ti ti ti §°^S|0.ti|3 ti rt -^ **s r* flrf Vif: :is 2:11 w Ï3Ï? a a 1 -a ill Is ti ti ti ALSEM TEUGEN Uit het Zeeuwsch Verleden Brieven over Opvoeding. X H ti* ti) u X ti H— -*-> z '0 to 1-4 n O CU a ti) 2 S G ti 23 H O O CC CS u 00 Q hl a a - a g ti •*-* .s y as- to -g d Q a J s S 5 a vsS -"g 5°°° H ÏO rt «S1- ®--° CQ 5 17-4 -*-> o ^o H-, PAV4 —I ti3 ^S' cn t/2 73 ti O o 73 "J3 23 .a 23» 0 8>.£ s* 73 73 W 2 to 23 G cn «J •3 -g 03 c sSo g^S a a o a a 0 00 5- ttf) s. fi m -H S fl O) rj -ti 33 5H 73 n) iQ tn Q ■9 g -■§ 2* O C rt) 0 J-2 23 t. +J T3 1 Q t« O ctf a? ti <0 o •o "O J3 -o So O O U CQ T— >3 e3 D "a o t. t, etc O 0OJ3 ti ■a st) a fi a So© •2 fe ^So .0 s -ti G 2 -♦-» G -£ S - to a a 5 a 8 CO ti ■o 3 23 4-» ti "tf -»J ti O CC 23 O S 0 a> 73 00 «♦-( Gi *-< W 03 O a g "S cn 0 s.§ T3 3 O •6 t£ w cfl O g S-. O 73 g {-< G - 00 M .3 2 gl® G 3 o N P a© d) 73 73 G G r« cn u V V fl 0 o o 2 2 bo Ü0 73 to G cö -*-> fi rz2 it cd G ri - O O O cn cn -♦-> *-«75 73 c 9 5 og|g IS aaaK a odd 0 CO a "H ■S'" aS fe S 1 ego H (-1 o to 3 V w d ti ti -2 ti d cn 2 0 a 8S w d a o to o| 601 IS -§S I S"H- In o fe 8 ^'a -♦-> c -«-j a'3 ^3 ti cn g «2 S ti ti 73 s 0 N rt S 73 g c ho,d .3 W U) p ti &0 I 2^° g)-2 c ■3 73 ti 73 rQ ti -o ti J*> U) 0 O go ti 00 CQ /-< Sn© O S-< aa S tc§ •3 c :d S> O h 2 2 Só jfHii b-•«&£.as a ©ti ffititJOt^^l' 'a g't I S Ï- to^ - SO O •I-J oj 21: M ?l^91 ■S 2 w So 2^ 23 to <S a ti 7J p O 23 cn U1 ■g §S "b Si, t; d d ,-s o §>3 O d 73 73 r« fed.a a O ti 3 ti 73 d m co r; d CO 3 a o b d OT3 fe ifd >r-( O ti 73 CC 9 c N bog" M 73 to h N O ■g 75 t "ti to ti 73 .2 rT .0 O O N cn to,g titi© -r r" 2*J 2ti CQ P 137 02 J> ^4 cn rH to .s-s -ti 2 0 8 2 S-4 Jj to - 23 o 73 O o ti ,5 S Mi to 2 g £r -b t4 ffi ti 73 7J i3 s oS a ■oS t3 o Z, CQ 2 *- 23 ti ti O 73 73 tO 73 -_j ti ti N S| öS N -sSd a c S3 5 g gi"« a c s. ac o b g d fl< S ti •ti P o to to 23 Kr\ 60-a o ta-g d :S - S a) 5 s 2 4-) ^3 73 ti *-4 bo o d O ai d d- W - TS - 5 *4 c 3» ti co P ^85 dH i^dl-g o -H t4 to co g. a> g °a O bo p. roes in het leven vervuld had? Het leek niets dan achterblijven en toezien, de natuurlijke op dracht van een moeder, wier kinderen vol wassen en weggetrokken waren, maar het waa toch een taak vol verborgen actie ge weest, een taak van wachten en luisteren, van effenen en vergoelijken, van aanvullen en tegemoetkomen. Ze zag het zoo duidelijk, en ze wist: ik ben het, die dit spoor moet volgen, ik Ze noemde het: negatief leven, in dien eersten tijd na moeders dood. Zóó zag ze moeders leven: „moeder was er.meer niet!" En zulk een leven op den achtergrond saamgedrongen binnen de beperktheid van een gezin, ze zou het niet kunnen, naar ze dacht. Langzamerhand leerde Henriët iets be grijpen van dat zelfvergeten, teruggedrongen leven; nu eerst; na moeders dood. Toen zij nog in hun midden was, had dit wondere leven-van-dienen nooit een bijzondere sprake voor hen gehad; zij aanvaardden het, als iets dat geen enkele vraag doet rijzen en nooit tot verwonderen stemt. Nu zij van nabij immers door eigen ervaring met zulk een leven op den achtergrond kennis maakt, leert zij moeders taak wel zeer duidelijk zien En steeds beter gaat ze beseffen, dat z ij deze taak moet overnemen, het leven van haar rijkste droomen op den achtergrond drin gen, in een zelfvergeten, teruggedrongen be staan haar bestemming leeren zien. Tot welk een zegen wordt zij dan in den familiekring! Tot welk een