k c c .s ALSEMTEUGEN Uit het Zeeuwsch Verleden Voor de jeugd. 5? a g V Zeeland ondeTi twee Heeren. G3- 2 Z:o 3 tic m a D a ft, -5 en "*-« G hi j .a T3 T3 8' cd 2 "O S B 2 .2 g g5*,-? - S? 60 B 5 ca^Sf cS>s£_>?StiB:? C s.s ";«»S g>3 B'-S^s; o> a «.s g« 5 S a "3-3 SJd-c t?E 8-3 «-S ^jTlSaa^ R a o oi :s* i S2 2 .5 a o a -LJ a H fe is l CO fc, "B ec 60 O e»£ B^IÏ'O^ £3 O tD B -S fe .5 S u o Ji tijden een van den Waerschoot-stam binnen 't Brugsche verbrand was voor ketterij? De Waerschoots waren toen naar hier weggevlucht, hadden zich neergezet in den Eenmanspolder. Groote boeren wierden zij, heerschers over de heele streek, geducht en geëerd om hunne kennis van zaaite en raaaite en hunnen rijkdom En nu was in hem eveneens de ketter op gestaan, bedrijvende echter ketterije tegen de ketterije." Zoo teekent Eekhout ons den boer van «j;n Fenmanshof, den vijandig-ongeloovige. En in hem zien wij het type van den van- God-vervreemden, zooals wij die juist ook in den westhoek van Zeeuwsch-Vlaanderen in de polders en de dorpen aantreffen, bruut in eigenwaan. Nevens Waarschoot is daar Veronica .Vrielynx*. de zuster van zijn overleden vrouw, die zijn huishouden bestuurt. Er is een groote afstand tusschen hen; een verwijdering te groot, dan dat zij zich door woord of daad zou laten overbruggen. Nooit komen die twee elkaar nader. „Zoo was hun leven: gelijk twee inwendig vol strekt tegengestelde werelden cirkelden zij ■aaklings om malkaar heen. Gedurig dreig de er de botsing. Toch zou deze waarschijn lijk nooit gebeuren." Waarom Eekhout ons deze vrouw op deze wijze uitbeeldt, van zoo uiterste gestreng heid, zoo koud en onbereikbaar, is ons bij 1 zing van den roman niet duidelijk gewor den; de aanleiding daartoe is er naar onze meening in 't geheel niet. Bedoelt hij het geloof in zijn gestrengheid eD onverzettelijkheid te laten zien? Maar dan geeft hij een caricatuur van waar ge loof, en toont, in de typeering van Veronica, niet gepeild te hebben wat echt geloof is. De tegenstelling die er is tusschen den on- geloovigen boer en de geloovige Veronica is op een naar onze meening geheel foutieve wijze geteekend. Wat deze hoofdfiguur be treft, komt de teekening niet tot haar recht; hetgeen wel zeer jammer is in een roman als deze. Waarschoot heeft één zoon, Ivo, die in Holland studeert en heerboer wil worden. "Va-ik hebben die twee, in de vacanties welke d jongen op den Eenmanshof doorbracht, over den gang van het bedrijf en de wisse ling van inrichting gesproken. Ivo wilde meer machines, minder werkvolk, meer in tensieve bebouwing, minder „slameur". En in den ouden Waerschoot is er niets van den heerboer; hij zegt het zoo eenvoudig, maar zoo waar: „De Eenmanshof is een gemeenschapshof.Ik ben niet meerder en beter dan Sanders of d'ouden Van Halle. Daarom leef ik juist zoo simpel gelijk zij...." Tante Veronica heeft voor den zoon van 1, iar zuster een groote liefde; in hem vindt haar leven een doel. De boer betoonde geen liefde voor den jongen; „goddeloosheid maakt een mensch hard 'lijk een heiden", overdacht Veronica. En in dat licht zag zij haar eigen taak ten opzichte van Ivo: „Ware zij er niet, allang zou de vader hem l ebben doen afdolen van God, en zijn ziel t belle verpand zijn! God had haar, Vero- ca