II as s «s Met den Prins in het veid. g- 3 •8 li H Zaterdag 16 December 1933 48e Jaar gang No. 253 Voor den Zondag Levende Steenen. Die dorst heeft kome. Een bezoek aan Nazareth. fÜ H a> X to uo S' O "5 -*■ Q CO -a co CO oo a> CO CO 00 3 £3 U*" pg -T3" k -1 00 pg CD 5 «O w (0 05 1 F EW B g- zn ©.-" o g 5 ^Ig cz> 8 k>Is£3 K?- H r+ 8*5 «H? p- «r-'Ö PO O '6 er 3 S a s T^" cr e: B »-H 3 O W -•3 £x to 05 m O X co 05 ~g?T~ H- CJ5 *0 W CO Het briefje was keurig in orde. Wat heb jij veel zusjes en broertjes zeg. Is de jongste nog erg klein? Als je geregeld mee doet, krijg je ook een prijsje. „De Ruy- ter". Het portret was er niet bij, dus heb ik het ook niet door kunnen geven. Wat heb jij een prachtigen tocht gemaakt, zoo iets is nog eens de moeite waard. (Het por tret ontvangen. Je hebt een allerliefst nichtje.) Goes. „Karekiet". Heb je het licht in den vuurtoren al eens geprobeerd? Het is nu dubbel zoo mooi met de echte lamp. Maar goed je best doen, dat je het gauw zonder slee kunt. „Barberis". Je hebt dus ondanks het ijs toch nog tijd gevonden voor de raad sels, Heb je ai met het halma-spel gespeeld, en gewonnen ook? Middelburg. „Klimop". Je hebt nu mooi gelegenheid gehad, om het weer flink san te ieeren. Bevalt het cadeau je goed in *t gebruik, of gaat er soms te veel uit? „Ver- geet-mij-niet". Wat jammer, dat je nu juist soo verkouden was. Het schoolbord kwam nu goed van pas. Maak je teekeningen met gekleurd krijt? Colijnsplaat „Blondje". Ja hier in Goes hebben we mooie banen en 's avonds verlicht, echt leuk hoor. Fijn, dat je zusters allebei thuis komen met Kerst Ben je de dagen al aan 't tellen? Biggekerke. .Moeders Oudste". Ik kan best begrijpen, dat het voor jou nu niet meevalt 's morgens zoo'n eind te moeten loopen. Je mag de raadsels voor de grooteren wel eens probeeren. Als het gaat, stuur de oplossing dan maar. „Sneeuwwitje". Wel ge makkelijk als je het ijs zoo dichtbij hebt. Je kunt nu thuis de schaatsen aanbinden. Ben je ook naar Middelburg geweest, of is dat te ver? „Blauwoogje". Ja, ik vind het zelf ook een snoezig boekje. Bij jou begon de Sint al vroeg. Nog hartelijk gefili- citeerd met je verjaardag. Leuk, dat jullie nu even oud zijn. Wissekerke. „Robbedoes". Jammer van dat eene raadsel. Maar als je eenmaal een paar verkeerde woorden hebt, kun je er soms niet meer uitkomen. Heb jij ook al van het ijs genoten? Souburg. „Piet Hein". En wat was het „fijns" van den Sint. Ik ben er erg nieuws gierig naar. Je hebt je hart nu wel aan het ijs op kunnen halen. Het prijsraadsel van 9 Dec. heb ik nog niet. „Melkmeisje". Het leek bij jou wel op „Wie een kuil graaft voor een ander...", al was het zoo niet be doeld. 't Is wel een wonder, dat het niet meer pijn deed. Heb je nu geen glijbaantjes meer gemaakt? St.-Laurens. „Kernoffel". Wat heb jij al veel boekjes zeg. Weet je, wat je nu eens moest probeeren? De raadsels voor de grooteren op te lossen. Met een beetje moeite zal het best gaan. Kan je zuster nu met Kerst toch ook nog komen? „Ford". Wat een meevallertje zeg, zoo'n extra vacantie, maar ja daar moet je een Ford voor wezen, die kunnen nooit lang thuis blijven. „Nastertje". Ik denk niet, dat ik naar school was ge gaan, als ik vrij had kunnen krijgen. Maar goed je best doen, dat het een mooi rapport wordt. Schiet het breien al op? „Meibloem". En nu geen koude voeten meer gehad, dank zij de kaplaarzen? Ja, hier zie je ze ook veel. Hier is het ook erg koud geweest. Voor al Woensdag. Doe je het laatste prijsraadsel er over 14 dagen bij? Groede. „Balroosje". Prettig, dat de avond van de M.V. zoo goed geslaagd is. Jullie hadden er ook heel wat werk van gemaakt. Het verslag van de zanguitvoering heb ik gelezen. Het is een mooie avond ge weest hé. „Korenbloempje". De pop vond je zeker wel het mooiste cadeau. Ga je er nu ook kleertjes voor maken of kwam ze met kleertjes aan. Begin je het schaatsen al een beetje te Ieeren? Lewedorp. „Zeemeeuw". Jammer, dat dit papier zonder lijntjes is. Eigenlijk had je het er maar bij moeten schrijven. Bevalt het boek je goed en heb je er al veel uit gespeeld? Nieuwdorp. „Juffertje". Ik zou jullie wel eens willen zien, als je alle drie de jumpers aan hebt. Jullie kunt ze nu wel gebruiken met de kou. 