Sl§ s
Wil^EWWeffiTir
r *H« Jl#*lf r »i <i i:iiïi»*i
N1 S*
£5 s~
a&§
s§!
^«s
2 5 1 a s s 1
g
3
a
ill"
Uil
ALSEMTEUGEN
7.)
Uit het Zeeuwsch Verleden
ft ft
S c
ft
:!-■§
ft
ft
ft
Dank-Bede.
mij a 6
O
Tiirir2!?
S3 N Éfa 1
O O
cd C o
-y n uj
!r <3 O
P to 60 O
- c
.5 'E <D
cd ,2 ift1 13 73
aj 5c ft t3 1-1
ft D PQ ft
o, .5 i> ft
O h O O
S£~5ff
S-S
cd 41) .5 2
'ft m
»«j"a
60^2 a)
O ft ft 1
.2 .2
(3 fc. "O "O
-tp—qj-
■a x
X
G
t-
ff*
•»-t <D
a>
bc
<D -rH
-ft
~"g-Ö
®So
P O
ÖD-è
03 .H g
,ft ft ,Q
w
ft ft
.2 <3
03
>7' ft
O ft
sc rn
u
60
a
D ta
"31"
0Q
O
CU
ft
O
O
♦->
c
cd
Q
3
0ry
LU
a
O
Q
2 -»
t) f
-ft d
cc u
03
h
ft G
ai a>
73 'd
V U
-
5 S S3 n
11
y T
60 g t =3 -§
sïsuS
o 2 32
a» a> w
XX tc bo
g 3^öglöS"?®
^4 -♦-> 0) rf -N
XI
.ft 2£ 02 O
4J O
s3 60 c -£
6iB.So,>®ae®.S6j--
t*-i
S
60 o
S3 60
'E e
?j
cd
sT
<33 2
p g
ri a
(X 03 03
g -3 0>
•2 13
NJ *3
o) -3 .3.
A s
2 tc
f-4 03
cd ^5
N
>2 "2 -3
O d fl «w 03 (D
g O ^3 73 -4
N 'i m ri
ST3 03 C O 13 CO
|C-S.S,c
<U 60
Cd
- cö «3
C72 73 T3
U CO H 'rt
n^333-OT3 P cd33-S
<0® 33
se Sp-2 ,2 u xj 60
1—dCd03 03 03 03<UO
01 ti Xi ,cj»Qrd^d
t£2
(A 7^ 0) _4
03 03 T3 73 CC
13 *QJ "3
S?2g§®|'§
5 cd 33
g^ftg.
O S)Q
O Cd 03 rt
X3 a .a
*hh bc~
0 C O
13 S
60
'3 03 2
cd a
Tsf§
5 03 03
N
tc tCr^
03 03
--
-J - 03
13 13
a
73 bü
a S
.2
03
b0 O
rn* XS
S3
t. 2
03 Cd
d
13
bo gj
'S o
fl t-<
M CO
fl tH
w - -H 03
Q, ft N 73
B^gggll^
£0 a g
d d o -H
cd ^5 C -fj «d ^3 n
-
50 03 03
03 73
Q C
cd
XX
03
03 03
■W S-!
- 03 03
o; 73 ft 73
-c-a 03 03 cfl
33 S3 -3 O?
ft ift "Ci
93 03 *2
03 50 73 „r 2 ft
fls-m -■g26C®260®
fiajs^afiSo^P'aScB
S .3 a S o 3 -
ET360 6o-acd^>T3Pt,0Ö
O 03
O 73
03
fl 'g
03 ft
03 O
50^
cd O
O
ft
ft
cd
03 ft
ft s
3 :E fc
60 "O
">M
ook het zoeken van den juisten weg in een
rekenen met Gods wil te laten zien.
Zelf heeft zij ons een kort overzicht gege
ven van de taak, die zij zich gesteld zag en
de wijze waarop zij die ten uitvoer bracht:
„In Ine, de hoofdfiguur, heb ik trachten
fta teekenen een vrouw, een moeder, zooals
er zoovelen zqs, die den moed niet hebben
zich te redden en den eigen weg te gaan, en
tegelijk de kracht missen de eigen verlangens
op te offeren voor het bedreigde gezin. Een
•der tragische vrouwen, die weifelen op de
grens en niet voor- of achteruit durven.
