I^l^lsl^llll^lilli^lllllls:1!!1! £S.:*!l3Jl? S S II-rr!iall i IH° II n* \mVt U Is ALSEMTEUGEN Uit het Zeeuwsch Verleden Voor de jeugd. In Gods Handen De troebelen te Veere in 1787, .•z"So« W 11 li u. 3?oM a O o ■O I N TJ &.C L u .a b y Ui Q-s! J-S 3 ^gflyuLu^uji,^' .J- -•o3ö®>.5#SgSs -S^^ftS92aaB® - oö~2-*-3c-eg~ss> .•gsc QJ Q) »A SP A! P3 o ®2,Wl"3 C -a 3 t» geloof aan spoken en geesten. Groot is het angst-aanjagende element in vele dezer sa gen, en toch hebben zij voor deze men- schen ongemeene bekoring en oefenen zij groote aantrekkingskracht! Elk oud geslacht heeft den jongeren deze overleveringen verhaald. Het was een onge schreven schat, vastgelegd in de memorie der ouderen; er zat spanning inen men zorgde wel dat niets daarvan bij het over vertellen verloren ging! Bijna steeds was in die oude volksvertel sels het contact met eigen omgeving be waard. Nog leeft bij vele oude lieden in pol der en dorp de herinnering aan den ouden tijd, toen veel meer dan nu die vreemde historiën onderwerp van gesprek vormden tijdens de lange winteravonden; brokstukken daarvan hebben zij nog in het hoofd: het zijn de bonte, geheimnisvolle verhalen die in vorige eeuwen door velen verteld, bij ve len geliefd waren. Veel van dat oude, karakteristieke bezit is reeds verloren gegaan, waardoor een onher stelbaar verlies is geleden. Van hetgeen nog bewaard bleef, zien wij thans in dit „Zeeuwsch Sagenboek" het voornaamste ge bundeld. Het getuigt allerminst van geringschat ting voor dit werk, als wij het slechts een surrogaat van de werkelijkheid noemen. Im mers deze oude volksverhalen moet men hooren vertellen, wil men ze naar waarde kunnen schatten! De spanning moet er zijn door het fluisteren van naam en plaats, door de ongedachte wending, de wonder baarlijke ontknooping. En vooral wanneer dit spannend relaas gedaan wordt in de taal van het land, met zijn teekenende woord keus en zijn typeerende klanken, zal het niet nalaten de hoorders te boeien. Dat missen wij, jammer genoeg, te veel in dezen bundel: er is te weinig dialect na verteld. Want zoo ergens, dan is de streek taal bij het vertellen van de oude volksver halen onmisbaar. Wij kunnen dit nader illu- streeren met een voorbeeld, zooals wij dit in het Sagenboek aantreffen: In den Kamperschen 'oek kwam vroe ger altied een schaper. Liegen at-die vent kon! Da' was vrêêd! Menschen voo' de zot 'ouwen, da' was z'n leven. Maar op een keer aa* die z'n eigen te stekken. Te vertelden at-'er een boereschure in brand stieng onder den Bosch. De men schen giengen d'r natuurluk aamaa' op af. Temensen, die a tied aden. Toen at-de scha per altie' maa' menschen zag gaan, om naa' den brand te gaan kieken, begon die z'n eigen stienkendige leugen te g*16öven. In ie gieng ok kieken! Maar ie liep natuurluk net zóö goed voo' zot as al d'andere. As-die later nog is wa vertelden, zeien de menschen altied: „Laat 'm maa' kletsen. Ie liegt at'-ie 't zelf glöóft!" V Met dit voorbeeld meenen wij te hebben aangetoond, wat het volksvertelsel aan waarde wint, indien het in de streektaal wordt weergegeven. Natuurlijk kan deze wijze van weergave niet als regel toegepast worden, doch ook in dit boek had het dia lect méér belangstelling mogen ondervin den! Het geheel eigensoortige, dat wat zeer specifiek „Zeeuwsch" bezit is, ook in de eigen streektaal tot den lezer te brengen, geeft stellig een groote bekoring aan een uitgave als deze. Vooral nu men zich aller wegen beijvert om de streektalen vast te leggen, kan het volksverhaal aan dien ar beid grooten steun verleenen! Naar onze meening had dit Zeeuwsch Sa genboek dus méér kunnen zijn, dan het ge worden is. Nu mag men dit den