prachtigen arbeid is zij in staat! Ze heeft haar taak, haar roe ping ontdekt en bereidwillig aanvaard; al is het dan ook een taak op den achtergrond Alles is anders geworden in dit eene jaar na moeders dood. In dien tijd heeft ze ge leerd het leven te aanvaarden zóó als het komt, en is er de kracht om „ja" te zeggen op dit nieuwe begin. Al het andere: illusie en begeerte, ideaal en verlangen, op den achtergrond, wijl zij te duidelijk ziet dat niet in die richting de be stemming van haar leven ligt. Zoo gaat ze den anderen kant op, tegen haar verlangen en hopen in: een leven met zorg, veel toe wijding en opoffering, weinig tastbare over winningen; een zelfvergeten. teruggedrongen leven, zooals dat eens het deel vein haar moeder was. Maar toch: zij erkent hier haar taak, en het stemt haar gelukkig en dankbaar. Zij heeft het oude volkomen vaarwel gezegd; nu is er het nieuwe als een kostbaar bezit, een volledig geluk. En ze brengt in eigen leven in practijk, waarmee ze eens, toen ze verpleegster was, een andere vrouw troostte: Er is ontzettend veel verdriet, maar het is doelloos, de moog- lijkheden die je niet gegeven zijn als werke lijkheid te doorleven, en door dien waan het leven van eiken dag te verwaarloozen; dat is moordend voor jezelf Zoo staat het verleden, de droom, de il lusie, op den achtergrond teruggedrongen, en heeft de plicht, het niet verlangde, maar aanvaarde een eerste plaats inge nomen. En zijzelf? Een leven vol verantwoordelijkheid in lei dende functies; men verwachtte heel veel van haar! En dan de overgang: de plaats op den achtergrond.... moeders taak overne men, in de vervulling daarvan stil en geluk kig zijn Wij mogen dezen roman gerust rekenen tot het beste, dat mevrouw van Hille-Gaerthé ons geschonken heeft. Hoe zuiver is haar visie, hoe raak de typeering! Henriët van Weede zien wij ten voeten uit geteekend, en ook de anderen uit ditzelfde gezin zijn leven de personen voor ons geworden. Als er één zwakker punt moet genoemd worden in dit overigens zoo gaaf en sterk geheel, zouden wij de figuur van Bram willen noemen; wij gelooven niet, dat deze in het verhaal goed tot zijn recht komt. Ligt misschien de oor zaak daarvan aan het feit, dat de groote kracht van deze schrijfster nu eenmaal te vinden is in de uitbeelding van vrouwenfi guren? Want deze op juiste wijze te teeke nen, is stellig haar rijkste gave. Wij bewonderen het in deze schrijfster steeds meer, dat zij zoo volkomen zichzelf is gebleven. Reeds veel heeft zij geschreven, en zeker: er was groei en vooruitgang; maar dat ging volkomen met behoud van het eigen zelf, van het zuiver persoonlijke dat haar kracht is. Deze nieuwe roman verdient een plaats van beteekenis in de rij van hetgeen me vrouw van Hille-Gaerthé ons gegeven heeft. Wij mogen dan ook krachtig opwekken, om dit boek eens te lezen. Men make kennis met dit werk. een neutralen roman van de beste crrwrf A. L. VAN OYEN. door VEDEKA. 