In Ine heb ik ten laatste de weifelende
moeder zichzelf: het eigen talent, de eigen
verlangens, laten verloochenen, omdat zij
Eich niet kan vrijmaken van het besef: in
elk ander geval buiten Gods weg te gaan.
Niet oit meelij met de eenzaamheid van
haar man, noch uit gehechtheid aan haar
kinderen keert ze terug tot de oude taak,
maar uit nederige gehoorzaamheid aan Gods
wil
Eerst dan wint zij den geschonden vrede
in zichzelf terug, als ze alle aanspraak op
eigen geluk wil prijsgeven".
„Struikelende Voeten" is een roman van
huwelijksnood, waarin het gezin schade lijdt,
doordat de moeder niet te kiezen weet. Zij
wil eigen verlangens volgen, en zoekt tege
lijkertijd den vollen rijkdom van het gezins
leven. Dat het één terwille van het ander
moet worden losgelaten, wil zij niet toestem
men. En tóch moet het tot een prijsgeven
komen; eerst wanneer zij al het eigen bezit,
eigen talent en verlangen heeft verlooohend.
herstelt zij daardoor de eenheid in haar ge-
Ein en weet zij zich op den weg dien God haar
Wijst.
Te sterker spreekt de tegenstelling tus-
Bchen Ine's verlangen naar het eigen leven,
en den nood van het bedreigde gezin, als wij
op de figuur van Hes letten. In haar teekent
de schrijfster ons de ongehuwde vrouw, voor
wie de weelde van het moederschap en de
rijkdom van het eigen gezin de grootste
Bchat is, naar welker bezit zij hunkert. Met
hetgeen Ine als achteloos opzij schuift, wijl
Bij andere dingen hooger waarde toekent,
eou Hes het leven rijk en gelukkig wetenl
Juist wijl het verlangen naar al dat schoons
als eigen bezit te heviger gaat branden als
Bij te dikwijls de gast is in Ine's gezin, moet
Bij haar bezoeken beperken. Vrijwillig trekt
Bij zich terug, wijl het aanschouwen van zulk
een rijkdom haar de eigen armoede zoo pijn-
!Ljk scherp doet gevoelen.
Als Ine tenslotte den vrede terug vindt en
de belangen van het gezin veilig stelt door
een gaan op Gods weg, komt ook voor Hes
da wending, waardoor zich het uitzicht
opent op de vervulling van haar verlangen.
Zoo is er veel strijd, die in stilte gestre
den wordt: bij Ine de stille strijd tusschen
genbelang en de taak in het gezin; bij Hes
de verzwegen strijd tegen de afgunst.
Het komt in Ine's huwelijk niet tot een
Openlijke breuk; door Gods genade is er voor
dit huwelijksleed een blijde uitredding mo
gelijk in het kiezen van den weg dien Hij
ons wijst. Dan is er wel veel verzwegen strijd
geweest, maanden en jaren lang misschien:
maar dan is tenslotte de redding ook volko
men.
Zoolang Ine in eigen kracht trachtte te
redden, ging alles verkeerd: alleen als de
eigen wegen verlaten worden, is het herstel
Beker. En, schoon met struikelende voeten,
mag ze toch dien beteren weg Gods weg
inslaan.
Wij hebben waardeering voor dit werk
TOE Jo Kalmijn-Spierenburg. Het is een
echt christelijk boek, niet in woorden, maar
d.or de daden. Wanneer wij het leggen naast
vele, vele romans uit den laatsten tijd,
t> ons het huwelijksleven en het verloren
félnk van zoo talloos velen schilderen, met
s-ea verbreken van banden als de eenige op-
Rresing nit de moeilijkheden, ontdekken
wij een algeheel verschil. Want er is een
andere weg: de weg die Ine bewandelen
mocht nadat zij al het andere leerde prijs
geven om dat eene te behouden en de be
langen van het gezin veilig te stellen.
Naar onze meening zon dit boek noch
tans aan waarde gewonnen hebben, indien
de figuur van Huug Ine's man meer
op den voorgrond getreden was. Daardoor
is ook Ine in haar strijd en worsteling wel
wat eenzijdig geteekend en verliest het ge
heel de overtuiging van de eenheid, die er
door het huwelijk toch gebleven is.
