k c c .s
ALSEMTEUGEN
Uit het Zeeuwsch Verleden
Voor de jeugd.
5? a g
V
Zeeland ondeTi twee Heeren.
G3-
2
Z:o 3
tic m
a
D a
ft, -5
en "*-« G
hi
j .a T3 T3
8'
cd 2 "O S
B 2
.2 g g5*,-? -
S? 60 B 5
ca^Sf cS>s£_>?StiB:?
C s.s ";«»S g>3 B'-S^s; o> a «.s g« 5
S a "3-3 SJd-c t?E 8-3 «-S ^jTlSaa^ R
a o
oi :s* i
S2 2 .5 a
o a
-LJ a
H fe is l
CO
fc, "B ec 60 O
e»£ B^IÏ'O^ £3
O
tD
B -S fe .5 S
u
o Ji
tijden een van den Waerschoot-stam binnen
't Brugsche verbrand was voor ketterij?
De Waerschoots waren toen naar hier
weggevlucht, hadden zich neergezet in den
Eenmanspolder. Groote boeren wierden zij,
heerschers over de heele streek, geducht en
geëerd om hunne kennis van zaaite en
raaaite en hunnen rijkdom
En nu was in hem eveneens de ketter op
gestaan, bedrijvende echter ketterije tegen
de ketterije."
Zoo teekent Eekhout ons den boer van
«j;n Fenmanshof, den vijandig-ongeloovige.
En in hem zien wij het type van den van-
God-vervreemden, zooals wij die juist ook in
den westhoek van Zeeuwsch-Vlaanderen in
de polders en de dorpen aantreffen, bruut in
eigenwaan.
Nevens Waarschoot is daar Veronica
.Vrielynx*. de zuster van zijn overleden
vrouw, die zijn huishouden bestuurt.
Er is een groote afstand tusschen hen;
een verwijdering te groot, dan dat zij zich
door woord of daad zou laten overbruggen.
Nooit komen die twee elkaar nader. „Zoo
was hun leven: gelijk twee inwendig vol
strekt tegengestelde werelden cirkelden zij
■aaklings om malkaar heen. Gedurig dreig
de er de botsing. Toch zou deze waarschijn
lijk nooit gebeuren."
Waarom Eekhout ons deze vrouw op deze
wijze uitbeeldt, van zoo uiterste gestreng
heid, zoo koud en onbereikbaar, is ons bij
1 zing van den roman niet duidelijk gewor
den; de aanleiding daartoe is er naar onze
meening in 't geheel niet.
Bedoelt hij het geloof in zijn gestrengheid
eD onverzettelijkheid te laten zien? Maar
dan geeft hij een caricatuur van waar ge
loof, en toont, in de typeering van Veronica,
niet gepeild te hebben wat echt geloof is.
De tegenstelling die er is tusschen den on-
geloovigen boer en de geloovige Veronica is
op een naar onze meening geheel foutieve
wijze geteekend. Wat deze hoofdfiguur be
treft, komt de teekening niet tot haar recht;
hetgeen wel zeer jammer is in een roman als
deze.
Waarschoot heeft één zoon, Ivo, die in
Holland studeert en heerboer wil worden.
"Va-ik hebben die twee, in de vacanties welke
d jongen op den Eenmanshof doorbracht,
over den gang van het bedrijf en de wisse
ling van inrichting gesproken. Ivo wilde
meer machines, minder werkvolk, meer in
tensieve bebouwing, minder „slameur". En
in den ouden Waerschoot is er niets van
den heerboer; hij zegt het zoo eenvoudig,
maar zoo waar: „De Eenmanshof is een
gemeenschapshof.Ik ben niet meerder
en beter dan Sanders of d'ouden Van Halle.
Daarom leef ik juist zoo simpel gelijk zij...."
Tante Veronica heeft voor den zoon van
1, iar zuster een groote liefde; in hem vindt
haar leven een doel. De boer betoonde geen
liefde voor den jongen; „goddeloosheid
maakt een mensch hard 'lijk een heiden",
overdacht Veronica. En in dat licht zag zij
haar eigen taak ten opzichte van Ivo:
„Ware zij er niet, allang zou de vader hem
l ebben doen afdolen van God, en zijn ziel
t belle verpand zijn! God had haar, Vero-
ca Vlierynx, uitverkoren hem te redden!"