't Zal eerst wel vreemd zijn als je niet meer naar de Zondagsschool hoeft. „Breistertje". De Sint is bij jullie niet voorbij gereden, dat merk ik wel. Ja hoor, hij is bij mij ook geweest. Zal je goed je best doen met de Kerstversjes, die moeten mooi gezongen worden hoor. „Vaders helper" en „Zonnebloempje". Flink, dat jullie nu allebei kunnen rijden. In 't begin valt het niet mee, hé. Ik kan begrijpen, dat het vreemd was, toen vader er niet was. Nee hoor, de Sint heeft mij niet vergeten. Hier volgens de raadsels. I. Voor de grooteren. Het geheel bestaat uit 41 letters. Sneeuw is 5. 39. 7. 12. 41. Een 8. 16. 37. 26. 35. is een vlug dier. Een 1. 4 13. 38. is gierig. 29. 3. 17. 9. 19. 34. 33. 14. 37. is eetbaar (groente). 29. 21. 25. 32. 27. 34. 24. 16. 37. is breekbaar. 18. 6. 37. 40. 23. 39. 11. is de naam van een dag. 15. 31. 2. 30. 11. 28. 22. 38. wordt bij de wasch gebruikt. 20. 24. 36. is de naam van een maand. Ingez. door „Ewo". II. Voor de kleineren. Het geheel bestaat uit 15 letters. Een 1. 10. 14. blijft 's winters groen. In een 12. 7. 8. 1. staan veel boomen. De 12. 13. 5. 9. was van de week erg koud. 15. 3. 14. 1. 2. 5. zijn klein, wit en staan op een rijtje. Een 6. 4. 3. 11. 9. geeft veel warmte. Hartelijke groeten van TANTE DOLLIE. 15.) o- Jan heeft het gedaan. En er werden in die papieren belangrijke aanwijzingen ge vonden over de versterkingen van Maas tricht, dat door den Prins drie jaar later werd veroverd, en aan de Unie gebracht. Jan was toen luitenant bij de lijfgarde van den Stadhouder. Frederik Hendrik vergat nooit wie hem een dienst had bewezen. Ook Jan heeft dat in zijn later leven mogen erva ren Maar dien dag, toen de kanonschoten dreunden en opnieuw en steeds grooter bres schoten in de muren van het zwaar geteister de 's Hertogenbosch, vermoedde hij nog niet, welk een blijde toekomst hem wachtte, hij hoorde alleen schieten, en krijgsrumoer en het geroep: „De stad ligt voor ons open! De muur is ingestort!" En die kreet, tien en honderdmaal her haald, hoorde ook een eenvoudig vrijwilliger van het Geuzenleger, Pieter Janssen. Om zijn dapperheid had de Prins hem reeds tot vaandrig bevorderd. Nu, terwijl dat geroep in zijn ooren klonk, rukte hij het vaandel, dat hij had beloofd te verdedigen tot zijn laatsten ademtocht, van den stok en sloeg het om zijn middel onder zijn bebloe- den, gehavenden wapenrok. Langs strijdenden en gewonden, over doo- den en om hulp roependen, tusschen Hollan ders en Spanjaarden ging hij zijn weg hij lette op het eene, noch op het andere. De kogels floten om zijn ooren, lange speren poogden hun bijtende wonden te slaan hij zag het niet eens voort rende hij voort, tot hij de bres in den muur bereikte, tot hij binnen Den Bosch was, de stad nog altijd in de macht der Spanjaarden, die iederen strij der van het Geuzenleger haatten, wreed en fel.. En Pieter Janssen waagde zich alleen in de vijandelijke stad, geheel alleen met zijn oranjevlag, zijn moedig hart, bovenal met zijn vast vertrouwen op Hboger bescherming en hulp. Zoo rende hij door de straten, zoo bereikte hij de Janskerk en vond hij de torentrap, die hij opstormde, bij twee, bij drie