Wij leeren Huug niet kennen, en de eene
karaktertrek: dat hij wat kort aangebonden
is, krijgt al te zeer de klemtoon. Wij zien in
dit verhaal wel de vrouw, die moeder is. niet
de echtgenoote. Wij zien de moeilijkheden in
het leven van deze vrouw, maar wij zien
eigenlijk niets van haar huwelijk.
Dit is een gemis, dat wij niet gering mogen
achten. Want in dit boek, dat toch het leven
van een vrouw en moeder teekent. moe
ten wij die beide ontdekken: wij moeten
zien dat het huwelijk er is, en wij moeten
zien, dat het gezin er is. In de uitbeelding
daarvan stelt de schrijfster ons teleur, en wij
betreuren dit, omdat „Struikelende Voeten"
stellig aan waarde gewonnen had, indien de
plaats van het huwelijk niet al te zeer op den
achtergrond ware geraakt!
A. L. VAN OYEN.
„Best mogelijk", klonk het terug, „maar
we zullen de zaak eens onbevooroordeeld be
spreken. 't Is niet zoo erg, zeg je, maar
waarom zorgen jullie dan zoo angstvallig de
politieke gezindheid van de sollicitanten te
weten te komen, als er een nieuwe onderwij
zer moet zijn aan de Openbare school? Neen,
ik voel persoonlijk niet voor de Christelijke
school, en 't nut van het Bijbelsch onderwijs
zie ik ook niet in. Maar toch ze probeeren
daar niet het zaad van oproer in de kinder
harten te strooien. Daarom, en daarom al
leen zou ik voor de Christelijke school kie
zen."
Geërgerd nam mijnheer de courant op en
ging zitten lezen. Hij had geen lust het ge
sprek voort te zetten, 't Zat hem hoog op één
avond twee nederlagen te moeten lijden. Er
kennen deed hij dat natuurlijk niet, maar
daarom gevoelde hij 't wel. Maar al had
mijnheer 't nieuwsblad voor zich, hij las niet.
't Was echter een mooi middel om een hem
onaangenaam gesprek af te breken. Inmid
dels zat hij te peinzen over het vreeselijke
dat zijn geluk zoo wreed dreigde te ver
storen. Voor hem toch stond het vast, dat
die schoolmeester een indringer was, die
't hart van zijn dochter wilde veroveren."
Maar dat zou niet gebeuren! Zijn eenig-
ste dochter was te goed, om te moeten leven
van een armoedig tractementje. Zoo raakte
hij in gedachten verzonken, dat hij alles om
zich heen vergat en plotseling met verheffing
van stem uitriep: „Neen, dat nooit."
Verwonderd keken allen op en Bertha
barstte in schaterlachen uit en riep: „We
zullen er om denken, vadertje."
Deze was wel een beetje met zijn figuur
verlegen, maar meende ten slotte niet be
ter te kunnen doen dan mede te lachen.
Toch begreep hij eenige verklaring te moeten
geven, 't Hoofdartikel had zoo zijn aandacht
getrokken, dat hij er geheel in meeleefde.
Als ze er belang in stelden wilde hij 't met
alle plezier eens voorlezen, wat moeder de
verzuchting deed slaken:
„0, neen, alstublieft niet. Die er belang in
stelt kan 't zelf wel lezen. Ik houd niet van
die taaie stukken."
,,'t Zal toch wel mooi zijn," viel Bertha in.
't Was haar niet ontgaan, dat vader 't hoofd
artikel niet eens voor zich had, of 't moest
ditmaal al op een ongewone plaats staan.
Juist wilde ze daar iets van zeggen, toen ze
zag dat vaider 't ook merkte.
Ze hield daarom het stekelige zinnetje, dat
op haar tong lag maar binnen, te meer om
dat hij zijn dochter aankeek en sterk kleurde.
Nieuwe zorgen. Dat akelige kind ook. Zou
ze 't gemerkt hebben? En dan die opmer
king: „We zullen er om denken". Zou ze
werkelijk zijn gedachten geraden hebben?
Dwaas, die hij was, om zich zoo bloot te ge
ven. De stemming werd er niet beter op. Toch
zou hij probeeren zich goed te houden, 't
Lukte niet al te best. Hij bleef dien avond
verstrooid en afgetrokken. Dit ontging van
zelf mevrouw ook niet. Toen de kinderen
naar boven waren gegaan vroeg ze dan ook:
„Man, waar zit je toch over te tobben den
heelen avond?"