Maar het was niet enkel de liefde tot den
jongen zonder bijoogmerken; ze hoopte op
later, als Ivo heerboer zou zijn en de men-
schen het zouden weten: „Ziet ge den jongen
Eenmansboer, daar? ik ben het, die hem
heeft grootgebracht!"
Nooit heeft Veronica aan hem getwijfeld.
Slafs toen de bewijzen er waren van groote
v ">de, legde zij den vollen last daarvan op
cl schouders van Matje Sanders, en pleitte
i -j hèm vrij. Ook toen de oude Waerschoot
den jongen, die hem in zijn verwachtingen
zioo zeer teleur stelde, onterfde, was zij
C >ni volle de zijde van Ivo toegedaan.
Dan, eindelijk, hervindt de vader den weg
naar zijn jongen; de Eenmanshof, die hij
aan het kind van Matje Sanders had ge
schonken, zal weer door een Waerschoot,
sloor Ivo Waerschoot de zoon van den
Ouden Eenmansboer bebouwd worden.
Daarop had, door alles heen, Veronica ge
hoopt.
Nu komt de oude boer het haar zeggen.
Zijn koppige weerstand is gebroken, en het
is een van de zuiverste passages uit den
roman, deze allerlaatste waarmee het ver
haal eindigt:
„Veronica onderscheidde eiken trek van
zijn aangezicht en zij ontwaardde niets van
gramschap, doch eerder eene ernstige, glan
zende zachtheid, welke er nimmer geweest
was. En als hij sprak, vernam zij, dweers
door zijne woorden, spijts het bittere hun
ner getuigenis, de zindering van entwat 'lijk
een beetje onsterfelijk geluk, ondelgbaar ge
loof misschien en waardoor 't heur zoo aar
dig van binnen wierd, dat zij lachen moest
en toen opeenen stil schreemen.
De boer van den Eenman zegde:
God is sterker dan Waerschoot, Vero
nica."
A. L. VAN OYEN.
24.) o
Al voortwandelend was Bertha gekomen,
geheel achter in het park. Een dichte haag
en breede gracht scheidde haar van het pad,
dat achter het slot langs liep. Het meisje
stond stil en peinsde. Als vader nu eens
beslist wilde, dat zij Dirk nam. Wat dan?
Mocht zij zich tegen haar ouders verzetten?
Stil es, wat had grootvader gister ook
maar weer gezegd? Zij had grootvader ge
raadpleegd, maar vermeden over Horsma te
spreken. Hij had haar geraden, zich in gebed
tot den Heere te wenden. Voorts zeer voor
zichtig zijn. Alleen in het uiterste geval, als
de ouders iets vergden van hun kinderen,
dat lijnrecht indruischte tegen Gods gebod,
was verzet tegen vader en moeder geoor
loofd. Maar hij kon zich niet indenken, dat
Bertha, als ze absoluut niets van Dirk wilde
weten, gedwongen zou worden hem toch te
nemen. In zijn oog was dat niet recht. Bertha
moest echter geen overijlde dingen doen. Zc
moest zich, in alles wat recht en billijk was,
voegen naar haar ouders wenschen.
't Was Bertha, alsof zij nog de woorden
van den ouden man hoorde: „Kind ik hoop,
dat je een man krijgt, die den Heere vreest.
Dat alleen maakt gelukkig."
Wat zou hij daarmee bedoeld hebben? Hoe
het in dezen met Jansen gesteld was, wisten
èn grootvader èn zij maar al te zeer. Er zat
geen godsdienst in. Maar grootvader kon dat
erg vinden, Bertha wist, dat ze hierin zelfs
bij moeder geen steun zou vinden.
Nog eenigen tijd stond ze zoo in gedach
ten verdiept, toen ze plotseling opschrikte.
