T2"E s I JÜ If Is&lf i-g'i^l.s's III 4«H|g3?l ALSEMTEUGEN Uit het Zeeuwsch Verleden Brieven over Opvoeding. ft ÊL CD <t O CO CD u 3 cd JZ O -«-» b U D b O Pu O O c o b 1 c3 CQ Q ja <1 pjd 3 '<-» H* r~' P -W Cti H P-< J •9®a"eoj £e-Sri-~®5'Shg rV-f Cö 0Q COtH M P Pt'Ü nd O CÖ (J) rf.H CÖ cd P" UJ UI -v - S3 I rM O S 5 beu B t« 0> to O ®T3 -£ bo J ro OC D Sflfi I ««fl.p a>~ .S.së si'S'S^^js Keker weer verliezen zou, dus dat ik mij over winst nimmer behoefde te verblijden. Ik was ook tot de slotsom gekomen, dat smeeken en bidden en overreden niets hielp; het was of hij móést gaan. Dat was een raadsel, dat ik nooit begreep. Een man als Feodor Mi- chailowitsch met zooveel gaven, met zoo veel uithoudingsvermogen! Wat had hij in zijn leven niet moedig de meest verschillen de beproevingen verdragen vestingstraf schavot verbanning tuchthuis den dood van zijn eerste vrouw van een geliefden broeder! en diezelfde man, dat zag ik voor me, had niet de kracht om zich te beheerschen, als het spel in de buurt was, totdat hij zijn laatsten daalder verteerd had. Ik had er eerst zoo'n moeite mee, ik vond het vernederend voor zoo'n hoogstaanden geest en ik kon 'het niet anders inzien dan dat deze zwakheid hem onwaardig was. Ein delijk begreep ik hel Het was maar geen eenvoudige zwakheid van wil, het was een alles verterende, on gebreidelde hartstocht, een oerkracht, die zelfs een geest als die van mijn man niet zou kunnen bestrijden. Zulke toestemden moet men begrijpen, de zucht tot het spel is een ziekte, voor welke geen geneesmiddel bestaat. Het eenige redmiddel is de vlucht uit de buurt van het speelhuis. Ik heb hem nooit eenige verwijten ge maakt, nooit tpet hem over deze eigenschap van hem gekibbeld, en altijd, zonder iets te zeggen hem den laatsten cent dien we be zaten gegeven. Waaronder ik wel leed, na meloos gebukt ging, dat was de wroeging en het berouw, dat hem later kwelde. Vaak lag hij op de knieën, in de grootste Vertwijfeling,en vroeg mij snikkende hem te vergeven, dat hij mij door zijn gedrag in zulke moeilijkheden bracht. Ik trachtte hem te troosten, op enkele lichtpunten te wijzen, boe dankbaar was ik als ik hem afleiden kon en aan iets anders kon laten denken. Wat was ik mij, als ik hem naar een bibli otheek kon krijgen. Hem kon interesseeren voor een boek, hoe betrapte ik mezelf op den Vurigen wensch, dat ondanks honger en ont bering en ontzegging en moeilijkheden met de pensionjuffrouw en andere schuld- eischers, er toch maar geen geld in huis mocht komen. Maar het geld kwam, en het leven in een hel van angst en wroeging begon opnieuw. Uit deze beschrijving kan men zien, dat speelzucht geen grapje is en dat hetgeen we leerden op de schoolbanken van onze voor vaderen, de Batavieren, die soms vrouwen en kinderen verdobbelden, geen sprookje is, maar een griezelige vergroeiing, die in het onderbewuste van een mensch kan opduiken en een gansch gezin ten verderve kan voe ren. We hebben hier geen verbitterde vrouw, die haar man veroordeelt, maar een vrouw, die grootmeesteresse was in de liefde, en die met een bloedend hart zegt: Kijk, de man, dien ik zoo bef heb, die zoo'n bijzonder mensch is, was ziek op dat punt. Moge God ons land bewaren voor de speel woede en onze mannen en zonen voor die ziekte, die ongemerkt aan komt sluipen, de hand legt op een der onzen en hem de ge vangenisboeien over de polsen stroopt. („Timotheüs") 29.) -.et- Willem, die dacht zijn makker al zoo goed als gewonnen te hebben, liet het geldstuk in Jannes zak glijden, en zei: „Nu, wat zeg Je?" „Eerst weten wien we te lijf moeten". „Dat kan ik je onmogelijk zeggen, maar geloof maar je zult 'them van harte gun nen." „Neen, ik doe 'tniet," riep de hutbewoner