Vlierynx, uitverkoren hem te redden!" Maar het was niet enkel de liefde tot den jongen zonder bijoogmerken; ze hoopte op later, als Ivo heerboer zou zijn en de men- schen het zouden weten: „Ziet ge den jongen Eenmansboer, daar? ik ben het, die hem heeft grootgebracht!" Nooit heeft Veronica aan hem getwijfeld. Slafs toen de bewijzen er waren van groote v ">de, legde zij den vollen last daarvan op cl schouders van Matje Sanders, en pleitte i -j hèm vrij. Ook toen de oude Waerschoot den jongen, die hem in zijn verwachtingen zioo zeer teleur stelde, onterfde, was zij C >ni volle de zijde van Ivo toegedaan. Dan, eindelijk, hervindt de vader den weg naar zijn jongen; de Eenmanshof, die hij aan het kind van Matje Sanders had ge schonken, zal weer door een Waerschoot, sloor Ivo Waerschoot de zoon van den Ouden Eenmansboer bebouwd worden. Daarop had, door alles heen, Veronica ge hoopt. Nu komt de oude boer het haar zeggen. Zijn koppige weerstand is gebroken, en het is een van de zuiverste passages uit den roman, deze allerlaatste waarmee het ver haal eindigt: „Veronica onderscheidde eiken trek van zijn aangezicht en zij ontwaardde niets van gramschap, doch eerder eene ernstige, glan zende zachtheid, welke er nimmer geweest was. En als hij sprak, vernam zij, dweers door zijne woorden, spijts het bittere hun ner getuigenis, de zindering van entwat 'lijk een beetje onsterfelijk geluk, ondelgbaar ge loof misschien en waardoor 't heur zoo aar dig van binnen wierd, dat zij lachen moest en toen opeenen stil schreemen. De boer van den Eenman zegde: God is sterker dan Waerschoot, Vero nica." A. L. VAN OYEN. 24.) o Al voortwandelend was Bertha gekomen, geheel achter in het park. Een dichte haag en breede gracht scheidde haar van het pad, dat achter het slot langs liep. Het meisje stond stil en peinsde. Als vader nu eens beslist wilde, dat zij Dirk nam. Wat dan? Mocht zij zich tegen haar ouders verzetten? Stil es, wat had grootvader gister ook maar weer gezegd? Zij had grootvader ge raadpleegd, maar vermeden over Horsma te spreken. Hij had haar geraden, zich in gebed tot den Heere te wenden. Voorts zeer voor zichtig zijn. Alleen in het uiterste geval, als de ouders iets vergden van hun kinderen, dat lijnrecht indruischte tegen Gods gebod, was verzet tegen vader en moeder geoor loofd. Maar hij kon zich niet indenken, dat Bertha, als ze absoluut niets van Dirk wilde weten, gedwongen zou worden hem toch te nemen. In zijn oog was dat niet recht. Bertha moest echter geen overijlde dingen doen. Zc moest zich, in alles wat recht en billijk was, voegen naar haar ouders wenschen. 't Was Bertha, alsof zij nog de woorden van den ouden man hoorde: „Kind ik hoop, dat je een man krijgt, die den Heere vreest. Dat alleen maakt gelukkig." Wat zou hij daarmee bedoeld hebben? Hoe het in dezen met Jansen gesteld was, wisten èn grootvader èn zij maar al te zeer. Er zat geen godsdienst in. Maar grootvader kon dat erg vinden, Bertha wist, dat ze hierin zelfs bij moeder geen steun zou vinden. Nog eenigen tijd stond ze zoo in gedach ten verdiept, toen ze plotseling opschrikte. Ze hoorde stemmen op het pad. Tot haar groote ontsteltenis vernam ze dat het de stem was van haar vader en die van Dirk Jansen. Een trek van misnoegen trok over haar schoon