Sl§ s Wil^EWWeffiTir r *H« Jl#*lf r »i <i i:iiïi»*i N1 S* £5 s~ a&§ s§! ^«s 2 5 1 a s s 1 g 3 a ill" Uil ALSEMTEUGEN 7.) Uit het Zeeuwsch Verleden ft ft S c ft :!-■§ ft ft ft Dank-Bede. mij a 6 O Tiirir2!? S3 N Éfa 1 O O cd C o -y n uj !r <3 O P to 60 O - c .5 'E <D cd ,2 ift1 13 73 aj 5c ft t3 1-1 ft D PQ ft o, .5 i> ft O h O O S£~5ff S-S cd 41) .5 2 'ft m »«j"a 60^2 a) O ft ft 1 .2 .2 (3 fc. "O "O -tp—qj- ■a x X G t- ff* •»-t <D a> bc <D -rH -ft ~"g-Ö ®So P O ÖD-è 03 .H g ,ft ft ,Q w ft ft .2 <3 03 >7' ft O ft sc rn u 60 a D ta "31" 0Q O CU ft O O ♦-> c cd Q 3 0ry LU a O Q 2 -» t) f -ft d cc u 03 h ft G ai a> 73 'd V U - 5 S S3 n 11 y T 60 g t =3 -§ sïsuS o 2 32 a» a> w XX tc bo g 3^öglöS"?® ^4 -♦-> 0) rf -N XI .ft 2£ 02 O 4J O s3 60 c -£ 6iB.So,>®ae®.S6j-- t*-i S 60 o S3 60 'E e ?j cd sT <33 2 p g ri a (X 03 03 g -3 0> •2 13 NJ *3 o) -3 .3. A s 2 tc f-4 03 cd ^5 N >2 "2 -3 O d fl «w 03 (D g O ^3 73 -4 N 'i m ri ST3 03 C O 13 CO |C-S.S,c <U 60 Cd - cö «3 C72 73 T3 U CO H 'rt n^333-OT3 P cd33-S <0® 33 se Sp-2 ,2 u xj 60 1—dCd03 03 03 03<UO 01 ti Xi ,cj»Qrd^d t£2 (A 7^ 0) _4 03 03 T3 73 CC 13 *QJ "3 S?2g§®|'§ 5 cd 33 g^ftg. O S)Q O Cd 03 rt X3 a .a *hh bc~ 0 C O 13 S 60 '3 03 2 cd a Tsf§ 5 03 03 N tc tCr^ 03 03 -- -J - 03 13 13 a 73 bü a S .2 03 b0 O rn* XS S3 t. 2 03 Cd d 13 bo gj 'S o fl t-< M CO fl tH w - -H 03 Q, ft N 73 B^gggll^ £0 a g d d o -H cd ^5 C -fj «d ^3 n - 50 03 03 03 73 Q C cd XX 03 03 03 ■W S-! - 03 03 o; 73 ft 73 -c-a 03 03 cfl 33 S3 -3 O? ft ift "Ci 93 03 *2 03 50 73 „r 2 ft fls-m -■g26C®260® fiajs^afiSo^P'aScB S .3 a S o 3 - ET360 6o-acd^>T3Pt,0Ö O 03 O 73 03 fl 'g 03 ft 03 O 50^ cd O O ft ft cd 03 ft ft s 3 :E fc 60 "O ">M ook het zoeken van den juisten weg in een rekenen met Gods wil te laten zien. Zelf heeft zij ons een kort overzicht gege ven van de taak, die zij zich gesteld zag en de wijze waarop zij die ten uitvoer bracht: „In Ine, de hoofdfiguur, heb ik trachten fta teekenen een vrouw, een moeder, zooals er zoovelen zqs, die den moed niet hebben zich te redden en den eigen weg te gaan, en tegelijk de kracht missen de eigen verlangens op te offeren voor het bedreigde gezin. Een •der tragische vrouwen, die weifelen op de grens en niet voor- of achteruit durven. In Ine heb ik ten laatste de weifelende moeder zichzelf: het eigen talent, de eigen verlangens, laten verloochenen, omdat zij Eich niet kan vrijmaken van het besef: in elk ander geval buiten Gods weg te gaan. Niet oit meelij met de eenzaamheid van haar man, noch uit gehechtheid aan haar kinderen keert ze terug tot de oude taak, maar uit nederige gehoorzaamheid aan Gods wil Eerst dan wint zij den geschonden vrede in zichzelf terug, als ze alle aanspraak op eigen geluk wil prijsgeven". „Struikelende Voeten" is een roman van huwelijksnood, waarin het gezin schade lijdt, doordat de moeder niet te kiezen weet. Zij wil eigen verlangens volgen, en zoekt tege lijkertijd den vollen rijkdom van het gezins leven. Dat het één terwille van het ander moet worden losgelaten, wil zij niet toestem men. En tóch moet het tot een prijsgeven komen; eerst wanneer zij al het eigen bezit, eigen talent en verlangen heeft verlooohend. herstelt zij daardoor de eenheid in haar ge- Ein en weet zij zich op den weg dien God haar Wijst. Te sterker spreekt de tegenstelling tus- Bchen Ine's verlangen naar het eigen leven, en den nood van het bedreigde gezin, als