I^l^lsl^llll^lilli^lllllls:1!!1!
£S.:*!l3Jl?
S S
II-rr!iall i IH° II n* \mVt U Is
ALSEMTEUGEN
Uit het Zeeuwsch Verleden
Voor de jeugd.
In Gods Handen
De troebelen te Veere in 1787,
.•z"So«
W 11 li u.
3?oM
a O o
■O I N TJ &.C
L u .a b y Ui
Q-s! J-S 3
^gflyuLu^uji,^' .J-
-•o3ö®>.5#SgSs
-S^^ftS92aaB® - oö~2-*-3c-eg~ss> .•gsc
QJ Q) »A
SP A! P3
o ®2,Wl"3
C -a 3 t»
geloof aan spoken en geesten. Groot is het
angst-aanjagende element in vele dezer sa
gen, en toch hebben zij voor deze men-
schen ongemeene bekoring en oefenen zij
groote aantrekkingskracht!
Elk oud geslacht heeft den jongeren deze
overleveringen verhaald. Het was een onge
schreven schat, vastgelegd in de memorie
der ouderen; er zat spanning inen men
zorgde wel dat niets daarvan bij het over
vertellen verloren ging!
Bijna steeds was in die oude volksvertel
sels het contact met eigen omgeving be
waard. Nog leeft bij vele oude lieden in pol
der en dorp de herinnering aan den ouden
tijd, toen veel meer dan nu die vreemde
historiën onderwerp van gesprek vormden
tijdens de lange winteravonden; brokstukken
daarvan hebben zij nog in het hoofd: het
zijn de bonte, geheimnisvolle verhalen die
in vorige eeuwen door velen verteld, bij ve
len geliefd waren.
Veel van dat oude, karakteristieke bezit is
reeds verloren gegaan, waardoor een onher
stelbaar verlies is geleden. Van hetgeen nog
bewaard bleef, zien wij thans in dit
„Zeeuwsch Sagenboek" het voornaamste ge
bundeld.
Het getuigt allerminst van geringschat
ting voor dit werk, als wij het slechts een
surrogaat van de werkelijkheid noemen. Im
mers deze oude volksverhalen moet men
hooren vertellen, wil men ze naar waarde
kunnen schatten! De spanning moet er zijn
door het fluisteren van naam en plaats,
door de ongedachte wending, de wonder
baarlijke ontknooping. En vooral wanneer
dit spannend relaas gedaan wordt in de taal
van het land, met zijn teekenende woord
keus en zijn typeerende klanken, zal het niet
nalaten de hoorders te boeien.
Dat missen wij, jammer genoeg, te veel
in dezen bundel: er is te weinig dialect na
verteld. Want zoo ergens, dan is de streek
taal bij het vertellen van de oude volksver
halen onmisbaar. Wij kunnen dit nader illu-
streeren met een voorbeeld, zooals wij dit
in het Sagenboek aantreffen:
In den Kamperschen 'oek kwam vroe
ger altied een schaper. Liegen at-die vent
kon! Da' was vrêêd! Menschen voo' de zot
'ouwen, da' was z'n leven.
Maar op een keer aa* die z'n eigen te
stekken. Te vertelden at-'er een boereschure
in brand stieng onder den Bosch. De men
schen giengen d'r natuurluk aamaa' op af.
Temensen, die a tied aden. Toen at-de scha
per altie' maa' menschen zag gaan, om naa'
den brand te gaan kieken, begon die z'n
eigen stienkendige leugen te g*16öven. In ie
gieng ok kieken! Maar ie liep natuurluk
net zóö goed voo' zot as al d'andere.
As-die later nog is wa vertelden, zeien de
menschen altied: „Laat 'm maa' kletsen. Ie
liegt at'-ie 't zelf glöóft!"
V
Met dit voorbeeld meenen wij te hebben
aangetoond, wat het volksvertelsel aan
waarde wint, indien het in de streektaal
wordt weergegeven. Natuurlijk kan deze
wijze van weergave niet als regel toegepast
worden, doch ook in dit boek had het dia
lect méér belangstelling mogen ondervin
den! Het geheel eigensoortige, dat wat zeer
specifiek „Zeeuwsch" bezit is, ook in de
eigen streektaal tot den lezer te brengen,
geeft stellig een groote bekoring aan een
uitgave als deze. Vooral nu men zich aller
wegen beijvert om de streektalen vast te
leggen, kan het volksverhaal aan dien ar
beid grooten steun verleenen!