gelaat. En wat hadden ze het druk. Ook viel het haar op, dat ze op gedempten toon spraken. Een rilling overviel haar plot seling. Was het van de avondkilte of Was ze hier maar vandaan. Ze begreep wel ze zouden het achterpoortje wel doorkomen, en dan liep ze groote kans ontdekt te wor den, want de kortste weg was dit pad. Nog vlug weggaan? Ook dat zou bemerkt wor den. Zij zou nooit onhoorbaar het pad langs kunnen gaan. Als ze gevonden werd, zou het toch maar weer argwaan wekken vooral toen zij hoorde dat Dirk zei: „Wat zou die fijne hier weer hebben willen uitvoeren?" Bertha schrok hevig en voelde dat ze kleurde. Die twee waren dus ongetwijfeld meester Horsma gepasseerd. Nu mochten ze haar in geen geval hier vinden. Wanhopig keek ze om zich heen. Waar zou ze een schuilplaats zoeken? Haastig verborg ze zich achter een paar heesters. Als ze niet te scherp keken zou ze in dezen duisteren hoek niet gauw opgemerkt worden. Gelukkig, dat ze nog al donker gekleed was. Bertha's vermoeden werd bewaarheid. He' hekje knarste en de wandelaars kwamen deze richting in. Ademloos zat Bertha neerge hurkt. De voetstappen en het stemmengeluid kwam nader. Bertha kon nu woord voor woord verstaan. Daar hoorde ze iets, dat haar geweldig aangreep, 't Was Dirk die vroeg: „Maar hoe wilt u hem er in laten loo- pen, mijnheer?" De aangesprokene bleef staan, vlak bij zijn dochter, die gelukkig niet werd opgemerkt en antwoordde: „Wel heel eenvoudig, 'k Zal hem een avond uitnoodigen om zijn teekeningen eens te zien.. Dan mof felen we op de een of andere wijze iets tus schen zijn papieren in zijn tasch, en betich ten hem van diefstal. Als hij openlijk als dief beschuldigd kan worden zal Bertha ook wel een toontje lager zingen". „Prachtig", vond Dirk, „mag ik ook van de partij zijn?" „Natuurlijk", was het antwoord: „Maar we moeten erg vriendelijk tegen hem zijn, ook nu, zoodat hij geen argwaan koestert". Hierop wandelde het eerbare tweetal ver der en Dirk zei nog: „Ik laat dat heerschap voortdurend bespioneeren". Toen ze ver genoeg waren, stond Bertha op en keek de wandelaars minachtend na. Ah, een mooi plan voorwaar. Meester Hors- ma moest onschadelijk gemaakt. Hoe en wat kwam er niet op aan. En waar zag haar vader haar voor aan? Thans stond het voor haar vast, dat ze niet aan zijn wensch zou voldoen. Nooit wilde ze met Dirk verloven. Zoo'n schurk. Zij verachtte hem, zij veraf schuwde hem. Ze balde haar vuisten van woede en tranen van spijt sprongen haar in de oogen over zulk een gemeenheid. Eveü stond ze besluiteloos stil. Maar ook slechts even. Ze begreep, hoeveel er aan ge legen was, dat zij vóór de anderen in huis was. In verband met het gehoorde zouden vader en Dirk natuurlijk er weer iets achter zoeken. Bertha laat alleen in het park; meester Horsma op den weg. Het was dus het beste, dat de samenzweerders er niets van wisten, dat zij in den laten avond bui ten was geweest. De heeren zouden dan in de verste verte niet vermoeden dat hun snood plan bekend was. Daar hadden ze den achterkant van het huis bereikt. Zouden ze binnen gaan? Dan was er geen mogelijkheid meer, of het moest uitkomen, dat Bertha nog buiten was. Hij zou natuurlijk, nu Dirk er bij was, dadelijk naar haar vragen. Zouden ze? Ja? Daar stonden ze