wij op de figuur van Hes letten. In haar teekent de schrijfster ons de ongehuwde vrouw, voor wie de weelde van het moederschap en de rijkdom van het eigen gezin de grootste Bchat is, naar welker bezit zij hunkert. Met hetgeen Ine als achteloos opzij schuift, wijl Bij andere dingen hooger waarde toekent, eou Hes het leven rijk en gelukkig wetenl Juist wijl het verlangen naar al dat schoons als eigen bezit te heviger gaat branden als Bij te dikwijls de gast is in Ine's gezin, moet Bij haar bezoeken beperken. Vrijwillig trekt Bij zich terug, wijl het aanschouwen van zulk een rijkdom haar de eigen armoede zoo pijn- !Ljk scherp doet gevoelen. Als Ine tenslotte den vrede terug vindt en de belangen van het gezin veilig stelt door een gaan op Gods weg, komt ook voor Hes da wending, waardoor zich het uitzicht opent op de vervulling van haar verlangen. Zoo is er veel strijd, die in stilte gestre den wordt: bij Ine de stille strijd tusschen genbelang en de taak in het gezin; bij Hes de verzwegen strijd tegen de afgunst. Het komt in Ine's huwelijk niet tot een Openlijke breuk; door Gods genade is er voor dit huwelijksleed een blijde uitredding mo gelijk in het kiezen van den weg dien Hij ons wijst. Dan is er wel veel verzwegen strijd geweest, maanden en jaren lang misschien: maar dan is tenslotte de redding ook volko men. Zoolang Ine in eigen kracht trachtte te redden, ging alles verkeerd: alleen als de eigen wegen verlaten worden, is het herstel Beker. En, schoon met struikelende voeten, mag ze toch dien beteren weg Gods weg inslaan. Wij hebben waardeering voor dit werk TOE Jo Kalmijn-Spierenburg. Het is een echt christelijk boek, niet in woorden, maar d.or de daden. Wanneer wij het leggen naast vele, vele romans uit den laatsten tijd, t> ons het huwelijksleven en het verloren félnk van zoo talloos velen schilderen, met s-ea verbreken van banden als de eenige op- Rresing nit de moeilijkheden, ontdekken wij een algeheel verschil. Want er is een andere weg: de weg die Ine bewandelen mocht nadat zij al het andere leerde prijs geven om dat eene te behouden en de be langen van het gezin veilig te stellen. Naar onze meening zon dit boek noch tans aan waarde gewonnen hebben, indien de figuur van Huug Ine's man meer op den voorgrond getreden was. Daardoor is ook Ine in haar strijd en worsteling wel wat eenzijdig geteekend en verliest het ge heel de overtuiging van de eenheid, die er door het huwelijk toch gebleven is. Wij leeren Huug niet kennen, en de eene karaktertrek: dat hij wat kort aangebonden is, krijgt al te zeer de klemtoon. Wij zien in dit verhaal wel de vrouw, die moeder is. niet de echtgenoote. Wij zien de moeilijkheden in het leven van deze vrouw, maar wij zien eigenlijk niets van haar huwelijk. Dit is een gemis, dat wij niet gering mogen achten. Want in dit boek, dat toch het leven van een vrouw en moeder teekent. moe ten wij die beide ontdekken: wij moeten zien dat het huwelijk er is, en wij moeten zien, dat het gezin er is. In de uitbeelding daarvan stelt de schrijfster ons teleur, en wij betreuren dit, omdat „Struikelende Voeten" stellig aan waarde gewonnen had, indien de plaats van het huwelijk niet al te zeer op den achtergrond ware geraakt! A. L. VAN OYEN. „Best mogelijk", klonk het terug, „maar we zullen de zaak eens onbevooroordeeld be spreken. 