treden te gelijk. En toen, terwijl hij op den hoogsten om loop stond en neerzag op de woest omstre den stad, heesch hij de Oranjevlag en met groote ontroering zag hij, hoe die vlag het zinnebeeld der vrijheid voor het gansche volk van Nederland, breed haar banen die glansden in het vroolijke licht der Sep- temberzon uitsloeg over 's Hertogenbosch, als wilde zij de inwoners toeroepen: „Onder mijn bescherming zijt gij veilig. Voortaan zult gij worden geregeerd door vrijheid en door recht!" En toen Pieter Janssen dat had gezien, schoten zijn oogen vol tranen. Stil ging hij naar beneden en even onbemerkt als hij was binnengekomen, raakte hij weer uit de stad. Maar ook het volk van Den Bosch zag die vlag en in wanhoop klonk het: „Het is uit met ons! Wij moeten ons over geven! De Geuzen zijn in de stad. Hun vlag hebben zij al aan den toren geheschenl" En ook de soldaten van den Prins zagen die vlag. Overweldigend was hun gejubel toen zij haast in 't zelfde oogenblik Den Bosch binnenstormden door de bres in den muur. Niemand hield hen tegen, niemand dacht meer aan verzet: aan (jen toren wapperde de Oranjevlag! Pieter Janssen zag het, zijn lippen fluis terden: „Nu heb ik het verleden goed gemaaktl Nu!" Toen knielde hij op den harden grond, een oogenblik slechts, één oogenblik, met vochtige oogen, met een hart vol dank aan God.... Dienzelfden dag den elfden September 1629 gaf Den Bosch zich over. Het garnizoen, dat er nog was, verliet de stad. Zegevierend zag Jacob Wijtz hen na. Toen zei hij luid: „En dat deed de Oranjevlag!" Prins Frederik Hendrik had het gehoord, en ook wie die vlag stoutmoedig had gehe- schen aan den toren der hoofdkerk. En toen, den volgenden ochtend, de plech tige dankdienst was gehouden door de veld predikers van het leger, beval hij Pieter Janssen tot hem te brengen voor het front der opgestelde troepen. Voor al die vorsten en krijgsoversten in hun schitterende uniformen verscheen nu de eenvoudige man, die zoo groot was in zijn moed en eenvoud. En toen sprak de Prins hem toe en om vatte diens hand de zijne. Het was of alle aanwezigen het gewicht, den ernst beseften van dit ontroerende oogenblik, de vorst en het volk, die elkander de hand reikten tot redding van het zwaar beproefde vader land, tot een gewijd, onverbrekelijk verbond! Maar toen Pieter Janssen hoorde hoe de Prins hem den hopmansrang wilde verlee- nen bij het keurvendel, van het leger: de Prinsengarde, zag hij schier verschrikt op: „Dat is te veel voor mij! Ik ben maar een vrijwilliger! Laat mij nu terug mogen keeren naar Vlissingen, naar huis, tot het vaderland mij weer noodig heeft. Dan kom ik!" Nauw hoorbaar klonk het. En prins Frederik Hendrik, de wijze Stad houder, begreep. Pieter Janssen had veel en zwaar geleden in zijn leven, nu was de last, die hem zoo lang als had verpletterd hem ontvallen, maar thans wenschte hij, wat hij voorloopig noo dig had, na het zware beleg rust. Frederik Hendrik stemde toe. Maar een schitterend getuigschrift, dat zijn helden daad vermeldde en een beurs met vijfhon derd goudstukken werd Pieter Janssen nog dienzelfden dag bezorgd. En terwijl in de legerplaats de bezoekers toestroomden om de geweldige belegerings werken te zien en zelfs de prinses van Oranje, Amalia van Solms, kwam met haar gansche hof om den plechtigen dankdienst bij te wonen in de Janskerk, nu een Pro- testantsche kerk, waaruit beelden en altaren waren weggenomen, maakte Pieter Janssen vermoeid en toch vol nieuwe kracht zich ge reed voor de thuisreis. En wie in latere jaren te Vlissingen kwam, zag en dat waren er velen, boven de voor deur van zijn woning een kleinen, zilveren toren een geschenk van prins Frederik Hendrik aan den dappersten zijner dappe ren. En onder dien toren prijkte in gulden letters: „Der Bossche torenbov Die heb ick hier doe stelle, Ter eere van Nassov Tot spit al syn rebelle." EINDE. B— 55- jo Hk CO 5» 5.' CS 3 to to L 3 5? 