Voor de jeugd.
Met den Prins in het veld.
Zaterdag 4 November 1933
47e
Jaar
gang
No. 247
Voor den Zondag
De goede Herder.
Gelijk een kind.
Letterkundige Kroniek
Vogel idyllen
Blijvers en Trekkers
Beste nichtjes en neefjes!
Deze week verwacht ik van allemaal een
brief met de oplossingen van de prijsraad
sels.
Denken degenen, die dit nog niet gedaan
hebben, eraan, dat ook de oplossingen van
de vorige prijsraadsels er bij moeten zijn?
En nu begrijpen jullie wel, dat, hoe eerder
de briefjes er zijn, des te meer kans er is
dat ik de prijsjes a.s. Zaterdag bekend kan
maken.
Komen de briefjes te laat, dan moet ik er
nog een week mee wachten.
Dus nu allen op je post en geen nakomers
dezen keert
Wat een storm hé, deze week.
Hier in de stad heb je er niet zooveel last
▼an, maar ik denk dan wel eens aan de
nichtjes en neefjes die schrijven: „Wij moe
ten wel een hall uur of drie kwartier loo-
pen naar school". Dat zal nu wel niet mee
vallen, vooral als je net een gietbui treft,
zooals we die deze week zooveel gehad
hebben.
Het doet me plezier dat jullie het verhaal
zoo mooi vinden.
Die Florus en Henk waren maar dappere
jongens, al konden ze soms domme dingen
doen.
En nu de 4e prijsraadsels.
I. Voor de grooteren.
Mijn geheel bestaat uit 53 letters.
De 4. 19. 20. 52. 43. 26. 47 is een moeilijk
te bevaren rivier.
20. 33. 45. 12 is een plaats in Z.-Vlaande-
ren.
24. 34. 16. 40. 14. 11 is bekend door zijn
WAIA 1 Tl WDD ÜTQ
18. 15. 8. 35. 39. 48. 22 is een plaats in
Limburg.
Van Amsterdam o>p 13. 23. 30. 5. 10. 32
▼aart een nachtboot.
Het 2. 36. 32. 21. 13 gebergte is in Rus
land.
6. 49. 3. 27. 38 is een plaats in Overijsel.
25. 4. 36. 24. 9. 29. 28. 51. 17 is een eiland
tnsschen drie rivieren.
I. 44. 37. 50 42. 53 is een dorp in Z.-
Holland.
In Drente wordt veel 46. 7. 41. 11 gevon
den.
31 is een medeklinker.
II. Voor de kleineren.
Mijn geheel bestaat uit 26 letters.
Inplaats van cijfers moet hier een 9. 17.
5. 21. 26 staan.
Een zwerver is 12. 3. 8.15. 20. 4. 22 thuis-
De tuinman gebruikt een 1. 10. 7. 23.
2. 24.
Een visch heeft 8. 13. 11. 14. 20. 18.
16. 25. 19. 2 is een dure stof.
Hartelijke groeten van
TANTE D0LLIE.
21.) o-
En toen het strijdrumoer afnam en de
laatste Spanjaarden werden ontwapend, ge
lukte het hen bij haar te komen:
^Herkent gij ons? Waar is Jan?" vroegen
zij in één adem. „Wees maar niet bang! Wij
zullen u beschermen!" voegde Henk er kloek
moedig bij.
„Ay my, dat ick er, die soseer het krychs-
gerucht duchtte efter midden daerinne stae!"
klonk het snikkend terug. En toen verklaar
de de moeder van Jan, dat deze te Wesel
bij een moeike te gast was en daar ziek was
geworden.
„Ich ben uyt Vlissingen weggetoghen om
myn soon weer mee te voeren, hy is nu sef
fens ghesonde. En nu stae ick, povere weêuw
door crychsvolck omcirkeld. Het isser byster
rampvol!"
Haar woorden werden afgebroken door
een vervaarlijk geschreeuw. Een tweetal
Spanjaarden wilde in een huis vluchten
dicht bij de fontein gelegen, om daarmee
gevangenschap te ontgaan. Maar een ma
gere, door de koorts geweldig gegroeide jon
gen, goot kalm, terwijl hij op den luifel
van het huis stond, een pot kokende olie naar
beneden, wat beiden met een vervaarlijk ge
gil deed wegloopen. Zoo was het huis voor
plundering bewaard.
