T2"E
s I
JÜ
If Is&lf i-g'i^l.s's
III
4«H|g3?l
ALSEMTEUGEN
Uit het Zeeuwsch Verleden
Brieven over Opvoeding.
ft
ÊL
CD
<t
O
CO
CD
u
3
cd
JZ
O
-«-»
b
U
D
b
O
Pu
O
O
c
o
b
1
c3
CQ
Q
ja <1
pjd
3
'<-» H* r~' P -W Cti H P-< J
•9®a"eoj £e-Sri-~®5'Shg
rV-f Cö 0Q COtH M P
Pt'Ü nd
O CÖ (J) rf.H CÖ
cd P"
UJ UI -v -
S3 I
rM O S 5 beu B t«
0> to O ®T3 -£
bo J ro OC D
Sflfi I ««fl.p a>~
.S.së si'S'S^^js
Keker weer verliezen zou, dus dat ik mij over
winst nimmer behoefde te verblijden. Ik was
ook tot de slotsom gekomen, dat smeeken en
bidden en overreden niets hielp; het was
of hij móést gaan. Dat was een raadsel, dat
ik nooit begreep. Een man als Feodor Mi-
chailowitsch met zooveel gaven, met zoo
veel uithoudingsvermogen! Wat had hij in
zijn leven niet moedig de meest verschillen
de beproevingen verdragen vestingstraf
schavot verbanning tuchthuis
den dood van zijn eerste vrouw van een
geliefden broeder! en diezelfde man, dat
zag ik voor me, had niet de kracht om zich
te beheerschen, als het spel in de buurt was,
totdat hij zijn laatsten daalder verteerd had.
Ik had er eerst zoo'n moeite mee, ik vond
het vernederend voor zoo'n hoogstaanden
geest en ik kon 'het niet anders inzien dan
dat deze zwakheid hem onwaardig was. Ein
delijk begreep ik hel
Het was maar geen eenvoudige zwakheid
van wil, het was een alles verterende, on
gebreidelde hartstocht, een oerkracht, die
zelfs een geest als die van mijn man niet
zou kunnen bestrijden. Zulke toestemden
moet men begrijpen, de zucht tot het spel
is een ziekte, voor welke geen geneesmiddel
bestaat. Het eenige redmiddel is de vlucht
uit de buurt van het speelhuis.
Ik heb hem nooit eenige verwijten ge
maakt, nooit tpet hem over deze eigenschap
van hem gekibbeld, en altijd, zonder iets te
zeggen hem den laatsten cent dien we be
zaten gegeven. Waaronder ik wel leed, na
meloos gebukt ging, dat was de wroeging en
het berouw, dat hem later kwelde.
Vaak lag hij op de knieën, in de grootste
Vertwijfeling,en vroeg mij snikkende hem
te vergeven, dat hij mij door zijn gedrag in
zulke moeilijkheden bracht. Ik trachtte hem
te troosten, op enkele lichtpunten te wijzen,
boe dankbaar was ik als ik hem afleiden
kon en aan iets anders kon laten denken.
Wat was ik mij, als ik hem naar een bibli
otheek kon krijgen. Hem kon interesseeren
voor een boek, hoe betrapte ik mezelf op den
Vurigen wensch, dat ondanks honger en ont
bering en ontzegging en moeilijkheden met
de pensionjuffrouw en andere schuld-
eischers, er toch maar geen geld in huis
mocht komen.
Maar het geld kwam, en het leven in een
hel van angst en wroeging begon opnieuw.
Uit deze beschrijving kan men zien, dat
speelzucht geen grapje is en dat hetgeen we
leerden op de schoolbanken van onze voor
vaderen, de Batavieren, die soms vrouwen
en kinderen verdobbelden, geen sprookje is,
maar een griezelige vergroeiing, die in het
onderbewuste van een mensch kan opduiken
en een gansch gezin ten verderve kan voe
ren.
