r S-s m ri B a k% g 1 s I r ill? Illlll e Ik ben nog nooit zoo rijk geweest. Voor de jeugd. Met den Prins in het veid. V Zaterdag 12 Augustus 1933 47e Jaar gang No. 235 Voor den Zondag Zijn zalving deelachtig. Meditatie. Letterkundige Kroniek De eenheid der Nederlandsche Natie 5r M 0 tTp. CO k> to >-*■ to to v- 2> oo co a> a> (-»• a. xxxxxl CO 4* to to CO <1 00 o> M. nl Us 1 Sf »- to <5 N) g to (Jj w po COgq fT* "<s 2 asf s I xTgLe. 8 H o-pLS i P- (D p rCD to --1 xTi I _.p- - to to CD p- X H-, N rf>- O O <1 <p j—a to to M- to KK rr»rr„frrrr I to^coto^cotocp^tOH^ O 3 £3 p> «J H tO Q P3 <1 p CO <p p- a W CO CO X tO rS P-< eu it»- co 52 8*1. N CÜ® *a 5* X^ co 3 CP CD GQ H+» sr >-♦» ag 5 STTpTTTTE SS^pSS $03 _aj-8s> aa^pg- £-'g®'®(S3®a'£'|§PjS' 13 p ïS.hïg«pSs^® «"pSP. PL 0 SrS^B, :8 t?^S.£ to P Ik weet niet of ik goed begrijp tot Wien ik eiglijk bidden moet? Tot Vader, Zoon of Heilgen Geest? De Vader is oneindig goed; de Zoon vergoot voor mij Zijn bloed, de Geest vernieuwde mijn gemoed En 'k ben nog nooit zoo rijk geweest, als sedert ik mij buigen moet voor 't Wonder dat ik niet begrijp. Ik sluit die Drie-en-Eeuwig-Eén stil in mijn hart. Voor elk alleen, en toch voor alle drie te gaax, buig ik mij diep-ootmoedig daar: voor Vader, Zoon en Heilgen Geest. En zie, drievoudig rijke zegen stroomt mij uit dat Mysterie tegen. En 'kben nog nooit zoo rijk geweest! „Stamelingen". 9.) „O weel O wee!" riepen Henk en Jan. Zij waren 't liefst ook dadelijk vertrokken met bet reusachtige vehikel, dat op leeren riemen hing en versierd was met roodbruine gordijntjes. Het was het rijtuig van VI is sin- gen en behoorde aan den burgemeester, die naar de Statenzitting ging. Met hem konden Florus en zijn vader nu de reis mee maken. Op het laatste oogenblik toen het rijtuig den hoek van de straat omsloeg en hij nog even uitkeekf zag hij Pieter Janssen, met een groot pak laken onder den arm. Hij hief de hand op, smeekend. En Florus begreep wat hij bedoelde en knikte hem bemoedigend toe, alsof hij hem een zwijgende belofte deed. Toen kwam er een blijde uitdrukking op het gelaat van den man, die zoo diep onge lukkig was, omdat hij had moeten dienen onder de Spanjaarden De reis vond Floris heel prettig. Hij zag den breeden Moerdijk, ,,'t Lijkt de Schelde wel", zei hij tot zijn vader. Bewonderend keek hij naar de schepen, die wel groote, witte vogels schenen met hun blanke zeilen. De zon scheen zoo vroolijk, het was of zij gouden vonken over het kalme water strooide. Bij „den dijk", wachtte de veerman met zijn bootje, het rijtuig moest aan deze zijde van het water blijven. Aan den overkant stond de reiskoets al van den zwager van den burgemeester, die ook naar de Staten zitting moest. De vrouw van den veerman kwam juist thuis met een groote mand vol versche eie ren in de eene en een emmer schuimende melk in de andere hand, dat noodigde tot rusten uit De trommels van de reizigers werden ook nagezien en toen zij in het heldere kamertje zaten „bestemd voor den komenden en gaan den man" als de veerman zei en de melk in de blinkende tinnen kroezen werd geschon ken, keek Florus vroolijk rond. Nooit had hij kunnen denken, dat zoo'n klein, eenvoudig kamertje zoo gezellig kon wezen. De zon spiegelde zich in de kannen op schouw en schapraai, 'twas of het heele vertrekje vol licht was. Een grijze poes lag op den drempel te spinnen en de oude, trouwe huishond hield de wacht btf de deur. Do hond gromde niet, poes zette geen ronden rug met een nijdig geblaas de dieren wa ren even zacht en bedaard als de twee te vreden menschen, die in het huisje woonden. Toen, na dit gezellig oponthoud, werd de reis weer voortgezet. Florus zag