„Mijn Jan is een held!" zei zijn moeder
verheugd, ondanks haar afgrijzen van den
„crych".
En Jan, die zijn vrienden had herkend, en
hen toewuifde, riep lachend van zijn luifel:
„Moeder, u ziet nu zelf, dat ik ook hij
het leger moet wezen!"
Het antwoord bleef zijn moeder, tot haar
voldoening, gespaard.
De laatste vijanden waren gevangen geno
men. Want Wolf Mizlich, die het schieten
had gehoord, toen hij terugkeerde naar
Breevoort, omdat het Staatsche leger niet
kwam opdagen, was nu zoo snel mogelijk
teruggekomen en had met zijn krijgers de
forten bij Lippe en den Rijn ingenomen en
bezet.
Toen begreep de commandant van WeseJ,
Francisco Lozano, dat alles voor hem ver
loren was. Hij zag de Staatsche ruiters door
de straten galloppeeren. Hij hoorde hen jui
chend uitroepen: „Wesel is vrij! Wesel is
verlost van het Spaansche juk!"
Hij hoorde hoe de trompetten het Wilhel
mus aanhieven, hij' zag aan den toren de
Oranjevlag!
Bevend van drift wilde hij nog een laat
ste poging wagen:
„Haalt al het kruit en den schietvoor
raad uit het schip op den Rijn!" klonk het
bevel.
Maar eer dat bevel kon worden opgevolgd
dreunde een donderende slag. Het Spaan
sche oorlogsschip was in de lucht gespron
gen en de schipbrug op den Rijn geheel uit
elkaar geslagen!
Francisco Lozano gaf de vesting, die on
der zijn bevel stond, over, terwijl het Wil
helmus schalde met koperen jubelklanken en
de Oranjevlag haar banen uitsloeg, breed
uitwaaiend over het bevrijde Wesel.
„Gij zijn vrij, gij kunt gaan waar gij wilt,"
zei kolonel Van Gend.
„En mijn soldaten, die door nw volk ge
vangen zijn gemaakt?"
Norsch klonk die vraag. Geen enkel woord
van dank kwam over de dunne, wreede lip
pen van Francisco Lozano. Hij vroeg zich af:
„Zou ik even edelmoedig hebben gehan
deld als ik overwinnaar was geweest?" Hij
was verbitterd, omdat hij de nederlaag had
geleden.
Een groot karakter blijft hetzelfde in voor-
en tegenspoed. De voormalige gouverneur
van Wesel toonde nu, dat zijn karakter klein
was.
Nog erger dan klein.
Want toen kolonel Van Gend hem bedaard
antwoordde:
„Wij hebben twaalf honderd van uw sol
daten gevangen gemaakt en die blijven hier
als krijgsgevangenen om later te worden in
gewisseld," barstte hij uit in zulk een stroom
van verwenschingen, dat ieder rilde, die zijn
woorden van haat en blinde woede hoorde.
„Gij hadt zeker met die soldaten het leger
van graaf Van den Berg willen versterken?"
hernam kolonel Van Gend, toen hij een
oogenblik ophield met razen.
Toen verzonk Francisco Lozano in een
wrevelig stilzwijgen. Hij voelde zich doorzien
en zijn plan begrepen.
Met een zwijgende hoofdbuiging nam hij
afscheid van zijn edelmoedigen overwinnaar.
Het laatste wat hij zag was de toren der
hoofdkerk. En aan dien toren wapperde nu
de Oranjevlag en in die kerk zouden nu de
beelden en monstranzen en biechtstoelen
worden weggenomen. Daar zou voortaan niet
meer worden gesproken en gebeden volgens
de bevelen van den paus van Rome, maar
daar zou het Evangelie worden gepredikt
van Jezus Christus, Die toen Hij op aarde
was nooit Zijn discipelen heeft geleerd om
te knielen voor beelden van hout of steen,
maar de heilige woorden tot hen heeft ge
sproken: „Ik ben de weg, de waarheid en
het leven; niemand komt tot den Vader dan
door mij."