Naar onze meening had dit Zeeuwsch Sa
genboek dus méér kunnen zijn, dan het ge
worden is. Nu mag men dit den samenstel
lers die baanbrekend werk verrichtten!
- niet al te zwaar rekenen, doch waar een
nieuwe druk of een nieuwe uitgave niet
epoedig te verwachten is, gelooven wij dat
het goed ware geweest zoo althans toch dit
laatste in grooter mate hun aandacht ge
trokken had. De bundel had daardoor alleen
aan waarde en beteekenis kunnen winnen,
niet alleen voor denZeeuw zélf, maar voor
allen die in de Zeeuwsche volkskunde en
het Zeeuwsche volksverhaal belang stellen.
Overigens juichen wij deze uitgave toe,
wijl daarmee een zeer beteekenend werk is
verricht tot behoud van hetgeen nog onder
het Zeeuwsche volk leeft aan sagen en le
genden uit vorige eeuwen, aan vreemde
historiën en spannende vertelsels.
Wie een volk wil leeren kennen, neme
vooral kennis van zijn spontane uitingen,
beluistere het verhaal dat hij in zijn eigen
taal u vertellen kan!
A. L. VAN OYEN.
9.) o
Hij maakte zich klaar om naar school te
gaan, groette vrouw Pulters en ging met
de woorden: „De menschen moesten zich
wat meer met hun eigen werk bemoeien,
wat minder kletsen, dan werd er zooveel
niet gelogen."
Nog had hij de school niet bereikt, of de
beide buurtjes stonden weer druk pratend
bij elkaar.
Gelukkig wist meester dat niet.
Deze was echter door 't gehoorde zeer ont
stemd. Hij kon de gedachte maar niet van
zich afzetten, dat men hem zocht te plagen.
Van een liefdesverhouding was geen sprake
maar toch deed het hem onaangenaam aan,
dat de praatjes Bertha moeilijkheden zou
den berokkenen. Waar bemoeien de men
schen zich toch mee?
Als hij nu maar zeker wist, dat Bertha
niet onschuldig behoefde te lijden door de
ruwheid van haar vader.
Hieromtrent zou hij gauw genoeg zeker
heid hebben. En het lag waarlijk niet aan
hem, dat hij de jonge schoone zoo spoedig
weer ontmoette, want Horsma had zich ern
stig voorgenomen Bertha zooveel mogelijk
te ontwijken en de omgeving van het Slot
te mijden, om de geruchten niet onnoodig
een schijn van waarheid te geven.
Toen het schemeravond begon te worden,
verliet meester zijn kosthuis. Het lag in zijn
bedoeling een eindje om te wandelen en
zich dan meteen te kwijten van de taak, die
hij op zich genomen had. Hij zou even een
boodschap doen voor zijn patroon bij den
ouden IJzerman, die lid van het schoolbe
stuur was. Horsma had er wel wat tegen op
gezien, maar durfde niet weigeren, temeer
daar er haast bij was en zijn patroon dien
avond verhinderd was het zelf te doen.
Nu zou het dan maar wezen. Wel over
viel een zekere beklemdheid hem hoe meer
hij het huis naderde. Het beste zou zijn de
boodschap maar gauw bij de deur af te
doen. Gelukkig, dat hij geen kans had de
juffrouw te ontmoeten. Die mocht immers
het slot niet verlaten?
Hij belde aan. Even wachten. Daar klon
ken vlugge voetstappen door de gang. Dat
kon de oude zelf niet zijn, die liep zoo vlug
niet meer.
Meester Horsma kleurde diep. En ook een
vluchtig blosje overtoog het gelaat van de
jeugdige dame.
„Goeden avond, meester, komt u binnen",
noodde Bertha zoo innemend vriendelijk, dat
de aangesprokene niet na kon laten er ge
hoor aan te geven.
Onder het binnenleiden vertelde ze, dat
grootvader juist den tuin was ingegaan,
maar ze zou hem wel gauw even roepen.
Weg was ze weer; het duurde echter niet
lang, of meester hoorde ze samen komen.
„Wel meester, daar doet u goed aan, me
eens te bezoeken", begon de oude hartelijk.
„Ja, mijn patroon wilde graag, dat u dit
stuk even teekende", meteen haalde de mees
ter een model uit zijn zak en legde het op
tafel. Toen vervolgde hij: „Meester Beene
was zelf verhinderd te komen".
„Kom, dan moet eerst de lamp maar op";
de oude zocht om lucifers.