luid uit „Hier heb je 'tgeld terug", en meteen «meet hij den knecht den rijksdaalder weer voor de voeten. „'k Dacht, dat Je wijzer was, maar als je niet wilt, geloof maar dat ik er genoeg kan krijgen, die 'twel verdienen willen." Verder op den dag dacht Jannes al heel weinig na over 't voorgevallene. Hij was er de man niet naar om lang ergens over na te denken. Toch had hij ook geen oogenblik j spijt van zijn eens genomen besluit. Al was het ook, dat zijn negotie hem dien dag bitter weinig opleverde. Hij moest dikwijls hooren: „Niet noodig, Jannes." Daar tobde hij niet over. Weineen, een volgenden keer misschien eens wat meer. Bovendien, was hij verleden Woensdag niet bijzonder gelukkig geweest? Dan, 't ging ook zoo goed met zijn vrouw en den kleinen jongen. Onder deze overpeinzingen haastte Jan nes zich wat vlugger voort. Zijn oude fiets, die hij echter goed verzorgde, borg hij in 't loodsje, eigenlijk niet meer dan een gang. „Ook bezoek gehad in de villa?" sprak hij bij 't binnenkomen. „Och, wie zou hier nu komen?" was het antwoord van de vrouw. „Zooveel aanloop hebben we niet." „Meester had toch beloofd te zullen ko men", merkte vader op. ,,'kHad eigenlijk gedacht, dat hij er was." „Hij zal nu wel niet meer komen ook, denk ik, 'tis gauw donker en 'twordt zoo guur", meende de vrouw. Al geruimen tijd hadden ze het kleine petroleumlampje opgehad toen Jannes ge rucht meende te hooren. Een fiets werd tegen den houten wand aangezet. Juist wilde Jannes opstaan om te kijken wie die later bezoeker was, toen de deur opengedaan werd en meester Horsma bin nenkwam, tot niet geringe verbazing van Jannes en zijn vrouw. „Wel heb ik van m'n leven, meester nog", zei Jannes na de eerste begroeting. ,,'kHad het immers beloofd", antwoordde deze eenvoudig. „Ja, maar zoo laat hadden we u niet meer verwacht" „Och, 'kheb met opzet maar gewacht tot 'twat donker was. Nieuwsgierige menschen behoeven niet zoo precies te weten wat je uitvoert" ,,'t Kan anders best daglicht verdragen", meende de vrouw. 't Bleek toch dat meester wat haastig was. Een groot pak, dat hij bij zich had werd op de tafel gezet en hij' verzocht dat te willen uitpakken. Het bevatte wat levensmiddelen, alsook eenige oude, maar toch nog goed te gebruiken kleedingstukken voor de kinderen. Tranen van blijdschap kwamen de vrouw in de oogen. Op de vraag te mogen weten wie haar weldoeners waren, kreeg ze ten antwoord, dat de gevers onbekend wilden blijven. Van zelf moest meester dan vooral die vriende lijke menschen bedanken. Deze nam dit op zich. Toch had hij nog iets meegenomen en wel een Bijbel, dien hij Jannes overhandigde met het dringend ver zoek er trouw in te lezen. Ze zouden er wel bij varen. Jannes beloofde het plechtig. Nog even goed geïnformeerd naar den gezond heidstoestand. Wel moest de vrouw nog veel rust hebben, maar ze kon toch weer zoowat op de been zijn. Jaapje moest het bed nog houden, maar de koorts bleef weg. Meester vertrok weer. Toen Jannes hem uitliet en deze merkte dat 't nog al donker was, vroeg hij of meester zich wel vertrouw de, anders wou hij wel een eind meegaan. Horsma vond het onnoodig. Wel wilde zijn fietslantaarn niet te best branden, maar hij kende het pad zoo goed. Jannes liep nog eens even om zijn huisje, maar ging toen maar weer naar binnen. Hij genoot van het blijde gezicht zijner vrouw. De schatten werden nog eens goed bekeken alvorens ze op te bergen. „Zoo toch beter, dan met schurkenstreken geld te verdienen/," zei de man na een poosje stil voor zich uitgestaard te hebben. „Hoezoo?" klonk het een weinig angstig uit den mond van zijn vrouw: „Jannes, je wilt toch niet „Wees gerust vrouw en schrik maar niet," klonk het bedaard terug en hij vertelde