't Is niet zoo erg, zeg je, maar waarom zorgen jullie dan zoo angstvallig de politieke gezindheid van de sollicitanten te weten te komen, als er een nieuwe onderwij zer moet zijn aan de Openbare school? Neen, ik voel persoonlijk niet voor de Christelijke school, en 't nut van het Bijbelsch onderwijs zie ik ook niet in. Maar toch ze probeeren daar niet het zaad van oproer in de kinder harten te strooien. Daarom, en daarom al leen zou ik voor de Christelijke school kie zen." Geërgerd nam mijnheer de courant op en ging zitten lezen. Hij had geen lust het ge sprek voort te zetten, 't Zat hem hoog op één avond twee nederlagen te moeten lijden. Er kennen deed hij dat natuurlijk niet, maar daarom gevoelde hij 't wel. Maar al had mijnheer 't nieuwsblad voor zich, hij las niet. 't Was echter een mooi middel om een hem onaangenaam gesprek af te breken. Inmid dels zat hij te peinzen over het vreeselijke dat zijn geluk zoo wreed dreigde te ver storen. Voor hem toch stond het vast, dat die schoolmeester een indringer was, die 't hart van zijn dochter wilde veroveren." Maar dat zou niet gebeuren! Zijn eenig- ste dochter was te goed, om te moeten leven van een armoedig tractementje. Zoo raakte hij in gedachten verzonken, dat hij alles om zich heen vergat en plotseling met verheffing van stem uitriep: „Neen, dat nooit." Verwonderd keken allen op en Bertha barstte in schaterlachen uit en riep: „We zullen er om denken, vadertje." Deze was wel een beetje met zijn figuur verlegen, maar meende ten slotte niet be ter te kunnen doen dan mede te lachen. Toch begreep hij eenige verklaring te moeten geven, 't Hoofdartikel had zoo zijn aandacht getrokken, dat hij er geheel in meeleefde. Als ze er belang in stelden wilde hij 't met alle plezier eens voorlezen, wat moeder de verzuchting deed slaken: „0, neen, alstublieft niet. Die er belang in stelt kan 't zelf wel lezen. Ik houd niet van die taaie stukken." ,,'t Zal toch wel mooi zijn," viel Bertha in. 't Was haar niet ontgaan, dat vader 't hoofd artikel niet eens voor zich had, of 't moest ditmaal al op een ongewone plaats staan. Juist wilde ze daar iets van zeggen, toen ze zag dat vaider 't ook merkte. Ze hield daarom het stekelige zinnetje, dat op haar tong lag maar binnen, te meer om dat hij zijn dochter aankeek en sterk kleurde. Nieuwe zorgen. Dat akelige kind ook. Zou ze 't gemerkt hebben? En dan die opmer king: „We zullen er om denken". Zou ze werkelijk zijn gedachten geraden hebben? Dwaas, die hij was, om zich zoo bloot te ge ven. De stemming werd er niet beter op. Toch zou hij probeeren zich goed te houden, 't Lukte niet al te best. Hij bleef dien avond verstrooid en afgetrokken. Dit ontging van zelf mevrouw ook niet. Toen de kinderen naar boven waren gegaan vroeg ze dan ook: „Man, waar zit je toch over te tobben den heelen avond?" Mijnheer wou zich groot houden en ant woordde schijnbaar verwonderd: „Ik? Wel nergens over." „Nu," was 't antwoord, „dan begrijp ik niet waarom je zoo eigenaardig deed." IJzerman zweeg en dacht na. Zou hij 't zijn vrouw zeggen, welke zorgen hem kwel den? Kom, 't kon toch geen kwaad zijn ver moeden aan haar toe te vertrouwen. Met alle respect voor de bijzondere school zou ze toch ook niet willen dat haar dochter zich verslingerde aan zoo'n fijne meester, die kwalijk in zijn onderhoud kon voorzien? Eindelijk begon hij: „Ja, die ontmoeting van Bertha en dien onderwijzer staat me eer lijk gezegd niet aan. Als