Toen de lamp ontstoken was, nam IJzer
man pen en inkt om het bewuste stuk van
zijn naam te voorzien. Meester nam 't weer
aan en ging staan om te vertrekken. Maar
dat bleek niet te strooken met de wenschen
van den ouden man. Deze stond er op, dat
de meester zou blijven theedrinken. En toen
ook Bertha beweerde, dat ze het water zoo
aan de kook had en meester den tijd aan
zichzelven had, bezweek hij voor de verzoe
king.
Al heel gauw zaten ze met hun drieën ge
zellig te keuvelen.
„Bertha", schertste de oude, „je laat ons
wel wat lang wachten hoor. En ja, het is
ook waar, meester heeft eigenlijk wel een
extra bakje yerdiend aan je. Je hebt het
toch aan hem te danken, dat je toen droog
overgekomen bent".
Horsma kleurde weer, Bertha lachte.
„U had het vanavond minder kunnen
treffen, want ik had ook alleen kunnen zit
ten", begon IJzerman weer. „Gisteravond
toch moest mijn huishoudster plotseling weg
wegens sterfgeval in de familie. Maar nu is
vanmiddag Bertha hier gekomen".
„Ja, viel deze in. ,,'t Gaat prachtig. Ik
ben net een veertien dagen uit logeeren ge
weest en kwam vanmorgen thuis. Pas was
ik goed en wel in huis of grootvader komt
me ophalen".
„Hoor es", begon deze, „maar het is nu
geen pret maken, maar werken hoor!"
Het was aan de stem wel té hooren, dat
hij het in scherts zei.
Er werd heel wat gebabbeld. Onwillekeu
rig kwam het gesprek op de school en school-
zaken. Natuurlijk werd ook geïnformeerd,
hoe of het meester op het dorp beviel. Zoo
doende werd men gewaar, welke plannen
meester had. Het bleek, dat hij gaarne naar
Indië zou gaan, om als onderwijzer de Zen
ding te dienen.
„Een prachtig werk, als je er roeping
voor gevoelt", meende de oude baas en knik
te goedkeurend.
Bertha mengde zich niet in zulke ernstige
gesprekken. Toch ontging haar niets. Toen
Horsma zijn plan om in de toekomst naar
Indië te gaan meedeelde, had ze plotseling
meester aangekeken met een eigenaardigen
blik. Deze had het niet gemerkt, maar toen
hij toevallig zijn oogen naar haar wendde
en de blikken elkaar ontmoetten boog ze zich
plotseling weer diep over haar bord uur-
werd en werkte met 'n buitengewonen ijver.
Ze spitste haar ooren. Vooral toen ze hoorde
dat grootvader vroeg: „Meester, waarom wil
u toch zoo graag als onderwijzer naar In
dië? Het is toch geen gemakkelijke taak. Wel
heerlijk, maar het lijkt me een ontzaggelijk
moeilijk werk toe, daar te arbeiden".
Even was het stil. Toen kwam het verhaal.
Eenvoudig onopgesmukt. Het was of ge
voelde Horsma, dat hij dezen ouden, vrien
delijken man volkomen vertrouwen kon. En
deze luisterde belangstellend naar hetgeen
dat kwam. Een droef verhaal van een ern
stige begeerte en een bittere teleurstelling.
Maar ook van een dragen zonder morren,
en een kinderlijk geloof.
Van kind af had hij geen grooter
verlangen gekend, dan predikant te worden,
om als zendeling naar de heidenwereld te
gaan om het Evangelie te verkondigen. Maar
zijn ouders waren arm en konden het
niet betalen. Hendrik, hoeveel aanleg hij ook
voor studie had, moest werken. En dat wil
de hij ook wel. Eens scheen het zelfs alsof
zijn wensch in vervulling zou gaan. Een
broer van zijn vader trok zich het lot van
den jongen aan. Dat gaf groote blijdschap
voor Hendrik, maar niet minder voor zijn
ouders. Hendrik deed zijn uiterste best. Nu
bleek het, dat deze kon en wou. Aanvanke
lijk particulier opgeleid deed hij toelatings
examen gymnasium en werd dadelijk in de
derde klasse geplaatst. Maar toen kwam de
slag. Oom ging failliet door goed vertrou
wen in een ander; hij kon nu zijn neef niet
langer steunen. Pogingen door enkele vrien
den van vader in het werk gesteld, om Hen
drik voort te helpen mislukten. Hendrik
moest het gymnasium verlaten. Wat was dat
hard. Hendrik had zwaar geleden.