De hoofdmacht van het Spaansche leger
lag te Amersfoort. Daar had Montecuculi, de
bevelhebber der keizerlijke troepen, zijn
kwartier. Daarheen was ook graaf Hendrik
van den Berg nu vertrokken om met Mon
tecuculi te beraadslagen over het verdere
plan van den veldtocht.
Zij waren op het stadhuis bijeen gekomen
met hun onderbevelhebbers en hadden daar
aan een feestmaaltijd gezeten, waar het
beste was opgedischt, wat de reeds geplun
derde stad en het gebrandschatte, omliggen
de land nog konden opleveren.
„Veel bijzonders is hier ook niet te krij
gen, in het rijke kaas- en boterland," zei
Montecuculi, terwijl hij sneed aan een kip-
peboutje. „Die kip lijkt tenminste wel ver
steend. 'tls er zeker een uit de vorige
eeuw."
„Dus even hard als die stijfhoofden van
Hollanders," antwoordde Van den Berg ge-
ergerd.
Wild gedruisch buiten antwoordde op zijn
woorden. Een ruiter kwam, bestoft en ver
moeid:
„Heer, wy hebben Harderwijk opgeëischt
volgens nw bevel, en
„En?" Hoe scherp klonk die vraag van
's veldheers lippen!
„En de bevelhebber heeft geantwoord, uit
naam van al de inwoners „dat Harderwijk
voor de Spanjaarden alleen kruit en lood
had."
Montecuculi sloeg verwoed met zijn vuist
op de tafel. Van den Berg was zeer bleek
geworden.
Was het, omdat hij voelde, dat hij door
geboorte behoorde tot het kloeke, fiere volk,
dat liever zijn leven opgaf dan zijn vrijheid?
Dacht hij er met een gevoel van bittere wan
hoop aan, dat hij nu mét zijn volk zou
kunnen worstelen en strijden als zijn vader
hem niet, reed3 in zijn jeugd, in het Spaan
sche leger had gebracht en aan het hof te
Brussel, waar thans de dochter van koning
Filips regeerde als landsvrouwe?
„En wat verder?" vroeg Montecuculi.
Hij zag, dat de bode nog meer te berichten
had.
„Voor Hattnm zijn wij afgeslagen en te
EIburg heeft men ons zoo wél ontvangen,
dat wij hier zijn teruggekomen met ongeveer
een derde van de soldaten, waarmee wij zijn
opgetrokken. Wij hebben ook veel gewonden
en al onze bagage en ammunitie verloren.
Het volk is overal eensgezind, geen offer is
het te zwaar om vrij en onafhankelijk te
blijden."
„Ik zal die rebellen tegen de heilige moe
derkerk en hun wettigen vorst wel wakker
schudden uit hun zoete droomen," begon
Montecuculi.
Weer klonk voor de deur een gejaagde
stem:
„Ik moet de bevelhebbers spreken, ik
móét! Ik breng gewichtige tijding!"
De ruiter, die het uitriep, liet zich niet af
wijzen door het weigerend antwoord van den
wachter, hij drong de zaal binnen zonder
verlof.
„Heer, ik breng u een jammervolle tijding!
Het geheele regiment van kolonel Ferenz,
meer dan drieduizend man sterk, heeft zijn
diensten aangeboden aan de heeren Staten
der Republiek. Het wil niet vechten tegen de
Hervormden in dit land."
HOOFDSTUK XVII.
Een dof stilzwijgen heerschte vele ©ogen
blikken. Aller oogen staarden, ieders tong
scheen als verlamd, elk hart klopte gejaagd,
vol groote toekomstvrees.
„Nu zullen de Denen de belegeraars van
's Hertogenhosch versterken," zei ten laatste
graaf Van den Berg. Zijn stem beefde.
„Of de overwinnaars van Wesel!" riep een
derde bode, die nu op den drempel der zaal
deur verscheen.