daar maar niet iets achter steekt. Me dunkt we moeten haar meer nagaan." „Wel heb ik van mijn leven, man, wat muizenissen haal je nu in je hoofd," begon mevrouw, ,,'t Is de moeite wel. Zooiets ge beurt toch zoo dikwijls. Wat voor een man zou het geweest zijn als hij Bertha aan haar lot had overgelaten. Je mag blij zijn, anders was ze doornat thuis gekomen en was door die donderbui overvallen. Kom zet dat nu maar uit je hoofd." „Ja, maar," begon IJzerman weer: ,,'k Sta het tooh niet. Hij schijnt hier meer om het slot te zwerven. Hoe kreeg hij anders die tee- kening van onzen hond? Geloof maar, zoo'n jongen brengt gemakkelijk 't hoofd van zoo'n levenslustig meisje, als Bertha is, op hol. Die ontmoeting die teekening „Een verliefd paar," spotte mevrouw, „werkelijk aardig bedacht. Toch moet ik je zeggen, man, door die gedachte beleedig je èn den meester én Bertha. Je moet je schamen." „Je hoort toch wel van zulke gevallen," bracht mijnheer in. „Och, jij bent zeker bang, dat Dirk Jansen een concurrent krijgt?" „Nu, dat is tenminste een goede partij voor haar." „Als tenminste het goede afgemeten wordt naar den rijkdomanders „Wat anders," bromde IJzerman. „Is Dirk niet goed?" „Dat zeg ik niet, maar geld brengt geluk niet aan." ,,'t Is toch gemakkelijk als je 't hebt," grin nikte mijnheer, en keek zijn vrouw aan. Mevrouw zweeg en keek nadenkend voor zich. Zij sprak dit laatste gezegde van haar man niet tegen. Deze meende, dat hij 't pleit gewonnen had en zei: ,,'t Mooiste is stand bij stand, dat zeg ik maar." ,,'t Kan mooi zijn," meende mevrouw en voegde er aan toe: „Maar stand bij stand zonder liefde geeft geen vreugde, terwijl ware liefde, ook bij ongelijken stand, zooals je dat belieft te noemen, een echt huwelijks leven geeft." „Denk je dan dat Dirk en Bertha niet bij elkaar passen?" vroeg mijnheer, een beetje beangstigd alsof hij zijn lievelingsplan vrees de te moeten opgeven. „Me dunkt we moes ten die beiden wat vaker met elkaar in aan raking brengen. Dan leerden ze elkaar en wij hem beter kennen." Met deze woorden keek mijnheer zijn vrouw in spanning aan. ,,'k Dank je wel, ik wensch niet als huwe lijksmakelaarster te fungeeren," klonk het een weinig bits uit mevrouw's mond. „Dan heb je iets op hem tegen." ,,'k Zou niet weten waarom. Als 't Bertha's eigen vrije keus is, mij best. Maar ik zal er haar heusch niet toe aanzetten". „Je wil toch 't welzijn van je kind?" voer de man heftiger uit, dan hij eigenlijk meende. „Ja," was 't kalme antwoord. „En zal ze later een gelukkig huwelijksleven hebben, dan is 't noodig dat zij den man kan nemen, dien ze liefheeft, maar wij mogen haar niet iemand opdringen." „Natuurlijk weten jullie vrouwen 'tweer beter." „Laten we maar naar bed gaan man, je windt je om niets op en maakt je onnoodig ongerust. Geloof maar gerust, dat Bertha er nog niet aan denkt haar keuze te bepalen. En ze is er geen meisje voor om zoo maar ver liefd te worden op een of andere jongen." „Dat kan gauw genoeg veranderen." „Dat zie je aan Dirk." „Hoe zoo?" „Wat maakt die al een werk van haar en hij vordert weinig, want ze ziet hem liever gaan dan komen." Zoo eindigde het gesprek. De echtelieden verlieten de huiskamer om zich ter ruste te begeven. Mevrouw kon niet nalaten nog eens te glimlachen om die dwaze vrees van haar man. Deze kon den slaap eerst maar niet te pakken krijgen. Hij woelde maar om en om in