Mijnheer wou zich groot houden en ant
woordde schijnbaar verwonderd: „Ik? Wel
nergens over."
„Nu," was 't antwoord, „dan begrijp ik
niet waarom je zoo eigenaardig deed."
IJzerman zweeg en dacht na. Zou hij 't
zijn vrouw zeggen, welke zorgen hem kwel
den? Kom, 't kon toch geen kwaad zijn ver
moeden aan haar toe te vertrouwen.
Met alle respect voor de bijzondere school
zou ze toch ook niet willen dat haar dochter
zich verslingerde aan zoo'n fijne meester, die
kwalijk in zijn onderhoud kon voorzien?
Eindelijk begon hij: „Ja, die ontmoeting
van Bertha en dien onderwijzer staat me eer
lijk gezegd niet aan. Als daar maar niet iets
achter steekt. Me dunkt we moeten haar
meer nagaan."
„Wel heb ik van mijn leven, man, wat
muizenissen haal je nu in je hoofd," begon
mevrouw, ,,'t Is de moeite wel. Zooiets ge
beurt toch zoo dikwijls. Wat voor een man
zou het geweest zijn als hij Bertha aan haar
lot had overgelaten. Je mag blij zijn, anders
was ze doornat thuis gekomen en was door
die donderbui overvallen. Kom zet dat nu
maar uit je hoofd."
„Ja, maar," begon IJzerman weer: ,,'k Sta
het tooh niet. Hij schijnt hier meer om het
slot te zwerven. Hoe kreeg hij anders die tee-
kening van onzen hond? Geloof maar, zoo'n
jongen brengt gemakkelijk 't hoofd van zoo'n
levenslustig meisje, als Bertha is, op hol. Die
ontmoeting die teekening
„Een verliefd paar," spotte mevrouw,
„werkelijk aardig bedacht. Toch moet ik
je zeggen, man, door die gedachte beleedig
je èn den meester én Bertha. Je moet je
schamen."
„Je hoort toch wel van zulke gevallen,"
bracht mijnheer in.
„Och, jij bent zeker bang, dat Dirk Jansen
een concurrent krijgt?"
„Nu, dat is tenminste een goede partij
voor haar."
„Als tenminste het goede afgemeten wordt
naar den rijkdomanders
„Wat anders," bromde IJzerman. „Is
Dirk niet goed?"
„Dat zeg ik niet, maar geld brengt geluk
niet aan."
,,'t Is toch gemakkelijk als je 't hebt," grin
nikte mijnheer, en keek zijn vrouw aan.
Mevrouw zweeg en keek nadenkend voor
zich. Zij sprak dit laatste gezegde van haar
man niet tegen. Deze meende, dat hij 't pleit
gewonnen had en zei: ,,'t Mooiste is stand bij
stand, dat zeg ik maar."
,,'t Kan mooi zijn," meende mevrouw en
voegde er aan toe: „Maar stand bij stand
zonder liefde geeft geen vreugde, terwijl
ware liefde, ook bij ongelijken stand, zooals
je dat belieft te noemen, een echt huwelijks
leven geeft."
„Denk je dan dat Dirk en Bertha niet bij
elkaar passen?" vroeg mijnheer, een beetje
beangstigd alsof hij zijn lievelingsplan vrees
de te moeten opgeven. „Me dunkt we moes
ten die beiden wat vaker met elkaar in aan
raking brengen. Dan leerden ze elkaar en wij
hem beter kennen."
Met deze woorden keek mijnheer zijn
vrouw in spanning aan.
,,'k Dank je wel, ik wensch niet als huwe
lijksmakelaarster te fungeeren," klonk het
een weinig bits uit mevrouw's mond.
„Dan heb je iets op hem tegen."
,,'k Zou niet weten waarom. Als 't Bertha's
eigen vrije keus is, mij best. Maar ik zal er
haar heusch niet toe aanzetten".
„Je wil toch 't welzijn van je kind?" voer
de man heftiger uit, dan hij eigenlijk meende.
„Ja," was 't kalme antwoord. „En zal ze
later een gelukkig huwelijksleven hebben,
dan is 't noodig dat zij den man kan nemen,
dien ze liefheeft, maar wij mogen haar niet
iemand opdringen."
„Natuurlijk weten jullie vrouwen 'tweer
beter."