Ze hoorde stemmen op het pad. Tot haar
groote ontsteltenis vernam ze dat het de stem
was van haar vader en die van Dirk Jansen.
Een trek van misnoegen trok over haar
schoon gelaat. En wat hadden ze het druk.
Ook viel het haar op, dat ze op gedempten
toon spraken. Een rilling overviel haar plot
seling. Was het van de avondkilte of
Was ze hier maar vandaan. Ze begreep wel
ze zouden het achterpoortje wel doorkomen,
en dan liep ze groote kans ontdekt te wor
den, want de kortste weg was dit pad. Nog
vlug weggaan? Ook dat zou bemerkt wor
den. Zij zou nooit onhoorbaar het pad langs
kunnen gaan. Als ze gevonden werd, zou het
toch maar weer argwaan wekken vooral toen
zij hoorde dat Dirk zei: „Wat zou die fijne
hier weer hebben willen uitvoeren?"
Bertha schrok hevig en voelde dat ze
kleurde. Die twee waren dus ongetwijfeld
meester Horsma gepasseerd. Nu mochten ze
haar in geen geval hier vinden. Wanhopig
keek ze om zich heen. Waar zou ze een
schuilplaats zoeken? Haastig verborg ze zich
achter een paar heesters. Als ze niet te
scherp keken zou ze in dezen duisteren hoek
niet gauw opgemerkt worden. Gelukkig, dat
ze nog al donker gekleed was.
Bertha's vermoeden werd bewaarheid. He'
hekje knarste en de wandelaars kwamen deze
richting in. Ademloos zat Bertha neerge
hurkt. De voetstappen en het stemmengeluid
kwam nader. Bertha kon nu woord voor
woord verstaan. Daar hoorde ze iets, dat
haar geweldig aangreep, 't Was Dirk die
vroeg: „Maar hoe wilt u hem er in laten loo-
pen, mijnheer?" De aangesprokene bleef
staan, vlak bij zijn dochter, die gelukkig niet
werd opgemerkt en antwoordde: „Wel heel
eenvoudig, 'k Zal hem een avond uitnoodigen
om zijn teekeningen eens te zien.. Dan mof
felen we op de een of andere wijze iets tus
schen zijn papieren in zijn tasch, en betich
ten hem van diefstal. Als hij openlijk als dief
beschuldigd kan worden zal Bertha ook wel
een toontje lager zingen".
„Prachtig", vond Dirk, „mag ik ook van
de partij zijn?"
„Natuurlijk", was het antwoord: „Maar
we moeten erg vriendelijk tegen hem zijn,
ook nu, zoodat hij geen argwaan koestert".
Hierop wandelde het eerbare tweetal ver
der en Dirk zei nog: „Ik laat dat heerschap
voortdurend bespioneeren".
Toen ze ver genoeg waren, stond Bertha
op en keek de wandelaars minachtend na.
Ah, een mooi plan voorwaar. Meester Hors-
ma moest onschadelijk gemaakt. Hoe en wat
kwam er niet op aan. En waar zag haar
vader haar voor aan? Thans stond het voor
haar vast, dat ze niet aan zijn wensch zou
voldoen. Nooit wilde ze met Dirk verloven.
Zoo'n schurk. Zij verachtte hem, zij veraf
schuwde hem. Ze balde haar vuisten van
woede en tranen van spijt sprongen haar
in de oogen over zulk een gemeenheid.
Eveü stond ze besluiteloos stil. Maar ook
slechts even. Ze begreep, hoeveel er aan ge
legen was, dat zij vóór de anderen in huis
was. In verband met het gehoorde zouden
vader en Dirk natuurlijk er weer iets achter
zoeken. Bertha laat alleen in het park;
meester Horsma op den weg. Het was dus
het beste, dat de samenzweerders er niets
van wisten, dat zij in den laten avond bui
ten was geweest. De heeren zouden dan in
de verste verte niet vermoeden dat hun
snood plan bekend was.
Daar hadden ze den achterkant van het
huis bereikt. Zouden ze binnen gaan? Dan
was er geen mogelijkheid meer, of het moest
uitkomen, dat Bertha nog buiten was.