zijn bed tot groot ongenoegen van zijn vrouw, die heelemaal geen roeping gevoelde om wakker te blijven. En toen hij eindelijk indommelde verschrikten angstige droomen hem. Eindelijk viel hij in slaap. En Bertha lag rustig op haar kamer. En meester Hlorsma? Ook deze sliep een gerusten slaap. Hij kon ook niet vermoeden, dat hij' zich zoo het on genoegen van den heer IJzerman op den hals gehaald had. De ontmoeting met Bertha had hem niet verliefd gemaakt. Integendeel, hij had er den geheelen avond niet meer aan gedacht. Eerst had hij op zijn kamertje nog wat zitten studeeren, daarna moest hij zich voorbereiden voor de lessen van den volgen den dag. Daarmee klaar, kon hij 't niet laten nog even zijn schtsboek ter hand te nemen. De praatjes. Meester Horsma was niet in zijn hum. De jongens hadden 't dien morgen dadelijk gemerkt. Hij was zoo koel en afgemeten. De anders zoo prettige oogen keken zoo don ker. 't Scheen hun toe dat meester bijzonder streng was. Hij kon nu niets hebben, 't Gaf een benauwende stilte, als vreesde men elk oogenblik, dat er een uitbarsting komen zou. En wee, hem of haar, die dat trof. 't Was altijd heel ordelijk in de klas, maar gewoon lijk was 't een aangename stilte. Zóó was het nu niet. De jongens en meisjes begrepen meester niet. En deze, hij merkte het niet dat steels- gewijze verwonderde blikken naar hem wer den geworpen. Het werk wilde maar niet vlotten. Hoe wel hij zich goed geprepareerd had voor de les, was de vertelling toch mislukt. Hij kon zijn aandacht er niet bij houden. Wat was dat een teleurstelling voor de jeugd! Meester kan zoo mooi vertellen! door A. M. WESSELS. De Verbanning van Ysbrand Burggraaf. IV. Toen de afkondiging van de intrekking van het vonnis onder gejubel had plaats ge had, trok de onstuimige, opgewonden me nigte naar de grensscheiding om Burggraaf in te halen. De intocht in Westeappelle moest zoo vor stelijk mogelijk zijn, was aller oordeel. Men plaatste hem bij gemis van een ezel op een vaalkleurig paard, dat door twee mannen werd geleid en voerde hem, omgeven door een 50-tal boeren te paard en een ontelbare menigte te voet, in triomph naar zijn huis. Terwijl het volk juichte en jubelde, hielden de hoofdleiders zich bezig met de vaststel ling van de schadeloosstelling. Men kwam tot een rond cijfer van f 2000. De Ambachtsheer, de Baljuw en de beide Burgemeesters moes ten hiervan ieder f 500 betalen. De Am bachtsheer was niet aanwezig dus kon niet worden aangesproken. De andere drie moes ten op staanden voet de f 500 storten. Hét recht in Westeappelle had, naar men meende, thans gezegevierd. In Middelburg was men echter de meening toegedaan dat het recht gekrenkt was en de Staten van Zeeland oordeelden, dat het nu tijd was om tusschenbeide te treden. Zij detacheerden op 10 November 1778 twee officieren, 37 manschappen, 1 trom petter, te zamen 40 mannen te paard en 1 officier met 30 man voetvolk van het korps Zwitsers uit Veere, naar Westeappelle. Deze inkwartiering veroorzaakte geweldige op schudding. De Staten van Zeeland gelastten aan den Magistraat een ernstig onderzoek te doen, niet alleen naar de dadelijke uitvoerders, maar ook naar de geheime aanvoerders der onrustige bewegingen, en bevalen om alle suspecte personen te apprekendeeren. Den 13en November berichtte de Magi straat drie personen te hebben aangehouden en verzocht den 18en November aan de Sta^ ten, te worden ontheven om in deze zaak als rechter op te treden. Drie dagen later (16 Nov.) werd uit naam der Staten van Zee land afgekondigd, „dat het afgeperste be sluit van den Magistraat van Westeappelle van nul en geenerlei waarde was en alzoo Burggraaf blijft gecondemmeerd (veroor deeld) als vroeger". Den 20en November werden aan den Bal juw van Middelburg overgeleverd, tegen acte van non prejuditie, de drie dijkwerkers om tegen hen te procedeeren, als beschuldigd van aanvoerders te zijn dër oproerige bewe gingen, in vereeniging met Wisse en De Korte. De bezittingen van Burggraaf werden in het openbaar verkocht, tot goedmaking van de afgedwongen f 1500. Den 17en December 1778 kwam er te Westeappelle een brief van den Magistraat van Harlingen, waarin be richt werd, dat Burggraaf daar was ge weest, doch gelast was geworden Harlingen te verlaten. Hij was toen naar Groningen vertrokken. Tevens werd de akte bijgevoegd, die van de Regeering van Westeappelle was afgedwon gen en die men aan Burggraaf had ontno men. Op 19 December kwam een missive van de Staten van Zeeland in, dat de schepenen de oproerkraaiers moesten berechten. Zij konden zich doen bijstaan door neutrale rechtsgeleerden, en indien er bij de rechters waren, die bezwaar maakten om als zoo danig te fungeeren, kon de Heer van West eappelle plaatsvervangers benoemen. De leden van de Magistraat hadden nu echter genoeg meegemaakt. Zij hadden geen lust meer om zich opnieuw in een wespen nest te steken. Hun prestige was toch reeds weg. Ze schreven dan ook (21121778) dat zij bezwaar bleven maken, om als rechters te fungeeren. Zij wezen er de Sta ten op, dat het geheele dorp familie was van de drie gevangen Westcappellenaren, en dat conflicten niet uit konden blijven. Alles stond aan den kant van de Burggraaf-partij en zij wilden hun vingers niet meer branden en met de bevolking in botsing komen. Ja, nu zaten de Staten er mee. Wat nu te doen? En nu de Magistraat van Westeap pelle weigerde de gegeven bevelen uit te voe ren en de leden liever eenparig aftraden, droegen de Staten.aan de Magistraat van Veere de berechting op. Deze. die natuurlijk geheel onpartijdig te genover deze zaak stond, aanvaardde deze onaangename opdracht. Om te beginnen lie ten zij de goederen der veroordeelden in beslag nemen voor proceskosten. D'eze be droegen f 2280. Burggraaf hebben wij uit het oog verloren op reis van Harlingen naar Groningen, doch hij schijnt weer naar Zeeland terug te zijn gekomen, want 30 Juli 1789 schreef de Ma gistraat van Vlissingen aan die van West eappelle, dat Burggraaf aldaar was geweest, doch het verblijf was hem in de Scheldestad ontzegd. Nog altijd scheen Burggraaf de gemoede ren op het platteland in gisting te houden, zooals blijkt uit den last van de Staten van Zeeland (13 Sept. 1779) om Burggraaf te vatten. De weigering van Vlissingen en deze nieuwe Staten-last waren olie op het vuur en Walcheren geraakte weer in opwinding. De Magistraat van Westeappelle hakte eindelijk den knoop door. Zij nam een alge meen besluit, dat verbannen personen weer te Westeappelle mochten komen wonen en dat aan sommigen schadeloosstelling zou ge geven worden. Deze publicatie geschiedde, waarbij' Burggraaf gezeten op een wagen en omstuwd door een juichende menigte tegenwoordig was. Vanaf den wagen vroeg Burggraaf nu aan Burgemeesters en Schepenen of deze publi catie nu