Voor de jeugd. Met den Prins in het veld. Zaterdag 16 September 1933 No. 240 Voor den Zondag Petrus door Jezus bestraft. Vertrouwen op God. Letterkundige Kroniek L Beate Nichtjes en Neefjes! Nu we weer in de maand September rijn kijken jullie natuurlijk iederen Zaterdag of er al iets voor de jeugd in het Zondagsblad staat. Mijn plan was de volgende week weer met de gewone raadsels te beginnen. Deze keer voor de liefhebbers alvast een kruis woordraadsel, waarvan de oplossing later tegelijk met de anderen kan worden inge stuurd.. Vele groeten TANTE DOLUE. Horizontaal. 1 Plaats in Gelderland. 3 Vroeger. 5 Troepen. 10 Landbouwwerktuig. 12 Meisjesnaam. 13 Lidwoord. 15 Familielid. 16 Harde boomvrucht 17 Niet vast. 18 Aan het hoofd. 19 Houten rolletje voor garen. 20 Afgekorte jongensnaam. 21 Lidwoord. 22 Begin van legende. 23 Landbouwwerktuig. 24 Lap goed. 25 Niet voor. 27 Eerst komende. 28 Een grappenmaker. 29 Jongensnaam. VerticaaL 1 Plaats in Gelderland. 2 Getij. 3 Voegwoord. 4 Viervoetig dier. 6 Lengtemaat 7 Ontkenning. 8 Naaldboom. 9 Voegwoord. 11 Niet te weinig. 13 Hondensoort Meerv. 14 Is zwaar. 15 Waar ontdekkingsreizigers heengaan. 17 Laatstleden. 19 Jongensnaam 21 Kaal 23 Telwoord. 24 Lidwoord. 26 Voorzetsel 27 Begin van een sprookje. M). „Ze zouden ons nog wel kannen zien, maar ze hebben geen erg in ons", fluisterde Henk. „Hou je stil! Anders hooren ze je!" ant woordde Florus even zacht. Henk zat, ondanks hun eflende, te schud den van het lachen op zijn wiegelenden tak. „Je denkt zeker, dat de Spanjolen het gras kunnen hooren groeien, net als die vriend van Tijl Uilenspiegel, je weet wel." Florus was eerst van plan hem een op stopper te geven over zijn „lawaai schop pen". Gelukkig bedacht hij nog in tijds, dat hij dan in 't water zou vallen. Zoo zag hij dan, zonder zich verder te verroeren en Henk deed in dit opzicht niets voor hem onder hoe de Spanjaarden nog een salvo losten op het zeil en toen, welvoldaan over den uitslag van hun pogen, terug keerden op den weg, dien zij gekomen waren. „Zij denken stellig, dat wij nog in de boot waxen, en dat wij nu zijn verongelukt. Zie, de boot drijft het ondersteboven verder!" Florus en Henk vertelden elkaar dit groote nieuws met groeiend pleizier. „En nu als een eekhoorn van tak tot tak!" Henk gaf het voorbeeld en met geschram de gezichten en ontvelde handen stonden bei den kort daarna veilig op het paadje, dat door het moeras naar de legerplaats voerde. „0 Henk, wij zijn gered!" riep Florus. „Zie, langs het pad zijn overal lange pa len gezet. Nu kunnen wij veilig verder loo- pen!" „De Spanjaarden aan dezen kant zijn ook omgekeerd!" Beiden zagen elkander aan. „En ik vond, dat wij zoo bitter ongelukkig waren!" „En ik was zoo kwaad en wanhopig, om dat we de boot kwijt waren geraakt!" „Wat ons ongeluk scheen, was onze red ding. Het is een wonder!" Zij waren al heel dicht bij de buitenwer ken der Schotsche troepen gekomen, toen een lange, magere jongen van hun eigen jaren, opstond van een zandhoop langs den weg en jammerend en klappertandend beide handen naar hen uitstrekte. „Help mij! 0, help mij! Ik wou dienst ne men bij het leger van den Prins. Toen ben ik in de handen van de Spanjaarden gevallen, 't Was een heele troep. Ze hebben me half dood geslagen, meer kruipend dan loopend heb ik hen 's nachts kunnen ontvluchten! Och, heb medelijden met een ongelukkigen stakkerl Help mij!" De jongen zag er zoo erbarmelijk uit, dat Henk en Florus, dankbaar voor hun eigen redding, zeiden: „Nu, ga maar mee. Wij zullen je helpen, zooveel wij kunnen. Hoe heet je?" „Jef," zei de jongen. Toen begon hij te huilen. „De Schotten zouden beter een bad kunnen nemen dan jullie, arme stakkerds," zei Pie- ter Janssen plagend tot Henk, die hem een omstandig verhaal had gedaan van het on geval aan Florus en hem overkomen. „Waarom?" vroeg Henk geprikkeld. Hij was immers een Zeeuwsche jongen en die kennen stroomen en rivieren wel." „Omdat de Schotten met bloote beenen loo- pen. Zij kunnen hun hosen niet bederven bij een onverwacht bad." „Maar evengoed hun schoenen verliezen, als wij." Henk