nu de geheele geschiedenis met Willem. Aandachtig had de vrouw hem langen tijd aangehoord. Eindelijk viel ze hem in de rede met de woorden: „Ik meen wel eens ge hoord te hebben, dat die Dirk Jansen den meester niet recht zetten kan. Zouden ze het ook op hem gemunt hebben?" „Dan moesten ze ook maar weten, dat meester vanavond hier naar toe zou komen." „Maar dat kunnen ze weten, ik geloof dat ik het zelf gezegd heb, toen die vent hier van de week al eerder geweest is." Jannes sprong op en riep: „Als ik wist, dat dat waar was, o, wee als ik die schur ken in handen krijg." „Je moet meester dadelijk achterna," drong de vrouw aan. Deze was er dadelijk voor te vinden. De vrouw zou maar naar bed gaan. Snel reed hij het pad naar het bosch op. Meer en meer werd het ook zeker voor hem, Horsma moest 't slachtoffer worden van de lage listen dier twee schavuiten. Als hij maar niet te laat kwam. Vlugger nog spoed de hij zich voort. Ah, daar was het bosch. Even minderde hij vaart bij het passeeren van 'n bocht en sloeg toen 't bekende pad in. Jannes keek onophoudelijk scherp uit. Nog niets ver dachts was te bespeuren. Ook van meester niets te ontdekken. Plotseling schrok hij hevig. Kijk, lag daar lag daar niet iemand op den weg? Dui delijk was het nog niet te onderscheiden. Hoe dichter hij bij die plaats kwam des te beter kon hij 't geen daar lag belichten. Geen twijfel meer. Daar lag iemand. Zou dat meester.Een hevige angst overviel Jan nes. Dus was hij toch te laat geweest! Jannes stapte af, zette zijn fiets tegen een boom, maar nam de lantaarn om meer licht te hebben. Ja, waarlijk, daar lag meester Horsma bleek en verstijfd van kou, even verder het rijwieL Was het een ongeluk of was er misdadig opzet in het spel? Wel was de ge vallene bewusteloos, maar hij leerde toch nog en eigenlijke teekenen van gewelddadig op treden waren er niet. Wat ontvellingen aan voorhoofd, wang en handen, maar dat kon van den val gekomen zijn, aangezien Hors ma voorover op den grond lag. Hulp halen was 't eerste wat gebeuren moest. Alleen kon hij hem toch niet naar het dorp voeren. Schoof daar iemand achter de boomen langs? Snel richtte Jannes het licht op de plaats vanwaar het geluid kwam. 't Bleef echter stil en r zijn roepen kwam geen ant woord. Plots viel zijn aandacht op een touw dat om een der stammen gebonden was. Jannes schoot toe, het bleek een stevig touw te zijn en in der haast afgesneden. Oogen blikkelijk wendde hij zich nu naar den boom aan den tegenovergestelden kant van den weg. Daar geen touw, maar de schors van den stam droeg wel degelijk teekenen, dat daar met een touw langs geschuurd was. Jannes vermoedde nu, dat men een touw gespannen had over den weg om zoodoende den persoon, dien men wilde hebben, te la ten vallen. Nu zoo spoedig mogelijk hulp gehaald. Daar waar het boschpad uitkwam op den grooten weg stond het huisje van den boschwachter. Daar ging Jannes heen, ver telde haastig zijn wedervaren en de man was oogenblikkelijk gereed te helpen. De bosch wachter en Jannes droegen den onge lukkige naar 't boschwachtershuis. Inmid dels zou een zoon van eerstgenoemde Pul- ters en den dokter waarschuwen en tevens een rijtuig halen om meester naar zijn kosthuis te vervoeren. Onderweg had de heidebewoner den bosch wachter zijn vermoeden kenbaar gemaakt. Deze had alleen maar gezegd: „een vreemd geval", maar des te meer gedacht. En Jan nes bevroedde in de verste verte niet, dat de boschwachter hem eigenlijk verdacht van er meer van te weten. In betrekkelijk korten tijd was nu meester Horsma naar zijn kosthuis vervoerd. Maar vanzelf ging het gerucht als een loopend vuurtje door het dorp. En de bijzonderhe den namen toe, naarmate 't nieuws over meer