4). „Ik ook; goeienavond Dirk", en hiermee stapte de boer verder. De snijder had eerst wel wat beteuterd gekeken. Was me dat nu ook een antwoord van dien boer? Den volgenden Zaterdagavond had Dirk geen zin om naar den scheerwinkel te gaan. Hij voelde zich niets lekker en zou den baard Zondag over maar laten staan. Toch werd het al spoedig bekend, wat plan boer IJzerman had. Höj nam met zijn gezin intrek op het slot. Zijn arbeider werd zet- boer op de Clara-Hoeve. Dat velen dezen dat misgunden is te begrijpen. Want, IJzerman mocht trotsch en precies zijn, voor zijn per soneel was hij goed. De wisseling van slot- en hoevebewoners had nu een jaar of acht geleden plaats ge had. En sedert was de heer IJzerman er niet op vooruitgegaan. Wel wat zijn vermogen be treft, maar niet wat zijn karakter aangaat. Nu hij zijn droom verwezenlijkt zag, en hij werkelijk heer van „Huize Nienoord" gewor den was, werd hij nog hoogmoediger. Nu was hij „de man" van het dorp geworden, al thans in eigen oog. Toch bleef hij vriendelijk zoo 'tleek. Maar het was een eigenaardige vriendelijkheid. Hij behandelde de menschen met nederbuigende genadigheid en liet niet na op een of andere wijze te laten merken, dat hij ver, zeer ver boven de dorpelingen stond. Omgang hield hij nu eigenlijk alleen maar meer met Jansen, een rijke boer, die aan de andere zijde van het dorp woonde. Natuurlijk was hij erg op zijn eer. Wie per ongeluk zich nog eens liet ontvallen „boer IJzerman", die was voorgoed in on genade gevallen. Sprak men echter van „mijnheer IJzerman", dan stond men in een best blaadje. Zijn eerzucht grensde aan het kleingeestige. Zoo had een jongen, die on bekend was in 't dorp, hem eens gevraagd: „Kunt u mij ook zeggen, waar boer IJzer man woont?" En barsch had het geklonken: „Boer IJzerman woont hier niet, maar mijn heer IJzerman staat hier voor je. Zeg tegen je baas, dat hij in 't vervolg beleefder knecht stuurt." De snijder, die dit voorvalletje toevallig gehoord had, had het onder groote hilari teit van de omstanders bij den barbier ver teld. Van algemeene bekendheid was, dat de slotheer ieder die hem tegenkwam schuin achterna keek, of ze wel heusch de hoed of pet voor hem afnamen. En sommige on- verbeterlijken vergalden hem het leven als eenmaal Mordechai dat van Haman. Met den predikant kon IJzerman het hee- lemaal niet vinden. Och, ja, die man was goed genoeg, daar niet van. Maar p reeken, dat kon hij niet. „Op een stoel hoort een redenaar", placht hij te zeggen. En wat had men nu eigenlijk aan dezen man? Daarom kwam hij ook niet geregeld ter kerk. Als hij er was, verzuimde hij niet zijn gave zóó plechtig te offeren, dat de buurlui konden zien, dat hij, IJzerman, een rijks daalder in het zakje deed. 't Ging al weer niet uit het hart, maar om den boventoon te voeren. De ware reden, waarom hij den predikant niet mocht, was een geheel andere. IJzerman meende, dat zijn dochter Bertha eigenlijk te voornaam was, om gewoon met de andere meisjes ter catechisatie te gaan. Dat paste in hun stand nu niet meer. Daarom had hij zijn bezwaren kenbaar gemaakt aan den pre dikant. Deze had echter beleefd maar beslist geantwoord, dat hij dat niet kon doen. Hij mocht en wilde geen onderscheid maken. Indien Bertha evenwel beslist verhinderd was, op het gewone uur te catechiseeren, dan werd de zaak anders. Maar dan kwam niet dominee op „Nienoord", maar dan moest ze komen aan de pastorie. Zoo was de regel altijd geweest en daarvan zou hij niet af wijken. Dat had den trotschen man gekrenkt. Wat, geen onderscheid maken? Dus hem, mijn heer IJzerman, behandelen als ieder gewoon lid? Zijn hart was sedert dien tot berstens toe gevuld met nijd, als hij aan 't gezegde van den „preekheer" dacht. En deze? Och, hij had wel begrepen, dat hij nu in 's heeren IJzermans oogen geen goed meer kon doen. Maar als een verstandig man, trok hij er zich weinig van aan. Eere, wien