„Laten we maar naar bed gaan man, je
windt je om niets op en maakt je onnoodig
ongerust. Geloof maar gerust, dat Bertha er
nog niet aan denkt haar keuze te bepalen. En
ze is er geen meisje voor om zoo maar ver
liefd te worden op een of andere jongen."
„Dat kan gauw genoeg veranderen."
„Dat zie je aan Dirk."
„Hoe zoo?"
„Wat maakt die al een werk van haar en
hij vordert weinig, want ze ziet hem liever
gaan dan komen."
Zoo eindigde het gesprek. De echtelieden
verlieten de huiskamer om zich ter ruste te
begeven. Mevrouw kon niet nalaten nog eens
te glimlachen om die dwaze vrees van haar
man.
Deze kon den slaap eerst maar niet te
pakken krijgen. Hij woelde maar om en om
in zijn bed tot groot ongenoegen van zijn
vrouw, die heelemaal geen roeping gevoelde
om wakker te blijven. En toen hij eindelijk
indommelde verschrikten angstige droomen
hem.
Eindelijk viel hij in slaap. En Bertha lag
rustig op haar kamer.
En meester Hlorsma?
Ook deze sliep een gerusten slaap. Hij kon
ook niet vermoeden, dat hij' zich zoo het on
genoegen van den heer IJzerman op den hals
gehaald had. De ontmoeting met Bertha had
hem niet verliefd gemaakt. Integendeel, hij
had er den geheelen avond niet meer aan
gedacht. Eerst had hij op zijn kamertje nog
wat zitten studeeren, daarna moest hij zich
voorbereiden voor de lessen van den volgen
den dag. Daarmee klaar, kon hij 't niet laten
nog even zijn schtsboek ter hand te nemen.
De praatjes.
Meester Horsma was niet in zijn hum.
De jongens hadden 't dien morgen dadelijk
gemerkt. Hij was zoo koel en afgemeten.
De anders zoo prettige oogen keken zoo don
ker. 't Scheen hun toe dat meester bijzonder
streng was. Hij kon nu niets hebben, 't Gaf
een benauwende stilte, als vreesde men elk
oogenblik, dat er een uitbarsting komen zou.
En wee, hem of haar, die dat trof. 't Was
altijd heel ordelijk in de klas, maar gewoon
lijk was 't een aangename stilte. Zóó was het
nu niet.
De jongens en meisjes begrepen meester
niet. En deze, hij merkte het niet dat steels-
gewijze verwonderde blikken naar hem wer
den geworpen.
Het werk wilde maar niet vlotten. Hoe
wel hij zich goed geprepareerd had voor de
les, was de vertelling toch mislukt. Hij kon
zijn aandacht er niet bij houden. Wat was
dat een teleurstelling voor de jeugd! Meester
kan zoo mooi vertellen!
door A. M. WESSELS.
De Verbanning van Ysbrand
Burggraaf.
IV.
Toen de afkondiging van de intrekking
van het vonnis onder gejubel had plaats ge
had, trok de onstuimige, opgewonden me
nigte naar de grensscheiding om Burggraaf
in te halen.
De intocht in Westeappelle moest zoo vor
stelijk mogelijk zijn, was aller oordeel.
Men plaatste hem bij gemis van een
ezel op een vaalkleurig paard, dat door
twee mannen werd geleid en voerde hem,
omgeven door een 50-tal boeren te paard en
een ontelbare menigte te voet, in triomph
naar zijn huis.
Terwijl het volk juichte en jubelde, hielden
de hoofdleiders zich bezig met de vaststel
ling van de schadeloosstelling. Men kwam tot
een rond cijfer van f 2000. De Ambachtsheer,
de Baljuw en de beide Burgemeesters moes
ten hiervan ieder f 500 betalen. De Am
bachtsheer was niet aanwezig dus kon niet
worden aangesproken. De andere drie moes
ten op staanden voet de f 500 storten.
Hét recht in Westeappelle had, naar men
meende, thans gezegevierd.
In Middelburg was men echter de meening
toegedaan dat het recht gekrenkt was en
de Staten van Zeeland oordeelden, dat het
nu tijd was om tusschenbeide te treden.
Zij detacheerden op 10 November 1778
twee officieren, 37 manschappen, 1 trom
petter, te zamen 40 mannen te paard en 1
officier met 30 man voetvolk van het korps
Zwitsers uit Veere, naar Westeappelle. Deze
inkwartiering veroorzaakte geweldige op
schudding.