stil. Neen, gelukkig, ze sloegen den hoek om en liepen langs het huis. Twee mogelijkheden nu, ze konden de voordeur door, of ze hadden geen plan nog om naar binnen te gaan. Vliegensvlug snelde Bertha nu naar de achterdeur en wist ongemerkt in huis te komen. Spoedig zat ze, alsof er niets ge beurd was bij haar moeder in de salon. De heeren lieten nog al even op zich wachten. Gelukkig vond Bertha. Niet alleen omdat ze het gezelschap niet begeerde maar bovenal omdat men haar niet ontdekt had. Toch hadden de doorgestane emoties haar sterk aangegrepen. Hoewel uiterlijk kalm, stormde het in haar hart. Het viel moeder op, dat ze er erg bleek uitzag. En op de vraag, of er haar iets mankeerde, gaf ze ten antwoord, dat ze zich niet lekker ge voelde. Mevrouw vond het beste, dat ze zich naar bed begaf. Niets was Bertha meer naar den zin, dan dat. Ze gevoelde hoe verschrik kelijk het voor haar zou zijn, nu in de te genwoordigheid van vader en Dirk te moe ten zijn. Het bijzijn met die twee geleek haar onverdragelijk. Pas was ze op haar kamer, of ze hoorde de voordeur gaan. Het waren de wande laars, die met onnoodige drukte binnenkwa men. Ze hoorde nog stethmengeroes. Wanke lend liep ze naar een stoel en zonk neer. Gelukkig, dat ze zat. Als wezenloos keek ze voor zich. Zacht murmelden haar lippen: „Vader, vader, dat gij tot zoo iets u kunt verlagen. Wat heeft hij u misdreven?" Dat vader zoo iets kon doen. Als Dirk het nu nog bedacht had, maar nu vader! Maar het zou niet gebeuren. Daar zou zij voor zorgen. Het mocht kosten wat het wil de, beletten zou ze het. Bertha stond op, plaatste zich voor het raam en keek den maanlichten tuin in. Met saamgeperste lip pen stond ze daar, toorn gloeide in haar oogen: „Zij moesten het eens wagen", sprak ze zacht. Hoe of ze het aan moest leggen wist ze nog niet. Het zou moeilijkheid geven, dat begreep ze best, maar ze zou die manmoedig het hoofd bieden. Dit was haar duidelijk, nimmer zou er sprake van kunnen zijn van omgang met Horsma, want het was duide lijk, dat vader hem haatte. De liefde voor hem, en ze wist nu, dat het liefde was, zou ze in haar hart moeten bewaren. Zelfs het voorwerp van die liefde, zou er nooit iets van mogen merken. Dan waren de gevolgen niet te overzien. Welnu, dat offer zou ze brengen als het moest. Maar even vast stond nu, dat ze van dien Dirk niets meer wou weten. Zij zou zonder vaders toestemming geen omgang met een anderzoeken, maar evenmin zou ze tegen haar eigen zin, iemand, nemen, die haar op gedrongen werd en voor wie ze geen liefde koesterde. Als ze het echter aan Jansen liet merken, dat ze niet gediend was van zijn gezelschap, zou dat weer geen onaangenaamheden voor Horsma beteekenen? Ze wist heusch niet hoe ze er mee aan moest. In de bitterheid van haar gemoed wierp ze zich op haar lediKant. Ze dacht niet meer aan den goeden raad van grootva der. Bidden? Ze kon het niet. Alles in haar kwam in opstand. Zij, Bertha IJzerman, die geacht werd te zijn het gelukkigste meisje in wijden om trek, voelde zich diep, diep ongelukkig. Bertha trok de dekens over het hoofd; ze wilde dat gepraat en gelach, dat van bene den tot haar doordrong, niet langer hooren. Men scheen daar grooten pret te hebben. De heeren hadden bij 't binnenkomen da delijk opgemerkt dat Bertha ontbrak. En toen die zich geruimen tijd niet liet zien, vroeg mijnbeer verwonderd: „Waar zit Ber tha toch den geheelen avond?" Ze is naar bed gegaan, omdat ze zich niet lekker gevoelde," antwoordde mevrouw. „Is ze nog uit geweest vanavond?" vroeg IJzerman zoo bij zijn neus langs. „Uit niet. 