Hij zou natuurlijk, nu Dirk er bij was,
dadelijk naar haar vragen. Zouden ze? Ja?
Daar stonden ze stil. Neen, gelukkig, ze
sloegen den hoek om en liepen langs het
huis. Twee mogelijkheden nu, ze konden de
voordeur door, of ze hadden geen plan nog
om naar binnen te gaan.
Vliegensvlug snelde Bertha nu naar de
achterdeur en wist ongemerkt in huis te
komen. Spoedig zat ze, alsof er niets ge
beurd was bij haar moeder in de salon.
De heeren lieten nog al even op zich
wachten. Gelukkig vond Bertha. Niet alleen
omdat ze het gezelschap niet begeerde maar
bovenal omdat men haar niet ontdekt had.
Toch hadden de doorgestane emoties haar
sterk aangegrepen. Hoewel uiterlijk kalm,
stormde het in haar hart. Het viel moeder
op, dat ze er erg bleek uitzag. En op de
vraag, of er haar iets mankeerde, gaf ze
ten antwoord, dat ze zich niet lekker ge
voelde. Mevrouw vond het beste, dat ze zich
naar bed begaf. Niets was Bertha meer naar
den zin, dan dat. Ze gevoelde hoe verschrik
kelijk het voor haar zou zijn, nu in de te
genwoordigheid van vader en Dirk te moe
ten zijn. Het bijzijn met die twee geleek haar
onverdragelijk.
Pas was ze op haar kamer, of ze hoorde
de voordeur gaan. Het waren de wande
laars, die met onnoodige drukte binnenkwa
men. Ze hoorde nog stethmengeroes. Wanke
lend liep ze naar een stoel en zonk neer.
Gelukkig, dat ze zat. Als wezenloos keek ze
voor zich. Zacht murmelden haar lippen:
„Vader, vader, dat gij tot zoo iets u kunt
verlagen. Wat heeft hij u misdreven?" Dat
vader zoo iets kon doen. Als Dirk het nu nog
bedacht had, maar nu vader!
Maar het zou niet gebeuren. Daar zou zij
voor zorgen. Het mocht kosten wat het wil
de, beletten zou ze het. Bertha stond op,
plaatste zich voor het raam en keek den
maanlichten tuin in. Met saamgeperste lip
pen stond ze daar, toorn gloeide in haar
oogen: „Zij moesten het eens wagen", sprak
ze zacht.
Hoe of ze het aan moest leggen wist ze
nog niet. Het zou moeilijkheid geven, dat
begreep ze best, maar ze zou die manmoedig
het hoofd bieden. Dit was haar duidelijk,
nimmer zou er sprake van kunnen zijn van
omgang met Horsma, want het was duide
lijk, dat vader hem haatte. De liefde voor
hem, en ze wist nu, dat het liefde was, zou
ze in haar hart moeten bewaren.
Zelfs het voorwerp van die liefde, zou er
nooit iets van mogen merken. Dan waren de
gevolgen niet te overzien. Welnu, dat offer
zou ze brengen als het moest.
Maar even vast stond nu, dat ze van dien
Dirk niets meer wou weten. Zij zou zonder
vaders toestemming geen omgang met een
anderzoeken, maar evenmin zou ze tegen
haar eigen zin, iemand, nemen, die haar op
gedrongen werd en voor wie ze geen liefde
koesterde.
Als ze het echter aan Jansen liet merken,
dat ze niet gediend was van zijn gezelschap,
zou dat weer geen onaangenaamheden voor
Horsma beteekenen?
Ze wist heusch niet hoe ze er mee aan
moest. In de bitterheid van haar gemoed
wierp ze zich op haar lediKant. Ze dacht
niet meer aan den goeden raad van grootva
der. Bidden? Ze kon het niet. Alles in haar
kwam in opstand.
Zij, Bertha IJzerman, die geacht werd te
zijn het gelukkigste meisje in wijden om
trek, voelde zich diep, diep ongelukkig.
Bertha trok de dekens over het hoofd; ze
wilde dat gepraat en gelach, dat van bene
den tot haar doordrong, niet langer hooren.