„Alweer een onheilstijding? Het houdt
niet op! Zou het spreekwoord waar wezen,
dat een ongeluk nooit alleen komt?" riep
Montecuculi, opspringend van den stoel,
waarin ook eenmaal Maarten van Rossum
had gezeten toen hy Amersfoort innam voor
keizer Karei de Vijfde.
De eerzuchtige Montecuculi voelde in dit
oogenblik zeer weinig gelijkenis tusschen
zich en den geduchten veldheer van wien de
mare ging:
„Amersfoort was een camp vol stieren,
Keyser noch Coninck cost er regieren,
Maer doe Maarten van Rossum quam,
Die maeckte van eiken stier een lam."
bNDAdi&LAD
Ik hen de goede Herder.
Joh. 10:14a.
Wanneer wij het woord herder hooren,
denken we onwillekeurig aan de wijduitge-
strekte heidevelden, waar ons oog door hel
lieflijk beeld van een herder met z*n kudde
getroffen worden kan.
Wanneer onze ziel zich gaarne overgeeft
aan zoet gepeins, dan denken we terstond by
dit woord aan een mooie zomersche avond,
waarin de zoete harmonie der stilte over het
heideveld heenligt en alles in een milde
geur van heimwee gedoken is.
Terwijl de bloemen zich zwijgend samen
vouwen en de vogels hun rusteloos gefluit
staken, zien we dan voor ons de gestalte van
een herder opdoemen, die met zachte stem
zijn schapen naar de kooi henenleidt.
Deze opvatting doet ons echter geheel de
zin van Christus' woord: „Ik ben de goede
Herder" ontgaan.
Daar is niets in van die zoetelijke senti
mentaliteit, waarvan de dichters zingen. Het
gaat niet over idyllische verhoudingen vol
vrede en tevredenheid. Dit woord wordt im
mers gesproken temidden van huurlingen en
dieven, die weldra steenen zouden grijpen,
om deze mond voor altijd te snoeren, die vol
haat en vijandschap de kudde willen ver
strooien en den Herder slaan.
Neen, onze Westersche begrippen leiden
ons hier op een verkeerd spoor, zoodat wij
deze vergeten moeten en ons alleen moeten
indenken, wat de Israëlieten onder dit beeld
verstonden.
Welnu, de Oosterling dacht hierbij vanzelf
aan opofferende liefde en sterke trouw en
toegenegenheid.
Beneden de brandend heete wolken en de
koude, klare sterrennachten van Palestina
groeide er spontaan een band van toegene
genheid en liefde tusschen den herder en zijn
kudde.
Het is immers een land. waar de schapen
elk oogenblik waren blootgesteld aan allerlei
gevaren. Nu eens werden zij door een woeste
bergstroom meegesleurd, dan weer dreven
roovers hen van de kudde weg of werden ze
een prooi van de wolven.
Elk oogenblik kon de herder geroepen
worden zijn eigen leven te wagen, om do
kudde tegen het telkens dreigend gevaar te
beschermen.
Geen wonder, dat er een gevoel van saam-
Gelijk een kind, [bevend en bedroefd,
Een donkre kamer door moet gaan,
Waar het den weg niet weet en overal
Veel dreigend-vreemde dingen staan,
En toch niet bang is, want zijn handje rust
Heel vast in vaders sterke hand,
Die zacht hem voortleidt door het duister
heen
Naar 't licht vertrek, waar moeder
wacht
Zoo wil ik door het leven gaan.Ik zie
Geen weg; 't is donker om mij heen;
Het leven is mij vreemd, 'k begrijp het
niet;
In neev'len gaat mijn ziel alleen
Toch vrees ik niet; mijn Vader houdt mijn
hand,
Ik weet, ik voél dat Hy mij leidt;
En 'k klem my vast, want Vaders hand ia
méér
Dan licht; èn weg, èn veiligheid.
hoorigheid tusschen herder en schapen ont
stond. Hij kent ze allen bij name en zij vol
gen de stem eens vreemden niet
Aon al deze dingen dacht de Heiland,
toen Hij van zichzelf deze woorden sprak. En
de treffende toepassing staat ons thans in
duidelijke trekken voor oogen.