zag naar een compagnie Schotten, die als razend stemden te schieten. De aan voerder had een arendsveer en de soldaten hadden een takje heidebloemen of distel op hun muts. Hun plaid droegen zij over den schouder. Evenals het korte rokje, dat de knie vrijliet, waren die plaids in de kleu ren van den clan geweven, waartoe de voor ouders der soldaten eenmaal hadden be hoord. ,,'t Zijn Bergschotten, die uit de Laaglan den zien er heel anders uit." Pieter Janssen verloor een oogenblik zijn opgewektheid. Hij dacht aan den tijd toen hij tegen de Schotsche hulptroepen van het Staatsche leger had moeten strijden. Het was een vlijmende herinnering. Neen, alles was nog niet voor hem voor bij. Hij kon weer goed maken „De Schotten mikken goed". De stem van Henk bracht zijn gedachten op wat an ders. „Florus heeft gezegd, dat er gisteren zes tien nieuwe vendels zijn gekomen. Zij heb ben een lange reis moeten maken, hoor!" „Nu, wij hebben wel hulptroepen noodig, na de laatste gevechten, vooral omdat de Spanjaarden ook Boxtel en Vlijmen bezet houden". „Zij liggen nn eenmaal onder het bereik van onze kanonnen. Daardoor is dag en nacht ons leger waaks en slaags." Wat een krijgsmansblik heb je gekregen, Henk!" „Ik praat Florus na en Florus heeft het opgevangen van ik weet niet welken po tentaat." „Zoo zie je alweer: Vrienden helpt elkaar", zei Pieter Janssen droog. Het gezicht van een schitterenden stoet deed hem zwijgen. Pluimen wapperden, flu- weelen mantels golfden sierlijk neer over glinsterende borstpantsers Het was of een vorst voorbijging met zijn gevolg. „Dat is geen groep krijgsoversten", zei Pieter Janssen. „Florus heeft gezegd, dat de gewezen ko ning van Boheme met prins Ulrich van Denemarken de belegeringswerken zou ko men zien. Ik denk dat zij het zijn. Zie, de graaf Van Solms rijdt hen tegemoet. Zij zijn het zeker. Nu gaan ze allemaal den kant op van het hoofdkwartier." „Koning Frederik is een neef van den Prins, nietwaar?" „Ja, door zijn moeder, Louise Juliana." „0, ik weet het al. Dat was een halve zuster van den Prins. Zij is een dochter van vader Willem en van Charlotte van Bourbon. Zij trouwde met den keurvorst van de Palz. Ein, is dat nu haar zoon, die „de Winterko ning" wordt genoemd, omdat hij maar één winter koning van Boheme is geweest, en toen door de Roomsche partij uit het land werd verdreven?" „Wat akelig!" riep Pieter Janssen. „Ko ning te wezen is toch ook al niet zoo mooi als 't lijkt. Een vergeten burger is er nog beter aan toe. Die kan tenminste wonen waar hij wil. Als ze Kee eens nit haar huisje zetten en ze kwam ergens waar ze niet kon boe nen en schuren! Dan zou er wat te doen we zen!" Een geweldig gekraak brak zijn woorden af. Steenen vlogen in het rond, stof en gruis en puin dwarrelden op in dichte wolken. Pieter Janssen en Henk sprongen overeind in de loopgraaf, waar zij met veel ande ren lagen, wachtend tot het bevel van den kommandeerenden hopman hen riep. „Bres! Er is bres geschoten!" klonk het boven hun hoofd. „Vivat Oranje! Nu kunnen wij stormen!" Inderdaad werd dit bevel gegeven. Maar de aanvallers werden teruggedreven, reeds bij hun eerste poging om door de bres in de belegerde stad te dringen. Van den muur floten de kogels dicht als een hagelstorm, zij brachten dood en verderf in de rijen der be stormers. Toen sleepte de bezetting van Den Bosch een groot stuk geschut in de bres. En terwijl de moordende kanonschoten dreun den, vulden de inwoners der stad de opening met balen zand, steenen, tonnen, met alles wat zij bezaten of dat onder hun bereik was. De bestorming werd afgeslagen, en ten laatste maakte de vallende schemering een eind aan den strijd, althans voor dien dag. „Moed houden!" zei Hlenk. „Morgen komt er weer een dag." HOOFDSTUK XTÏÏ De schoten knalden onafgebroken in den donkeren nacht, bevelen, geroep, gejammer en stervensrentelen weerklonken; daartus- schen klepperden zacht de wieken van vele windmolens. Zij waren opgesteld door de in genieurs om de talrijke poelen en moerassen om Den Bosch, die den Staatschen troepen beletten de stad te benaderen, droog te