Men scheen daar grooten pret te hebben.
De heeren hadden bij 't binnenkomen da
delijk opgemerkt dat Bertha ontbrak. En
toen die zich geruimen tijd niet liet zien,
vroeg mijnbeer verwonderd: „Waar zit Ber
tha toch den geheelen avond?"
Ze is naar bed gegaan, omdat ze zich niet
lekker gevoelde," antwoordde mevrouw.
„Is ze nog uit geweest vanavond?" vroeg
IJzerman zoo bij zijn neus langs.
„Uit niet. 'k Geloof, dat ze nog een poosje
in den tuin gewandeld heeft." zei mevrouw
weer.
door A. M. WESSELS.
De Zeeuwen hebben vroeger in de nood
zakelijkheid verkeerd, dat zij twee heeren
moesten dienen, die bijna altijd als twee
leeuwen tegenover elkander stonden. De
zaak was in 't kort deze:
De graven van Holland beschouwden van
oudsher de Zeeuwsche eilanden als tot hun
gebied behoorende. Maar daar had op een
goeden dag in het begin der 11de eeuw een
Keizer van Dui'schland de aardigheid om
Zeeland cadeau te doen aan den Graaf van
Vlaanderen. Hierdoor ontstond tusschen de
twee „Edele" heeren een verwoede strijd, die
met tusschenpoozen door hun resp. opvol
gers drie eeuwen lang werd voortgezet.
Eenige episodes uit die dagen mogen hier
een plaats vinden. Omstreeks het jaar 1165
was Graaf Florus III van Holland in
den oorlog tegen den Graaf van Vlaande
ren door dezen krij gevangen gemaakt en
te Brugge opgesloten, waar hij drie jaren
lang verbleef. Toen werd hij vrijgelaten, om
dat hij er in toestemde een vredesverdrag
te teekenen, dat hem vernederde tot niet
veel meer dan den zeer onderdanigen die
naar van zijn Vlaamschen meester. Deze zei-
de tenminste in dit stuk dat de Graaf v. Hol
land de gelijke was van Vlaanderens ba
ronnen en al zoo ondergeschikt aan den hoo-
gen zuidelijken nabuur.
De inkomsten ven al het land tusschen
de Schelde en Heidenzee (d.i. Walcheren
met Noord- en Z.-Beveland) zouden voor
taan onder de twee graven gelijk verdeeld
worden. Indien iemand in die streken zijn
erfenis of zijn land door eenige misdaad
verbeurde, zou dit eveneens onder beiden
verdeeld of ten gemeenen voordeele door hen
verpacht worden.
In het bijzonder werd vastgesteld, dat
geen der beide Graven in het genoemde land
eenige sterkte mocht maken, koopen of voor
altoos behouden, hun leenmannen niet toe
staan mochten aldaar een kasteel te stich
ten en van geen der ingezetenen een erfelijke
bezitting aannemen, om die daarna weder
in leen te geven.
Bedenkt men daarbij, dat tót dien tijd toe,
alle voordeelen van Zeeland in den buidel
van den Hollandschen Graaf waren aange
land, dan zal men toestemmen, dat dit ver
drag een harde noot voor hem was. Dat de
laatstgenoemde bepaling geen wassen neus 1
was, bleek in het jaar 1213, toen Willem van
Holland honderd gemeten land onder Oost-
kapelle, toebehoorende aan de kerk van
Rijnsburg, tot heil der zielen van hem, zijn
echtgenoote en kinderen, tot in eeuwigheid
vrij verklaarde van schattingen en beden.
Graaf Ferdinand van Vlaanderen en He
negouwen en zijn vrouw Joanna constateer
den toen, dat dit recht hun toekwam en ver
leenden uit eigen vrijen wil denzelfden vrij
dom van belasting. Toen 4 jaren later Mid
delburg voorrechten kreeg, werden deze be
zworen in de eerste plaats door Joanna en
daarna door Willem.
Deze situatie duurde voort tot 1253. Eeni
ge jaren te voren was Willem II Graaf van
Holland geworden, een jeugdig vorst van
erkende dapperheid, met vrij wat eerzucht
en een tamelijke dosis onafhankelijkheids-
gevoel.