We hebben hier geen verbitterde vrouw,
die haar man veroordeelt, maar een vrouw,
die grootmeesteresse was in de liefde, en die
met een bloedend hart zegt: Kijk, de man,
dien ik zoo bef heb, die zoo'n bijzonder
mensch is, was ziek op dat punt.
Moge God ons land bewaren voor de speel
woede en onze mannen en zonen voor die
ziekte, die ongemerkt aan komt sluipen, de
hand legt op een der onzen en hem de ge
vangenisboeien over de polsen stroopt.
(„Timotheüs")
29.) -.et-
Willem, die dacht zijn makker al zoo goed
als gewonnen te hebben, liet het geldstuk
in Jannes zak glijden, en zei: „Nu, wat zeg
Je?"
„Eerst weten wien we te lijf moeten".
„Dat kan ik je onmogelijk zeggen, maar
geloof maar je zult 'them van harte gun
nen."
„Neen, ik doe 'tniet," riep de hutbewoner
luid uit
„Hier heb je 'tgeld terug", en meteen
«meet hij den knecht den rijksdaalder weer
voor de voeten.
„'k Dacht, dat Je wijzer was, maar als je
niet wilt, geloof maar dat ik er genoeg kan
krijgen, die 'twel verdienen willen."
Verder op den dag dacht Jannes al heel
weinig na over 't voorgevallene. Hij was er
de man niet naar om lang ergens over na
te denken. Toch had hij ook geen oogenblik
j spijt van zijn eens genomen besluit. Al was
het ook, dat zijn negotie hem dien dag bitter
weinig opleverde.
Hij moest dikwijls hooren: „Niet noodig,
Jannes."
Daar tobde hij niet over. Weineen, een
volgenden keer misschien eens wat meer.
Bovendien, was hij verleden Woensdag niet
bijzonder gelukkig geweest? Dan, 't ging ook
zoo goed met zijn vrouw en den kleinen
jongen.
Onder deze overpeinzingen haastte Jan
nes zich wat vlugger voort. Zijn oude fiets,
die hij echter goed verzorgde, borg hij in
't loodsje, eigenlijk niet meer dan een gang.
„Ook bezoek gehad in de villa?" sprak hij
bij 't binnenkomen.
„Och, wie zou hier nu komen?" was het
antwoord van de vrouw. „Zooveel aanloop
hebben we niet."
„Meester had toch beloofd te zullen ko
men", merkte vader op. ,,'kHad eigenlijk
gedacht, dat hij er was."
„Hij zal nu wel niet meer komen ook,
denk ik, 'tis gauw donker en 'twordt zoo
guur", meende de vrouw.
Al geruimen tijd hadden ze het kleine
petroleumlampje opgehad toen Jannes ge
rucht meende te hooren. Een fiets werd
tegen den houten wand aangezet.
Juist wilde Jannes opstaan om te kijken
wie die later bezoeker was, toen de deur
opengedaan werd en meester Horsma bin
nenkwam, tot niet geringe verbazing van
Jannes en zijn vrouw.
„Wel heb ik van m'n leven, meester nog",
zei Jannes na de eerste begroeting.
,,'kHad het immers beloofd", antwoordde
deze eenvoudig.
„Ja, maar zoo laat hadden we u niet meer
verwacht"
„Och, 'kheb met opzet maar gewacht tot
'twat donker was. Nieuwsgierige menschen
behoeven niet zoo precies te weten wat je
uitvoert"
,,'t Kan anders best daglicht verdragen",
meende de vrouw.
't Bleek toch dat meester wat haastig was.
Een groot pak, dat hij bij zich had werd op
de tafel gezet en hij' verzocht dat te willen
uitpakken. Het bevatte wat levensmiddelen,
alsook eenige oude, maar toch nog goed te
gebruiken kleedingstukken voor de kinderen.
Tranen van blijdschap kwamen de vrouw in
de oogen.