samenstel lers die baanbrekend werk verrichtten! - niet al te zwaar rekenen, doch waar een nieuwe druk of een nieuwe uitgave niet epoedig te verwachten is, gelooven wij dat het goed ware geweest zoo althans toch dit laatste in grooter mate hun aandacht ge trokken had. De bundel had daardoor alleen aan waarde en beteekenis kunnen winnen, niet alleen voor denZeeuw zélf, maar voor allen die in de Zeeuwsche volkskunde en het Zeeuwsche volksverhaal belang stellen. Overigens juichen wij deze uitgave toe, wijl daarmee een zeer beteekenend werk is verricht tot behoud van hetgeen nog onder het Zeeuwsche volk leeft aan sagen en le genden uit vorige eeuwen, aan vreemde historiën en spannende vertelsels. Wie een volk wil leeren kennen, neme vooral kennis van zijn spontane uitingen, beluistere het verhaal dat hij in zijn eigen taal u vertellen kan! A. L. VAN OYEN. 9.) o Hij maakte zich klaar om naar school te gaan, groette vrouw Pulters en ging met de woorden: „De menschen moesten zich wat meer met hun eigen werk bemoeien, wat minder kletsen, dan werd er zooveel niet gelogen." Nog had hij de school niet bereikt, of de beide buurtjes stonden weer druk pratend bij elkaar. Gelukkig wist meester dat niet. Deze was echter door 't gehoorde zeer ont stemd. Hij kon de gedachte maar niet van zich afzetten, dat men hem zocht te plagen. Van een liefdesverhouding was geen sprake maar toch deed het hem onaangenaam aan, dat de praatjes Bertha moeilijkheden zou den berokkenen. Waar bemoeien de men schen zich toch mee? Als hij nu maar zeker wist, dat Bertha niet onschuldig behoefde te lijden door de ruwheid van haar vader. Hieromtrent zou hij gauw genoeg zeker heid hebben. En het lag waarlijk niet aan hem, dat hij de jonge schoone zoo spoedig weer ontmoette, want Horsma had zich ern stig voorgenomen Bertha zooveel mogelijk te ontwijken en de omgeving van het Slot te mijden, om de geruchten niet onnoodig een schijn van waarheid te geven. Toen het schemeravond begon te worden, verliet meester zijn kosthuis. Het lag in zijn bedoeling een eindje om te wandelen en zich dan meteen te kwijten van de taak, die hij op zich genomen had. Hij zou even een boodschap doen voor zijn patroon bij den ouden IJzerman, die lid van het schoolbe stuur was. Horsma had er wel wat tegen op gezien, maar durfde niet weigeren, temeer daar er haast bij was en zijn patroon dien avond verhinderd was het zelf te doen. Nu zou het dan maar wezen. Wel over viel een zekere beklemdheid hem hoe meer hij het huis naderde. Het beste zou zijn de boodschap maar gauw bij de deur af te doen. Gelukkig, dat hij geen kans had de juffrouw te ontmoeten. Die mocht immers het slot niet verlaten? Hij belde aan. Even wachten. Daar klon ken vlugge voetstappen door de gang. Dat kon de oude zelf niet zijn, die liep zoo vlug niet meer. Meester Horsma kleurde diep. En ook een vluchtig blosje overtoog het gelaat van de jeugdige dame. „Goeden avond, meester, komt u binnen", noodde Bertha zoo innemend vriendelijk, dat de aangesprokene niet na kon laten er ge hoor aan te geven. Onder het binnenleiden vertelde ze, dat grootvader juist den tuin was ingegaan, maar ze zou hem wel gauw even roepen. Weg was ze weer; het duurde echter niet lang, of meester hoorde ze samen komen. „Wel meester, daar doet u goed aan, me eens te bezoeken", begon de oude hartelijk. „Ja, mijn patroon wilde graag, dat u dit stuk even teekende", meteen haalde de mees ter een model uit zijn zak en legde het op tafel. Toen vervolgde hij: „Meester Beene was zelf verhinderd te komen". „Kom, dan moet eerst de lamp maar op"; de oude zocht om lucifers. Toen de lamp ontstoken was, nam IJzer man pen en inkt