In Vlaanderen regeerde Margaretha, die
den bijnaam van „Zwarte Margriet" had
gekregen.
Toen Willem het bestuur aanvaardde,
weigerde hij Margaretha als leenvrouwe van
Zeeland te erkennen, waarover de „zwarte"
woedend was.
Maar het zou nog erger worden. Aan Wil
lem viel de onderscheiding te beurt, vooral
door invloed van den Paus, die hem „ons
plantje" noemde, tot Roomsch koning te
worden gekozen, wat het voorportaal tot
het keizerschap van Duitschland was. Alleen
de kroning ontbrak hem om werkelijk kei
zer te zijn.
In deze hoedanigheid eischte hij1 van de
nijdige Margriet, dat zij' hem zou huldigen
als leenheer van 't tegenwoordige Zeeuwsch-
Vlaanderen. Nu liep de gal onzer Vlaamsche
Margriet over. Zij zwoer, dat zij dien Hol
landschen melkmuil mores zou gaan leeren.
Drie vloten rustte zijl uit en met een ont
zaglijk leger stevenden deze naar Walche
ren. Men landde te Westkapelle, doch zoo
dra men goed en wel >op vasten bodem was
aangekomen, kwamen zwermen Zeeuwen en
Hollanders op de Vlamingen af.
Een moorddadige slag volgde, waarvan de
sfioon was, dat geen en te! man van het
geduchte leger overbleef om aan Margriet te
gaan vertellen, dat zij den vlasbaard van
Holland vooreerst nog niet had te verwach
ten met gekromden rug en gebogen knie.
Sommigen verhalen dat vijftig duizend
Vlamingen sneuvelden, terwijl anderen er
bijvoegen, dat er bovendien nog vijftigdui
zend verdronken. Dit staat echter vast, dat
zich onder de gevangenen bevonden twee
zonen en een schoonzoon van Gravin Mar
garetha en meer dan tweehonderd der aan
zienlijkste edelen.
De indruk, die deze gebeurtenis in Vlaan
deren maakte was ontzettend. Men had op
een zeer gemakkelijke zege gerekend, Het
gansche land was in rouw.
Tot overmaat van ramp werd Margare
tha in den kerkelijken ban gedaan, wegens
longehoorzaamheid aan den Roomsch-Ko-
ning.
Graaf Willem werd drie jaar later ge
dood en zijn broeder Florus trad op als
voogd over Willems minderjarigen zoon,
den lateren Florus V. Tusschen de Vlaam
sche Gravin en dezen voogd werden in het
jaar 1256 een reeks verdragen gesloten, het
eene al vernederender voor haar dan het
andere.
De vrede kwam tot stand, waarbij bepaald
werd, dat Florus zou trouwen met een
kleindochter van Margaretha, mits hem ge
heel Zeeland als leen werd afgestaan. Deze
voorwaarde werd vervuld. De Vlaamsche
kooplieden zouden voortaan in Holland en
Zeeland tol moeten betalen, waarvan zij
vroeger verschoond waren.
De Gravin van Vlaanderen zou niet meer
mogen toestaan, dat Hollandsche en Zeeuw
sche ballingen in haar land werden opgeno
men enz. Uit kracht van zijn volkomen heer
schappij gaf nu de voogd wetten en rechten
aan het platteland van Zeeland, zonder dat
hij de Vlaamsche bekrachtMng inriep. En
onder één leiding verhief Zeeland zich tot
meerderen bloei.
(Wordt vervolgd.)
Een brief van den dood.
De dood heeft mij een brief geschreven,
Ik las hem op 't dorrend blad,
Dat door den stormwind voortgedreven
Op 't vensterglas had postgevat.
Daar las ik: „Wand'laar, rep uw schreden,
Uw avond komt, uw nacht daalt neer,
Doe wat gij nog kunt doen, op heden
Want „morgen" daagt U dra niet meer.
Tors willig, wat Gij nog moet dragen!