Op de vraag te mogen weten wie haar
weldoeners waren, kreeg ze ten antwoord,
dat de gevers onbekend wilden blijven. Van
zelf moest meester dan vooral die vriende
lijke menschen bedanken.
Deze nam dit op zich. Toch had hij nog
iets meegenomen en wel een Bijbel, dien hij
Jannes overhandigde met het dringend ver
zoek er trouw in te lezen. Ze zouden er wel
bij varen. Jannes beloofde het plechtig. Nog
even goed geïnformeerd naar den gezond
heidstoestand. Wel moest de vrouw nog veel
rust hebben, maar ze kon toch weer zoowat
op de been zijn. Jaapje moest het bed nog
houden, maar de koorts bleef weg.
Meester vertrok weer. Toen Jannes hem
uitliet en deze merkte dat 't nog al donker
was, vroeg hij of meester zich wel vertrouw
de, anders wou hij wel een eind meegaan.
Horsma vond het onnoodig. Wel wilde zijn
fietslantaarn niet te best branden, maar hij
kende het pad zoo goed.
Jannes liep nog eens even om zijn huisje,
maar ging toen maar weer naar binnen. Hij
genoot van het blijde gezicht zijner vrouw.
De schatten werden nog eens goed bekeken
alvorens ze op te bergen.
„Zoo toch beter, dan met schurkenstreken
geld te verdienen/," zei de man na een
poosje stil voor zich uitgestaard te hebben.
„Hoezoo?" klonk het een weinig angstig
uit den mond van zijn vrouw: „Jannes, je
wilt toch niet
„Wees gerust vrouw en schrik maar niet,"
klonk het bedaard terug en hij vertelde nu
de geheele geschiedenis met Willem.
Aandachtig had de vrouw hem langen tijd
aangehoord. Eindelijk viel ze hem in de
rede met de woorden: „Ik meen wel eens ge
hoord te hebben, dat die Dirk Jansen den
meester niet recht zetten kan. Zouden ze het
ook op hem gemunt hebben?"
„Dan moesten ze ook maar weten, dat
meester vanavond hier naar toe zou komen."
„Maar dat kunnen ze weten, ik geloof dat
ik het zelf gezegd heb, toen die vent hier
van de week al eerder geweest is."
Jannes sprong op en riep: „Als ik wist,
dat dat waar was, o, wee als ik die schur
ken in handen krijg."
„Je moet meester dadelijk achterna,"
drong de vrouw aan.
Deze was er dadelijk voor te vinden. De
vrouw zou maar naar bed gaan.
Snel reed hij het pad naar het bosch op.
Meer en meer werd het ook zeker voor hem,
Horsma moest 't slachtoffer worden van de
lage listen dier twee schavuiten. Als hij
maar niet te laat kwam. Vlugger nog spoed
de hij zich voort.
Ah, daar was het bosch. Even minderde
hij vaart bij het passeeren van 'n bocht en
sloeg toen 't bekende pad in. Jannes keek
onophoudelijk scherp uit. Nog niets ver
dachts was te bespeuren. Ook van meester
niets te ontdekken.
Plotseling schrok hij hevig. Kijk, lag daar
lag daar niet iemand op den weg? Dui
delijk was het nog niet te onderscheiden.
Hoe dichter hij bij die plaats kwam des te
beter kon hij 't geen daar lag belichten. Geen
twijfel meer. Daar lag iemand. Zou dat
meester.Een hevige angst overviel Jan
nes. Dus was hij toch te laat geweest!
Jannes stapte af, zette zijn fiets tegen
een boom, maar nam de lantaarn om meer
licht te hebben.
Ja, waarlijk, daar lag meester Horsma
bleek en verstijfd van kou, even verder het
rijwieL Was het een ongeluk of was er
misdadig opzet in het spel? Wel was de ge
vallene bewusteloos, maar hij leerde toch nog
en eigenlijke teekenen van gewelddadig op
treden waren er niet. Wat ontvellingen aan
voorhoofd, wang en handen, maar dat kon
van den val gekomen zijn, aangezien Hors
ma voorover op den grond lag. Hulp halen
was 't eerste wat gebeuren moest. Alleen kon
hij hem toch niet naar het dorp voeren.