ma len. De vermaarde ingenieur Leeghwater had zelf het werk geleid. Het was een angstvolle, geweldige strijd, waarin menig groot offer Wijmoedig en in stilte werd gebracht. En dien nacht, terwijl de troepen weg trokken, die Gelderland moesten bevrijden van den Wreed en vijand, terwij de musket schoten knalden en het kanon dreunde, en zij die achterbleven in de legerplaats hnn leven moesten verdedigen tegen een driedubbele overmacht, trad Vacquet, ordonnans van Antony Schets, baron van Grobbendonck, de gouverneur van Den Bosch, overhaast diens kamer binnen op het stadhuis. Hij sprak eenige woorden, alleen. „De spie is hier", klonk duidelijk hoorbaar. Gij kleingeloovige, waarom hebt gij gewankeld? Matth. 14 31b. Onze tijd vraagt geloof, een sterk geloof. De strijd op allerlei gebied wordt steeds zwaarder, de moeilijkheden vermenigvul digen zich, de toekomst wordt steeds duisterder. Alleen, wanneer we uit den afgrond van zorg en van nood en ellende ons door het geloof kunnen opheffen, om te schuilen onder de vleugelen van den Almachtige, den getrouwen Vader, Die in de hemelen is, alleen dan kunnen we trots alle gevaren, die we aanschouwen, trots allen strijd, dien we hebben te strijden, blijmoedig en veilig den vaak zoo steilen en zoo somberen levensweg gaan. Er is dus geloof noodig. Geloof, dat ons de zekerheid schenkt, dat de Heere ons niet aan ons lot zal over laten, maar dat Hij Zijn Woord gestand doet. Simon Petrus heeft de grootheid van zijn Meester aanschouwd. Het wonder van de vermenigvuldiging der brooden, waardoor duizenden werden ge spijzigd, heeft zijn hart, met eerbied voor Jezus vervuld. Nooit verheugt zich de discipel van den Heiland meer dan wanneer hij Zijn Maje steit kan bewonderen en prijzen. Dan springt zijn hart van vreugde op. Het wonder, door Jezus verricht, heeft ook thans weer een bijzonderen indruk op hem gemaakt. Slechts enkele uren later, als hij met zijn makkers midden in den storm in doods nood is, heeft hij gelegenheid, om opnieuw de heerlijkheid des Heilands te aanschou wen. Jezus komt tot hen, wandelend op de baren der zee. Eerst zijn de jongeren verschrikt. Maar Petrus herkent weldra Jezus. En zoo krachtig trekt op dat oogenblik de band die hem aan Jezus verbindt, dat hij op Jezus' woord, zich over de golven der on stuimige zee naar Jezus heen spoedt. Lang duurt het echter niet Al spoedig zinkt zijn geloofskracht in. Hij begint meer te denken aan de gevaren, die hem dreigen dan aan de macht van zijn Koning. Het woord van Jezus, dat hij eerst met blijden jubel in zijn hart heeft beluisterd, wordt thans overstemd door het huilen van den stormwind en het geruisch der golven. Zijn oog, dat eerst op zijn Meester ge richt was, op Jezus alléén, ziet thans de afgronden, die zich telkens weer openen voor zijn voeten, en Simon Petrus, die met zijn krachtig geloof, slechts door den band, die hem aan Jezus verbindt, de natuurmach ten kan trotseeren en ongestraft de natuur wetten overtreden kan, zinkt weg in de Wat zonidt gij u, mijn ziel, zoo hard beklagen Omdat de Heer een kruis u geeft te dragen? Waartoe die smart, in 't angstig hart, Zoudt gij vergeefs uw God om liefde vragen? Wat plaagt g'uzelf met twijfel en met zorgen, Omdat Zijn hulp voor 't zielsoog is verborgen? Werp 't alles vrij op God, daar HÜj Dezelfde blijft, zoowel vandaag als morgen! God handelt vaderlijk, niet naar uw zonden; Die zijn 't dié uw verbroken ziel doorwonden. Vertrouw Hem toch, Hij mint u nog, En slaat Hij n, gij wordt door Hem verbonden Dus hart! hef op den blik tot Hem daar boven, Die hulpe zendt vanuit Zijn hemelhoven. Hij is uw God, en zal uw lot Nog wenden, en gij zult Zijn Naam nog loven! golven en zou verloren zijn geweest, wan neer Jezus, de Heere, niet het gebed uit de diepte van Zijn discipel gehoord en ver hoord had en niet Zijn hand had uitge strekt, om den belijder van den Christus, wiens geloofsleven zoo sterk was ingezon ken, van een wissen dood te redden. Bij die redding moet echter de discipel des Heeren de bestraffing in ontvangst nemen: „Gij kleingeloovige, waarom hebt gij gewankeld?" Er