Haast valt 't kruis uw schouders af
En wacht van 't eeuwig Welbehagen
Uw kroon aan de and're zij van 't graf!"
En 'k schreef terug: „Dank, schrikb're ko
ning,
Dat gij uw moeden onderdaan
Bij 't nad'ren van zijn laatste woning
Een kalmen blik vooruit deed slaan.
Ik hoor het ruischen van uw voeten
Maar 'k sidder voor uw aanblik niet,
'k Mag als bevrijder u begroeten,
Die mij voor onrust, ruste biedt.
Breek mij dit hart, verdoof mijn zinnen
Ja, blusch mijn laatsten levensstraal!
Verwonnen zal ik overwinnen
En dood waar blijft uw zegepraal?
J. J. v. OOSTERZEE.
Beste jongens en meisjes!
Het treft nogal, dat we deze week geen
prijsraadsels hebben, want ik ben bang, dat
er dan niet veel van de oplossingen terecht
zou komen de laatste week voor Sint-Nico-
laas. Ik heb tenminste al van zooveel ge
heimen en verrassingen gehoord.
Deze week zal ik maar flink wat ruimte
voor het verhaal laten, want den volgenden
keer moet het misschien wel blijven wachten.
Waarom?... Nu, dat zullen jullie dan wel
zien.
Sint-Laurens. „Nastertje". Het boek
je was dus naar je zin, nu, dat vind ik pret
tig. De laatste loodjes wegen het zwaarst.
Gaat het met de trui ook zoo? Fijn, dat je
broer zoo goed vooruit blijft gaan.
Goes. „Barberis". Jij zult op zoo'n manier
wel goed leeren voorlezen. Het is voor Moe
der maar lastig, nu ze het zelf niet kan.
Helpt een bril ook niet? En heb je flink
geholpen van de week? „Karekiet". Het is
het beste, dat je het boekje maar even
komt ruilen. Je treft het, want ik heb nog
een ander liggen. Heb je de repetities goed
gemaakt, of weet je de cijfers nog niet.
„Luistervinkje". Het wordt nu weer een
prettige tijd op Zondagsschool, nu jullie
Kerstversjes gaan leeren. Deze week hoef
je geen briefje te schrijven, maar wel na
het volgende prijsraadsel.
Lewedorp. „Zeemeeuw". Ja hoor, ik
heb het boek ook gelezen. Het is echt mooi,
hé. Voor ons wordt het nu weer een prettige
tijd, maar voor velen is de winter erg zwaar.
Is er weer een doos post op komst?
Breskens. „Zonnestraaltje". Een leuke
kiek, zeg, die je mij stuurde, alleen maar
jammer, dat jullie zoo erg in de zon moes
ten kijken. Er is nog één nichtje, dat ouder
is als jij. Ja, al dat repeteeren, daar gaat
veel tijd in zitten. Fijn, dat je met het voor
jaar op 't kerkorgel mag gaan spelen. Nu
maar goed je best blijven doen.
Serooskerke. „Geranium". Wat de
St.-Nic.-cadeautjes betreft, moet je de krant
van 11 Nov. nog eens overlezen. Daarin
heb ik geschreven, dat we 't van 't jaar niet
doen. „Begonia". Geen wonder, dat je het
een rare uitkomst vond, want je hebt er
een paar foutjes in gemaakt Voor 17. en
21 moeten andere letters staan. „De Ruyter".
Als je soms een kiek over hebt, dan wil ik
er ook wel graag een hebben. Knap hoor,
dat je het lampje zelf verzonnen hebt Je
moet er maar eens een teekening van
maken. Weet je, dat de laatste prijsraadsels
er niet bij waren? „Klavervier". Wat zal zus
blij geweest zijn, met die mooie cadeautjes.
Prettig, dat jullie altijd met een clubje gaan.
Alleen lijkt het me maar saai om zoo'n
eind te loopen.
V e e r e. „Meidoorn". Nog hartelijk gefeli
citeerd met de jaardagen. Heb je Moeder
een mooi cadeautje gegeven? Vond je het
niet mooi, al die teekeningen? Leuk, dat
er ook van jullie school bij waren.