Zooals de ware, echte, goede Palestijnsche
herder zijn kudde beschermt, al moet het
hem het leven kosten, zoo heeft ook onze
Heiland zóó lief de schapen Zijner weide ge
had, dat ook Hij voor ons Zijn leven gegeven
heeft.
Hier klopt in dit beeld bet volle hart van
het evangelie. Hier doemen voor onze aan
dacht Gabbatha, Gethsemané en Golgotha op,
waarvoor we eerbiedig zwijgen en knielen
Als de echte, ware Herder heeft Jezus het
gevaar, het onmetelijke kwaad, de eeuwige
dood en ondergang van Zijn uitverkoren
schapen afgewend.
De last van Gods toorn en vloek, de vloek-
bre heerschappij van den Booze en niet uit te
spreken wee al deze vreeslijke werkelijk
heden heeft Hij van Zijn kudde geweerd, al
kostte Hem dit ook Zijn dierbaar leven.
Gebruiken we dan deze kennis van onzen
oppersten en eenigen Herder in al wat ons
wedervaart. Volgen we Zijn stem en leiding
alleen.
Hij zal het maken.
Hoe het ook gaat.
Als de goede Herder, die Zijn leven gaf
voor Zijn schapen.
door J. VIJVERBERG.
Zeeland is mooi, in velerlei opzicht!
De schoonheid van het oude en het mo
numentale is haar deel, en ook met natuur-
schatten is zy rijk begenadigd! In duizen
derlei wisseling van tint en kleur, immer
anders de schakeering door het zonnespsi
dat speelt en koestert, legt de natuur in alle
seizoenen haar wondere schoonheid open;
te zee en te land, op de breede stroomen en
in de duinen langs den oever, overal wordt
het oog geboeid door die kleurenpracht on
der den blauwen, Zeeuwschen hemel!
Ja, de schoonheid van zee en land in
Zeeland is een gansch bizondere. Maar da
zeekust heeft dan wel een zeer overvloedig
deel gekregen! Daar is eenerzijds de wijds
watervlakte, die nu eens haar schitterspel
opwerpt naar de zen die haar kust, dan
weer het golvenrumoer doet ópspatten in
bergen van schuim; maar ter anderar
zijde is daar ook het duinenheir, dat deze
kusten bewaakt. Op vele plaatsen is deze na
tuurlijke beschutting voor het kostbare go-
bied dat er achter ligt, nog volkomen gaal
en ongerept bewaard gebleven; en ook daar
schuilt een hoogst aantrekkelyk deel van
Zeelands schoonheid!
Is het dan wonder, dat den natuurmin
naar dit terrein na aan het hart ligt? En
dat onder die allen de bekende vogel-foto
graaf Vijverberg uit Noordgouwe zich zeer
bizon der tot dit alles voelt aangetrokken?
De schoonheid van Schouwen-Duiveland
met name van de duinstreek is nóg
slechts zeer spaarzamelyk bekend; maar wie
een betrouwbare gids zoekt om de volle
mate van deze pracht te genieten: hjj
koope de boeken die de heer Vijverberg
met foto-materiaal en beschrijving vulde. En
hy zal erkennen, dat hy de schoonheid van
verscholen leven zelden zóó heeft aan
schouwd!
In een periode van vijf-en-twintig jaar
heeft de heer Vijverberg ons enkele kostbars
boeken geschonken.
Was ons bezit op dit terrein vóór dien
ook niet bedroevend gering? En wat kan
overigens ook nog heden ten dage naast
deze geschriften gesteld worden, waardoor
het in meerdere of mindere mate op den
achtergrond gedrongen wordt?
Zeker, er zijn nog wel enkele namen die
opklinken als wy dit terrein vollediger over
zien willen. Maar neemt Vijverberg ook
en met name onder de Nederiandsche
auteurs niet een zeer vooraanstaande
plaats in? Met zijn bundels: „Van diveree
pluimage", „Trouwe Wachters", „Ranke
Wieken", „Van vreemde kusten", thans ver
meerderd met „Blijvers en Trekkers' heeft
hy ons in woord èn beeld iets gegeven, dat
bizondere waardeering en lof ten voEe
waard ia