Dordrecht met zijn mooie hoofdkerk en statigen toren 1 in de verte leek het precies of zij uit het water opre zen 1 en toen kwamen zij te Rotterdam en zagen het huis met de luifel bij de markt, waarop „In duizend vreezen" stond. „Hier zijn 0, zooveel vrouwen en kinde ren verborgen geweest, toen de Spanjaarden Rotterdam uitmoordden." Het leek hier nog niet erg op vrede. Een kornet Staatsche ruiters rende voorbij. Hun wapens schitterden en hun borst-pantsera blonken in het heldere daglicht. Een tweede, een derde volgde. Toen rolden kartouwen en veldslangen over den weg, dof dreunend ging het geschut verder. „Zij zijn zeker aan het exerceeren ge weest", zei de vader van Florus. „De Stad houder schijnt weer groote plannen te heb ben." Florus had naar een hoogen toren gezien, die nu al heel dicht bij scheen. „Vader, is dat de toren van Den Haghe al?" „Ja, dat is de toren van de Jakobskerk." Florus kreeg een kleur van angst en plei- zier tegelijk. Hij was nu al héél dicht bij zijn nieuwe leven. HOOFDSTUK VI. „Henk! Kom eens gauw hier! Ik heb een brief van Florus. Hij is voor ons allebei!" Van een verheven plaats ontving Henk dit welkom bericht. Jan zat namelijk op het dak van de keu ken, die was uitgebouwd aan zijn vaders huis. Zoo kon hij bij Henk in den tuin zien. Henk was bezig een kuil te graven dien hij met den weidschen naam „vijver" be stempelde en waarin hij zich verbeeldde eenden en ganzen te zien zwemmen. Zorg vuldig legde hij ieder oortje van zijn zak geld op zij om zoodra de som toereikend was een paar van die kwakende beestjes te kunnen koopen. Nu evenwel vergat hij vijver en eenden, en ganzengebroed. Zoo gauw het ging klom hij over de schutting en zat in drie tellen naast Jan op het dak. „Hoe heb je hem gekregen?" vroeg Henk. met belangstellende blikken naar het vel dik, grijsachtig Hollandsch papier. Florus heeft een heel pak brieven ge stuurd. Zelfs Brecht heeft een papieren groetenis, die zij aan ieder laat zien. Joffer Pie zegt, dat zij wel kan merken, dat haar neef in Den Haghe is, „waar iedereen zijn tijd en penningen vermorst". Maar Brecht is heel blij en Pieter Janssen óók, zij moest hem van „haar jonghen sinjeurken groeten." „Florus heeft een goed hart," zei Henk „Hij is altijd even eenvoudig. Menigeen zou in zijn plaats erg deftig doen, hij blijft de zelfde. Dat is nog eens Zeeuwsche degelijk heid." „Zit daar niet zoo wijs te redeneeren; hoor wat hij schrijft," zei Jan plechtig den brief openvouwend. Samen keken zij er in terwijl Jan hardop las: „Vrienden en Romeinen, ik zit voor 'n kruisraam van het pagehuis in het Voor hout. Je vraagt wat dat is? „Een breede weg, waar al aardig wat huizen staan heele groote zijn er bij en die op bevel van kei zer Karei indertijd met linden is beplant. Zij geven heerlijke schaduw. Keizer Karei wordt altijd nog in goede gedachtenis gehou den, hier in Den Haghe. Al was hij streng hij hield toch wel van ons volk, heel anders dan zijn zoon de dwingeland, Filips van Spanje. Gelukkig dat wij dien kwijt zijn en dat nu de Prins er is. Om beurten hebben wij, pages dienst bij den Prins. Er zijn verscheiden pages, som migen doen dienst bij de Prinses. De Prinses is een Duitsche gravin, Amalia van Solms heet zij, maar nu is het de prinses van Oranje. Zij heeft groote donkere oogen en zwarte krullen, waar meestal parelen doorheen zijn gevlochten. Het kleine prinsje heeft precies zulke oogen. H6j is zoo vlug en vroolijk en kan al heel goed praten en loo- pen. Hij heet Willem, evenals zijn grootva der die te Delft is doodgeschoten, jullie weten het wel. Hij was Vader Willem. Dan is er nog een heel klein prinsesje, dat Louise heet, evenals de moeder