeering
nu zeker nog meer begrepen en gewaar
deerd zullen worden door onze landbou
wers dan voorheen en dat onze Overheid
aan billijke verlangens tegemoet zal ko
men.
Met de vlootbesprekingen te Londen is
het dat is nu wel duidelijk geworden
geheel mis geloopen. Ze zijn vólkomen
mislukt.
Als men alle berichten van de laatste
maanden schift, is de vraag zelfs ge
rechtvaardigd, iof Engeland niet over de
geheele linie der vlootbesprekingen meer
voor het Japansche dan voor het Ameri-
kaansche standpunt voelt. Wat begrijpe
lijk is, als men bedenkt, dat van Japan
sche zijde herhaaldelijk te kennen is ge
geven, dat men in Tokio geen be..waar
heeft tegen ongelijkheid tegenover Enge
land, dat door zijn wereldimperium met
de lange verbindingen gedwongen is een
over-machtige vloot te handhaven, maar
wel tegen ongelijkheid met Amerika, dat
een continentaal rijk is, en alleen om
prestige redenen een pariteit met Enge
land eischt.
Het conflict tusschen Hongarije en Joe-
go-Slavië is gelukkig bijgelegd. De Vol
kenbond kan de groote verdienste boeken,
dat hij een conflict dat gevaarlijke vormen
begon aan te nemen, heeft weten te leiden
in banen, die, naar men mag hopen, een
vreedzame oplossing zullen bevorderen.
gen. Van schippers, van middenstanders,
van tuinders, van boeren, die ook reent
hebben op belagstelling, die ook smeeken
om hulp.
Er is geweldige agitatie verwekt over
de wijzigingen in de steunverleening, die
verleden jaar van Rijk en Gemeenten een
kleine 30 millioen eischte. Die maatregel
van 1 Juli was geen „verlaging" alleen.
De regeering moest rekening houden met
verlaagde loonen, omdat loon en steun
nu eenmaal niet gelijk kunnen zijn. Zij
wilde daarbij iets extra's doen voor
groote gezinnen. Zij moest tenslotte reke
ning houden met de Overheidskassen.
Want de werkloosheid blijft stijgen. In
zulk een omvang, dat b.v. de stad Utrecht,
ondanks de wijzigingen, alweer evenveel
uitkeert als men gemeend had door de
wijzigingen te zullen besparen. Als het
rijk een derde deel binnenhaalt van dc
29 millioen, waarop het mikte, is het veel.
Want een vierde deel der uitkeeringen is
alvast niet omlaag gegaan. Hoe merk
waardig de cijfers zijn, toont een stad als
Nijmegen. Daar is door de jongste wijzi
gingen in totaal op het bedrag voor den
werkloozensteun bespaard.4 pet.
Wordt er dan geen armoe geleden?
Jem stond haastig iop.
„Daar is Gompton om ons te halen.
Billy, mijn jongen, help jij Ruth eens de
mand in te pakken, terwijl ik nog even
met mevrouw O'Bourke praat". En teen
wenkte ze de vrouw even mee ter zijde te
gaan.
„We gaan nu naar huis en ik zal u
niet meer zien. Als ik u wat geld geef,
wilt u me dan zeggen wat u gaat doen?"
„D'at wil i'k met alle plezier vertellen,
juffrouw Durnford, want u is toch wel een
goede zdel, achteraf, ofschoon u me eerst
niet zoo heel vriendelijk behandelde. Ik
ben niet meer dezelfde vrouw die ik vroe
ger was en ik heb meer dan genoeg van
dat trekken en zwerven. Mijn voeten doen
zoo'n pijn, dat ik blij zal zijn, den nacht
hier in het logement door te kunnen bren
gen. Als ik geld kon laten zien zouden ze
me wel opnemen".
„Eh morgen?"
„Wel, morgen zou ik naar Londen gaan
„Ik iheb maar een gulden of dertig bij
me", antwoordde juffrouw Durnford
haastig.
Als u mij uw adres in Londen wilt
schrijven, zal ik u nog vijftig gulden stu-
reu
(Wordt vervolgd.)