'k Geloof, dat ze nog een poosje in den tuin gewandeld heeft." zei mevrouw weer. door A. M. WESSELS. De Zeeuwen hebben vroeger in de nood zakelijkheid verkeerd, dat zij twee heeren moesten dienen, die bijna altijd als twee leeuwen tegenover elkander stonden. De zaak was in 't kort deze: De graven van Holland beschouwden van oudsher de Zeeuwsche eilanden als tot hun gebied behoorende. Maar daar had op een goeden dag in het begin der 11de eeuw een Keizer van Dui'schland de aardigheid om Zeeland cadeau te doen aan den Graaf van Vlaanderen. Hierdoor ontstond tusschen de twee „Edele" heeren een verwoede strijd, die met tusschenpoozen door hun resp. opvol gers drie eeuwen lang werd voortgezet. Eenige episodes uit die dagen mogen hier een plaats vinden. Omstreeks het jaar 1165 was Graaf Florus III van Holland in den oorlog tegen den Graaf van Vlaande ren door dezen krij gevangen gemaakt en te Brugge opgesloten, waar hij drie jaren lang verbleef. Toen werd hij vrijgelaten, om dat hij er in toestemde een vredesverdrag te teekenen, dat hem vernederde tot niet veel meer dan den zeer onderdanigen die naar van zijn Vlaamschen meester. Deze zei- de tenminste in dit stuk dat de Graaf v. Hol land de gelijke was van Vlaanderens ba ronnen en al zoo ondergeschikt aan den hoo- gen zuidelijken nabuur. De inkomsten ven al het land tusschen de Schelde en Heidenzee (d.i. Walcheren met Noord- en Z.-Beveland) zouden voor taan onder de twee graven gelijk verdeeld worden. Indien iemand in die streken zijn erfenis of zijn land door eenige misdaad verbeurde, zou dit eveneens onder beiden verdeeld of ten gemeenen voordeele door hen verpacht worden. In het bijzonder werd vastgesteld, dat geen der beide Graven in het genoemde land eenige sterkte mocht maken, koopen of voor altoos behouden, hun leenmannen niet toe staan mochten aldaar een kasteel te stich ten en van geen der ingezetenen een erfelijke bezitting aannemen, om die daarna weder in leen te geven. Bedenkt men daarbij, dat tót dien tijd toe, alle voordeelen van Zeeland in den buidel van den Hollandschen Graaf waren aange land, dan zal men toestemmen, dat dit ver drag een harde noot voor hem was. Dat de laatstgenoemde bepaling geen wassen neus 1 was, bleek in het jaar 1213, toen Willem van Holland honderd gemeten land onder Oost- kapelle, toebehoorende aan de kerk van Rijnsburg, tot heil der zielen van hem, zijn echtgenoote en kinderen, tot in eeuwigheid vrij verklaarde van schattingen en beden. Graaf Ferdinand van Vlaanderen en He negouwen en zijn vrouw Joanna constateer den toen, dat dit recht hun toekwam en ver leenden uit eigen vrijen wil denzelfden vrij dom van belasting. Toen 4 jaren later Mid delburg voorrechten kreeg, werden deze be zworen in de eerste plaats door Joanna en daarna door Willem. Deze situatie duurde voort tot 1253. Eeni ge jaren te voren was Willem II Graaf van Holland geworden, een jeugdig vorst van erkende dapperheid, met vrij wat eerzucht en een