3 S3 Q) T B TV g P 3: B g. C O oq ■5 tr'S-'B ^<5 a 3 p S B p P o ch 4* 00 co 00 X co co co co 4* os co O» co co 5 4* to to ui O a> m O to ca X 00 to rf* to a> K-K to ca 00 00 os O" s co sr »-♦* ES. Kg O O ►o pa <-*• a «-•* ri e: 3 GO 3^ P> 3 Oé m O 3 £§8 B 3 g -.3 ff P 5T g X* s.§ 0 a* *1 3 5' g B-gpE§£!s Mig "s a. 2^® 5. -.s*" a a os 2 D i i 3 o; «- i 3 S PT b'tr GD Pa p e» mdhm önmcsblad Zoo wordt gij ook zeiven, als leven de steenen gebouwd tot een geestelijk huis. 1 Petr. 2 5a. Het doet eigenaardig aan, dat Petrus sprekende van de kerk van Christus, een beeld gebruikt, dat wel meer voorkomt, maar dat ons bijzonder treft, als het uit zijn mond komt. Zijn eigenlijke naam is, zooals wij weten, Simon, Bar Jona. Petrus, rossteen. Dien naam had hij ontvangen in dat merkwaar dige oogenblik, toen hij van Jezus getuigd had: „Gij zijt Christus, de Zoon des leven den Gods". Toen was Petrus wedergeboren tot een levenden steen en ingevoegd in 't gebouw Gods, gegrond op het eenig fundament, Jezus Christus. Door alles, wat er in zijn leven had plaats gehad, was Petrus er ten diepste van over tuigd, dat dit inzetten in Jezus' gemeen schap zoo geheel Gods werk was geweest, dat hij 't nooit zelf had kunnen volbrengen. Integendeel! Hij had menigmaal Gods werk ongedaan gemaakt of verstoord, tel kens als hij zelf het metselwerk had ter hand genomen. Nu echter is hij voor goed één met zijn Heiland. En op grond daarvan, wetende, dat het louter Gods genade is, schrijft hij: „tot Welken, n.l. tot Christus komende als een levenden steen, van de menschen we) verworpen, maar bij God uitverkoren en dierbaar, zoo wordt gij ook zeiven, als leven de steenen, gebouwd tot een geestelijk huis". Welnu! zóó wordt Gods kerk gebouwd en zoo alleen. Gelijk Petrus, in zichzelf onbetrouwbaar, van Christus zijne rotsnatuur ontvangen had, zoo is dit weggelegd voor allen, die, tot Christus komende, als levende steenen worden ingevoegd in 't huis Gods, in de kerk van Christus. In Christus' kerk is er tusschen het fun dament en de steenen een zeer eigenaardige betrekking, n.l. een levensgemeenschap. Die levensgemeenschap zou het cement genoemd kunnen worden, dat Christus en de Zijnen saamhoudt Van den hoeksteen, Jezus Christus, stroomen de levenssappen en levenskrachten uit tot hen, die op Hem zich gronden. Uit de volheid van Christus ontvangen de Zijnen genade voor genade. Van den heuvel Golgotha, Uit des Heilands wreede wonden, Vloeien stroomen van gena Voor scharlakenroode zonden. Zondaar, sta hier biddend stil, Hier is redding voor wie wil, Hier wordt het behoud gevonden, Niemand keer' mistroostig om; Jezus roept: Die dorst heeft kom! 'kZie geen vreugd op uw gelaat; 'kZie geen blijdschap in uwe oogen, Maakt ge op 's Heeren Woord geen [staat? Heeft Hij iemand ooit bedrogen? Spreek, wat stil verborgen smart Blijft daar knagen aan uw hart? Houdt ge uw hoofd nog neêrgebogen? Niemand keer' mismoedig om: Elk die dorst heeft, kom, ja kom! Ja, dit is des Heeren stem, Wie 'took zij, die wil, mag komen, „Ik geloof. Ik kom tot Hem Ik, ook ik, wordt aangenomen. Van den heuvel Golgotha, Vloeien stroomen van gena, Ook voor mij, voor mij die stroomen! Niemand keer' mismoedig om: Eik die dorst heeft, kom, ja kom! Bij een bouwwerk, dat 'twerk van men schen is, denken wij aan geen leven. Door te spreken van levende steenen, neemt Petrus bij 't bouwen van Gods kerk alle gedachten van doodschheid en eenvormigheid weg. Even te voren spreekt hij