tongen ging. Er werd zelfs reeds ver teld, dat meester Horsma stervende was. De dokter, gewaarschuwd, liet niet lang op zich wachten. Nauwkeurig onderzocht hij den patiënt, en 't liep nog al bevredigend af. Wel was hij bewusteloos, maar niets ge broken, alleen wat schrammen en ontvellin gen. Nog geen reden tot ongerustheid. Zelfs verwachtte de arts, dat het bewustzijn wel spoedig terug zou keeren. Pas had men Horsma goed en wel onder de wol of men hoorde gerucht in de bed stee. Dokter snelde toe. Daar lag de zieke, do oogen wijd opengespalkt, wild om zich heen te kijken. „DirkWillemfluister de hij, maar toch wel zoo luid, dat de dok ter het verstaan kon. Maar tegelijk vielen de oogen weer dicht en hij was weer buiten kennis. „Hij heeft l/et over een Dirk en een Wil lem," zei de geneesheer tot de aanwezigen. „Wat heb ik gezegd?" vroeg Jannes aan den boschwachter. Deze vertelde daarop den dokter wat hem meegedeeld was. Juist kwam Roorda, de veldwachter, binnen, die ook van 't geval gehoord had. Natuurlijk was er weinig van te zeggen, in hoever de uitdrukking van Horsma ©eni ge waarde had. Wel wist men in het dorp nog beter dan op de heide dat Dirk den meester niet bijster genegen was. Tot zulke lage daden achtte men den boerenzoon niet- in staat, d.w.z. Pulters, dokter en de bosch wachter. Deze deed verslag van 't geen Jan- nes hem onderweg had verteld, 't Kwam hun zeer onwaarschijnlijk voor en meer en meer vatte de meenning post, dat Jannes de schuldige was. Men kende de armoedige om standigheden waarin diens gezin verkeerde, 't Lag dus wel eenigszins voor de hand dat hij ten einde raad op de idee van berooving gekomen was. Ook Roorda wilde dien kant wel op. Toen hij er echter op zinspeelde werd het Jannes duidelijk waarvan men hem verdacht. Woest stoof hij op en voegde den veld wachter toe: „Wat denk je van me? Omdat ik arm ben, natuurlijk daarom is „malle Jannes" ook in staat om iemand te beste len hé? Weet dan, heeren, dat een arme ook ontvangen weldaden weet te waardeeren." Verwonderd hadden de omstanders Jan nes aangezien. Zoo fier en frank keek hij van den veldwachter naar den dokter en van dezen naar den houtvester. En wel een beetje beschaamd keken ze voor zich. 't Was waar, hunv ermoeden was enkel en alleen gegrond op 't feit dat de man 't zoo be hoeftig had. door A. M. WESSELS. De inhuldiging van Prins Willem V in 1766. Zijn doorluchtige Hoogheid Prins Willem V was op 8 Maart 1766 18 jaar oud gewor den. Voor ons volk was dit een zeer ge denkwaardige dag. Immers thans werd de jeugdige Prins van onder de voogdijschap van de Staten-Generaal ontslagen, en op plechtige wijze in zijn rechten als Stadhou der gesteld, üit ieder gewest was een depu tatie aanwezig, die den Prins trouw en steun toezegde, en hem uitnoodigde zich persoon lijk van de aanhankelijkheid van hun gewest te overtuigen. Terwijl de plechtigheden in Den Haag plaats vonden, werd op vele plaatsen in Ne derland de meerderjarigheid van den Prins met opgewektheid gevierd. De provincie Zee land is in dezen ook niet in gebreke geble ven; ook de Zeeuwen hebben door veel vreugdbedrijven op dien dag, van hunne liefde en achting voor den Prins uiting ge geven. Zooals gezegd, deden ook de Zeeuwsehe afgevaardigden het verzoek aan den jeug digen Stadhouder, om naar Zeeand te ko men, teneinde hem daar ook officieel ais Stadhouder te huldigen. Het verzoek werd niet tevergeefs gedaan! Zijne Hoogheid ver klaarde gaarne te zullen komen. Op Dinsdag 20 Mei vertrok de Prins uit Den Haag naar Zeeland. De reis er heen was één zegetocht. Te Delft, Rotterdam en Dordt werd hij met grooten jubel ontvangen. Onder het gedonder der kanonnen en het luiden der klokken, vertrok de Prins