om het bewuste stuk van zijn naam te voorzien. Meester nam 't weer aan en ging staan om te vertrekken. Maar dat bleek niet te strooken met de wenschen van den ouden man. Deze stond er op, dat de meester zou blijven theedrinken. En toen ook Bertha beweerde, dat ze het water zoo aan de kook had en meester den tijd aan zichzelven had, bezweek hij voor de verzoe king. Al heel gauw zaten ze met hun drieën ge zellig te keuvelen. „Bertha", schertste de oude, „je laat ons wel wat lang wachten hoor. En ja, het is ook waar, meester heeft eigenlijk wel een extra bakje yerdiend aan je. Je hebt het toch aan hem te danken, dat je toen droog overgekomen bent". Horsma kleurde weer, Bertha lachte. „U had het vanavond minder kunnen treffen, want ik had ook alleen kunnen zit ten", begon IJzerman weer. „Gisteravond toch moest mijn huishoudster plotseling weg wegens sterfgeval in de familie. Maar nu is vanmiddag Bertha hier gekomen". „Ja, viel deze in. ,,'t Gaat prachtig. Ik ben net een veertien dagen uit logeeren ge weest en kwam vanmorgen thuis. Pas was ik goed en wel in huis of grootvader komt me ophalen". „Hoor es", begon deze, „maar het is nu geen pret maken, maar werken hoor!" Het was aan de stem wel té hooren, dat hij het in scherts zei. Er werd heel wat gebabbeld. Onwillekeu rig kwam het gesprek op de school en school- zaken. Natuurlijk werd ook geïnformeerd, hoe of het meester op het dorp beviel. Zoo doende werd men gewaar, welke plannen meester had. Het bleek, dat hij gaarne naar Indië zou gaan, om als onderwijzer de Zen ding te dienen. „Een prachtig werk, als je er roeping voor gevoelt", meende de oude baas en knik te goedkeurend. Bertha mengde zich niet in zulke ernstige gesprekken. Toch ontging haar niets. Toen Horsma zijn plan om in de toekomst naar Indië te gaan meedeelde, had ze plotseling meester aangekeken met een eigenaardigen blik. Deze had het niet gemerkt, maar toen hij toevallig zijn oogen naar haar wendde en de blikken elkaar ontmoetten boog ze zich plotseling weer diep over haar bord uur- werd en werkte met 'n buitengewonen ijver. Ze spitste haar ooren. Vooral toen ze hoorde dat grootvader vroeg: „Meester, waarom wil u toch zoo graag als onderwijzer naar In dië? Het is toch geen gemakkelijke taak. Wel heerlijk, maar het lijkt me een ontzaggelijk moeilijk werk toe, daar te arbeiden". Even was het stil. Toen kwam het verhaal. Eenvoudig onopgesmukt. Het was of ge voelde Horsma, dat hij dezen ouden, vrien delijken man volkomen vertrouwen kon. En deze luisterde belangstellend naar hetgeen dat kwam. Een droef verhaal van een ern stige begeerte en een bittere teleurstelling. Maar ook van een dragen zonder morren, en een kinderlijk geloof. Van kind af had hij geen grooter verlangen gekend, dan predikant te worden, om als zendeling naar de heidenwereld te gaan om het Evangelie te verkondigen. Maar zijn ouders waren arm en konden het niet betalen. Hendrik, hoeveel aanleg hij ook voor studie had, moest werken. En dat wil de hij ook wel. Eens scheen het zelfs alsof zijn wensch in vervulling zou gaan. Een broer van zijn vader trok zich het lot van den jongen aan. Dat gaf groote blijdschap voor Hendrik, maar niet minder voor zijn ouders. Hendrik deed zijn uiterste best. Nu bleek het, dat deze kon en wou. Aanvanke lijk particulier opgeleid deed hij toelatings examen gymnasium en werd dadelijk in de derde klasse geplaatst. Maar toen kwam de slag. Oom ging failliet door goed vertrou wen in een ander; hij kon nu zijn neef niet langer steunen. Pogingen door enkele vrien den van vader in het werk gesteld, om Hen drik voort te helpen mislukten. Hendrik moest het gymnasium verlaten. Wat was dat