eere toekomt. Maar hij hoopte er voor te waken, dat in zijn gemeente de maatschappelijke welvaart niet zou mee brengen, een heerscher over de broederen. Evenwel, doordat er overal velen zijn, die sommige personen naar de oogen zien, was IJzerman toch een van de invloedrijkste per sonen van het dorp geworden. En hij wist zijn macht te laten gelden ook. Menigeen had dat al tot zijn schade ondervonden. IJzer mans arm reikte ver. „Vader en zoon kunnen ver uit elkaar loopen," zeiden de dorpelingen wel eens. De oude IJzerman leefde stil in een net huisje in 't dorp. Als boer had hij gewoond in de omgeving van Boschloo. Toen zijn vrouw gestorven was, had hij de boerderij verlaten. Niet, dat hij wars was van den ar beid, maar toen zijn echtgenoote hem ontno men werd, kon hij 't op de plaats niet langei uithouden en was naar 't dorp getrokken. De oude, innig vrome man was zeer gezien, 't Was hem goed gegaan in de wereld, maar hij was de eenvoud in persoon gebleven. Veel kwamen vader en zoon niet bij elkaar. Hun karakters verschilden te zeer. Af en toe kwam de oude op het slot. Niet vaak; hij voelde er zich niet thuis. De slotheer liep den drempel ook niet zwart bij zijn vader. Hij ergerde zich aan diens eenvoud. Des te va ker kwamen de kleinkinderen, voornamelijk Bertha. De oude man was zeer aan hen ge hecht en de liefde was wederkeerig. De oude man had met zorg de toenemende welvaart van zijn zoon gezien. Hij gunde het hem van harte, maar hij kende zijn Adolf en wist hoe gevaarlijk 't voor hem was. Er bestond een klove tusschen vader en zoon, en dat was het geloof. Hbeveel tranen waren daar al niet om geweend, en hoeveel gebeden om genade niet opgezonden! En voorwaar de oude IJzerman had zich niets te verwijten. Hij had zijn kinderen ge geven een christelijke opvoeding. Van kinds been af was Adolf meegegaan ter kerk, als jongeling bezocht hij trouw catechisatie en jongelingsvereeniging. Al was hij een vroo- lijke Frans, toch ging hij de perken nimmer te buiten. Algemeen gold Adolf voor een oppassende jongen. Maar het ouderoog ziet scherp. En zoo was het den ouders niet ontgaan, dat het bij hun zoon, met al die oppassendheid niet het rechte was. Al verzuimde hij als jongeling kerk, vereeniging noch catechisatie, de ware belangstelling ontbrak hem.Ook lieten vader en moeder niet na, de eerzucht, die Adolf reeds als kind kenmerkte, te bestrijden. In- plaats van beter werd het met de jaren min der. Adolf werd eigenzinnig. Tegen den zin zijner ouders was hij ge huwd met een ongeloovig meisje. Haar schoonheid en rijkdom wogen ruim op tegen 't gemis aan godsdienst. Deze keuze had den ouden IJzerman zeer gegriefd. Hij zoowel als zijn vrouw hadden alles aangewend om hun zoon die keuze te ontraden en dat tijdig, evenwel vruchteloos. Met nadruk hadden ze er op gewezen, dat in een huisgezin het ware geluk niet kan heer- schen, als de bronader van het geluk niet van harte gediend wordt. Maar vanzelf, vader en moeder zagen het te donker in. Immers kon 't nog best gebeu ren, dat zij juist door het gezin van IJzer man tot andere gedachten kwam. Vader schudde het hoofd bij zulke redeneeringen. Hij hield zijn zoon Gods Woord voor, dat gehoorzaamheid eischt ook aan 't gebod: „Trek geen juk aan met een ongeloovige". WEES GEDULDIG! Kort is 't leven, Als een bloem die even prijkt, Ais een wolk die heengedreven Voor de macht des stormwinds wijkt, En de zon brengt in 't