zijn menschen, die meenen, dat het een betere openbaring van geestelijk leven is, wanneer de Christen zucht en klaagt dan wanneer hij zijnen God en Koning prijst Om bij de historie van Simon Petrus te blijven, ze zouden, als zij consequent willen zijn, liever gelijk zijn aan des Heeren dis cipel, toen hij, neerzinkende in de golven, zijn groote ellende ontwaarde en zijn nood kreet deed hooren, dan toen hij, sterk in zijn God, in de kracht des geloofs, op Jezus* bevel, kon wandelen op de wateren der zee. Laat dezulken bedenken, dat Jezus een bestraffend woord tot Petrus richt Niet omdat hij geloofd heeft, niet omdat hij op Jezus' Woord het schijnbaar onmoge lijke kon verrichten, maar omdat hij klein- geloovig is geworden, omdat hij gewankeld, getwijfeld heeft! God wordt niet daardoor verheerlijkt dat Zijn kinderen altijd klagen en zuchten, dat ze vreezen en beven, maar daarin, dat de onderdanen van Zijn Koninkrijk Zijn Woord gehoorzamen, zich volkomen aan Hem toe- betrouwen, Zijn beloften aanvaarden, op Zijne toezegging pleiten en zich veilig weten in Zijn nabijheid onder Zijne vleugelen. Wie er zoo aan toe is, roemt niet in zich zelfzelf, maar in zijn Heere en zijn God. Hij kan door Gods genade zingen in tijden van druk, hopen in donkere dagen van zorg en van vreeze, danken zelfs in de ure der beproeving, omdat hij weet, dat zijn Vader in de hemelen hem aan Zijn Vaderhand leidt en het hem ook onder den zwaarsten druk aan niets zal doen ontbreken. Achtergrond door C. M. VAN HlLI,EGAERTHE. AchtergrondDat is, bij het ouder-wor- den, de lentetijd van het leven waarop ds mensoh nog zoo gaarne het oog richt. Het ia een lichtend bezit, dat ons wonderlijk ver trouwd is, en dierbaar in veel moeilijke oogem- blikken: de tijd van 'het verleden, waarnaar da menisch immer terugziet als het leven een an dere richting neemt. AchtergrondDat is een complex van allerlei zaken, die tezamen een harmonieerend geheel vormen op een zoodanige wijze, dat die achtergrond alléén in staat is om het onderlinge verband tusschen dat alles en da eigen plaats der dingen volledig te verklaren. Wanneer een mensoh met een stil en terug getrokken karakter sterft, ontdekken wij door simpel omzien naar het verleden allerlei voor vallen en gebeurtenissen, die toch zulk een duidelijke sprake hebben. Dan ontdekken «j eerst de beteekenis van den achtergrond, sa zien den persoon op den voorgrond in een verklaard licht. AchtergrondDat is ook de verborgen drijfveer bij allerlei 'handelingen, die een spe ciaal doel hebben, door ons met een specials gedachte worden verricht, maar over welk# aanleiding wij niet nader spreken wïHesu Treedt nu dit voor den ander onbekende op den voorgrond en wordt te gelegener tod dis verborgen drijfveer openhaar, dan ziet de toe schouwer zioh veel verklaard: bij ontdekt dea achtergrond, kan het verband zien tusschen daad en gedachte, komt alzoo door het zien van den achtergrond tot vollediger begrijpen. Hoe gemakkelijk komt men tot een verkeerd oordeel, wanneer men niets weet van den achtergrond! Zoo vaak zal men ontdekken, dat bij een oppervlakkige vreugde, op den achtergrond een verheten verdriet staat; en achter een schijnbaar gelukkig-zijn door bezit, een hunkerend heimwee. Wie den achtergrond buiten beschouwing laat, kan geen juist en volledig oordeel veöen. Want die achtergrond is meestal: de wer kelijkheid zónder masker. En hij geeft bijna immer een verklarend inzicht op tal van din gen, 'die wij met een oordeel alléén gegrond op meer vluchtig beschouwen, in een verkeerd licht plaatsen. Dit boek van mevrouw Van Hille-Gaerthé is een schoon en boeiend verhaal Het ver dient een grooten lezerskring, want het is ia den stroom van romans, die slechts betrekke lijke of zeer geringe waarde hébben, een alles zins belangrijke versohipiing. De schrijfster teekent ons allereerst zuster Van Weede, Henriet van Weede, hoofdver pleegster in een groot ziekenhuis. In haar werk vindt zij voHe bevrediging. Later, als zij door het sterven van haar mos-

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1933 | | pagina 7