Schoof daar iemand achter de boomen
langs? Snel richtte Jannes het licht op de
plaats vanwaar het geluid kwam. 't Bleef
echter stil en r zijn roepen kwam geen ant
woord. Plots viel zijn aandacht op een touw
dat om een der stammen gebonden was.
Jannes schoot toe, het bleek een stevig touw
te zijn en in der haast afgesneden. Oogen
blikkelijk wendde hij zich nu naar den boom
aan den tegenovergestelden kant van den
weg. Daar geen touw, maar de schors van
den stam droeg wel degelijk teekenen, dat
daar met een touw langs geschuurd was.
Jannes vermoedde nu, dat men een touw
gespannen had over den weg om zoodoende
den persoon, dien men wilde hebben, te la
ten vallen.
Nu zoo spoedig mogelijk hulp gehaald.
Daar waar het boschpad uitkwam op den
grooten weg stond het huisje van den
boschwachter. Daar ging Jannes heen, ver
telde haastig zijn wedervaren en de man
was oogenblikkelijk gereed te helpen. De
bosch wachter en Jannes droegen den onge
lukkige naar 't boschwachtershuis. Inmid
dels zou een zoon van eerstgenoemde Pul-
ters en den dokter waarschuwen en tevens
een rijtuig halen om meester naar zijn
kosthuis te vervoeren.
Onderweg had de heidebewoner den bosch
wachter zijn vermoeden kenbaar gemaakt.
Deze had alleen maar gezegd: „een vreemd
geval", maar des te meer gedacht. En Jan
nes bevroedde in de verste verte niet, dat
de boschwachter hem eigenlijk verdacht van
er meer van te weten.
In betrekkelijk korten tijd was nu meester
Horsma naar zijn kosthuis vervoerd. Maar
vanzelf ging het gerucht als een loopend
vuurtje door het dorp. En de bijzonderhe
den namen toe, naarmate 't nieuws over
meer tongen ging. Er werd zelfs reeds ver
teld, dat meester Horsma stervende was. De
dokter, gewaarschuwd, liet niet lang op zich
wachten. Nauwkeurig onderzocht hij den
patiënt, en 't liep nog al bevredigend af.
Wel was hij bewusteloos, maar niets ge
broken, alleen wat schrammen en ontvellin
gen. Nog geen reden tot ongerustheid. Zelfs
verwachtte de arts, dat het bewustzijn wel
spoedig terug zou keeren.
Pas had men Horsma goed en wel onder
de wol of men hoorde gerucht in de bed
stee. Dokter snelde toe. Daar lag de zieke, do
oogen wijd opengespalkt, wild om zich heen
te kijken. „DirkWillemfluister
de hij, maar toch wel zoo luid, dat de dok
ter het verstaan kon. Maar tegelijk vielen de
oogen weer dicht en hij was weer buiten
kennis.
„Hij heeft l/et over een Dirk en een Wil
lem," zei de geneesheer tot de aanwezigen.
„Wat heb ik gezegd?" vroeg Jannes aan
den boschwachter. Deze vertelde daarop den
dokter wat hem meegedeeld was. Juist
kwam Roorda, de veldwachter, binnen, die
ook van 't geval gehoord had.