De Staten van Zeeland gelastten aan den
Magistraat een ernstig onderzoek te doen,
niet alleen naar de dadelijke uitvoerders,
maar ook naar de geheime aanvoerders der
onrustige bewegingen, en bevalen om alle
suspecte personen te apprekendeeren.
Den 13en November berichtte de Magi
straat drie personen te hebben aangehouden
en verzocht den 18en November aan de Sta^
ten, te worden ontheven om in deze zaak als
rechter op te treden. Drie dagen later (16
Nov.) werd uit naam der Staten van Zee
land afgekondigd, „dat het afgeperste be
sluit van den Magistraat van Westeappelle
van nul en geenerlei waarde was en alzoo
Burggraaf blijft gecondemmeerd (veroor
deeld) als vroeger".
Den 20en November werden aan den Bal
juw van Middelburg overgeleverd, tegen acte
van non prejuditie, de drie dijkwerkers om
tegen hen te procedeeren, als beschuldigd
van aanvoerders te zijn dër oproerige bewe
gingen, in vereeniging met Wisse en De
Korte.
De bezittingen van Burggraaf werden in
het openbaar verkocht, tot goedmaking van
de afgedwongen f 1500. Den 17en December
1778 kwam er te Westeappelle een brief van
den Magistraat van Harlingen, waarin be
richt werd, dat Burggraaf daar was ge
weest, doch gelast was geworden Harlingen
te verlaten.
Hij was toen naar Groningen vertrokken.
Tevens werd de akte bijgevoegd, die van de
Regeering van Westeappelle was afgedwon
gen en die men aan Burggraaf had ontno
men.
Op 19 December kwam een missive van de
Staten van Zeeland in, dat de schepenen de
oproerkraaiers moesten berechten. Zij
konden zich doen bijstaan door neutrale
rechtsgeleerden, en indien er bij de rechters
waren, die bezwaar maakten om als zoo
danig te fungeeren, kon de Heer van West
eappelle plaatsvervangers benoemen.
De leden van de Magistraat hadden nu
echter genoeg meegemaakt. Zij hadden geen
lust meer om zich opnieuw in een wespen
nest te steken. Hun prestige was toch reeds
weg. Ze schreven dan ook (21121778)
dat zij bezwaar bleven maken, om als
rechters te fungeeren. Zij wezen er de Sta
ten op, dat het geheele dorp familie was van
de drie gevangen Westcappellenaren, en dat
conflicten niet uit konden blijven. Alles stond
aan den kant van de Burggraaf-partij en zij
wilden hun vingers niet meer branden en
met de bevolking in botsing komen.
Ja, nu zaten de Staten er mee. Wat nu te
doen? En nu de Magistraat van Westeap
pelle weigerde de gegeven bevelen uit te voe
ren en de leden liever eenparig aftraden,
droegen de Staten.aan de Magistraat van
Veere de berechting op.
Deze. die natuurlijk geheel onpartijdig te
genover deze zaak stond, aanvaardde deze
onaangename opdracht. Om te beginnen lie
ten zij de goederen der veroordeelden in
beslag nemen voor proceskosten. D'eze be
droegen f 2280.
Burggraaf hebben wij uit het oog verloren
op reis van Harlingen naar Groningen, doch
hij schijnt weer naar Zeeland terug te zijn
gekomen, want 30 Juli 1789 schreef de Ma
gistraat van Vlissingen aan die van West
eappelle, dat Burggraaf aldaar was geweest,
doch het verblijf was hem in de Scheldestad
ontzegd.
Nog altijd scheen Burggraaf de gemoede
ren op het platteland in gisting te houden,
zooals blijkt uit den last van de Staten van
Zeeland (13 Sept. 1779) om Burggraaf te
vatten. De weigering van Vlissingen en deze
nieuwe Staten-last waren olie op het vuur
en Walcheren geraakte weer in opwinding.
De Magistraat van Westeappelle hakte
eindelijk den knoop door. Zij nam een alge
meen besluit, dat verbannen personen weer
te Westeappelle mochten komen wonen en
dat aan sommigen schadeloosstelling zou ge
geven worden. Deze publicatie geschiedde,
waarbij' Burggraaf gezeten op een wagen
en omstuwd door een juichende menigte
tegenwoordig was.