tamelijke dosis onafhankelijkheids- gevoel. In Vlaanderen regeerde Margaretha, die den bijnaam van „Zwarte Margriet" had gekregen. Toen Willem het bestuur aanvaardde, weigerde hij Margaretha als leenvrouwe van Zeeland te erkennen, waarover de „zwarte" woedend was. Maar het zou nog erger worden. Aan Wil lem viel de onderscheiding te beurt, vooral door invloed van den Paus, die hem „ons plantje" noemde, tot Roomsch koning te worden gekozen, wat het voorportaal tot het keizerschap van Duitschland was. Alleen de kroning ontbrak hem om werkelijk kei zer te zijn. In deze hoedanigheid eischte hij1 van de nijdige Margriet, dat zij' hem zou huldigen als leenheer van 't tegenwoordige Zeeuwsch- Vlaanderen. Nu liep de gal onzer Vlaamsche Margriet over. Zij zwoer, dat zij dien Hol landschen melkmuil mores zou gaan leeren. Drie vloten rustte zijl uit en met een ont zaglijk leger stevenden deze naar Walche ren. Men landde te Westkapelle, doch zoo dra men goed en wel >op vasten bodem was aangekomen, kwamen zwermen Zeeuwen en Hollanders op de Vlamingen af. Een moorddadige slag volgde, waarvan de sfioon was, dat geen en te! man van het geduchte leger overbleef om aan Margriet te gaan vertellen, dat zij den vlasbaard van Holland vooreerst nog niet had te verwach ten met gekromden rug en gebogen knie. Sommigen verhalen dat vijftig duizend Vlamingen sneuvelden, terwijl anderen er bijvoegen, dat er bovendien nog vijftigdui zend verdronken. Dit staat echter vast, dat zich onder de gevangenen bevonden twee zonen en een schoonzoon van Gravin Mar garetha en meer dan tweehonderd der aan zienlijkste edelen. De indruk, die deze gebeurtenis in Vlaan deren maakte was ontzettend. Men had op een zeer gemakkelijke zege gerekend, Het gansche land was in rouw. Tot overmaat van ramp werd Margare tha in den kerkelijken ban gedaan, wegens longehoorzaamheid aan den Roomsch-Ko- ning. Graaf Willem werd drie jaar later ge dood en zijn broeder Florus trad op als voogd over Willems minderjarigen zoon, den lateren Florus V. Tusschen de Vlaam sche Gravin en dezen voogd werden in het jaar 1256 een reeks verdragen gesloten, het eene al vernederender voor haar dan het andere. De vrede kwam tot stand, waarbij bepaald werd, dat Florus zou trouwen met een kleindochter van Margaretha, mits hem ge heel Zeeland als leen werd afgestaan. Deze voorwaarde werd vervuld. De Vlaamsche kooplieden zouden voortaan in Holland en Zeeland tol moeten betalen, waarvan zij vroeger verschoond waren. De Gravin van Vlaanderen zou niet meer mogen toestaan, dat Hollandsche en Zeeuw sche ballingen in haar land werden opgeno men enz. Uit kracht van zijn volkomen heer schappij gaf nu de voogd wetten en rechten aan het platteland van Zeeland, zonder dat hij de Vlaamsche bekrachtMng inriep. En onder één leiding verhief Zeeland zich tot meerderen bloei. (Wordt vervolgd.) Een brief van den dood. De dood heeft mij een brief geschreven, Ik las hem op 't dorrend blad, Dat door den stormwind voortgedreven Op 't vensterglas had postgevat. Daar las ik: „Wand'laar, rep uw schreden, Uw avond komt, uw nacht daalt neer, Doe wat gij nog kunt doen, op heden Want „morgen" daagt U dra niet meer. Tors willig, wat Gij nog moet dragen! Haast valt 't kruis uw schouders af En wacht van 't eeuwig