de geloovigen toe als nieuwgeboren kinderkens, begeerig zijnde naar de redelijke onvervalschte melk. Daarmee duidt hij de voortgaande ont wikkeling aan, die er plaats grijpt in het leven dergenen, die als levende steenen ge bouwd worden op 't fundament Jezus Chris tus. De weg tot eeuwige zaligheid, het op trekken van Gods Huis, de bouw aan de Kerk van Christus, heeft alleen plaats, als de geloovigen steeds dieper, steeds inniger worden gefundeerd op den eenigen hoek steen, Christus Jezus. Met Hem staat en valt de Kerk. Zijn Woord en Geest zullen 't moeten doen. Als deze heerschappij voeren, dan is het mogelijk, dat Simon Bar Jona's omgezet worden in Petrussen en dat zondaren door Gods genade worden toegevoegd als levende steenen, waardoor naar Gods gemaakt be stek de Kerk des Heeren wordt opgetrokken, totdat de voltooiing er zijn zal in dien dag, waarop God zijn zal alles en in allen. Er is wel geen plaats in het Heilige Land, die zoo innig aan het leven van den Heiland verbonden is geweest als Nazareth. Dertig jaren, het overgroote deel van Zijn leven, heeft de Heiland daar vertoefd. Hij heeft er als kind gespeeld, als jongeling en man gewerkt. Hij heeft er Zijn onderwijs ontvangen. Hier heeft Zijn moeder Hem op later leeftijd het heilig geheim van Zijn ge boorte ingefluisterd. De voorbereiding tot Zijn openlijken arbeid heeft in Nazareth plaats gevonden. Het is 'hier, dat Hij onder Israël optreedt. Nazareth geeft Hem dan ook Zijn toe naam, de Nazarener. En omgekeerd geeft Jezus aan Nazareth alle beteekenis die het heeft. Jeruzalem, Bethlehem, andere plaat sen, ze hebben op zichzelf nog meer of minder belang of geschiedenis; Nazareth niet. Al wat het is, is het door den Heiland. Na- zareths naam komt alleen voor in verband met Hem. De bezoeker van vroeger en later tijd vraagt er slechts naar de plaatsen waar Jezus geleefd heeft. De kroon, de glans van Nazareth is de Christus. Zelfs de uiterlijke welstand heeft het aan Hem te danken. Want het is opgekomen en geniet een zeke ren bloei door de belangstelling van de Christenheid. Maar overigens het zow nog hetzelfde onbeduidende vlek zijn, waarvan Nathanaëls woord getuigenis geeft. Zoo wordt Nazareth de plek der genade; Christus is alles. Het is een beeld van Goddelijke ontferming; ontferming, die de«» plek verkoor, en met de gave van den Zalig maker verheerlijkte. Nazareth heeft het zelf niet gewild; hot heeft eenmaal den Christus uitgeworpen. Maar de genade heeft doorgezet. De naam van Nazareth blijft aan Jezus verbonden, en is door Hem tot een eerenaam geworden. Die naam is ten hemel opgeheven; op den weg naar Damascus hoort Saulus een stem van boven: „Ik ben Jezus, den Nazarener!" Nazareth is de plek der genade. Het stadje heeft een eigenaardige ligging. Het is geheel en al met bergen omgeven. Het ligt als in een kom. Rondom rijzen de bin nenwanden der hoogten; en de huizen zijn bevallig tegen de westelijke helling aange bouwd. Het mooist zagen we Nazareth vanaf de Noordelijke hoogten. Nog den dag van onze aankomst zijn we daarheen opgeklonvMn. Hoeveel is hier, vanaf de hoogte, te zie® Rondom de bergen van Nazareth gaan fe golven der historie, der historie van het Ko ninkrijk Gods. Daar is het tooneel vim Achate geschiedenis, en van de koningen der tien stammen. De wegen van Elia en Eliza loopen langs deze hoogten. Naar het Westen ligt de Karmel. Welk een machtig stuk êae Oud-Testamentische geschiedenis voltrok zich in Nazareths omgeving. En daar, op die stil le plek in het midden, waar de historie om heen ligt, daar ia Hij opgegroeid, Bie van deze historie 'het middelpunt zou wor-

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1933 | | pagina 7