hard. Hendrik had zwaar geleden. Groote droefheid-heerschte er in de dag- loonerswoning. Hendrik kon zich maar niet begrijpen hoe de Heere Hem kon ver hinderen Zijn dienaar te zijn. Toen hij dat eens zei, had vader gezegd: „Beste jongen, dat doet de Heere niet, maar Hij heeft een anderen weg voor je bestemd om Hem te dienen". En er was uitkomst gekomen. Predikant zou hij niet worden, maar onderwijzer. Niet de grooten tot den Heiland brengen, maar de kleinen. Hendrik was onderwijzer gewor den, met hart en ziel. Thans gevoelde hij, dat daar straks in de heidenwereld een rijk ar beidsveld voor hem was. (Wordt vervolgd.) Heer, ik stel mij in Uw handen, As mij 't leven krenkt en plaagt; As de zonden vurig branden, Als ik moede ben van banden, En nergens hulpe voor mij daagt. Heer, naar Uw genade en trouwe Strekt zich uit mijn schuldig hart, Geef dat ik in diepe rouwe Eindlijk Uw genade aanschouwe, Verlost van angst, geheeld van smart. Tot Uw rust en tot Uw vrede Roept Gij 't afgedwaalde kind, Dat met huiverende schreden, Nochtans tot Uw troon getreden, Bij U opnieuw genade vindt. door A. M. WESSELS. Het spreekt vanzelf, dat de gebeurtenis sen te Goes, Middelburg en Vlissingen aan de aloude havenplaats Veere niet onopge merkt voorbij gingen. Want als er in ons Zeeuwsche gewest één stad was, die alle eeuwen door Oranje-gezind was, dan was het zeker Veere. Toen dan ook in verschillende plaatsen botsingen tusschen de Patriotten en de Oran jemannen plaats hadden, begon ook in Veere de situatie zich te verscherpen. Er was wel een aantal Patriotten in de stad, maar het grootste deel der Veerena- ren koos beslist voor Oranje. Met blijdschap vertelde men elkaar van de gebeurtenissen in Goes en Middelburg, en men betreurde het, dat de groote Middelburgsche Patriot Dr Lucas van Steveninck was ontsnapt. Nauwlettend had men bij den Gampveer- schen toren uitgezien of deze berucht ge worden aanvoerder der Patriotten niet pro beerde langs dezen weg te ontsnappen, maar tevergeefs. 't Was wel jammer, vonden velen, dat men nu in Veere dezen man niet kon vangen. De handen begonnen te jeuken om ook „iets" te kunnen doen ter bevordering van de zaak van Oranje. Het duurde niet lang of ook hier begon de vonk van het oproer te smeulen. Er heerschte op den 2den van Hooimaand een groote drukte in het „Huisjen ten Hal ven" tusschen Middelburg en Veere. De Oranjemannen uit Veere waren aanwezig en waren in drukke bespreking met de vrien den uit Middelburg. Er moest in Veere wat gebeuren! Men zou het vaderland toonen, dat Veere onvervalscht Oranje-gezind was. Bij voorbaat hadden de Veerenaars een lijst meegebracht, waarop vermeld stonden de namen der Patriotten in deze stad, wier huizen ter plundering werden aanbevolen. Het gepeupel, dat deze aangename taak zou uitvoeren, werd gratis van drank voor zien, om den moed er in te drinken. Tegen het vallen van den avond trok men naar Veere. Hoe meer men Veere naderde, hoe meer de groep aangroeide. Veel slecht volk, dat gaarne in troebel water vischt, sloot zich bij den troep aan. Gedurende den nacht hitste men elkaar op, en de bevolking van Veere voorzoover zij niet uitgesproken Oranjegezind was zag met groote zorg den komenden dag tege moet. De volgende dag was nog niet aangebro ken of een hoop visschers -bestemd om de hoofdrol in dit drama te spelen verga derde voor het huis van den Baljuw Quiri- nus Cornells van der Boon Mesch, vanwaar zij zich naar den stadstoren begaven. 