Groote droefheid-heerschte er in de dag-
loonerswoning. Hendrik kon zich maar
niet begrijpen hoe de Heere Hem kon ver
hinderen Zijn dienaar te zijn.
Toen hij dat eens zei, had vader gezegd:
„Beste jongen, dat doet de Heere niet, maar
Hij heeft een anderen weg voor je bestemd
om Hem te dienen".
En er was uitkomst gekomen. Predikant
zou hij niet worden, maar onderwijzer. Niet
de grooten tot den Heiland brengen, maar
de kleinen. Hendrik was onderwijzer gewor
den, met hart en ziel. Thans gevoelde hij, dat
daar straks in de heidenwereld een rijk ar
beidsveld voor hem was.
(Wordt vervolgd.)
Heer, ik stel mij in Uw handen,
As mij 't leven krenkt en plaagt;
As de zonden vurig branden,
Als ik moede ben van banden,
En nergens hulpe voor mij daagt.
Heer, naar Uw genade en trouwe
Strekt zich uit mijn schuldig hart,
Geef dat ik in diepe rouwe
Eindlijk Uw genade aanschouwe,
Verlost van angst, geheeld van smart.
Tot Uw rust en tot Uw vrede
Roept Gij 't afgedwaalde kind,
Dat met huiverende schreden,
Nochtans tot Uw troon getreden,
Bij U opnieuw genade vindt.
door A. M. WESSELS.
Het spreekt vanzelf, dat de gebeurtenis
sen te Goes, Middelburg en Vlissingen aan
de aloude havenplaats Veere niet onopge
merkt voorbij gingen. Want als er in ons
Zeeuwsche gewest één stad was, die alle
eeuwen door Oranje-gezind was, dan was
het zeker Veere.
Toen dan ook in verschillende plaatsen
botsingen tusschen de Patriotten en de Oran
jemannen plaats hadden, begon ook in
Veere de situatie zich te verscherpen.
Er was wel een aantal Patriotten in de
stad, maar het grootste deel der Veerena-
ren koos beslist voor Oranje. Met blijdschap
vertelde men elkaar van de gebeurtenissen
in Goes en Middelburg, en men betreurde
het, dat de groote Middelburgsche Patriot
Dr Lucas van Steveninck was ontsnapt.
Nauwlettend had men bij den Gampveer-
schen toren uitgezien of deze berucht ge
worden aanvoerder der Patriotten niet pro
beerde langs dezen weg te ontsnappen, maar
tevergeefs.
't Was wel jammer, vonden velen, dat
men nu in Veere dezen man niet kon vangen.
De handen begonnen te jeuken om ook
„iets" te kunnen doen ter bevordering van
de zaak van Oranje. Het duurde niet lang
of ook hier begon de vonk van het oproer
te smeulen.
Er heerschte op den 2den van Hooimaand
een groote drukte in het „Huisjen ten Hal
ven" tusschen Middelburg en Veere. De
Oranjemannen uit Veere waren aanwezig en
waren in drukke bespreking met de vrien
den uit Middelburg. Er moest in Veere wat
gebeuren! Men zou het vaderland toonen,
dat Veere onvervalscht Oranje-gezind was.
Bij voorbaat hadden de Veerenaars een lijst
meegebracht, waarop vermeld stonden de
namen der Patriotten in deze stad, wier
huizen ter plundering werden aanbevolen.
Het gepeupel, dat deze aangename taak
zou uitvoeren, werd gratis van drank voor
zien, om den moed er in te drinken. Tegen
het vallen van den avond trok men naar
Veere.
Hoe meer men Veere naderde, hoe meer
de groep aangroeide. Veel slecht volk, dat
gaarne in troebel water vischt, sloot zich bij
den troep aan.
Gedurende den nacht hitste men elkaar
op, en de bevolking van Veere voorzoover
zij niet uitgesproken Oranjegezind was
zag met groote zorg den komenden dag tege
moet.
De volgende dag was nog niet aangebro
ken of een hoop visschers -bestemd om de
hoofdrol in dit drama te spelen verga
derde voor het huis van den Baljuw Quiri-
nus Cornells van der Boon Mesch, vanwaar
zij zich naar den stadstoren begaven.
1) Hebben wij achtereenvolgens in 1929
1932 de gebeurtenissen te Goes, Zierikzee
en Middelburg van 1787 verhaald, thans in
aansluiting daaraan een schets van de ge
beurtenissen in Veere.