gezicht Die het gansch heelal verlicht. HEBT GELOOF! De hoop doet leven, Vreugde schept ze uit droefenis; Psalmgezang wordt aangeheven Ook bij 't smartelijkst gemis. Als gij zalige uitkomst wacht Door de Toekomst aangebracht. STRIJDT MET ERNST! Zoo is 't leven. Wee hem, die zijn tijd verspeelt, En 't talent, aan hem gegeven Niet met ernst gebruikt en deelt Wee hem. die zijn werk verzaakt Ziet de dag des oordeels naakt! BID AANHOUDEND! Want die vragen, Zij ontvangen telkens meer, Kunnen heldendaden wagen Tot huns Meesters roem en eer. Weet dat God ten allen tijd U verhoort en nooit verwijt. WEES GEREED! Het eind komt nader, Velen zijn reeds voorgegaan. Wie gelooft, gaat tot den Vader, Spoedig is de reis gedaan. Christus dierbaar offerbloed Maakt ons ook het sterven zoet. (Licht in Lijden.) De Verbanning van Ysbrand Burggraaf. door A. M. WESSELS. I. 't Is nu ruim twee jaren geleden, dat wij de geschiedenis van Westkapelle hebben be handeld, waarbij wij uitvoerig hebben stilge staan bij de zeden, en gewoonten der be volking en bij de historie van den beroem den dijk. Wij hebben toen aan het slot me degedeeld, dat wij later nogmaals een blad zijde uit het historieboek van Westkapelle zouden opslaan en geven thans hieraan uit voering. In het jaar 1774 kwamen hier de gemoe deren in beweging door de invoering van de nieuw berijmde psalmen. Petrus Dathonus, alom bekend, had een Fransche berijming van de Psalmen in het Nederduitsch over gezet. D'eze overzetting was gedurende twee eeuwen in de Ned. Herv. Kerk gezongen. Er waren echter zulke gewichtige bedenkingen tegen gerezen, dat op last der Agemeene Sta ten tot een nieuwe berijming werd besloten en deze werd ingevoerd. De Ambachtsheer van der Perre beijverde zich, om ook te Westkapelle de oude zang wijze door de nieuwe te doen vervangen. Hij machtigde de kerkmeesters om voor magi straat en kerkeraad nieuwe psalmboeken aan te schaffen en bepaalde den dag van in voering op 31 Juli 1774. Dit was nu alles goed en mooi, doch de overige ingezetenen hadden geen nieuwe psalmboeken en ook geen lust -- vooral niet op bevel om die aan te koopen. De predi kant las de nieuwe berijming voor, de voor zanger met enkele autoriteiten zongen de nieuwe woorden, maar de Westkapelsche gemeente hield zich aan de oude en galmde die met groote inspanning uit, wat vooral bij gemis aan een orgel, tot schromelijke ver warring aanleiding gaf. Intusschen was de tegenkanting bij velen spoedig overwonnen en zongen, eer twee ja ren verloopen waren, de meesten de nieuwe berijming, wat den burgemeester Huibrecht- se aanleiding gaf, den 16 Febr. 1775 den magistraat voor te stellen, om tot verbete ring van het kerkgezang een begin te ma ken met het zingen op hoele en halve noten. Dit was in navolging van Middelburg, al waar men sinds begin 1775 de psalmen op heele en halve noten zong. Het voorstel werd niet aangenomen, doch besloten werd te trachten, om wat vlugger te zingen en den schoolmeester op te dragen, kosteloos onderwijs in het zingen te geven, tegen vergoeding van kaarslicht. Later werd hiervoor aan meester Krijger f 5.40 uitbe taald. In April 1775 kondigde Ds van der Sloot van den kansel af „Alzoo men ook in deze, gelijk in alle an dere gemeenten, met het grootste genoegen gewaar wordt, dat op last der E.M.H. Staten der Provincie ingevoerde psalmen, zoo al gemeen als met stichtinge worden gezongen, en hier niets meer aan