Natuurlijk was er weinig van te zeggen,
in hoever de uitdrukking van Horsma ©eni
ge waarde had. Wel wist men in het dorp
nog beter dan op de heide dat Dirk den
meester niet bijster genegen was. Tot zulke
lage daden achtte men den boerenzoon niet-
in staat, d.w.z. Pulters, dokter en de bosch
wachter. Deze deed verslag van 't geen Jan-
nes hem onderweg had verteld, 't Kwam hun
zeer onwaarschijnlijk voor en meer en meer
vatte de meenning post, dat Jannes de
schuldige was. Men kende de armoedige om
standigheden waarin diens gezin verkeerde,
't Lag dus wel eenigszins voor de hand dat
hij ten einde raad op de idee van berooving
gekomen was. Ook Roorda wilde dien kant
wel op. Toen hij er echter op zinspeelde
werd het Jannes duidelijk waarvan men
hem verdacht.
Woest stoof hij op en voegde den veld
wachter toe: „Wat denk je van me? Omdat
ik arm ben, natuurlijk daarom is „malle
Jannes" ook in staat om iemand te beste
len hé? Weet dan, heeren, dat een arme ook
ontvangen weldaden weet te waardeeren."
Verwonderd hadden de omstanders Jan
nes aangezien. Zoo fier en frank keek hij
van den veldwachter naar den dokter en
van dezen naar den houtvester. En wel een
beetje beschaamd keken ze voor zich. 't Was
waar, hunv ermoeden was enkel en alleen
gegrond op 't feit dat de man 't zoo be
hoeftig had.
door A. M. WESSELS.
De inhuldiging van Prins Willem V
in 1766.
Zijn doorluchtige Hoogheid Prins Willem
V was op 8 Maart 1766 18 jaar oud gewor
den. Voor ons volk was dit een zeer ge
denkwaardige dag. Immers thans werd de
jeugdige Prins van onder de voogdijschap
van de Staten-Generaal ontslagen, en op
plechtige wijze in zijn rechten als Stadhou
der gesteld, üit ieder gewest was een depu
tatie aanwezig, die den Prins trouw en steun
toezegde, en hem uitnoodigde zich persoon
lijk van de aanhankelijkheid van hun gewest
te overtuigen.
Terwijl de plechtigheden in Den Haag
plaats vonden, werd op vele plaatsen in Ne
derland de meerderjarigheid van den Prins
met opgewektheid gevierd. De provincie Zee
land is in dezen ook niet in gebreke geble
ven; ook de Zeeuwen hebben door veel
vreugdbedrijven op dien dag, van hunne
liefde en achting voor den Prins uiting ge
geven.
Zooals gezegd, deden ook de Zeeuwsehe
afgevaardigden het verzoek aan den jeug
digen Stadhouder, om naar Zeeand te ko
men, teneinde hem daar ook officieel ais
Stadhouder te huldigen. Het verzoek werd
niet tevergeefs gedaan! Zijne Hoogheid ver
klaarde gaarne te zullen komen.
Op Dinsdag 20 Mei vertrok de Prins uit
Den Haag naar Zeeland. De reis er heen was
één zegetocht. Te Delft, Rotterdam en Dordt
werd hij met grooten jubel ontvangen. Onder
het gedonder der kanonnen en het luiden
der klokken, vertrok de Prins met een jacht
naar Zeeland.
Het was aangenaam weer en een kleine
bries uit het Oosten gaf het jacht voldoende
snelheid en het duurde niet lang of de
Zeeuwsehe stroomen kwamen in 't zicht
Te Middelburg was alles in beweging. De
Den Haag naar Zeeland. De reis erheen was
kijk, en de Middelburgers blikten reeds her
haaldelijk naar boven of de vlag nog niet op
den Langen Jan geheschen werd. Dit was
voor de burgerij het sein, dat het jacht in
't gezicht van Middelburg zou zijn.
Des morgens te half 10 werd de Oranje
vlag buiten gestoken, 't Jacht was in 't zicht.
Direct werd te Kortgene en andere dorpen
waar het vaartuig langs moest komen even
eens gevlagd.
Des morgens vroeg waren twee groote
Zeeuwsehe jachten den Stadhouder tegemoet
gevaren, waarop zich o.a. Mr van Citters
met nog eenige andere heeren bevonden, om
Zijn Hoogheid aan de Zeeuwsehe grens wel
kom te heeten en het Prinselijk jacht naar
de hoofdstad te begeleiden.