van den Prins; Louise de Colligny, die in het Noordeinde woonde in het Huis te Brandwijk, waar veel vroeger onder keizer Karei de thesaurie van Bolland was. Heb ik dat las tige woord niet netjes geschreven? Wat het eigenlijk beteekent weet ik niet goed. Ik heb het aan een anderen page gevraagd, die meende, dat het geld van het land er werd bewaard en, dat daar alles werd uitgere kend hoe het moest worden besteed voor het leger en de vloot en de havens en zoo meer. Nu woont de Stadhouder er, want er Als ik Als ik Jezus vast moest houden, Door m'n eigen kleine kracht, Dan zou ik voor eeuwig zinken, Ik zou nooit de Stad zien blinken, Waar de zaligheid mij wacht. Als ik Jezus vast moest houden, In den doolhof van den tijd, Dan zou ik verloren zwerven, Om in eenzaamheid te sterven, Moe van leven en van strijd. Diep in mij is 'twond're weten, Troost bij 't dragen van een last. Jezus gaat onzichtbaar mede, En, ben ik soms uitgegleden, Hij houdt zelf mijn handen vast wordt gebouwd aan 't Stadhouderlijk kwar tier. Dat is eigenlijk het begin van Den Haghe geweest. Daar had graaf Florus de Vijfde mijn held, dat weten jullie een jachthuis met poorten, wallen en een wa ter er om heen. Een van die poorten heet nu de Gevangenpoort. Maar er hebben ook wel goede menschen gevangen gezeten, zoo als Jan de Bakker, die levend is verbrand, omdat hij niet langer den Roomschen gods dienst wou belijden. Np gebeuren hier zulke verschrikkelijke dingen niet meer. De altaren en beelden zijn sinds lang weg uit de kerken, precies als te Vlissingen en Zondags zingen wij hier ook allemaal psalmen, juist als bij ons en dan preekt de dominee en de kerken zijn altijd vol. De Prins en Prinses gaan ook altijd naar kerk, meestal twee keer iederen Zon dag en ook soms 's avonds in de week. Wij. pages, gaan dan mee, vier tegelijk. Twee voor den Prins en twee voor Prinses Amalia. De Prinses heeft altijd heel mooie japon nen aan van fluweel of zijde. Iedereen is hier mooi aangekleed, allen dragen gouden ket- kingen en zwierige linten en strikken, de sinjeuren evengoed als de joffers. Wij, pages, krijgen 's morgen eerst bij belles, dan Fransch en Hbogduitsch. Daarna mooie krullen schrijven. Dus, wij hebben veel te doen. 's Middags rijden wij om beurten in de ka ros van de Prinses mee naar Scheveningen. Daar is de zee en de duinen; er wonen ook visschers. Langs een kalen, akeligen weg, waar het altijd waait, komt men er. De zee is hier precies als bij. ons en de visch smaakt ook net zoo. Het kleine prinsje vraagt altijd om schelpen en horentjes; die zoeken wij dan voor hem op het strand. Hendrik de Gier heeft ook een huisje tus- schen de duinen, waar hij de valken africht voor den Prins, die er zelf gedurig naar komt kijken. Eens ben ik mee geweest. De valken krijschen en schreeuwen op hun stang, het was een akelig gehoor. Zwarte kapjes hadden zij op. Dat stond potsierlijk, maar het was om ze te temmen, zei Hendrik. De Prins houdt heel veel van hem; dikwijls gaat hij mee, als de Prins in het Westland jaagt „veer met veer", naar ze hier zeggen. Dat beteekent, dat de jagers met de valken schadelijke vogels vangen, zooals reigers, die de visschen opeten. Gisteren had ik met Piet van Gendt ook een page, dienst voor 's middags. Er wa ren gasten op het Oude Hoff in het Noord einde. Leden van de Staten en de Fransche gezant en ook een burgemeester van Amster dam. Die zag om zich heen of hij eigen lijk een koning was. Hij had een overkleed aan, heelemaal met J>ont omzet; een degen op zij en zoo'n breede, gouden ketting als hij op zijn fuweelen wambuis droeg, heb ik nog nooit gezien. Hij zat aan dezelfde tafel als de Prins en de