Men wist dat hier gelogeerd waren de
afgevaardigden van de Patriottische stad
Zierikzee Albertus van der Schatte, Samuel
Boeye en Francois Breekpot. Deze deputatie
was op weg naar de Zeeuwsche hoofdstad,
niet wetende dat er al zulk een ingrijpende
verandering had plaats gehad.
Te Veere werden zij op de hoogte gesteld
en oordeelden het raadzaam niet direct door
te reizen, maar eerst een bode ter verken
ning van het terrein uit te zenden naar deD
Raadspensionaris Van der Spiegel, teneinde
hem te vragen, of zij veilig de vergadering
der Staten zouden kunnen hijwonen.
A spoedig keerde de uitgezonden bode
terug met het bericht, dat de Raadspensio
naris nergens voor kon instaan. Hij deelde
voorts mede op straat geweldige bedreigin
gen te hebben hooren uiten tegen de afge
vaardigden van Zierikzee. Vooral op den
heer Boeye was men gebeten. Ter nauwer-
nood zelve aan de oproerige stad in stilte
met een bootje ontvloden, adviseerde hij de
heeren uit Zierikzee, hun leven niet in de
waagschaal te stellen. Dezen volgden dan
ook dit advies op en bleven te Veere, om per
eerstvolgende gelegenheid de Schelde weer
over te steken.
Wie schetst echter hun verbazing, toen zij
daar vanuit hun ramen de schare opgewon
den lieden zagen, die allerlei bedreigingen
uitte?
Eenige Veerenaars, die voor orde en tucht
waren, gingen ijlings naar den secretaris
der stad, Jacobus Ermerins, teneinde hem
met den gevaarlijken toestand der Zierik-
zeesche afgevaardigden op de hoogte te
stellen.
Deze begaf zich direct naar den Campveer-
schen toren om te beproeven of het mogelijk
was de Statenleden bij' te staan en hen te
redden. Bij den toren aankomende zag hij
daar ongeveer 25 visschers. Hij trad onbe
vreesd op hen toe en vroeg wat deze samen
scholing te beteekenen had.
Het kwam echter anders uit dan de be
kwame secretaris gedacht had. Inplaats van
zijn gezag te kunnen doen gelden, werd dit
gezag ten zeerste geschokt en was zijn ver
schijning oorzaak van 't oplaaien der hart
stochten.
„Ha," zoo schreeuwde men, „daar heb
je die verwenschte Ermerins! Ja, ja noem
ons nu nog eens „dat visschersvee", zooals
je dat in de vroedschap gedaan hebt! Dat
durf je niet! Nou, waar is nu je sabel, waar
mee je gister zoo dreigend over de Markt
liep?"
Onder het schreeuwen dezer verwijten,
gaf een der visschers Theune Ruth ge-
heeten, die men Vice-Admiraal noemde
door gefluit het teeken voor den aanval.
Geen kans ziende om zich te verweeren,
keek Ermerins hulpeloos rond en zag tot
zijn vreugde den Baljuw van der Boon
Mesch en den eerst regeerenden Burge
meester M. Stephanus van der Loeff, die
zich bij de loskraan bevonden. Hij ijlde op
hen toe en vroeg deze heeren of zij zulk een
mishandeling onder hun oogen konden toe
laten. Zij antwoordden hem: „Ermerins,
geef je aan ons over, dan hebt gij niets te
vreezen", aan welk advies de secretaris van
Veere gehoorzaamde.
(Wordt vervolgd.)
Hopeloosheid is een onloochenbare karak
tertrek van het tegenwoordige geslacht
Men vleit zich, o ja, met vooruitzichten,
waarvoor evenals voor romans een weinig
waarschijnlijkheid voldoende is. Er is op
winding. Er is koortsachtige spanning. Er
is stervende hope. Maar de levende hope,
de levende hope waartoe een mensch weder
geboren kan worden door de opstanding
van Jezus Christus uit de dooden, de levende
hope ontbreekt.
Terwijl de nietigheid en ijdelheid van alle
wereldsche dingen openbaar wordt, klemt
zich het tegenwoorddig geslacht, ten spijt
van deze openbaring, met de razernij der
wanhoop aan het wereldsche vast, gelijk
een gierigaard zich te hartstochtelijker aan
zijn schatten hecht, naarmate hij ouder
wordt, en het hem te duidelijker is, dat hij
aan den rand van den grafkuil al zijn goud
en zilver moet achterlaten.
Dr A. J. Th. Jonker.
Beste Nichtjes en Neefjes!