1) Hebben wij achtereenvolgens in 1929 1932 de gebeurtenissen te Goes, Zierikzee en Middelburg van 1787 verhaald, thans in aansluiting daaraan een schets van de ge beurtenissen in Veere. Men wist dat hier gelogeerd waren de afgevaardigden van de Patriottische stad Zierikzee Albertus van der Schatte, Samuel Boeye en Francois Breekpot. Deze deputatie was op weg naar de Zeeuwsche hoofdstad, niet wetende dat er al zulk een ingrijpende verandering had plaats gehad. Te Veere werden zij op de hoogte gesteld en oordeelden het raadzaam niet direct door te reizen, maar eerst een bode ter verken ning van het terrein uit te zenden naar deD Raadspensionaris Van der Spiegel, teneinde hem te vragen, of zij veilig de vergadering der Staten zouden kunnen hijwonen. A spoedig keerde de uitgezonden bode terug met het bericht, dat de Raadspensio naris nergens voor kon instaan. Hij deelde voorts mede op straat geweldige bedreigin gen te hebben hooren uiten tegen de afge vaardigden van Zierikzee. Vooral op den heer Boeye was men gebeten. Ter nauwer- nood zelve aan de oproerige stad in stilte met een bootje ontvloden, adviseerde hij de heeren uit Zierikzee, hun leven niet in de waagschaal te stellen. Dezen volgden dan ook dit advies op en bleven te Veere, om per eerstvolgende gelegenheid de Schelde weer over te steken. Wie schetst echter hun verbazing, toen zij daar vanuit hun ramen de schare opgewon den lieden zagen, die allerlei bedreigingen uitte? Eenige Veerenaars, die voor orde en tucht waren, gingen ijlings naar den secretaris der stad, Jacobus Ermerins, teneinde hem met den gevaarlijken toestand der Zierik- zeesche afgevaardigden op de hoogte te stellen. Deze begaf zich direct naar den Campveer- schen toren om te beproeven of het mogelijk was de Statenleden bij' te staan en hen te redden. Bij den toren aankomende zag hij daar ongeveer 25 visschers. Hij trad onbe vreesd op hen toe en vroeg wat deze samen scholing te beteekenen had. Het kwam echter anders uit dan de be kwame secretaris gedacht had. Inplaats van zijn gezag te kunnen doen gelden, werd dit gezag ten zeerste geschokt en was zijn ver schijning oorzaak van 't oplaaien der hart stochten. „Ha," zoo schreeuwde men, „daar heb je die verwenschte Ermerins! Ja, ja noem ons nu nog eens „dat visschersvee", zooals je dat in de vroedschap gedaan hebt! Dat durf je niet! Nou, waar is nu je sabel, waar mee je gister zoo dreigend over de Markt liep?" Onder het schreeuwen dezer verwijten, gaf een der visschers Theune Ruth ge- heeten, die men Vice-Admiraal noemde door gefluit het teeken voor den aanval. Geen kans ziende om zich te verweeren, keek Ermerins hulpeloos rond en zag tot zijn vreugde den Baljuw van der Boon Mesch en den eerst regeerenden Burge meester M. Stephanus van der Loeff, die zich bij de loskraan bevonden. Hij ijlde op hen toe en vroeg deze heeren of zij zulk een mishandeling onder hun oogen konden toe laten. Zij antwoordden hem: „Ermerins, geef je aan ons over, dan hebt gij niets te vreezen", aan welk advies de secretaris van Veere gehoorzaamde. (Wordt vervolgd.) Hopeloosheid is een onloochenbare karak tertrek van het tegenwoordige geslacht Men vleit zich, o ja, met vooruitzichten, waarvoor evenals voor romans een weinig waarschijnlijkheid voldoende is. Er is op winding. Er is koortsachtige spanning. Er is stervende hope. Maar de levende hope, de levende hope waartoe een mensch weder geboren kan worden door de opstanding van Jezus Christus uit de dooden, de levende hope ontbreekt. Terwijl de nietigheid en ijdelheid van alle wereldsche dingen openbaar wordt, klemt zich het tegenwoorddig geslacht, ten spijt van deze openbaring, met de razernij der wanhoop aan het wereldsche vast, gelijk een gierigaard zich te hartstochtelijker aan zijn schatten hecht, naarmate hij ouder wordt, en het hem te duidelijker is, dat hij aan den rand