uit v r ij' e n wil was geschied, daar zij vroeger hadden verklaard ge dwongen te zijn geweest. B.B. en S.S. verklaarden eenparig, dat dit besluit geheel vrijwillig was genomen, zon der eenigen dwang. „God beware u zulks weer te doen. Gij zult er rekenschap van moeten geven in den dag des oordeels. Wat ik uitgestaan heb in. die jaren is niet te zeggen." Hiermede was de zaak ten einde. Of Burggraaf den volgenden Zondag ter kerke is geweest om opnieuw z ij n zangwijze door te zetten, vermeldt de geschiedenis niet. Voor aardsche zegen niet, mijn God, wil 'k méést U danken: Niet voor Uw gouden zonneschijn, stralende in den hof Mijns levens, waar ik blij om bloesemende ranken In jonge vreugd mij koesterde, en zong Uw lof. Niet voor den arbeid ook, dien 'k dankbaar uit Uw handen Aanvaardde en blij verrichtte en noode glip pen liet, Als 't avondduister viel op sluimerende landen, Waar spade en ploegschaar wacht op 's wer kers morgenlied. Voor wat mij 't naast U bracht, zij 't hoogste Gij geprezen! Toen Gij met teed're zorg leed's schaduw voor mij zocht, Erkende ik in Uw doen de lout'ring van mijn wezen, Uw heerlijk doel U nader komen mocht. Houd dicht in Uw nabijheid mij, o eeuw'ge Vader! Broos is mijn willen, feilbaar steeds wat ik verricht, Toch gloeit mijn hart voor U! Breng heil'gend het U nader 'l Zij voor mijn levensgroei Gij schaduw kiest of licht! E. v. 0. Beste nichtjes en neefjesl Daar we deze keer nog al veel ruimte noo dig hebben, zal ik maar direct aan de brief jes beginnen. N)i e u w d o r p. ,Hakkertje". Wat heb jij je vacantie goed besteed zeg. Zoo'n flinks hulp erbij vonden ze zeker wel een heel ge mak. Dank je wel voor de foto, je staat er goed op hoor. „Juffertje". Echt leuk, dat ze die krant bewaren. Wie weet, wordt P. la ter nog niet een babbel-nichtje. Ja, dat spel letje ken ik wel; hebben jullie het ze erg moeilijk gemaakt? „Breistertje". Vader had gelijk hoor, maar nu was het al veel beter. Je moet maar flink je best doen, dan wordt het volgende rapport vast wel goed. Hilversum. „Primula." Wat heb jij een schitterende reis gemaakt zeg. Daar sal je nog wel vaak aan terugdenken. Jammer dat je niet meer mee kunt doen, maar ja, je werk gaat voor en ik kan best begrijpen dat je nn veel moet leeren. Ik wensch jou verder ook het beste en hoop dat je het volgend jaar slaagt voor je examen. Goes. „Barberis". Jou brief begint al vast met een goed voornemen. Wat heeft vader een mooie dingen voor je gemaakt zeg. Ja, ik ken het ook, maar daarom over komt het me toch wel eens dat ik er haast niets in heb. „Karekiet". Jij hebt in de va cantie een flink stukje van ons land gezien. Jullie hebt mooie plekjes uitgezocht ook. Zijn de kiekjes goed gelukt? 't Is altijd 'n aardige herinnering hé. „Witje." Je hebt de raad sels nog niet goed opgelost. Je moet nog maar eens goed lezen, wat ik twee weken geleden daarover schreef en anders maar eens vragen of iemand je er bij helpt. Serooskerke. „Maurits". Ik ben blij dat je toch mee blijft doen, want ik mis nie mand graag. Fijn, dat je een raadsel voor me gemaakt hebt, ik kan het best gebruiken hoor. Ondanks de zeere hand heb je toch keurig geschreven. Maakt Moeder het nog goed? „De Ruyter". Vind je het niet jam mer als je zoo'n konijntje heelemaal zelf ver zorgt hebt om het dan op te eten? Ze ma-

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1933 | | pagina 8