met een jacht naar Zeeland. Het was aangenaam weer en een kleine bries uit het Oosten gaf het jacht voldoende snelheid en het duurde niet lang of de Zeeuwsehe stroomen kwamen in 't zicht Te Middelburg was alles in beweging. De Den Haag naar Zeeland. De reis erheen was kijk, en de Middelburgers blikten reeds her haaldelijk naar boven of de vlag nog niet op den Langen Jan geheschen werd. Dit was voor de burgerij het sein, dat het jacht in 't gezicht van Middelburg zou zijn. Des morgens te half 10 werd de Oranje vlag buiten gestoken, 't Jacht was in 't zicht. Direct werd te Kortgene en andere dorpen waar het vaartuig langs moest komen even eens gevlagd. Des morgens vroeg waren twee groote Zeeuwsehe jachten den Stadhouder tegemoet gevaren, waarop zich o.a. Mr van Citters met nog eenige andere heeren bevonden, om Zijn Hoogheid aan de Zeeuwsehe grens wel kom te heeten en het Prinselijk jacht naar de hoofdstad te begeleiden. Te Middelburg was de geheele bevolking op de been. Ieder was met vreugde vervuld over de naderende komst van den lang ge- wenschten vorst. De Magistraat vergaderde ten einde nog orde op eenige zaken te stel len. Zoo moesten alle kramen, die op de Markt opgeslagen waren, op staanden voet, worden afgebroken. Direct kwamon ria Vier Regimenten Burgers in de wapenen, welke over 48 tamboers beschikten. De tamboers trokken naar de verschillende deelen der stad en maakten bij trommelslag bekend, dat Z.K. Hoogheid op komst was. Op 't Stadhuis was de geheele vroedschap aanwezig, om de komst van den bezoeker af te wachten. Het jacht kwam thans statig het kanaal van Weizingen indrijven, maar kon ter hoogte van Nieuw- en St. Joosland niet verder varen, daar het laag water was. De Stadhouder verliet daarom het jacht en stapte over in een kleine boot, die naar Middelburg doorvoer. Langs weerszijden van het kanaal stonden duizenden ge schaard. die den vorst hartelijk toejuichten. Aan jubel- en welkomstdichten ontbrak het niet. Triomf, zoo zong men: „Triomf! Triomf! 't Jacht komt allengskens nader, Ter haven in, straks stapt de vorst aan land. 0 goede God, o volle goedheidsvader Geleid hem door uw' liefd en rechte hand. U worde d' eer, door duizend, duizend tongen, Met dankbaarheid en opgewekte lust, Van al uw volk vol vroolijk toegezongen Voor 's Prinsen komst aan onze Zeeuwsehe kust. Zoodra de vorst des middags om half 5 voet aan wal zette, daverden de scho- ten uit de acht kanonnen door de lucht. Dit was het teeken voor den omtrek dat de vorst gearriveerd was. Toen Z.K.H. aan de Dam poort kwam werd een tweede kanonade af- ge vuurd. Op 't Wagenplein stond de Ma gistraat en namens hem sprak de Pensio naris van Middelburg Mr Meinard van Vis vliet den Prins op hartelijke wijze toe. Direct na deze toespraak nam de Prins Erfstadhouder het woord en sprak een woord van hartelijken dank voor deze bui tengewone ontvangst in Zeeland. Men steeg thans in de gereedstaande koetsen, en onder kanongebulder, klokken spel van de Lange Jan en het gejubel der menigte, reed men naar de Abdij, waar de vorst zou vertoeven. Na wat verpoosd te hebben, ontving de Prins eenige leden van de Zeeuwsehe Sta ten, met wie hij zeer gezellig converseerde. Telken male liet hij blijken, dat hij buitenge woon verrast was. door de aanhankelijkheid van het Zeeuwsehe volk aan het Huis van Oranje. (Wordt vervolgd.) 