Te Middelburg was de geheele bevolking
op de been. Ieder was met vreugde vervuld
over de naderende komst van den lang ge-
wenschten vorst. De Magistraat vergaderde
ten einde nog orde op eenige zaken te stel
len. Zoo moesten alle kramen, die op de
Markt opgeslagen waren, op staanden voet,
worden afgebroken. Direct kwamon ria Vier
Regimenten Burgers in de wapenen, welke
over 48 tamboers beschikten. De tamboers
trokken naar de verschillende deelen der
stad en maakten bij trommelslag bekend,
dat Z.K. Hoogheid op komst was.
Op 't Stadhuis was de geheele vroedschap
aanwezig, om de komst van den bezoeker
af te wachten. Het jacht kwam thans statig
het kanaal van Weizingen indrijven, maar
kon ter hoogte van Nieuw- en St. Joosland
niet verder varen, daar het laag water was.
De Stadhouder verliet daarom het jacht en
stapte over in een kleine boot, die naar
Middelburg doorvoer. Langs weerszijden
van het kanaal stonden duizenden ge
schaard. die den vorst hartelijk toejuichten.
Aan jubel- en welkomstdichten ontbrak het
niet. Triomf, zoo zong men:
„Triomf! Triomf! 't Jacht komt allengskens
nader,
Ter haven in, straks stapt de vorst aan land.
0 goede God, o volle goedheidsvader
Geleid hem door uw' liefd en rechte hand.
U worde d' eer, door duizend, duizend
tongen,
Met dankbaarheid en opgewekte lust,
Van al uw volk vol vroolijk toegezongen
Voor 's Prinsen komst aan onze Zeeuwsehe
kust.
Zoodra de vorst des middags om half 5
voet aan wal zette, daverden de scho-
ten uit de acht kanonnen door de lucht. Dit
was het teeken voor den omtrek dat de vorst
gearriveerd was. Toen Z.K.H. aan de Dam
poort kwam werd een tweede kanonade af-
ge vuurd. Op 't Wagenplein stond de Ma
gistraat en namens hem sprak de Pensio
naris van Middelburg Mr Meinard van Vis
vliet den Prins op hartelijke wijze toe.
Direct na deze toespraak nam de Prins
Erfstadhouder het woord en sprak een
woord van hartelijken dank voor deze bui
tengewone ontvangst in Zeeland.
Men steeg thans in de gereedstaande
koetsen, en onder kanongebulder, klokken
spel van de Lange Jan en het gejubel der
menigte, reed men naar de Abdij, waar de
vorst zou vertoeven.
Na wat verpoosd te hebben, ontving de
Prins eenige leden van de Zeeuwsehe Sta
ten, met wie hij zeer gezellig converseerde.
Telken male liet hij blijken, dat hij buitenge
woon verrast was. door de aanhankelijkheid
van het Zeeuwsehe volk aan het Huis van
Oranje.
(Wordt vervolgd.)
109.
Wat moet mijn jongen worden?
Dat is altijd wel een min of meer moeilijke
vraag geweest. Die menig ouderhart heeft
beziggehouden en heeft bekommerd vaak
Maar tegenwoordig is het de vraag van
de dag! Dubbel moeilijk door de zoo veront
rustend veranderde omstandigheden. Door
crisis-zwarigheden!
Toch is één ding gelijk gebleven. En op
dat ééne wordt wel eens te weinig gelet. Wat
dat is?
Als we van de Schepping lezen in onzen
Bijbel, dan staat er zoo eigenaardig en tel
kens weer met nadruk bij: elke plant, elke
boom brenge vruchten voort „naar zijnen
aard". Dat geldt van planten en van dieren
en van de menschen. En let nu even aan
dachtig op dat: „naar zijnen aard". Heeft
ons dat misschien ook wat te zeggen in be
trekking tot de vraag, hierboven gesteld?