schijnt te ontbreken, als dat het gezang zelve op eene égale en niet te veel slepende maat geschiede, zoo is het, dat wij op het ernstigst, en uit zucht voor dat zoo voorname deel van den Gods dienst verzoeken, om hunne zangmaat bij de publieke godsdienst zoo kort doenlijk te zijn, en met de meeste aandacht oplettend te wezen, hoe bij den voorzanger dezer stede (Westkapelle was een smalstad, zooals wij vroeger opmerkten), iedere maat wederom worde begonnen opdat alle verwarring in den godsdienst voorkomen en aan deze onze goede intentie voldaan worde". Dit verzoek viel bij enkele weerspannigen niet in den smaak en in plaats van vlugger te zingen, rekten zij de tonen zoo lang mo gelijk, om daardoor verwarring teweeg te brengen. De Ambachtsheer gaf den raad om den voorzanger aan te manen, wat langzamer te zingen, met het gevolg, dat de verwarring nog grooter werd. De Ambachtsheer, dit ge kibbel en geharrewar moede, deed het vol gende afkondigen: „Verbod van alle wanorde in het psalm gezang in de kerk, op een poenaliteit, dat zij die zulks plegen, de inwoning in deze plaats voor eenigen tijd zullen ontzegd en dus ge bannen worden." Deze ernstige bedreiging bleek niet af doende te zijn, want de Magistraat zag zich genoodzaakt, eenige personen te ontbieden, hen op het ongepaste hunner handeling te wijzen, en ernstig te waarschuwen, daar ein ders verbanning onherroepelijk zou zijn. De Westkappelaars waren eerst wat ont hutst, doch zij lieten zich zoo maar niet rin- gelooren. Zij zetten zich schrap en zongen de psalmen op de oude langzame manier. Zij gingen kalm hun gang en zongen door met al de vereischte „wentelingen, kouwingen, verhoogingen en slangsgewijze dwarrelin gen." Hoe zou dat afloopen? Er was in de smalstad Westkapelle maar één gerechtsdienaar, maar met het oog op een eventueel kerkelijk conflict op den a.s. Zondag, werd die van het naburige Poppe- kerke even „geleend". Nu kregen deze twee gerechtsdienaars last, om scherpelijk op te Ietten, wie het langst nazong, om dan proces-verbaal op te maken. Er waren- nog niet veel verzen gezongen, of er stonden reeds verschillende overtreders „op de bon". Van te voren was reeds beslo ten, korte metten met die zangers te maken en door eenige strenge voorbeelden de schrik er in te brengen. Den anderen dag werden allen ten stad- huize ontboden, waar de vierschaar gespan nen werd. Het langzaamste zong volgens de inge komen politie-rapporten - zekere Zacheus, een kleermaker. En de vroedschap besloot met meerderheid van stemmen hem weg te jagen. „Ho, ho, wacht even!" zeiden twee sche penen, die met het vonnis niet accoord wa ren gegaan, „denken Burgemeester en Schepenen er wel aan, dat Zacheus onbe middeld is? En dan een vrouw met vier kin deren, die onverzorgd achterblijven! Die heb ben niets gedaan, en kunnen niet uit de heer lijkheid van Westkapelle worden gebannen. Zij komen ten laste van onze armverzorging! En als dit vonnis uitgevoerd wordt, dan heeft Westkapelle een strop. Zóó had de vierschaar de zaak nog niet bekeken. Men vond de opmerking juist, en besloot dan maar liever Zacheus vrij te la ten, en hem rustig te laten kleermaken, en zoo kwam de langzaamste zanger er gemak kelijk af. (Wordt vervolgd.) GH. Op reis met kinderen! Misschien schrikt ge wel, omdat ge daar van al zooveel last en ongemak en verdriete lijkheden hebt ondervonden en gezien, dat ge er liefst maar niet meer over praten wilt. 0, dat kan heel best zoo zijn. 