109. Wat moet mijn jongen worden? Dat is altijd wel een min of meer moeilijke vraag geweest. Die menig ouderhart heeft beziggehouden en heeft bekommerd vaak Maar tegenwoordig is het de vraag van de dag! Dubbel moeilijk door de zoo veront rustend veranderde omstandigheden. Door crisis-zwarigheden! Toch is één ding gelijk gebleven. En op dat ééne wordt wel eens te weinig gelet. Wat dat is? Als we van de Schepping lezen in onzen Bijbel, dan staat er zoo eigenaardig en tel kens weer met nadruk bij: elke plant, elke boom brenge vruchten voort „naar zijnen aard". Dat geldt van planten en van dieren en van de menschen. En let nu even aan dachtig op dat: „naar zijnen aard". Heeft ons dat misschien ook wat te zeggen in be trekking tot de vraag, hierboven gesteld? 'k Geloof van wel! De Schepper geeft elk mensch zijn eigen aardige eigenschappen. Zijn aard, zijn ver mogens, zijn gestel, zijn aanleg, zijn karak ter. Dat is telkens weer iets persoonlijks, voor elk mensch weer een beetje anders. Al is het waar, dat groote lijnen zijn op te mer ken, groepen en typen zijn te ontdekken. Nu is heel dikwijls naar aanleiding van die eigenschappen wel de richting te vinden die de Schepper met die of die persoon uit wil. Neen, volstrekt niet altijd. Zelfs heel moeilijk niet zelden. Maar toch in de meeste gevallen wel eenigermate. Welnu, die kant moeten we uit. We moe ten die richtingslijnen zoeken op te sporen. En ons daartoe heel veel moeite getroosten. Vooral niet te gauw zeggen, dat we daar niets van kunnen te weten komen. We moe ten trachten iemands persoonlijke aanleg te ontdekken. En zoo de richting te vinden, waarin we, de beste vruchten „naar zijnen aard" kunnen verwachten. Zeker, we kunnen wel vele planten zóó bewerken, dat de eigenschappen wat veran deren, ook de vruchten wat veranderen en verbeteren. We kunnen een pereboom door andere enten wel andere en meer gewenschte vruchten doen dragen. Maar dat kost niet alleen nogal moeite, het gaat ook ten koste van heel wat levenssappen van de eerste boom. En die gevolgen blijven zichtbaar. Bij menschen gaan zulk soort veranderin gen echter nog veel en veel moeilijker. Ja, ze blijken dikwijls onmogelijk. Kunnen we nu naar aard en richting en ontwikkeling en karakter en aanleg voor onze jongens een levenswerk kiezen, dat het best daarbij aansluit, dan doen we dus wel het meest verstandig. Ook het meest in over eenstemming met wat de Schepper ons heeft willen aanwijzen. Zouden we als Christenouders zelfs niet in de eerste plaats daaraan moeten denken? En in die weg des te vrijmoediger om zegen van Boven kunnen bidden? Zou daartegen fundamenteel en principi eel wel iets kunnen ingebracht worden? Zoo niet, dan moeten wij ook naar die uitgestip pelde lijnen handelen! 0 ja! ik weet wel: ti hebt een dozijn be zwaren! Zwijg maar stil, ik heb ze ook. Maar doet dat aan de waarheid van het betoogde wat af? Dacht ge soms, dat ik een groot aantal andere factoren maar vergat? Als daar zijn: de financiëele toestand der ouders; dp wil van den jongen; de mogelijkheid van uitvoe ring; de lichamelijke en geestelijke toestand van uw jongen; de geliefkoosde hartewensch van een vader en de diepe hoop van een moeder; de mogelijkheid van een plaats en post; de bezoldiging of het loon in de toe komst! En nog meer andere! Neen, die vergat ik niet. Sterker nog: al die factoren waren juist mede oorzaak van mijn betoog hier boven. Want in vele gevallen werken die genoemde factoren als eerste en als eenige! En dat is zeker niet goed! Neem er slechts die ééne even uit: de ge liefkoosde hoop van een vader, die zoo graag zijn jongen zag op d i e plaats en in die be trekking en op die post! Omdat daar eere en grootheid bij te verkrijgen zijn! Terwijl dat juist wel eens tegen de min of meer merk bare beschikking van den Schepper zou in gaan! De les begrepen? Herzie dan uw doen! Opvoeder. Wie geen zegen is voor velen, Kan een zegen zijn voor één. Heb slechts lief, dan is uw leven, Nimmer doelloos hier beneên!

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1933 | | pagina 12