Lang is het mooi weer gebleven, maar nu
is toch wel de herfst gekomen met
z'n gierende stormen en kletterenden regen.
En weten jullie wie mee zijn komen waaien
naar Goes? Drie nieuwe nichtjes! Lees de
briefjes maar.
Nieuwdorp. „Vaders helper" en „Zon
nebloempje". Prettig, dat jullie er ook weer
zijn. Degenen, die niet schrijven mis ik
altijd. Wie van jullie is de teekenaar, Zonne
bloempje? De volgorde weet ik nog wel.
St-Laurens. „Nastertje". Jammer, dat
je nog geen vijftien was. Maar, er zal later
nog wel eens zooiets komen. Wordt de trui
voor den zieken broer? Fijn, dat hij nu al
wat beter wordt Het heeft anders maar
lang geduurd hé.
Goes. „Karekiet". Je hebt in de vijfde je
lessen zeker altijd erg goed geleerd, dat het
nu zoo meevalt Fijn hé, dat er nog zooveel
chrysanten zijn, ze bloeien zoo mooi, en het
lijkt nu ook nog niet zoo erg wintersch.
„Barberis". De sjoelbak kwam Zondag maar
goed te pas. Nog hartelijk gefeliciteerd met
Grootmoeders verjaardag. Leuk, dat P. en
K. er ook waren.
G r o e d e. „Balroosje". Nu maar je best
doen, dat alles er goed in komt Dat boog-
jesspel moeten jullie zeker wel vaak repe-
teeren. Is „Kerstgave" een zangstukje? „Ko
renbloempje". Wat maken jullie een gezel
lige dingen op handwerken. Ja, het wordt
nu de tijd voor Kerstversjes. Ze zijn altijd
weer mooi, vind je ook niet?
Colijnsplaat „Blondje". Prettig, dat
Moeder nu al zooveel beneden is, dat is
direct veel gezelliger hé. N. heeft niet zulk
mooi weer getroffen in de vacantie. Bevalt
het haar nog goed op school?
Bresken s. „Zonnestraaltje". Je bent
zeker wel blij, dat jullie net voor het slech
te weer klaargekomen bent Het is nu ten
minste echt herfst. De voorbereidingen van
zulke feestjes zijn soms nog het leukst, vindt
je ook niet?
Lewedorp. „Zeemeeuw". Ik ben blij,
dat het zoo goed gegaan ia Heb je er nu
heelemaal geen last meer van? De oplos
singen heb je goed en die van het kruis
woordraadsel ook.
I e r s e k e. „Jowieco". Jammer, dat je het
prijsraadsel kwijt bent Weet je wat me het
best lijkt, dat je ze uitknipt en meteen
in een schrift plakt Je kunt dan later de
oplossingen er bij schrijven.
Serooskerke. „Begonia" en „Gera
nium". Prettig, dat jullie ook mee gaan
doen. We hebben in S. al heel wat nichtjes
gehad. Hebben jullie de raadsels al vaker
opgelost? Deze waren allebei goed. „Blauw
oog". Jij mag ook mee doen hoor, dat is
al het derde nieuwe nichtje. Weet je wie
de andere twee zijn? Als je de oplossingen
van de raadsels van 21 Oct nog hebt, mag
je ze er den volgenden keer bij schrijven.
Wil je dan ook een anderen schuilnaam
bedenken, want deze is er al. „De Ruyter".
Leuk hé, zoo'n papegaai, en kreeg hij ook
waar hij om vroeg? Het leek me ook wel
wat veel, iederen dag. Dat wat je nu hebt,
zal ook wel mooi zijn.
Wissenkerke. „Robbedoes". Fijn zeg,
dat jij ook naar dien cursus mag. Je zult
daar wel heel wat leeren. Meestal worden
er wel aardige dingen gemaakt En voor wie
moet al dat moois worden?
Middelburg. „Vergeet mij niet". Nog
hartelijk gefeliciteerd met Vader's verjaar
dag. Wat mocht jij laat opblijven zeg. Zijn
jullie van de week nog uit geweest, of is
't pas de volgende week vacantie? „Klim
op". Ja, hoor, het heeft hier ook verschrik
kelijk gewaaid, maar wij hebben geen reu
zen. 'tWas anders erg jammer, van dien
mooien boom. Heb je A mooie opstellen ge
maakt voor de K. V.?
Hier volgen de raadsels:
I. Voor de grooteren.
Mijn geheel bestaat uit 30 letters:
8. 2. 23. 24 30 is een ander woord voor
Alen.