't Zou me niet verwonderen. Ge zijt gerust de eenige nietl Maar toch: juist daarom kan het wellicht geen kwaad, er eens rustig even over te praten. De vacantietijd is weer voorbij, het leven gaat weer zijn gewone loop: misschien is het nu juist de geschikte tijd. „Met kinderen iap reis: het is niets dan moeite en verdriet! Het is dan net, of dat kleine goed dan nog veel lastiger is dan anders. Je kunt wel aan het verbieden blij ven en het geeft je ongeveer niets! Een pak slaag zou je ze dikwijls willen geven, als je het niet ontzag voor je medereizigers!" Die klacht komt u niet zoo vreemd voor, is 't wel? Neen! Maar nu ga ik u een ant woord daarop geven. Als ge er maar niet te zeer van ontstelt! Want het luidt nogal kras: dat is dikwijls de schuld van die ouders zelf! Nu even op adem komen. Niet boos wor den, maar even nadenken: Het kan best zijn, dat ge me straks gelijk geeft. Natuurlijk moeten onze kinderen netjes zijn en niet ongehoorzaam, niet eigenzinnig, niet wild rf woest. Natuurlijk! En ze moeten zich behoorlijk gedragen en niet roekeloos zich in gevaar begeven. Natuurlijk! En ze moeten zich niet onnoodig vuil maken en hun kleeren niet scheuren. Wie zou dat te genspreken? Maar nu zijn ze op reis! Dat is ongewoon en het is vol prettige afwisseling. Moeten ze nu stil in een hoekje zitten? Neen, ze willen heel veel zien. Welnu, laat ze dan veel zien. Ga naast ze zitten en wijs ze op tal van din gen. Laat ze vragen, alles wat ze willen! En geef gij antwoord, als ge kunt. En als ge 't niet weet, zeg dan, dat ge niet alles weet. Dat is eerlijk, en uw kind verstaat dat. Maar verbied nu niet te vragen en verbied niet te kijken en verbied niet al hun uitroepen van verbazing: leef er in mee en wees in al die dingen net zoo belangstellend als zij. Dan gaat de reis vlug en aangenaam en de „last posten" zijn bevredigd. Als ge zelf in een boek gaat zitten lezen of als ge een dutje wilt gaan doen, dan zijn uw kinderen, die levenslustige, het moei lijkst! Maar als ge mee leeft, mee geniet, mee opmerkt, mee lacht, mee u verbaast: dan valt het met die kinderen ook wel meel „Maar ze maken zich zoo vuil soms!" Dan moet ge ze op reis niet zoo'n fijn pakje aan trekken, niet zoo besmettelijk licht-gekleurd kleeden. Daar zult ge plezier van beleven, enuw kinderen niet minder! „En dan kunnen ze zoo onbeschaafd doen!" Ja, dat komt voor! Maar hebt ge ze dan wel al de dagen, die vooraf gingen, ge leerd het tot een gewoonte te maken, een vaste gewoonte, om beleefd en inschikkelijk en netjes zich te gedragen? Of wilt ge dat alleen maar, als ze op reis zijn? Dan ja, dan is het te laat. Maar is dat hun schuld? Hun schuld alléén? „En als het dan nog zoo heel erg warm isf 0, dan is het nog erger!" Ja, het is waar. Maar als het dan nog eens zoo buitengewoon warm is, ga dan niet op reis. Dan zijt ge het beste thuis! „Maar ik schaam me zoo voor andere menschen, die dat alles zien en hooren!" Daar hebt ge gelijk aan. Schaam u maar! En neem u ernstig voor, uw kinderen zeer veel goede dingen te leeren alle dagen, die ze thuis zijn! Jong geleerd is oud gedaan! En thuis geleerd: dat is daar buiten makkelijk toegepast! Begrijpt ge het? De les was hard, maar toch goed bedoeld. En geeft ons werk, u en mij en alle ouders. Laten we er ons maar ernstig toe zetten! OPVOEDER.

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1933 | | pagina 8