Welbehagen Uw kroon aan de and're zij van 't graf!" En 'k schreef terug: „Dank, schrikb're ko ning, Dat gij uw moeden onderdaan Bij 't nad'ren van zijn laatste woning Een kalmen blik vooruit deed slaan. Ik hoor het ruischen van uw voeten Maar 'k sidder voor uw aanblik niet, 'k Mag als bevrijder u begroeten, Die mij voor onrust, ruste biedt. Breek mij dit hart, verdoof mijn zinnen Ja, blusch mijn laatsten levensstraal! Verwonnen zal ik overwinnen En dood waar blijft uw zegepraal? J. J. v. OOSTERZEE. Beste jongens en meisjes! Het treft nogal, dat we deze week geen prijsraadsels hebben, want ik ben bang, dat er dan niet veel van de oplossingen terecht zou komen de laatste week voor Sint-Nico- laas. Ik heb tenminste al van zooveel ge heimen en verrassingen gehoord. Deze week zal ik maar flink wat ruimte voor het verhaal laten, want den volgenden keer moet het misschien wel blijven wachten. Waarom?... Nu, dat zullen jullie dan wel zien. Sint-Laurens. „Nastertje". Het boek je was dus naar je zin, nu, dat vind ik pret tig. De laatste loodjes wegen het zwaarst. Gaat het met de trui ook zoo? Fijn, dat je broer zoo goed vooruit blijft gaan. Goes. „Barberis". Jij zult op zoo'n manier wel goed leeren voorlezen. Het is voor Moe der maar lastig, nu ze het zelf niet kan. Helpt een bril ook niet? En heb je flink geholpen van de week? „Karekiet". Het is het beste, dat je het boekje maar even komt ruilen. Je treft het, want ik heb nog een ander liggen. Heb je de repetities goed gemaakt, of weet je de cijfers nog niet. „Luistervinkje". Het wordt nu weer een prettige tijd op Zondagsschool, nu jullie Kerstversjes gaan leeren. Deze week hoef je geen briefje te schrijven, maar wel na het volgende prijsraadsel. Lewedorp. „Zeemeeuw". Ja hoor, ik heb het boek ook gelezen. Het is echt mooi, hé. Voor ons wordt het nu weer een prettige tijd, maar voor velen is de winter erg zwaar. Is er weer een doos post op komst? Breskens. „Zonnestraaltje". Een leuke kiek, zeg, die je mij stuurde, alleen maar jammer, dat jullie zoo erg in de zon moes ten kijken. Er is nog één nichtje, dat ouder is als jij. Ja, al dat repeteeren, daar gaat veel tijd in zitten. Fijn, dat je met het voor jaar op 't kerkorgel mag gaan spelen. Nu maar goed je best blijven doen. Serooskerke. „Geranium". Wat de St.-Nic.-cadeautjes betreft, moet je de krant van 11 Nov. nog eens overlezen. Daarin heb ik geschreven, dat we 't van 't jaar niet doen. „Begonia". Geen wonder, dat je het een rare uitkomst vond, want je hebt er een paar foutjes in gemaakt Voor 17. en 21 moeten andere letters staan. „De Ruyter". Als je soms een kiek over hebt, dan wil ik er ook wel graag een hebben. Knap hoor, dat je het lampje zelf verzonnen hebt Je moet er maar eens een teekening van maken. Weet je, dat de laatste prijsraadsels er niet bij waren? „Klavervier". Wat zal zus blij geweest zijn, met die mooie cadeautjes. Prettig, dat jullie altijd met een clubje gaan. Alleen lijkt het me maar saai om zoo'n eind te loopen. V e e r e. „Meidoorn". Nog hartelijk gefeli citeerd met de jaardagen. Heb je Moeder een mooi cadeautje gegeven? Vond je het niet mooi, al die teekeningen? Leuk, dat er ook van jullie school bij waren.

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1933 | | pagina 8