'k Geloof van wel!
De Schepper geeft elk mensch zijn eigen
aardige eigenschappen. Zijn aard, zijn ver
mogens, zijn gestel, zijn aanleg, zijn karak
ter. Dat is telkens weer iets persoonlijks,
voor elk mensch weer een beetje anders. Al
is het waar, dat groote lijnen zijn op te mer
ken, groepen en typen zijn te ontdekken.
Nu is heel dikwijls naar aanleiding van
die eigenschappen wel de richting te vinden
die de Schepper met die of die persoon uit
wil. Neen, volstrekt niet altijd. Zelfs heel
moeilijk niet zelden. Maar toch in de meeste
gevallen wel eenigermate.
Welnu, die kant moeten we uit. We moe
ten die richtingslijnen zoeken op te sporen.
En ons daartoe heel veel moeite getroosten.
Vooral niet te gauw zeggen, dat we daar
niets van kunnen te weten komen. We moe
ten trachten iemands persoonlijke aanleg te
ontdekken. En zoo de richting te vinden,
waarin we, de beste vruchten „naar zijnen
aard" kunnen verwachten.
Zeker, we kunnen wel vele planten zóó
bewerken, dat de eigenschappen wat veran
deren, ook de vruchten wat veranderen en
verbeteren. We kunnen een pereboom door
andere enten wel andere en meer gewenschte
vruchten doen dragen. Maar dat kost niet
alleen nogal moeite, het gaat ook ten koste
van heel wat levenssappen van de eerste
boom. En die gevolgen blijven zichtbaar.
Bij menschen gaan zulk soort veranderin
gen echter nog veel en veel moeilijker. Ja,
ze blijken dikwijls onmogelijk.
Kunnen we nu naar aard en richting en
ontwikkeling en karakter en aanleg voor
onze jongens een levenswerk kiezen, dat het
best daarbij aansluit, dan doen we dus wel
het meest verstandig. Ook het meest in over
eenstemming met wat de Schepper ons heeft
willen aanwijzen.
Zouden we als Christenouders zelfs niet
in de eerste plaats daaraan moeten denken?
En in die weg des te vrijmoediger om zegen
van Boven kunnen bidden?
Zou daartegen fundamenteel en principi
eel wel iets kunnen ingebracht worden? Zoo
niet, dan moeten wij ook naar die uitgestip
pelde lijnen handelen!
0 ja! ik weet wel: ti hebt een dozijn be
zwaren! Zwijg maar stil, ik heb ze ook. Maar
doet dat aan de waarheid van het betoogde
wat af?
Dacht ge soms, dat ik een groot aantal
andere factoren maar vergat? Als daar zijn:
de financiëele toestand der ouders; dp wil
van den jongen; de mogelijkheid van uitvoe
ring; de lichamelijke en geestelijke toestand
van uw jongen; de geliefkoosde hartewensch
van een vader en de diepe hoop van een
moeder; de mogelijkheid van een plaats en
post; de bezoldiging of het loon in de toe
komst! En nog meer andere!
Neen, die vergat ik niet.
Sterker nog: al die factoren waren juist
mede oorzaak van mijn betoog hier boven.
Want in vele gevallen werken die genoemde
factoren als eerste en als eenige! En dat is
zeker niet goed!
Neem er slechts die ééne even uit: de ge
liefkoosde hoop van een vader, die zoo graag
zijn jongen zag op d i e plaats en in die be
trekking en op die post! Omdat daar eere en
grootheid bij te verkrijgen zijn! Terwijl dat
juist wel eens tegen de min of meer merk
bare beschikking van den Schepper zou in
gaan!
De les begrepen? Herzie dan uw doen!
Opvoeder.
Wie geen zegen is voor velen,
Kan een zegen zijn voor één.
Heb slechts lief, dan is uw leven,
Nimmer doelloos hier beneên!