van den grafkuil al zijn goud en zilver moet achterlaten. Dr A. J. Th. Jonker. Beste Nichtjes en Neefjes! Lang is het mooi weer gebleven, maar nu is toch wel de herfst gekomen met z'n gierende stormen en kletterenden regen. En weten jullie wie mee zijn komen waaien naar Goes? Drie nieuwe nichtjes! Lees de briefjes maar. Nieuwdorp. „Vaders helper" en „Zon nebloempje". Prettig, dat jullie er ook weer zijn. Degenen, die niet schrijven mis ik altijd. Wie van jullie is de teekenaar, Zonne bloempje? De volgorde weet ik nog wel. St-Laurens. „Nastertje". Jammer, dat je nog geen vijftien was. Maar, er zal later nog wel eens zooiets komen. Wordt de trui voor den zieken broer? Fijn, dat hij nu al wat beter wordt Het heeft anders maar lang geduurd hé. Goes. „Karekiet". Je hebt in de vijfde je lessen zeker altijd erg goed geleerd, dat het nu zoo meevalt Fijn hé, dat er nog zooveel chrysanten zijn, ze bloeien zoo mooi, en het lijkt nu ook nog niet zoo erg wintersch. „Barberis". De sjoelbak kwam Zondag maar goed te pas. Nog hartelijk gefeliciteerd met Grootmoeders verjaardag. Leuk, dat P. en K. er ook waren. G r o e d e. „Balroosje". Nu maar je best doen, dat alles er goed in komt Dat boog- jesspel moeten jullie zeker wel vaak repe- teeren. Is „Kerstgave" een zangstukje? „Ko renbloempje". Wat maken jullie een gezel lige dingen op handwerken. Ja, het wordt nu de tijd voor Kerstversjes. Ze zijn altijd weer mooi, vind je ook niet? Colijnsplaat „Blondje". Prettig, dat Moeder nu al zooveel beneden is, dat is direct veel gezelliger hé. N. heeft niet zulk mooi weer getroffen in de vacantie. Bevalt het haar nog goed op school? Bresken s. „Zonnestraaltje". Je bent zeker wel blij, dat jullie net voor het slech te weer klaargekomen bent Het is nu ten minste echt herfst. De voorbereidingen van zulke feestjes zijn soms nog het leukst, vindt je ook niet? Lewedorp. „Zeemeeuw". Ik ben blij, dat het zoo goed gegaan ia Heb je er nu heelemaal geen last meer van? De oplos singen heb je goed en die van het kruis woordraadsel ook. I e r s e k e. „Jowieco". Jammer, dat je het prijsraadsel kwijt bent Weet je wat me het best lijkt, dat je ze uitknipt en meteen in een schrift plakt Je kunt dan later de oplossingen er bij schrijven. Serooskerke. „Begonia" en „Gera nium". Prettig, dat jullie ook mee gaan doen. We hebben in S. al heel wat nichtjes gehad. Hebben jullie de raadsels al vaker opgelost? Deze waren allebei goed. „Blauw oog". Jij mag ook mee doen hoor, dat is al het derde nieuwe nichtje. Weet je wie de andere twee zijn? Als je de oplossingen van de raadsels van 21 Oct nog hebt, mag je ze er den volgenden keer bij schrijven. Wil je dan ook een anderen schuilnaam bedenken, want deze is er al. „De Ruyter". Leuk hé, zoo'n papegaai, en kreeg hij ook waar hij om vroeg? Het leek me ook wel wat veel, iederen dag. Dat wat je nu hebt, zal ook wel mooi zijn. Wissenkerke. „Robbedoes". Fijn zeg, dat jij ook naar dien cursus mag. Je zult daar wel heel wat leeren. Meestal worden er wel aardige dingen gemaakt En voor wie moet al dat moois worden? Middelburg. „Vergeet mij niet". Nog hartelijk gefeliciteerd met Vader's verjaar dag. Wat mocht jij laat opblijven zeg. Zijn jullie van de week nog uit geweest, of is 't pas de volgende week vacantie? „Klim op". Ja, hoor, het heeft hier ook verschrik kelijk gewaaid, maar wij hebben geen reu zen. 'tWas anders erg jammer, van dien mooien boom. Heb je A mooie opstellen ge maakt voor de K. V.? Hier volgen de raadsels: I. Voor de grooteren. Mijn geheel bestaat uit 30 letters: 8. 2. 23. 24 30 is een ander woord voor Alen.

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1933 | | pagina 8