Vanaf den wagen vroeg Burggraaf nu aan
Burgemeesters en Schepenen of deze publi
catie nu uit v r ij' e n wil was geschied,
daar zij vroeger hadden verklaard ge
dwongen te zijn geweest.
B.B. en S.S. verklaarden eenparig, dat dit
besluit geheel vrijwillig was genomen, zon
der eenigen dwang.
„God beware u zulks weer te doen. Gij
zult er rekenschap van moeten geven in den
dag des oordeels. Wat ik uitgestaan heb in.
die jaren is niet te zeggen."
Hiermede was de zaak ten einde.
Of Burggraaf den volgenden Zondag ter
kerke is geweest om opnieuw z ij n zangwijze
door te zetten, vermeldt de geschiedenis niet.
Voor aardsche zegen niet, mijn God, wil 'k
méést U danken:
Niet voor Uw gouden zonneschijn, stralende
in den hof
Mijns levens, waar ik blij om bloesemende
ranken
In jonge vreugd mij koesterde, en zong
Uw lof.
Niet voor den arbeid ook, dien 'k dankbaar
uit Uw handen
Aanvaardde en blij verrichtte en noode glip
pen liet,
Als 't avondduister viel op sluimerende
landen,
Waar spade en ploegschaar wacht op 's wer
kers morgenlied.
Voor wat mij 't naast U bracht, zij 't hoogste
Gij geprezen!
Toen Gij met teed're zorg leed's schaduw
voor mij zocht,
Erkende ik in Uw doen de lout'ring van mijn
wezen,
Uw heerlijk doel U nader komen mocht.
Houd dicht in Uw nabijheid mij, o eeuw'ge
Vader!
Broos is mijn willen, feilbaar steeds wat ik
verricht,
Toch gloeit mijn hart voor U! Breng
heil'gend het U nader
'l Zij voor mijn levensgroei Gij schaduw
kiest of licht!
E. v. 0.
Beste nichtjes en neefjesl
Daar we deze keer nog al veel ruimte noo
dig hebben, zal ik maar direct aan de brief
jes beginnen.
N)i e u w d o r p. ,Hakkertje". Wat heb
jij je vacantie goed besteed zeg. Zoo'n flinks
hulp erbij vonden ze zeker wel een heel ge
mak. Dank je wel voor de foto, je staat er
goed op hoor. „Juffertje". Echt leuk, dat ze
die krant bewaren. Wie weet, wordt P. la
ter nog niet een babbel-nichtje. Ja, dat spel
letje ken ik wel; hebben jullie het ze erg
moeilijk gemaakt? „Breistertje". Vader had
gelijk hoor, maar nu was het al veel beter.
Je moet maar flink je best doen, dan wordt
het volgende rapport vast wel goed.
Hilversum. „Primula." Wat heb jij
een schitterende reis gemaakt zeg. Daar sal
je nog wel vaak aan terugdenken. Jammer
dat je niet meer mee kunt doen, maar ja,
je werk gaat voor en ik kan best begrijpen
dat je nn veel moet leeren. Ik wensch jou
verder ook het beste en hoop dat je het
volgend jaar slaagt voor je examen.
Goes. „Barberis". Jou brief begint al
vast met een goed voornemen. Wat heeft
vader een mooie dingen voor je gemaakt
zeg. Ja, ik ken het ook, maar daarom over
komt het me toch wel eens dat ik er haast
niets in heb. „Karekiet". Jij hebt in de va
cantie een flink stukje van ons land gezien.
Jullie hebt mooie plekjes uitgezocht ook. Zijn
de kiekjes goed gelukt? 't Is altijd 'n aardige
herinnering hé. „Witje." Je hebt de raad
sels nog niet goed opgelost. Je moet nog
maar eens goed lezen, wat ik twee weken
geleden daarover schreef en anders maar
eens vragen of iemand je er bij helpt.
Serooskerke. „Maurits". Ik ben blij
dat je toch mee blijft doen, want ik mis nie
mand graag. Fijn, dat je een raadsel voor
me gemaakt hebt, ik kan het best gebruiken
hoor. Ondanks de zeere hand heb je toch
keurig geschreven. Maakt Moeder het nog
goed? „De Ruyter". Vind je het niet jam
mer als je zoo'n konijntje heelemaal zelf ver
zorgt hebt om het dan op te eten? Ze ma-