Prinses en alles wat hij zei, klonk lang zaam en plechtig. „Amsterdam is een hééle machtige stad", zei onze cijfermeester eens. Nu, wij konden aan den burgemeester wel zien, dat die dat ook wist. Er werd eerst Fransche bouillon gediend en toen twee schotelen, een met visch en een met vleesch en twee cleene d'Entree. Toen twee cleene second. En toen gebak en twee schotelen fruyt. (Wordt vervolgd.) ÖNDA^I i BLAD Hh< EEUW Doch gij hebt de zalving van den Heilige en gij weet alle dingen. I Johs. 2 10. De komst van Jezus Christus in deze van God afgevallen wereld luidt het laatste we reldtijdperk in en Zijn heerlijk werk wekt de laatste werkzaamheid van den satan tot volle spankracht, zoodat de tegenstelling: licht duisternis, scherper dan ooit uitkomt. De blijde prediking van den Pinksterdag brengt tegelijk de klare proclamatie van de heilige oorlog, die vele anti-christen tot hun verderfbrengend woelen inspireert. Maar Godlof, Christus' komst in het vleesch brengt niet enkel het zwaard en het vuur, de scherpe scheiding en de felle crisis. Zij brengt ook klaar aan de dag het wel aangename jaar des Heeren, waarin de ge vangenen vrijheid wordt uitgeroepen en een regenboog van heil zich spannen gaat boven de door zonde ontluisterde wereld. Daarvan spreekt hier de apostel. Gij weet alle dingen deze sterke woor den van den Godsgezant moeten we goed verstaan. Ze mogen geen oogenblik van de vooraf gaande woorden losgemaakt: Doch gij hebt de zalving van den Heilige, met Wien de apostel onze Heere Jezus Christus bedoelt, die zonder mate met den Heiligen Geest ge zalfd is. Daar is een mystieke unie tusschen Chris tus en Zijn volk, als tusschen wortel en tak, hoofd en lichaam, wijnstok en rank. Uit Hem, den Heilige stroomt de Heilige Geest door het gansche lichaam der kerk heen, izoodat alle ware geloovigen Zijn zalving deelachtig zijn. Uit deze zalving vloeit ons nu de weten schap van alle dingen toe en het antwoord op de laatste levensvragen. Zonder die Geest van Christus waren Zijn uitverkorenen Mind en onwetend en door allerlei dwaling her- en derwaarts gedreven maar door Hem gaat ons het zuivere licht over al de groote vragen en raadselen en doolwegen op. Wie deze Geest van Christus bezit, staat niet verlegen tegenover de kwellende vraag van oorsprong en einddoel aller dingen. Op de wereldraadsden, waarop de diepste denkers met aarzeling en vrees hun weife lend woord stamden, heeft hij een afdoend bescheid. En als de satan zijn antichristen zendt die met hun schoone leuzen en stellingen duizenden verleiden, verliest de gezalfde ge meente de rechte koers naar het nieuwe Je ruzalem niet. Zij weet in Christus alle din gen, hoe ook de tijden mogen veranderen. Hoe dichter zij bij den Heiland leeft, des te duidelijker zal deze wijsheid van boven ook bewust haar leven sturen. Het uurwerk van den ouden toren, Doet zijn twalef slagen hooren, Middernacht. Weer een dag is heengevloden, Bracht hij uitkomst? Nieuwe nooden? Wat genomen, wat geboden, Ongedacht. Schenk ons, Richter van ons leven, Bij het nemen, bij het geven, Levensmoed. Leer ons lijden zonder klagen, In de moeitevolle dagen, Slechts te dragen, Niet te vragen, Wat Gij doet. KASTELEYN Elke verzoeking, hoe schoon ook inge kleed, elke verleiding hoe schijnbaar inne mend ook, weerstaat de kleine Gideonsbende, zoolang de gouden kandelaar van Gods Woord in haar midden schijnt en Christus Geest niet wordt uitgebluscht. Instinctief gevoelt zij de waarheid in haar onderscheid met de leugen. Hier ligt een rijke troost voor elk, die Christus' zalving ontvangen heeft en zich waarlijk Christen, gezalfde, noemen mag. Zware tijden gaan we tegen en elke avond staat de courant vol tijdingen, die ons veel te zeggen hebben. Maar wat ons ook overko men zal, Christus' volk is volledig toegerust om pal te staan als een rots in de branding. De zalving van Christus is ons deel en daarom weten wij alle dingen, ook met het oog op de omsluierde toekomst. Wij weten, dat de afval en de openbaring van den mensch der zonde aanstaande is, en dat vele antichristen de christenen zullen benauwen. Maar wij zien ook nu reeds de uitslag, de algeheele victorie, de nieuwe hemel en aarde, waarin gerechtigheid wonen zal. Wij zitten niet in een slop, wij stooten ons hoofd niet tegen een muur, wij varen niet op een stuurloos schip. Ons oog ziet Christus met heerlijkheid ge kroond op den troon des hemels en met hei lig verlangen wachten wij Zijn komst, die enkel vreugde voor ons wezen zal. Wat buigt gij u dan neder, o mijn ziel en wat zijt gij onrustig in mij? Uw Heiland heeft in Zijn eerste komst ten volle de beloften veler eeuwen vervuld Hij zal in de tweede komst niet minder getrouw zijn. O, waakt dan, strijders onder Christus' banier. Houdt wat gij hebt, opdat niemand uw kroon roove. door Mr J. H. B. Hülsmann. L Er zijn woorden, waarvan wij bij opper vlakkige beschouwing denken dat zij in alle opzichten dezelfde beteekenis hebben, die wij zonder onderscheid volkomen dienstbaar achten om dezelfde zaak, dezelfde gedachte, aan te duiden en onder woorden te brengen. Men ziet of, beter gezegd: voelt geen verschil tusschen dergelijke woorden, zoodat men van meening is naar willekeur zoowel het een als het ander te kunnen kiezen. Nu zal echter bij eenig onderzoek wel dui delijk aan het licht treden, dat er bij alle overeenkomst die wij op 't eerste gezicht aanwezig achtten, vaak groot en diepgaand verschil kan zijn. Wat wij als volkomen sy noniemen beschouwden, loopt soms nog zeer wijd uiteen; het eene woord kan in zeker verband toch nog méér of iets anders zeggen, dan het andere. Een zeer eenvoudig voorbeeld kan dit On derscheid illustreeren. In vele gevallen zal men met de bijvoeg lijke naamwoorden „mooi" en „prachtig" precies hetzelfde bedoelen, en velen zullen er bij eerste kennismaking ook geen verschil tusschen ontdekken. Doch wie meer nauw keurig is op zijn woorden, daaraan bij schrij ven en lezen bizondere aandacht schenkt, wijl hij weet dat elk woord zijn geheel eigen klank en daarin zijn geheel eigen beteeke nis heeft, zal weten dat „mooi" en „prachtig" in zeer vele gevallen nog een zeer onderscheiden beteekenis hebben. We kunnen niet in eiken zin waarin een van bei de woorden voorkomt, naar willekeur het andere daarvoor in de plaats zetten; bijna steeds zal er verschil ontstaan in de be teekenis van den zin, de klemtoon van het woord. Wij hebben in dit verband echter meer speciaal het oog op een ander verschil, dat er bij schijnbare overeenkomst tusschen twee woorden bestaat; een tweetal woorden, die in doorsnee als volkomen synoniem worden beschouwd, doch dit in geen geval zijn: na tie en staat. Wie meer oppervlakkig oordeelt, ontdekt geen verschil. Daardoor juist ontstaat een begripsverwarring, die tot de meest foutieve denkbeelden en opvattingen voeren kan, om dat men uitgaat van een geheel verkeerde gedachte. Want wel verre van synoniem en gelijkbe- teekenend te zijn, bestaat er groot onder scheid. Een onderscheid, dat wij in omvang en diepte zien toenemen, naarmate wij die per op de kwestie ingaan. Echter zal ons alleen op die wijze duidelijk worden, wat het eene woord onderscheidt van het andere in de aanduiding van datgene waartoe men het bezigt. Wie „natie" en „staat" met elkander

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1933 | | pagina 7